Home » Artikelen geplaatst door Mart-Jan Paul
Auteursarchief: Mart-Jan Paul
Bijbelse en theologische vragen bij ‘En God zag dat het goed was’ – Presentatie 4 oktober 2019
Op deze plaats feliciteer ik de samenstellers met het feit dat de bundel gereed is. Het is een heel werk om zoveel schrijvers samen te brengen in het gekozen format. Ook het onderwerp is van groot belang. Dit betreft niet slechts een paar hoofdstukken uit de Bijbel, maar fundamentele vragen over de verhouding geloof en wetenschap. Vandaag reageer ik op de bijbelstheologische aspecten, om zo bij te dragen aan de verdieping en verbreding van het debat. Aan de orde komen: Genesis 1-11, de datering van deze teksten, het spreken van God, het Schriftgezag, de ziel en het slotwoord in de bundel.
Genesis 1-11
a. De hof in Eden (Gen. 2-3)
Laat ik beginnen met een overzicht van de belangrijkste kwesties in Genesis 1-11. Terecht worden het historische karakter van Genesis 1 en de betekenis van het woord ‘goed’ behandeld. Genesis 2 en 3 komen echter slechts summier aan de orde. Ik vraag aandacht voor de schepping van de man en de vrouw. De man wordt uit de aarde gevormd en daarna krijgt hij de levensadem ingeblazen. Dat is een groot verschil met de evolutionistische voorstelling. Met vermijding van wetenschappelijk taalgebruik was het mogelijk geweest te zeggen dat God een dier nam en deze nieuwe eigenschappen gaf. Nu staat er iets anders. Vervolgens de schepping van de vrouw uit de rib of zijde van Adam. Blijkbaar is Adam al in een volwassen situatie waarin hij kan spreken en dieren namen kan geven. In die situatie valt hij in een diepe slaap en God maakt uit hem een vrouw.
Hier kan de naam van Benjamin Warfield (1851-1921) genoemd worden. Hij heeft in de 19e eeuw allerlei pogingen gedaan om de evolutietheorie en de systematische theologie te integreren. Dat is hem echter niet gelukt. In zijn collegedictaten staat: ‘We moeten toegeven dat het verslag van de schepping van Eva een zeer serieuze verhindering is voor een leer over schepping door evolutie.’1 Hij noemt twee pogingen om een andere verklaring te vinden, maar die vindt hij niet erg natuurlijk. Warfield heeft voor dit probleem en voor diverse andere knelpunten geen goede oplossing en daarom laat hij de vraag open of de evolutie te combineren is met het christelijke geloof. Hier rijst voor ons de vraag: Wat is de beste uitleg van Genesis 2? Het hoofdstuk geeft een geheel andere voorstelling dan dat van een eerste mensenpaar, ontwikkeld of gekozen uit duizenden hominiden. Warfield heeft gelijk dat hier een zeer serieuze verhindering ligt.
Na de schepping van Eva spreekt Adam over ‘been van mijn beenderen’. Zijn uitroep heeft allerlei poëtische kenmerken. Dat past niet zo goed bij iemand die net het stadium van hominide ontgroeid is. We komen hier op het punt van de taal en de spraakvaardigheid. Hier ligt ook een van de grote knelpunten: hoe ontwikkelde zich het spraakvermogen van de mens, omdat dieren slechts weinig klanken kunnen voortbrengen?
In Genesis 3 is de vervloeking van de aarde een belangrijk punt: voortaan doet bij de mens de dood de intrede. Ook gaat de aarde dorens en distels voortbrengen. In diverse bijdragen in de bundel klinkt door dat die dood er al lang was, en dat er uiteraard ook al dorens en distels waren. Hier liggen dus knelpunten. Deze worden in de bundel slechts aangeduid, maar niet goed behandeld. Wat is er veranderd in deze wereld na de vervloeking? Dat er echt iets is gewijzigd, klinkt ook door in de woorden van Lamech, de vader van Noach: ‘Deze zal ons troosten over ons werk en over het zwoegen van onze handen, vanwege de aardbodem die door JHWH vervloekt is’ (Gen. 5:29).
b. Geslachtsregisters (Gen. 5 en 11)
Laten we naar de geslachtsregisters gaan, vermeld in Genesis 5 en 11. In de bundel wordt de berekening van de ouderdom van de aarde verbonden met de naam van bisschop Ussher (p. 21). Ook komen we de waarschuwing tegen dat we de geslachtsregisters niet moeten gebruiken om de ouderdom van de aarde te berekenen (p. 163, vgl. p. 365). Echter, bisschop Ussher staat in een zeer oude traditie van jodendom en christendom. Ook in de tijd van de Septuaginta waren deze berekeningen al van belang. Ik verwijs daar kort naar in mijn bijdrage (p. 148). Het is ook opvallend hoeveel aandacht de kerkvaders gaven aan de berekening van de ouderdom van de aarde en de mensheid.
Henk van de Belt schrijft dat de hoge ouderdom van de kosmos niet in strijd is met de heilshistorische volgorde in de Bijbel, ‘al vraagt zij wel om een herinterpretatie van de geslachtsregisters en van Genesis 1’ (p. 84). De vereiste herinterpretatie wordt echter niet geboden in deze bundel. Ergens staat wel in een voetnoot: ‘Gezien deze context, de nauwkeurige som van het geheel en de symbolische waarde van de getallen is het onjuist de leeftijden in de genealogie van Gen. 5 te gebruiken voor het uitrekenen van de ouderdom van de aarde’ (p. 163). Het is echter eenvoudig tegenargumenten te noemen. Zelf als we meedoen met de 19e eeuwse poging dat er generaties overgeslagen zijn in de lijsten, komen we hooguit een paar duizend jaar eerder uit. Mijn vraag is: Hoe dienen we de geslachtsregisters uit te leggen? Wat is hun functie in het geheel van het boek Genesis? Zelfs als de hoge leeftijden een oosterse overdrijving vormen (p. 121), blijven er veel vragen over, vooral over de daling van de leeftijden en de relatief lage leeftijd van Henoch.
c. De vloed (Gen. 6-9)
Dan gaan we naar de hoofdstukken over de grote vloed (Gen. 6-9). Koert van Bekkum benadrukt de methodologie van de vergelijking van teksten en tradities. Hij heeft gelijk dat de termen ‘global’ en ‘local’ niet gebruikt worden, maar er zijn veel argumenten voor een wereldwijde vloed, ongeacht hoe men zich die voorstelde. In ieder geval is van belang dat de gehele mensheid vernietigd werd, met uitzondering van het gezin van Noach. Het verbaast mij dat dit punt niet uitgewerkt is. Immers, de gangbare interpretatie is dat er slechts acht mensen gered werden en dat deze mensen de voorouders waren van heel de mensheid (zie Gen. 10). Terecht wordt opgemerkt dat Noach een soort tweede Adam is, een nieuwe stamvader van de mensheid. Maar hoe dan? Hier ligt een belangrijk knelpunt: volgens de evolutionaire zienswijze leefden er al tien- of honderdduizenden jaren allerlei groepen mensen op verschillende gebieden van deze aarde en zullen velen niet betrokken zijn geweest bij de vloed. De klassieke interpretatie van de zondvloed is een totale vernietiging van de mensheid, en van de latere bevolking als nakomelingen van Noach (zelfs als de opsomming van volken in Gen. 10 niet volledig is). Dat past inhoudelijk beter bij de functie van Noach als tweede Adam en bij de bepalingen van het gesloten verbond, over het eten, over de bescherming van de mens en bij de regenboog.
