Home » Artikelen geplaatst door Mart-Jan Paul (Pagina 3)

Auteursarchief: Mart-Jan Paul

Ruimte gevraagd voor de evolutietheorie – Bespreking van ‘Bijbel & Evolutie’ (Henk Geertsema)

De verhouding tussen Bijbel en evolutie blijft de gemoederen bezighouden. Velen ervaren een tegenstelling, vooral wanneer de Bijbel op een traditionele manier gelezen wordt. Er zijn echter ook publicaties waarin christenen pleiten voor een andere manier van lezen en tot de conclusie komen dat een verbinding tussen Bijbel en evolutiedenken mogelijk is. Het boek van Henk Geertsema behoort tot de laatste categorie. Hij ziet een verrassende ruimte voor christenen om het gangbare beeld van de moderne wetenschap over de oorsprong van de kosmos en de mensheid te aanvaarden.

De auteur begint met een algemene beschouwing over het goddelijke en menselijke gezag van de Bijbel. Daarna volgen hoofdstukken over de uitleg van Genesis 1-11. In hoofdstuk 6 komen teksten uit het Nieuwe Testament aan de orde. Daarna gaat het over de visie op zonde en erfzonde in de kerk. Hier neemt de auteur afstand van de manier waarop de traditie van de kerk hiermee omgegaan is. Het laatste hoofdstuk behandelt de betekenis van de sabbat. In de Epiloog staan argumenten van de auteur waarom hij gelooft.

Het boek is toegankelijk geschreven, zonder het gebruik van voetnoten. Veel herhalingen en samenvattingen maken duidelijk wat de auteur betoogt. In een verantwoording achterin staat welke literatuur gebruikt is. De auteur, voormalig hoogleraar in de reformatorische wijsbegeerte, rekent zich tot de orthodox protestantse kring. Onder evolutie verstaat hij de geleidelijke ontwikkeling van alle levende wezens, zonder dat het geloof in God als Schepper wordt afgewezen.

Visie op de Bijbel

Hoofdstuk 1 gaat over de visie op de Bijbel. Volgens Geertsema worden mensen met heel hun mens-zijn ingeschakeld wanneer God hen zendt met een boodschap. De middelen waarmee zij spreken, worden gekenmerkt door hun mogelijkheden en beperkingen. Dat geldt voor hun taal wat betreft woordkeuze en stijl, maar het geldt ook voor hun geografische, geologische en historische kennis. Het geldt zelfs voor hun ethische opvattingen en geloofsinzichten. In alle opzichten vertonen de schrijvers de mogelijkheden en beperkingen die verbonden zijn met hun persoon, tijd en cultuur.
Op dit punt constateer ik een grote afwijking van de klassieke opvatting van de inspiratie van de Schrift. Daar geldt dat de boodschap in zijn geheel geïnspireerd is, ook de uitspraken over de geschiedenis en de ethiek. Voor Geertsema is het echter belangrijk dat we rekening houden met de kennishorizon van de Bijbelschrijvers, die anders is dan die van ons. Het gevolg van dat standpunt is dat het wetenschappelijk onderzoek vrij is ten opzichte van die vroegere kennishorizon.

Afwijzing van de historische benadering

Bij de bespreking van Genesis 1 stelt Geertsema dat er twee manieren van lezen zijn: vanuit de vraag wat hier gezegd wordt over het ontstaan van de wereld, of vanuit een andere vraag: de wereld waarin we leven, wat is daar ten diepste het karakter van? De auteur meent dat we ons bij de eerste benadering niet afvragen wat dit zou kunnen betekenen voor ons leven hier en nu. Deze uitspraak verbaast mij, want in de kerkgeschiedenis is de historische benadering altijd gepaard gegaan met de vraag naar de betekenis voor latere lezers. Geertsema verwerpt die benadering en kiest voor het lezen vanuit de tweede vraag. Daarom meent hij dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat het in Genesis 1 niet in de eerste plaats gaat over wat er ooit in een ver verleden is gebeurd. De argumentatie hiervoor vind ik niet overtuigend.

Geertsema plaatst het ontstaan van het boek Genesis in de tijd van het volk Israël. De schrijver of eindredacteur van Genesis heeft allerlei motieven ontleend aan de wereld rond Israël. Het is zelfs mogelijk dat de eindredactie van Genesis 1-11 uit de tijd van de ballingschap of daarna stamt (pp. 72, 163, 179). In de verantwoording staat dat de visie op de lange ontwikkeling van de Bijbelteksten overeenstemt met de benadering van Brevard S. Child. Het is eerlijk om dat te erkennen, maar dan is helder dat er naast de nadruk op de eindgestalte van de tekst ook veel historisch-kritisch onderzoek meekomt. En die benadering wijkt op veel punten af van de klassieke orthodoxe benadering van de Schrift.