De kern van Genesis 6-9 is niet of wij geologisch lagen van deze vloed kunnen terugvinden, maar welke consequenties de vertelde geschiedenis heeft voor de mensheid. Helaas blijft de doordenking hiervan met betrekking tot het vraagstuk van schepping en evolutie buiten beschouwing.2
d. Babel (Gen. 11)
Dan richten we ons op Genesis 11, de torenbouw van Babel. Volgens dit verslag had heel de aarde één taal en eendere woorden (vs. 1). God daalt neer uit de hemel en verwart daar de taal, ‘zodat zij geen van allen elkaars taal zullen begrijpen’ (vs. 7). Het ontstaan van de menselijke taal is een van de grootste raadsels in de huidige wetenschap, mede omdat het vermogen te spreken samenhangt met de hersenen en de bouw van het strottenhoofd van de mens. Er zijn ongeveer zesduizend tot zevenduizend verschillende talen, die herleid kunnen worden tot taalfamilies. De meeste talen werden in de loop van de tijd eenvoudiger van structuur, doordat ingewikkelde naamvallen en werkwoordvormen wegsleten. Er is eerder sprak van degeneratie dan van evolutie naar een ingewikkelder stadium.3 Ook zogenaamde ‘primitieve volken’ hebben zeer complexe talen. Hier ligt een belangrijk verschilpunt tussen hen die deze beschrijving accepteren en hen die de evolutie van de mensheid voorstaan. Ook dit punt wordt helaas niet behandeld.
Datering van Genesis
In de bijdragen over Genesis 1-11 staan diverse opmerkingen over de datering van het bijbelboek. Eric Peels geeft twee keer een verwijzing naar het eerste millennium voor Christus, dat wil zeggen, de tijd van de koningen of zelfs nog later. Marjo Korpel geeft de meest expliciete datering (p. 112-114). In het bijbelonderzoek wordt volgens haar algemeen aangenomen dat Genesis 1 vrij laat is geschreven door een groep priesters, na de ballingschap. Genesis 2 en 3 ademen een andere sfeer en worden toegeschreven aan een schrijver die men wel aanduidt als de Jahwist. De laatste schrijvers van Genesis 2-3 waren op de hoogte van Genesis 1 en ze zinspelen er duidelijk op.
Stefan Paas schrijft (p. 130) dat velen Genesis 1 als een vrij late tekst zien (met oudere elementen erin verwerkt), die de situatie weerspiegelt van Israël in of vlak na de Babylonische ballingschap. Genesis 2 wordt doorgaans gezien als ouder, hoewel de datering omstreden is.
Als commentaar vermeld ik dat de verhalen en de uiteindelijke vormgeving van het boek Genesis op deze wijze rond de ballingschap gedateerd worden. Deze theorie is opgekomen in de 19e eeuw en vooral vanaf de tweede helft van de 20e eeuw flink bestreden. In de 19e eeuw was er nog weinig kennis van de archeologie, maar de kennis van oude culturen uit het 3e en 2e millennium is inmiddels sterk toegenomen. Naar mijn overtuiging betekent dit ook dat het boek Genesis ouder is. Daar zijn veel wetenschappelijke argumenten voor aan te voeren, maar ook de eenvoudige overweging dat Israël veel eerder oorsprongsverhalen gehad zal hebben.
Het spreken van God
Tijdens het lezen van de bijdragen in de bundel had ik meer dan eens de vraag: wat wordt bedoeld met het spreken van God? De meeste bijdragen in de bundel geven aan dat belangrijke elementen van het christelijke geloof bewaard kunnen blijven, ook al moeten we de gangbare uitleg van de Bijbel wel op allerlei punten herzien.
Hier stel ik de vraag naar het spreken van God. Genesis 1 noemt dit herhaaldelijk met de directe gevolgen voor het ontstaan van de kosmos, de planten, de dieren en de mensen. Ook staat er hoe God iets noemde. Wat is daarvan de bedoeling? Als alles geleidelijk ontstond in de loop van miljarden en miljoenen jaren, wanneer heeft God dan gesproken? Hoe weten we dat Hij bij Zichzelf overwoog om mensen te maken (1:26)? Wat zei Hij tegen Adam in de hof? Wat betekent zijn communicatie met de gevallen mensen? En wat houden de veroordelingen van de slang, de mens en de aarde in? Het is mogelijk die uitspraken te reduceren tot wijzigingen van situaties, maar het gaat mij er nu om wat God gezegd heeft.
Doorlezend komt hetzelfde punt naar voren in de gesprekken met Kaïn (Gen. 4) en in de opdrachten die God aan Noach geeft (Gen. 6-9).
Tijdens het lezen van de bundel moest ik meer dan eens denken aan een oud boekje van Cas Labuschagne. Hij publiceerde in 1977 Wat zegt de Bijbel in GODS naam?4 In hoofdstuk 5 schrijft hij: ‘God sprak bij wijze van spreken’ (p. 91). Hij vindt het onjuist te veronderstellen dat mensen in de bijbelse tijd de aan God toegeschreven woorden werkelijk hoorden zeggen. Zijn conclusie is: Het ‘spreken’ van God is één van de manieren waarop wij over en namens God spreken! (p. 92). Hij spreekt ook zijn verbazing uit hoe weinig in de moderne theologie serieus hierover is nagedacht en geschreven (p. 93). De voorstelling dat God spreekt is volgens hem een antropomorfisme. In veel opzichten trek ik andere conclusies dan Labuschagne, maar hij legt wel de vinger op een gevoelige plek. Daarom de vraag: wat betekent het in de genoemde bijbelgedeelten dat God aan het woord is? De meeste bijbellezers vatten dit letterlijk op. Wie komt met herinterpretatie van passages, zal deze belangrijke kwestie niet buiten beschouwing mogen laten.
Als we onzeker zijn over het spreken van God, hoe weten we dan dat de titel van de bundel waar is? Hoe weten we dan dat God de schepping als goed beschouwde?
Koert van Bekkum schrijft (p. 162) dat Genesis in veel opzichten meer de wereld van het tweede dan van het eerste millennium v.Chr. weerspiegelt. Hij noemt bovendien de overeenkomsten met het Sumerische Eridu Genesis. Het lijkt hem mogelijk dat de aartsvaders de in Genesis 1-11 bewaarde tradities al kenden. Toch is hij van mening dat Genesis ergens tussen de tiende en de zesde eeuw opgeschreven is (p. 156).
Ik weet dat velen dateringskwesties niet erg interessant vinden, maar ze zijn wel cruciaal voor de uitleg van het boek Genesis. De klassieke joodse en christelijke uitleg neemt aan dat het boek Genesis uit de tijd van Mozes stamt, laten we zeggen rond 1400 v.Chr. In de meeste gevallen is die visie gecombineerd met de aanname van oude overleveringen, dus dat de aartsvaders die tradities al kenden en overleverden. In dat geval is oud materiaal verwerkt in het boek Genesis. Daarvoor zijn diverse aanwijzingen te vinden, zoals de omschrijving ‘het boek van de afstammelingen van Adam’ in Gen. 5:1. Ook diverse geografische bijzonderheden passen niet in de wereld na de vloed. Het is goed mogelijk dat het hier een zeer oude overlevering betreft uit de tijd voor Noach. Uitgaande van de grote oudheid wordt dan de beknoptheid van de eerste teksten in Genesis begrijpelijker: ze zijn in verkorte vorm opgenomen, met het oog op het doel van het boek Genesis. Zo’n vroegere datering heeft als consequentie dat de zogenaamde kadertheorie niet goed verdedigbaar meer is. Immers, dan gaat de indeling van de schepping in zeven dagen terug op een veel vroegere periode dan waarin Israël de sabbat hield. Ik sluit aan bij Gert Kwakkel (p. 176), die schrijft dat het voor de hand ligt dat de auteur van Exodus er echt van overtuigd was dat God de wereld in zes dagen geschapen en op de zevende dag gerust heeft. Dat feit is hard genoeg om er een goddelijke gebod op te funderen.
De vroege datering, die voorheen in de kerkelijke opleidingen gangbaar was, heeft consequenties voor de interpretatie van de afzonderlijke onderdelen en voor de strekking van het gehele bijbelboek. Die afwijking van de eerdere uitleg komt echter in de bundel niet aan de orde. Ook niet de betekenis van de samenhang van de onderdelen in de strekking van het bijbelboek. Een voorbeeld is de bespreking van Genesis 2:19. Eric Peels schrijft dat Genesis 2 een andere volgorde van schepping heeft dan Genesis 1: eerst de mens en pas daarna de vegetatie (2:5) en de dieren (2:19). Een voltooid verleden tijd in 2:19 is volgens hem niet erg geloofwaardig. Hier rijst de vraag waarom dat niet het geval is. Inhoudelijk is een schepping van de mens zonder taken en zonder voedsel ook niet erg geloofwaardig. Mij gaat het nu echter om de samenhang die een grote tegenspraak in de volgorde van scheppen onwaarschijnlijk maakt.
Schriftgezag
Hiermee verbonden is het Schriftgezag. In de bundel ligt de nadruk op de menselijke kant van de Schrift, al wordt Gods handelen erkend. Enige voorbeelden: ‘De bijbelschrijvers waren mensen van hun tijd, die niet de kennis hadden die wij nu hebben. Niettemin hebben ze wel hun kennis van toen gebruikt in hun poging te beschrijven hoe de wereld om hen heen zou kunnen zijn ontstaan’ (Korpel, p. 118). Michaël Mulder schrijft: ‘Het blijft eenvoudig zo, dat Paulus hierover spreekt als een kind van zijn tijd, aansluitend bij Joodse opvattingen die we ook kennen uit andere geschriften’ (p. 189). Ik geef direct toe dat we de schrijvers moeten situeren in hun eigen tijd, maar is dit alles? Hoe heeft God gebruik gemaakt van hun inzichten en geschriften? In welke mate vormen hun geschriften gezaghebbende literatuur als woord van God? Geeft het NT alleen een latere interpretatie of ook gezaghebbende uitleg over het OT? Waarom wordt in deze bundel zo gemakkelijk afgeweken van de orthodoxe inspiratieleer?
De ziel
Wat betekent de ziel van de mens? De afgelopen eeuw was er in de oudtestamentische wetenschap een grote nadruk op het monisme en het bestaan van een afzonderlijke ziel werd vaak ontkend. De nadruk lag op de psychosociale eenheid van de mens. Terecht voert Wim van Vlastuin enige argumenten aan voor het voortbestaan van de ziel na de dood en op een tussentoestand voordat de opstanding uit de dood plaatsvindt. Het is interessant dat in de oudtestamentische wetenschap de laatst jaren meer nadruk komt te liggen op ‘disembodied souls’ en op een voortbestaan na de dood, zoals ook uit grafgiften blijkt. De Katumuwa-inscriptie die in 2008 gevonden is, speelt hierin een belangrijke rol.
Met verwijzing naar de reformatorische wijsbegeerte en W.J. Ouweneel meent Wim van Vlastuin dat de psychosomatische eenheid van de mens betekent dat de menselijke structuur niet herleid kan worden tot een lagere structuur, dat de mens ook fysisch, biotisch, perceptief en sensitief van het dier verschilt, dat we de menselijk eigenschappen niet kunnen verdierlijken en dat de mens als totaalconcept dus echt van een andere orde is dan het dier. Daar sluit ik mij bij aan.
Slothoofdstuk Gijsbert van den Brink
Hij geeft aan te weinig op de betekenis van de ziel te zijn ingegaan (p. 352-353). Inderdaad is hier nog veel werk te doen.
Op p. 355 stelt hij de vraag naar het lezen van de Bijbel. Hij constateert dat de Bijbel het beeld oproept van een relatief jonge aarde met diverse levensvormen binnen één werkweek geschapen. Hij schrijft: ‘Vanuit een dergelijke intuïtieve lezing van de Bijbel is het ook begrijpelijk dat onder het brede publiek het jonge-aarde-creationisme altijd populairder is gebleven dan het oude-aardecreationisme’. Protestanten willen de Bijbel graag lezen ‘zoals het er staat’: het stuit hen intuïtief tegen de borst dat je eerst zou moeten nagaan of het ook wel zo bedoeld is.
De auteur gebruikt hier twee keer het woord ‘intuïtief’. Toch is hier veel meer aan de hand. Het is de opvatting die gedurende heel de kerkgeschiedenis gangbaar was en door honderden exegeten van allerlei richtingen beargumenteerd werd. Het was een wetenschappelijke gangbare uitleg, die ook nu nog vele verdedigers heeft, en niet slechts ‘intuïtief’. Er kunnen externe redenen zijn om de uitleg aan te passen, zoals in de bundel naar voren komt, maar de geschetste alternatieven zijn fragmentair, grotendeels speculatief en hermeneutisch nog niet consistent.
Van den Brink constateert ook dat zijn eigen voorstel voor een perspectivische benadering van het paradijsverhaal nog niet voldoende is (p. 360). Het is dus niet eenvoudig met een overtuigende herinterpretatie te komen.
Afronding
Het was een boeiende exercitie om de bundel door te nemen. Allerlei bijdragen getuigen van grote denkkracht. Deze bundel zal zeker helpen om de bezinning op de relatie van christelijk geloof en evolutie verder te brengen. Enige belangrijke knelpunten worden behandeld, maar helaas blijven nog teveel zaken buiten beschouwing. Dat heeft als resultaat dat veel theologen en gemeenteleden niet overtuigd zullen worden door de aangegeven richting. De argumenten van de tegenstanders komen te weinig aan de orde, zoals ook blijkt uit het literatuuroverzicht.5 Zelf blijf ik tientallen onbehandelde moeilijkheden zien in de pogingen de wezensvreemde evolutietheorie te integreren in de bijbelse boodschap. Ook na 200 jaar zoeken is er nog steeds geen consistente hermeneutiek om schepping en evolutie te integreren en een consensus is nog niet in zicht. Naast de 25 beantwoorde vragen blijven er minstens 25 onbeantwoorde vragen.
Intussen heeft dr. Mart-Jan Paul, samen met dr. Jan Hoek, zelf een boek geschreven over het spreken van God. Dit boek is verkrijgbaar via de webshop van Uitgeverij De Banier (Labarum).
Voetnoten
Was koning David slechts een ‘nomadische sjeik’? – Archeologische kennis van koning David
Vraag
Beste dr. Paul. In de New Yorker stond recent een uitgebreid artikel over het koninkrijk van koning David. Verschillende archeologen geven hierin hun visie, waarbij de een zegt dat David slechts een nomadische sjeik was, terwijl de archeoloog die ‘pro-David’ is, denkt dat hij alleen over Hebron, Jeruzalem en mogelijk nog enkele stadjes regeerde. Is er archeologisch gezien meer bekend over koning David dan de Aramese inscriptie waarin het “Huis van David” wordt genoemd? En in hoeverre botst de archeologische kennis met het bijbelse verhaal van koning David?6
Antwoord

Beste vragensteller,
Het artikel in de New Yorker geeft een uitgebreid overzicht en laat zien hoeveel verschil van mening er is bij vooraanstaande archeologen in Israël. Die verschillen hebben voor een groot deel te maken met het kader waarin archeologie bedreven wordt. Volgens Finkelstein is de bijbelse beschrijving van de periode van David en Salomo vooral fictie. In dat geval moet de archeologie aantonen wat er historisch waar is. Er zijn echter maar weinig teksten uit de tiende eeuw voor Christus gevonden. Dat heeft te maken met het vergaan van schrijfmateriaal en van de onmogelijkheid op bepaalde plaatsen, zoals de tempelberg, opgravingen te doen. Ook is door latere bebouwing veel verloren gegaan. Andere archeologen zijn veel meer bereid om de bijbelse beschrijving te accepteren, al dreigt daar weer het gevaar dat zij te snel verbindingen leggen. Finkelstein accepteert veel Schriftkritische theorieën en meent dat de eerste Bijbelboeken pas rond de tijd van koning Josia zijn ontstaan. Hij is het dan ook grondig oneens met de archeologe Eilat Mazar die meent het paleis van David gevonden te hebben, waarbij zij zich beroept op de beschrijving in het boek Samuël.