Late datering

Bij een dergelijke late datering van de Schrift doet zich de vraag voor hoe God gesproken heeft. Zoals vermeld meent Geertsema dat er volop menselijke invloeden zijn in de verwoording van de boodschap. Hier rijzen allerlei vragen: Wat houdt het spreken van God in? Heeft Hij gesproken bij dagen van de schepping? Heeft Hij gezegd dat Hij mensen wilde maken, naar zijn beeld en gelijkenis? Heeft Hij de mens in de hof toegesproken en daaruit verjaagd? Hoe heeft God de slang en de mens veroordeeld? Bij de benadering van Geertsema is dat onzeker geworden, want dan zijn het hooguit beelden waarin Israëlieten hun overtuiging communiceerden.

Geertsema vat de nacht en de zee in de eerste verzen van Genesis 1 ten onrechte negatief op, omdat hij uitgaat van latere associaties. Volgens hem duiden ze op ‘een rand van dreiging’ in de goede schepping. Zelfs voor de lezer die meegaat in deze uitleg is het een grote gedachtesprong dat het ‘goed’ van de schepping in Genesis 1 niet in strijd hoeft te zijn met het beeld dat de evolutietheorie ons geeft. Zulke gedachtesprongen komen meer voor en ik ervaar ze als onlogisch. Dat geldt bijvoorbeeld ook de uitspraak dat het niet tot de duidelijke boodschap van de Bijbel behoort dat Adam en Eva de eerste mensen zijn van wie alle andere mensen afstammen (p. 111).

Kennishorizon

Het begrip ‘kennishorizon’ speelt een belangrijke rol in het betoog, niet alleen in de interpretatie van het Oude Testament, ook van het Nieuwe. Daar staan heel wat uitspraken over de onderwerpen die in Genesis 1-3 beschreven staan. Die lijken een normatieve uitleg te bieden, maar dat is voor Geertsema niet het geval. De kennis die wij nu hebben is immers op allerlei punten gewoon anders dan in de tijd van Paulus. Ter geruststelling voor de lezer wordt hieraan toegevoegd dat het niet de kennis is waar het in de Bijbel om gaat (p. 237).

Jezus beroept zich in een uitspraak over echtscheiding op het begin van de schepping van de mens als man en vrouw. Voor Geertsema is het de vraag of wat Jezus wil zeggen ervan afhankelijk is dat er in het begin slechts twee mensen zijn geweest. Of geeft de tekst ook ruimte voor meer mensen, zoals de evolutietheorie zegt? Jezus spreekt over de norm van het huwelijk en die boodschap verandert niet wanneer de mensengeschiedenis niet begint met één man en één vrouw, ook al heeft Jezus daar zelf waarschijnlijk wel aan gedacht, net als de mensen die naar Hem luisterden (p. 102). Dat heeft te maken met het feit dat Jezus tot op zekere hoogte in zijn kennis kind was van zijn tijd (p. 108).

Op deze manier kan Geertsema voortdurend ruimte claimen voor de huidige wetenschappelijke inzichten. Hij bespreekt niet de onzekerheden van de hedendaagse wetenschap, maar probeert steeds weer de bestaande uitleg van Bijbelteksten te corrigeren. Mij overtuigt die benadering niet. De auteur kent mijn boek Oorspronkelijk, maar kiest een andere weg. Het is duidelijk dat de hermeneutische bril die wij opzetten veel gevolgen heeft voor de conclusies.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Sophie. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2021, Ruimte gevraagd voor de evolutietheorie, Sophie 11 (3): 16-17.

In het begin – Luisteren naar Genesis 1 en 2

De openingshoofdstukken van het boek Genesis leveren in onze tijd veel discussie op. Cornelis Van Dam, emeritus hoogleraar Oude Testament van het Canadian Reformed Theological Seminary in Hamilton, stelt de vraag of deze hoofdstukken geschiedenis beschrijven. Hij merkt dat steeds meer theologen die vraag negatief beantwoorden en daarmee afwijken van vroegere opvattingen. Voor hem is de vraag een aangelegen punt en het antwoord betreft zelfs de fundering waarop het evangelie rust.