Wat er tot nu toe gevonden is botst niet met de bijbelse beschrijving van het koninkrijk van David en Salomo, maar het probleem is dat er weinig vondsten zijn en dat die uiteenlopend geïnterpreteerd worden. Gebrek aan gegevens is echter geen bewijs dat iets niet waar geweest is. Er kan nog veel in de grond verborgen liggen en nieuwe opgravingen kunnen meer helderheid verschaffen. Toch blijven de interpretatiekaders van groot belang. Zelfs bij teksten die gevonden worden rijst er vaak discussie over de echtheid ervan.
In de Studiebijbel Oude Testament staat een uitvoerig artikel “De historiciteit van het koninkrijk van David en Salomo” (deel 4, excurs 2). Hier volsta ik met het vermelden van enige extra argumenten ten gunste van een historisch koninkrijk van David en Salomo.
a. In het krantenartikel wordt slechts één inscriptie genoemd, de Tel Dan-stèle, uit de negende eeuw, met de vermelding “huis van David.” Daarnaast is er de stèle van de Moabitische koning Mesa, uit dezelfde tijd; daarin wordt ook David genoemd. De Egyptoloog Kenneth Kitchen meent dat het overwinningsverslag van farao Shoshenk/Sisak (uit ong. 925) een verwijzing bevat naar de hoogten van David. Deze twee of drie inscripties wijzen op een belangrijke stichter van een koningshuis.
b. In Egypte tonen de Amarnabrieven aan dat Jeruzalem in de 14e eeuw een belangrijke stad was. Het was in feite de belangrijkste stadstaat in de zuidelijke heuvelregio en had eigen schrijvers in dienst. Het ligt voor de hand dat Jeruzalem die status gehouden heeft en niet een kleine nederzetting was in de tijd van David. Het is aannemelijk dat een groot deel van de watersystemen in Jeruzalem al afkomstig is uit de tijd van de Jebusieten. Die hebben verdedigingstorens gebouwd bij de bron Gihon en dat wijst op een ommuurde stad.
c. De archeoloog Yadin zag de overeenkomstige stadspoorten in Megiddo, Hazor en Gezer (poorten met zes kamers). De Bijbel zegt dat koning Salomo deze steden versterkte (1 Kon. 9:15) en Yadin trok de conclusie dat deze poorten uit de tijd van Salomo zijn. Er moet een sterke centrale regering zijn geweest om dit te bewerken. Finkelstein acht dit bijbelvers onbetrouwbaar en suggereert dat de poort te Megiddo (waar hij later zelf opgravingen deed) gebouwd is door Omri of een van zijn opvolgers.
d. Gesteld dat er diverse bewerkingen zijn geweest van de bijbelse verhalen, dan nog is het waarschijnlijk dat er authentiek materiaal opgenomen is, met name betreft dat de gegevens die geen ideologisch doel hebben. Het is onbegrijpelijk waarom iemand later allerlei lijsten verzonnen zou hebben, zoals de opsomming van Davids vrouwen en kinderen (2 Sam. 3:2-5; 5:14-16); zijn beambten (2 Sam. 8:16-18; 20:23-26) en officieren (2 Sam. 23:8-39), Salomo’s hoge beambten (1 Kon. 4:2-6), de twaalf opzieners en hun districten (1 Kon. 4:9-19) en details van bouwactiviteiten in Jeruzalem en elders (1 Kon. 9:15,17-18).
e. Het bijbelse beeld over Israël in de tijd van Saul, David en Salomo past goed in de betreffende periode. Nadat lange tijd de Egyptenaren en Hethieten de Levant (het westelijke Midden-Oosten) gedomineerd hebben, zijn er in de periode 1200-900 voor Christus minirijken geweest. Daarna kwamen er opnieuw grote rijken, zoals Assyrië en Babel. In de genoemde periode waren er vier ministaten. De eerste is Tabal in Klein-Azië, de tweede Karkemis bij de Eufraat, de derde Aram-Soba en de vierde Israël in de tijd van David en Salomo.
f. Finkelstein en anderen menen dat de strijd van David met Edom, genoemd in 2 Sam. 8:13-14 en 1 Kon. 11:14-16, sterk overdreven is, omdat Edom in die tijd een eenvoudige samenleving met veehouders zou zijn. Recente opgravingen in het laagland van Edom, ongeveer 50 km ten zuiden van de Dode Zee, geven een ander beeld. In de tijd van David en Salomo was Edom een complexe samenleving met de mogelijkheid grote gebouwen te maken en ook in bezit van sterke verdedigingswerken en een uitgebreide koperindustrie.
Onze conclusie kan zijn er dat vanuit de archeologie toch nog wel iets meer ten gunste van een groot historisch koninkrijk van David en Salomo gezegd kan worden dan in de New Yorker gebeurt. Toch is de belangrijkste bron van informatie de Bijbel en de fundamentele keuze is of we die accepteren of niet.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.
Voetnoten
Hoe moeten wij met de bronnentheorie omgaan?
Vraag
Geachte prof. M. J. Paul. Ik verdiep mij graag in de achtergronden van de oudtestamentische geschriften. Daarom heb ik onlangs de boeken “Who Wrote the Bible” en “The Bible with Sources Revealed” van prof. R. E. Friedman gekocht en gelezen. In deze boeken zet hij de “documentary hypothesis”, ook wel de JEDP-theorie, uiteen. Ik neem aan dat u als oudtestamenticus bekend bent met deze theorie. Persoonlijk vind ik het een goed geschreven boek waarin hij de theorie met sterke argumenten onderbouwt. Tevens zie ik tegenstrijdigheden met de manier waarop wij als (reformatorische) christenen ons geloof in God en Zijn Woord, de Bijbel, belijden. Wat zijn uw gedachten over deze theorie? Vindt u haar aannemelijk of moeten we haar verwerpen? Wat zijn uw argumenten daarvoor? En hoe zouden wij moeten omgaan met deze theorie?
Antwoord
Beste vraagsteller,
Richard Elliot Friedman (geboren in 1946) publiceerde het eerste boek in 1987 en het tweede in 2003. Hij is een aanhanger van de Bronnentheorie, die toegepast wordt op de boeken Genesis-Deuteronomium. Deze theorie is opgekomen in de negentiende eeuw en heeft een klassieke vorm gekregen in het werk van Julius Wellhausen. De afkortingen JEDP staan voor: Jahwist en Elohist (geschreven in de vroege koningentijd, negende of achtste eeuw v. Chr.), Deuteronomist (het grootste deel van Deuteronomium, geschreven in de tijd van koning Josia, rond 622 v.Chr.) en de Priestercodex (o.a. Leviticus, geschreven in de tijd van de Babylonische ballingschap). Friedman accepteert de datering van de eerste drie bronnen, maar wil de Priestercodex vroeger dateren, in de tijd van koning Hizkia (rond 700 v. Chr.). Zijn volgorde is daarom: JEPD. Evenals Wellhausen meent hij dat de uiteindelijke redactie van de eerste vijf Bijbelboeken in de tijd van Ezra was, rond 450 v. Chr.
De aanhang van de Bronnentheorie onder Bijbelwetenschappers is vanwege allerlei kritiek de laatste tientallen jaren sterk afgenomen, maar blijkbaar verdedigt Friedman haar nog. Ik heb in 1986 met collega H.J. Koorevaar de belangrijkste vijf argumenten voor de bronnentheorie besproken en de gesignaleerde verschijnselen van een andere oplossing voorzien. Dit is gebeurd in A. G. Knevel, J. Broekhuis en M. J. Paul (red.), “Verkenningen in Genesis” (Kampen, 1986). Twee jaar later heb ik in mijn proefschrift de datering van Deuteronomium in de tijd van koning Josia bestreden. Zie “Het Archimedisch punt van de Pentateuchkritiek” (Zoetermeer, 1988). In “Bijbelcommentaar Genesis-Exodus”, Studiebijbel Oude Testament deel 1 (Veenendaal, 2004; bijgewerkte digitale editie 2015, www.studiebijbel.nl) heb ik opnieuw de argumenten voor de bronnentheorie gewogen en te licht bevonden.
De genoemde theorie gaat uit van de grote invloed van latere schrijvers die allerlei oude verhalen hebben bewerkt, waardoor de verhalen in Genesis – Deuteronomium meer over de bewerkers zeggen dan over wat er vroeger gebeurd is. Het is dan zelfs onzeker of Mozes ooit bestaan heeft. De veronderstelling is dat deze auteurs de vrijheid hadden de godsdienstige teksten en overleveringen te bewerken, wat naar mijn overtuiging niet mogelijk was. Ook zijn allerlei teksten, zoals Deuteronomium, ‘vroom bedrog’, wat geheel in strijd is met het zelfgetuigenis van de Bijbel.
Het is opmerkelijk dat de theorie in de negentiende eeuw is opgekomen, toen er nog maar weinig archeologisch materiaal beschikbaar was. Nu er meer talen en teksten uit de oudheid bekend zijn (Ebla, Emar, Ugarit) blijkt dat veel argumenten voor de Bronnentheorie eerder opvattingen zijn van Westerse geleerden dan Oosterse praktijken. Een veel beter boek dan de genoemde twee publicaties van Friedman is Kenneth A. Kitchen, “On the Reliability of the Old Testament” (Grand Rapids, 2003). Met grote kennis van zaken laat hij zien dat de Bronnentheorie onhoudbaar is. Hij doet dit grotendeels vanuit de archeologie.
In zijn algemeenheid: de Bronnentheorie is op veel punten in strijd met de geloofstraditie van de christelijke kerk.
Dr. Paul heeft in zijn boek ‘Oorspronkelijk’ (2017, Labarum) meer geschreven over het klassieke scheppingsgeloof en de historiciteit van Genesis.
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.
Zijn er ooit duidelijke aanwijzingen gevonden voor de ark van Noach?
‘Archeologen ontcijferden een oude Babylonische kleitablet die volgens hen mogelijk aanwijzingen geeft over de locatie van de ark van Noach’, zo schreef Cvandaag eerder deze maand.7 De zoektocht naar de ark van Noach blijft onderzoekers bezighouden. In Amerikaanse kringen spreekt men van de ‘Ark-aeology’, een variant van het woord ‘archeologie’.
In het Cvandaag-artikel werd gewezen op een video van dr. Irving Finkel. Hij laat een kleitablet zien met een wereldkaart van de Babyloniërs en vertelt over een medewerkster die een ontbrekend stukje vond. Daardoor is het mogelijk de locatie van Urartu te bepalen. De combinatie met de tekst aan de achterkant van het tablet maakt duidelijk dat daar een groot schip is, waarin mensen werden gered. Finkel ziet hierin aanwijzingen voor overleveringen van de ark van Noach.
Die duiding lijkt mij juist, maar de gegevens zijn al vele jaren bekend. De berichtgeving wekt de indruk dat de ontcijfering nog maar net gelukt is, maar de video van Finkel maakt duidelijk dat het ontbrekende stukje al vele jaren terug gevonden is en dat de ontcijfering niet nieuw is.
Welke berg?
Volgens het boek Genesis is de ark in het gebergte van Ararat geland. De overeenkomst met de naam Urarta valt direct op. Binnen het gebied van Urarta ligt de berg Ararat. Daar zijn in de loop der jaren veel zoektochten verricht naar de ark. Tot nu toe tevergeefs, al zijn soms opzienbarende claims gemaakt. De Bijbel geeft aan dat de ark rustte op ‘de bergen van Ararat’ of ‘het gebergte van Ararat’ (Gen. 8:4). Het woord Ararat duidt op het gebied, en het is aannemelijk dat dit Urarta is, maar er wordt geen speciale berg of een piek in een gebergte vermeld.
De berg die tegenwoordig als Ararat bekend staat, behoort tot een gebergte met twee hoge pieken. Als hoogste berg in de regio is die vaak bedekt met sneeuw. Deze berg Ararat is 5165 meter hoog. De berg Cudi, die ook genoemd wordt als landingsplaats, ligt 325 kilometer zuidelijker van de Ararat in Zuid-Turkije. Deze berg is minder hoog, namelijk 2089 meter.
In de jaren ’80 van de afgelopen eeuw kwam er veel aandacht voor de zoektochten naar de ark, onder andere vanwege de actieve betrokkenheid van James Irwin, een NASA-astronaut. Er is echter geen enkele keer een duidelijk bewijs gevonden voor de aanwezigheid van de ark. Allerlei foto’s en satellietopnamen zijn te vaag of kunnen ook anders uitgelegd worden. Vanwege de huidige politieke situatie is het moeilijk om toestemming te krijgen voor een expeditie.
De organisatie Associates for Biblical Research heeft in 2006 een themanummer van het tijdschrift Bible and Spade gewijd aan de zoektocht naar de ark. Daarin hebben Bill Crouse en Gordon Franz een uitvoerig artikel geschreven waarin zijn bepleiten dat de berg Cudi/Kardu de landingsplaats is geweest van de ark, en niet de berg Ararat. Zij noemen tientallen historische vermeldingen en komen vanuit oude getuigenissen de aanwijzingen tegen dat restanten van de ark te zien waren in het noorden van het vroegere Assyrische rijk. Diverse Joodse targoems vermelden Qardu als landingsplaats. Flavius Josephus, de geschiedschrijver uit de tijd van het Nieuwe Testament, schrijft over een bergtop in Armenië, en hij vermeldt dat de overblijfselen nog zichtbaar zijn. Ook noemt hij de berg van de Cordyeeërs in Armenië (Oudheden 1:90-95). Het lijkt erop dat hij de berg Cudi/Kardu bedoelt. Ook Eusebius wijst hiernaar.8
In hetzelfde nummer van het genoemde tijdschrift pleit Rick Lanser voor de Ararat. Hij doet dit veel uitvoeriger in een vierdelige serie ‘The landing-place of Noah’s Ark’, te raadplegen op internet.9
Het Gilgamesj-epos en andere verhalen
De genoemde Finkel verwijst naar een Babylonisch vloedverhaal dat veel ouder is dan het gevonden tablet met kaart. Hij bedoelt het Gilgamesj-epos. Daarin staat Utnapishtims beschrijving van de zondvloed, die door de goden was bedoeld om de gehele mensheid te verdelgen. De god Ea gaf de aanwijzing een schip te bouwen. Uiteindelijk liep het schip vast op de berg Nisir. Op de zevende dag erna liet Utnapishtim een duif uitvliegen, die echter terugkeerde. Later deed hij hetzelfde met een zwaluw, die evenmin een rustplaats kon vinden. Toen hij vervolgens een raaf liet uitvliegen, keerde deze niet terug. Nadat het water was gezakt en bijna was verdwenen, werden alle vogels en andere dieren losgelaten en bracht Utnapishtim een dankoffer.
Er zijn overeenkomsten met de beschrijving in Genesis, maar ook grote verschillen, in het bijzonder het gedrag van de goden en de oorzaak van de vloed. Er zijn nog meer overleveringen van een grote vloed en redding in een groot schip gevonden. De kern van deze verhalen wijst in de richting van een historische gebeurtenissen. Bram van den Heuvel onderzoekt deze verhalen en schrijft hierover een proefschrift voor de ETF in Leuven. Hij heeft ook een website met de vele overleveringen, gerubriceerd naar regio.10
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
Voetnoten
Aarde is niet plat in de Bijbel
Het wijd verspreide idee dat de Bijbel een verouderd wereldbeeld laat zien, is onjuist, betoogt prof. dr. M. J. Paul. De Bijbel gebruikt vooral de taal van de waarneming.
Iedereen die zich bezighoudt met de voorstelling van de kosmos in het Oude Testament, komt afbeeldingen tegen van een platte aarde op pilaren in het water. Bovenin is een koepel met hemellichamen. Vandaag wil ik bij dit onderwerp stilstaan ter gelegenheid van de opening van het Logos Instituut.