In het boek beperkt Van Dam zich grotendeels tot de eerste twee hoofdstukken van Genesis, zonder de lezer duidelijk te maken waarom hij het derde hoofdstuk niet behandelt. Het doel van de auteur is niet zozeer een veelzijdig commentaar of een verklaring van elk vers in deze hoofdstukken te geven. Zijn onderzoeksvraag is vooral wat God ons openbaart over de historiciteit van Genesis 1 en 2. In de bespreking blijkt welke visie Van Dam heeft op deze openbaring: God was de enige die aanwezig was bij de schepping van alle dingen en Hij heeft ons bekendgemaakt wat we nodig hebben om te weten over deze gebeurtenissen in het begin van de tijd. Tevens is de ‘helderheid’ van de Schrift van belang: de lezer van Genesis is niet afhankelijk van hedendaagse geleerden om de basisbetekenis te begrijpen. Van Dam verzet zich tegen de uitleggers die menen dat het doel van deze hoofdstukken slechts is om theologische waarheden door te geven.

De auteur staat stil bij buiten-Bijbelse verhalen en hun betekenis voor de uitleg van de Bijbel. Hij geeft daarbij speciale aandacht aan de ‘speech act theory’. Terwijl het belangrijkste front van het boek de opvattingen zijn die verbonden zijn met het theïstische evolutionisme, ziet Van Dam ook problemen in creationistische kring. Die betreffen vooral de visie dat Genesis 1-3 een wetenschappelijk verslag zou bieden en dat de scheppingsdagen precies 24 uur geduurd hebben. De schepping vond volgens hem plaats in werkdagen van God, met een avond en een morgen. Ze zijn te vergelijken met onze dagen, en niet met perioden, maar de lengte wordt niet meegedeeld. Op basis van de structuur van het boek Genesis en de gehanteerde stijl in de eerste hoofdstukken beschouwt Van Dam deze gedeelten als historisch. De duisternis in 1:2 is ‘goed’ en heeft nog niet het onheilspellende karakter dat in diverse latere teksten naar voren komt. Van Dam geeft speciale aandacht aan het karakter van de zevende dag. Hij bespreekt ook de relatie tussen Genesis 1 en 2. Het veldgewas dat in 2:5 genoemd wordt, is gewas dat pas na de verdrijving uit de hof groeit, niet het groen dat op de derde dag geschapen werd. Hoewel tegenwoordig de hof van Eden vaak met een tempel vergeleken wordt, zijn er erg weinig overeenkomsten.

De auteur komt oorspronkelijk uit Nederland en hij citeert veel van ‘onze’ auteurs. Dat betreft vooral Bavinck, maar ook namen als Aalders, Berkouwer, Dooyeweerd, Noordtzij, Ridderbos en Versteeg komen langs, en uit later tijd Douma, Huijgen en Van den Brink.

Voor de uitleg van Genesis 1 en 2 zijn de goddelijke verklaringen in Exodus 20:11 en 31:17 normatief. Datzelfde geldt voor uitspraken van Jezus en Paulus. Daarmee staat Van Dam in de klassieke christelijke lijn en hij voert veel argumenten aan voor die uitleg. Op allerlei plaatsen neemt hij stelling tegen hedendaagse auteurs als John H. Walton en Paul H. Seely. Hun belangrijkste argumenten worden zorgvuldig besproken en van tegenargumenten voorzien.

De bespreking van een andere Schriftbeschouwing, waarbij het boek Genesis in later tijd ontstaan is en daarmee vooral de opvattingen van de Israëlieten in de tijd van de koningen weerspiegelt, komt minder uit de verf. Die opvatting blijkt bijvoorbeeld in het recente boek van Henk G. Geertsema, Bijbel en evolutie. Die auteur ziet in de Bijbel een ‘verrassende ruimte’ voor een evolutieproces. Voor Van Dam is het duidelijk dat dergelijke opvattingen zich niet verdragen met het klassieke belijden van de kerk. Het betekent wel dat de discussie doorgaat, niet slechts over de uitlegkundige details, maar ook over de voorvragen. In die discussie is het de winst van dit boek dat Van Dam heel expliciet ingaat op veel hedendaagse herinterpretaties en daarbij wil laten zien dat die in exegetisch opzicht problematisch zijn. Wat mij betreft doet hij dit overtuigend. Zijn boek bevat een schat aan gegevens voor de verdediging van de klassieke uitleg van Genesis 1-2.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Theologia Reformata. Het originele artikel is hier te lezen. Bronvermelding: Paul, M.J., 2021, Boekbespreking, Theologia Reformata 64 (3): 292-293.