Dit instituut beschouwt de Bijbel als bron van kennis over ons verleden. Het stelt vragen aan de orde over geloof en wetenschap. Een fundamentele kwestie is daarbij: spreekt de Bijbel alleen op betrouwbare wijze over geloofszaken, of ook over zaken als geschiedenis en wereldbeeld? Betreft het gezag van Gods Woord de gehele Bijbel, of moeten we onderscheid maken tussen een goede kernboodschap en een minder goede verpakking?
Het voorbeeld van de platte aarde en een harde hemelkoepel komt vaak naar voren in discussies over schepping en evolutie. Men wil ermee aangeven dat de Bijbelse beschrijvingen niet bedoeld zijn om kennis over te dragen die van belang is voor onze wetenschapsbeoefening.
Een voorbeeld hiervan is een Duitstalige afbeelding van Alexandra Schober uit 1960. Onder de bovenste hemel is de hemeloceaan met zes schatkamers (hagel, wolken, wind, regen, nevel, sneeuw). Onder de hemeloceaan bevinden zich de zon, de maan en de sterren op gelijke afstand van de aarde. Aan de zijkanten staan de zuilen waarop de hemel rust. De onderwereld is uiteraard onder de aarde, en daaronder bevindt zich de Tehom, de oervloed. De zuilen waarop de aarde rust, zijn goed zichtbaar. Waarop de zuilen zelf rusten, is onduidelijk.
Metaforen
Dergelijke tekeningen worden vanaf eind negentiende eeuw gemaakt. Critici geven echter aan dat zulke tekeningen berusten op uit hun verband gehaalde metaforen van Hebreeuwse dichters, waarbij beeldspraak te letterlijk opgevat wordt. Het was de Israëlieten uiteraard bekend dat de zon ’s morgens in het oosten opkomt en ’s avonds in het westen ondergaat. Hoe kan dat? Hoe kan de maan een cyclus van vier weken doorlopen? Omdat de Israëlieten wisten dat de zon en de maan met andere snelheden bewogen dan de sterren, zijn er maanden, seizoenen en jaren (vgl. Gen. 1:14). Bevinden de winden zich echt boven de sterren?
De Israëlieten wisten dat het water in de Dode Zee niet te drinken was. De tekeningen verbinden al het water met elkaar, alsof het niet uitmaakt of het water zoet of zout is. Het is wonderlijk dat de geleerden onderling losstaande teksten verbinden tot een gereconstrueerd wereldbeeld, zonder rekening te houden met alledaagse waarnemingen.
Babyloniërs
Aan het eind van de 19e eeuw waren er veel kritische geleerden die veronderstelden dat de Israëlieten allerlei ideeën van de Babyloniërs overgenomen hadden. Dit heeft ook te maken met een late datering van het boek Genesis, in de tijd van de ballingschap. Die overtuiging duurde voort in de twintigste eeuw, maar langzamerhand kwam er oog voor de vele verschillen. In de vertaling van het Babylonische geschrift ”Enuma Elish” in 1890 staat dat de hemel bestaat uit een harde koepel. Vanaf 1975 is deze onjuiste vertaling losgelaten, omdat blijkt dat de Babyloniërs allerlei verschillende opvattingen over de kosmos hadden.
De Grieken en Romeinen beschouwden de aarde als een ronde bol. Op een munt staat de zoon van keizer Domitianus afgebeeld als een Jupiter gezeten op een globe, met zijn handen opgeheven naar de zeven sterren van de Grote Beer.
De gedachte aan een platte aarde is opgekomen in de negentiende eeuw. Washington Irving beschreef dat de kerkelijke autoriteiten in de vijftiende eeuw in een platte aarde geloofden. Zij zouden Columbus gewaarschuwd hebben dat zijn schip van de aarde af kon vallen, omdat de aarde plat is. Dergelijke voorstellingen zijn echter aantoonbaar onjuist, en moeten bewust geïntroduceerd zijn. De hoogtijdagen van de mythe dat de kerk in een platte aarde geloofde, waren tussen 1870 en 1920, toen darwinisten deze voorstelling gebruikten in hun strijd tegen de kerk over de evolutietheorie.
Uitspansel
Hoe moeten we de Bijbelse uitspraken dan uitleggen? Het woord ”raqia”, dat ”firmament” of ”uitspansel” betekent, is afgeleid van een werkwoord dat ”uitspreiden” betekent. Het is niet nodig om daarbij aan een vaste koepel te denken. In Genesis 1:6 is de functie van het uitspansel de wateren te scheiden. Dit kan goed opgevat worden als de scheiding tussen het water op aarde en het water in de wolken. Het uitspansel is de plaats waar de hemellichamen zichtbaar zijn en de vogels vliegen (vs. 20). De beschrijving is vanuit het gezichtspunt van de waarnemer op aarde. In vers 8 worden het uitspansel en de hemelen gelijkgesteld.
De genoemde tekeningen hebben water onder de aarde. Dit berust op het verbod om beelden te maken van wat boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde is (Ex. 20:4). De uitdrukking ”onder de aarde”, kan opgevat worden als dat er onder de aarde een zee is. Het verband geeft echter aan dat de Israëlieten die kunnen zien. Zij mogen geen afbeeldingen maken van vogels in de lucht, of van een dier of voorwerp op de aarde, en ook niet van een dier of voorwerp in het water. De Israëlieten konden geen vis zien die onder de aarde zwom, maar wel een vis in de zee en de rivieren (zie ook Deut. 4:16-18).
Aangezien de wateren in Egypte en in het Sinaïgebied zich op een lager niveau bevinden dan het land, liggen ze ‘onder’ de aarde, in de zin van: onder het niveau van het landoppervlak. Dat kan leiden tot een vertaling als ”de wateren onder aan het land” of ”de wateren die lager liggen dan het land”. Iets eerder wordt hetzelfde voorzetsel gebruikt voor de Israëlieten bij de berg. Daar past alleen de vertaling ”onder aan de berg” en niet ”onder de berg” (Deut. 4:11).
Te statisch
Aan de tekeningen van het Israëlitische wereldbeeld liggen diverse onjuiste overtuigingen ten grondslag. Zoals de veronderstelling van de invloed van een Babylonisch wereldbeeld, een late datering van het boek Genesis en de onjuiste aanname dat de volken in de oudheid tot de middeleeuwen toe dachten dat de aarde plat was. Ook strijden de gemaakte tekeningen met alledaagse waarnemingen. De voorstellingen zijn te statisch en doen geen recht aan beeldspraak.
Uit de bespreking van de argumenten blijkt dat de Bijbel geen verouderd wereldbeeld heeft, maar vooral de taal van de waarneming gebruikt. De Bijbel is niet geschreven in onze wetenschappelijke taal, maar wel van belang voor onze wetenschapsbeoefening.
Dit artikel is een samenvatting van de lezing die prof. dr. M.J. Paul hield op het openingscongres van ‘Logos Instituut’ op zaterdag 13 februari 2016 te Utrecht. Mart-Jan heeft dit thema verder uitgewerkt in hoofdstuk 4 van zijn boek ‘Oorspronkelijk’.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2016, Aarde is niet plat in de Bijbel, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 45 (266): 14-15 (artikel).
Bijbel en geweld – ‘Bloedboek’ shockeert met uitspraken over Oude Testament
Waarom mag de Bijbel wel op nachtkastjes in hotels liggen, en is Hitler’s ‘Mein Kampf’ verboden? Volgens de Vlaamse schrijver Dimitri Verhulst is er weinig verschil tussen beide boeken. In ‘Bloedboek’ deelt hij zijn leeservaring van het begin van de Bijbel. Op allerlei manieren zoekt hij de publiciteit om zijn visie onder de aandacht van de lezers te brengen. Dat lukt deze schrijver van het Boekenweekgeschenk van 2014 maar al te goed. Schokkende uitspraken over de God van Israël en de Bijbel doen het prima in onze maatschappij. Als iemand dan ook nog veel schunnige taal gebruikt, krijgt hij volop aandacht, tot in tv-programma’s toe.
Wie haatdragend is en geen enkele moeite doet zich te verdiepen in de achtergronden van de Bijbel kan uitspraken uit zijn verband rukken en het tegenovergestelde laten zeggen van de oorspronkelijke bedoeling. De eerste vijf Bijbelboeken zijn al duizenden jaren oud. Steeds lazen joden en christenen daarin over een God van liefde en trouw, van recht en gerechtigheid, maar Verhulst ontdekt dat Hij eigenlijk ‘een rancuneuze tiran’ is en een ‘fascist’. Volgens deze auteur is de Bijbel ‘een gruwelijk boek vol smerigheden’ en het uitroeien van de Kanaänieten is in feite ‘genocide’ en ‘racisme’.
In dit artikel ga ik niet in op de vele onwaarheden, foute interpretaties en misverstanden. De meeste christenen zullen die al gauw doorhebben. Het lijkt mij zinvoller in te gaan op één centraal thema: het doden van de Kanaänieten en het in bezit nemen van het land Kanaän. Ik kies dit onderwerp, omdat de meeste christenen het ingewikkeld vinden. Kun je de opdracht aan Israël om de Kanaänieten te doden vergelijken met de houding van Hitler en de IS-strijders?
Abraham
Wanneer Abram als vreemdeling in Kanaän verblijft, krijgt hij te horen dat zijn nageslacht dat land in blijvend bezit zal ontvangen. Later volgt de boodschap dat dit nog niet direct het geval zal zijn, want zijn nageslacht zal eerst nog lange tijd vreemdeling zijn in een ander land en zelfs onderdrukt worden. Maar het vierde geslacht zal terugkeren. Eerder is de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten nog niet vol (Gen. 15:16). ‘Amorieten’ is hier een algemene term voor de bevolking van Kanaän. Deze uitspraak houdt in, dat de intocht van de Israëlieten ook een goddelijk oordeel over de ongerechtigheid van de bewoners is. God beoordeelt als de Schepper van hemel en aarde alle volken. De Amorieten zullen voortgaan met zondigen tot hun schuld volkomen is, zodat de door God gestelde grens bereikt wordt. In het boek Leviticus worden concreet de Molochdienst en veel seksuele onbetamelijkheden genoemd als aanleiding voor Gods strafuitoefening (Lev. 18:27-28). In Deuteronomium 18 staan allerlei vormen van occulte praktijken vermeld, waarzeggerij en het oproepen van geesten. Deze zaken zijn voor Israël volstrekt verboden: ‘Want ieder die deze dingen doet, is een gruwel voor de HEERE. En vanwege deze gruwelen drijft de HEERE, uw God, deze volken van voor uw ogen uit hun bezit (Deut. 18:12). Vanaf dat stadium kan God hen, zonder onrechtvaardig te worden, uit Kanaän verdrijven. Het land Kanaän spuwt volgens Leviticus zijn inwoners uit. De nakomelingen van Abraham ontvangen het land dus niet omdat ze er recht op hebben, maar als genadegave.
Noach
Het is ook nuttig om nog iets verder terug te gaan in de geschiedenis. Noach spreekt een vervloeking uit over Kanaän, zoon van Cham (Gen. 9:25-27). In het volgende hoofdstuk staat een vrij uitgebreide beschrijving wie de nakomelingen van Kanaän zijn en waar zij zijn gaan wonen (10:15-19). De beschrijving van de grenzen is niet zomaar geplaatst in dit overzicht van volken. De Israëlieten mogen weten: dat land wordt afgenomen en aan ons gegeven. De belofte aan Abram heeft alles te maken met die vroegere gebeurtenissen. Niet één keer wordt in de Bijbel gezegd, dat ‘die volken minderwaardig zijn’, of dat ze ‘toevallig de verkeerde god aanbidden’.
Israël zelf
Wat Israël de inwoners van Kanaän aan moest doen, was eenmalig. De Israëlieten worden nadrukkelijk gewaarschuwd om niet te zondigen, want als ze dit toch doen, worden zij verdreven uit het land (Lev. 26:33-39; Deut. 28:63-68). In een terugblik op de ondergang van het Tienstammenrijk en Samaria komt dit ook naar voren (2 Kon. 17:7-23). Israël staat niet boven de wet en zal zelf ook gestraft worden wanneer het dezelfde zonden bedrijft. In Deuteronomium 13:15-16 wordt de zwaarste vorm van vernietiging geëist ten opzichte van een afvallige Israëlitische stad.
Godsdienstige achtergronden
Om dit eenmalige bevel tot uitroeiing van de Kanaänieten te begrijpen, kunnen we niet uitgaan van relaties tussen mensen of volken onderling, maar alleen van Gods oordeel over de zonden van volken. De Israëlieten mogen niet zelf bepalen welke volken zij sparen en welke niet. Het strafgericht over de Kanaänieten staat vermeld in de genoemde teksten. De Edomieten en Moabieten moeten echter gespaard blijven. Hoewel soms het motief van afzondering gebruikt wordt, zodat de volken geen verleiding kunnen uitoefenen, is dit niet de enige reden. De praktijken van de heidense volken in Kanaän worden een gruwel genoemd waarover het oordeel van God komt. Voor de uitvoer van dit oordeel gebruikt Hij het volk Israël. Voor ons druist dit doden van de Kanaänieten in tegen het volkenrecht, maar Gods opdracht overstijgt dat. Israël heeft nooit een opdracht gekregen tot genocide. Het Oude Testament kent veel geweld, maar het wordt nooit verheerlijkt. Hoeveel rechtvaardige oorlogen David ook gevoerd heeft, hij mag de tempel niet bouwen, omdat hij een man is van de strijd, van het bloed (1 Kron. 22:8). Deze beoordeling is ongekend in de wereld van het oude Nabije Oosten.
Hedendaags geweld
Terugkomende op Verhulst: hij trekt de lijn door naar de joden en de Endlösung vandaag, maar daarmee draait hij de zaken compleet om: na Hitler en andere antisemieten zijn er nu Arabische leiders die openlijk verkondigen dat Israël van de aardbodem moet worden uitgewist. Van welke kant dreigt genocide? Waarom durft Verhulst de Bijbel aan te vallen? Joden en christenen zullen hem niet doden vanwege zijn lasterlijke uitspraken. Maar wat zou er gebeuren als hij een dergelijk boek over de Koran zou schrijven?
Het Nieuwe Testament
Verhulst heeft voor Jezus meer respect dan voor de schrijvers van de eerste Bijbelboeken, omdat die geen bloed heeft laten vloeien. Toch spreekt ook het Nieuwe Testament over Gods heiligheid en zijn toorn over de zonde. De straf kan uitgesteld worden, maar het eindgericht komt en dan zal God afrekenen met alle goddeloosheid. Het boek Openbaring geeft veel voorbeelden van straffen, al worden ze daar niet door medemensen, maar door engelen voltrokken. Daarom kunnen we geen grote tegenstelling maken tussen Oude en Nieuwe Testament als het gaat over Gods gericht over de zonde.
Waarom zou Jezus zich zo positief uitgelaten hebben over de eerste Bijbelboeken? Hij was bereid Zijn eigen bloed te laten vergieten aan het kruis. Juist omdat in de boeken van Mozes staat dat een bloedig offer nodig is om vergeving te ontvangen. In die zin kan de Bijbel een ‘Bloedboek’ genoemd worden. Bloedstorting was nodig om schuldige mensen met God te verzoenen. De Heiland was bereid het offer van Zijn leven te brengen, om zo een nieuwe hemel en aarde mogelijk te maken. Dan wordt de vrede, de sjaloom, werkelijkheid.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2015, Bijbel en geweld. ‘Bloedboek’ shockeert met uitspraken over Oude Testament, De Waarheidsvriend 103 (47): 12-13.
Verwarring over Genesis (2) Stamt de mens van dieren af?
Steeds vaker wordt door christenen geaccepteerd dat mensen van dieren afstammen. Er zouden op allerlei plaatsen vormen van mensen of ‘mensachtigen’ ontstaan zijn.
Bioloog en wetenschapsjournalist René Fransen schrijft: ‘Het zou kunnen zijn dat ook Adam en Eva apart zijn gezet uit de vroege steentijdcultuur, om een ontmoeting te hebben met God. Op die manier zou de homo sapiens, de denkende mens, veranderen in de Homo divinus, de goddelijke mens.’ De tuin waarin zij leefden, de Hof van Eden, zou volgens hem een bijzondere plaats zijn, waar regelmatig een ontmoeting met God plaatsvond.
Adam en Eva zijn in deze benadering de eersten van een nieuwe klasse mensen geweest. Hun zondeval betreft niet slechts hun lichamelijk nakomelingen, maar de gehele mensheid. De fout van een koning of gezinshoofd kan immers gevolgen hebben voor het hele volk of het hele gezin (Sterrenstof, hfst.10).
In deze beschouwing worden Genesis 1 tot en met 3 erg vrij geïnterpreteerd. Met name de afstamming van de mens van een dier lijkt mij in onoverkomelijke tegenspraak met Genesis 2:7. God formeerde de mens uit de aardbodem en blies een afzonderlijke levensadem in de neus. Zo werd de mens tot een levend wezen. Ook al heeft God Zich aangepast aan ons taalgebruik en beeldend gesproken in deze hoofdstukken, er staat niet: God nam een rib van een dier (bijvoorbeeld een soort aap) en bouwde daaruit de mens. Het is duidelijk dat God de mens in een afzonderlijke scheppingshandeling maakte en daarbij ‘stof ’ gebruikte. Op deze punten komt de evolutietheorie in strijd met de weergave in Genesis. En als we een afzonderlijke scheppingsdaad aannemen bij de mens, waarom kan dat dan ook niet bij planten en dieren het geval zijn?
Ds. G. Boer
In hervormd-gereformeerde kring heeft ds. G. Boer een halve eeuw geleden zijn boek ‘Ik ben de Alpha’ gepubliceerd (1964). Hij geeft daarin aan dat de wetenschap gerust mag doorgaan om de geheimen van het heelal te ontsluieren. De geologie en paleontologie mogen hun hart ophalen, mits de beoefenaars maar klein genoeg zijn om God in Zijn werk groot te maken. Boer moet echter niets hebben van de mening dat planten overgegaan zijn in dieren of dieren in mensen. ‘De evolutietheorie, dat is die leer die alles uit één oercel laat ontwikkelen, is daarom goddeloos, omdat zij het schepsel prijst boven de Schepper.’ Het is zeker mogelijk dat God ontwikkelingsprocessen gebruikte, maar het is volgens hem altijd nog een onbewezen veronderstelling dat de mens via de weg van ontwikkeling van het dier zou afstammen.
Nieuwe Testament
In de evangeliën blijkt dat Jezus Adam en Eva als het eerste mensenpaar beschouwde (Matth. 19:3-6; Mark. 10:3-9) en dat wordt gedateerd als ‘het begin van de schepping’. In het boek Handelingen wijst de apostel Paulus op de God Die de wereld gemaakt heeft. ‘Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen’ (17:26).
Petrus noemt de opvatting ‘Want vanaf de dag dat de vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen zoals van het begin van de schepping’ (2 Petr. 3:4). Dit gedeelte gaat uit van een gelijktijdigheid van schepping en mensheid. In Openbaring 22:2 en 3 is sprake van een rivier van Water des levens en van de Boom des levens. ‘En geen enkele vervloeking zal er meer zijn.’ Hier wordt duidelijk dat de paradijselijke situatie hersteld zal worden.
Laat het begin van Genesis om allerlei redenen omstreden zijn, voor christenen behoren deze nieuwtestamentische gedeelten gezag te hebben, niet slechts als een latere interpretatie, maar vooral als een gezaghebbend getuigenis.
Evolutieleer
Wat mij in de recente discussies herhaaldelijk opvalt, is dat onderdelen van de evolutieleer ingepast moeten worden in het christelijke denken. Voor alle duidelijkheid: het evolutionisme als levensbeschouwing wordt door christenauteurs afgewezen en God wordt als Schepper beleden. Bij hen die het begin van Genesis anders willen lezen dan op de klassieke wijze, is vaak een bepaalde teleurstelling in het creationisme te merken (ten minste voor zover men daar kennis van heeft genomen) en die richting wordt vaak op een simplistische manier weggeschreven.
Het is waar dat vanuit creationistische hoek in het verleden onhoudbare uitspraken gedaan zijn, maar de vraag is dan wel: hoe houdbaar is de evolutietheorie? Dat bedoel ik vooral wetenschapstheoretisch: wat zijn legitieme uitspraken in de wetenschap en wat niet? Hoe houdbaar zijn de vooronderstellingen en de resultaten?
Van creationistische kant zijn er vele tientallen bezwaren aangebracht tegen de evolutie. Maar niet alleen van die zijde. Een voorbeeld is Rob van de Weghe. Hij was ongelovig en stond negatief tegenover het christelijk geloof. Op veertigjarige leeftijd had hij zoveel verdiend, dat hij zich kon terugtrekken uit het zakenleven. Nadat hij noodgedwongen een keer een kerkdienst bijwoont, besluit hij de waarheidsclaims van het christelijk geloof te onderzoeken en hij vermoedt dat hij die in korte tijd wel onderuit kan halen.
Toch raakt hij steeds meer onder de indruk van de argumenten vóór het christelijk geloof en op den duur verwerpt hij ook de evolutietheorie. In zijn apologetische boek ‘Gefundeerd geloof. Zinnige argumenten om christen te zijn’ (2008) schrijft hij: ‘Het proces van de evolutie en ook de handeling van de schepping kunnen niet worden geobserveerd of herhaald en daardoor blijven beide modellen onbewezen. (…) Dus, evolutie – net als schepping – is slechts een model dat wordt gebruikt om datgene wat wij waarnemen in de wereld, zoals wij die kennen, uit te leggen. Het is geen feit, geen natuurlijke wet, het is niet eens een wetenschappelijke theorie, maar gewoon een model!’
Wolkenkrabber
Ook de Wageningse hoogleraar Han Zuilhof gaf in zijn inaugurele oratie ‘Alles is altijd ingewikkelder’ (april 2008) stevige kritiek op de evolutietheorie. Hij schetst drie problemen waar hij als organisch chemicus tegenaan loopt: het ontstaan van chiraliteit (louter linksof rechtsdraaiende moleculen), het langdurig behoud van chiraliteit en het gebruik ervan in de zogenaamde RNA-wereld. Hij maakt duidelijk dat de theorieën over het ontstaan van het leven verbijsterend onwaarschijnlijk zijn. In beeldspraak: ‘Het gebouw staat niet op een degelijk fundament, in de wolkenkrabber van de evolutieleer is de begane grond nog geen begaanbare grond. Hier is sprake van een significant probleem, zeker omdat de evolutietheorie zo’n grote rol speelt in de hedendaagse wetenschap. ( …) in de wolkenkrabber van de evolutietheorie kan ik vanaf de eerste verdieping eigenlijk alleen maar toeschouwer zijn. Als je eenmaal binnen bent, bieden al die hoge verdiepingen prachtige vergezichten, maar je kunt er momenteel als wetenschapper niet fatsoenlijk binnen komen.’
Bij velen die schepping en evolutie willen combineren, is een oprechte behoefte om zo min mogelijk struikelblokken voor christelijke wetenschappers op te werpen. Heeft de kerk niet eerder Galilei afgewezen? Voordat we die weg gaan, is het echter wel nodig onderscheid te maken tussen waarnemingen en projecties. Charles Darwin is niet op de evolutietheorie gekomen door waarneming, maar vooral door de publicaties van zijn grootvader Erasmus Darwin, geschriften die mede ingegeven waren door een sterk antichristelijke houding. De waarnemingen door de kleinzoon over de variaties binnen de soorten geven onvoldoende reden om over te gaan op een ontwikkeling van de ene naar de andere soort.
Consequenties
Het is goed te beseffen dat de aanname van een theïstische evolutie tot een andere opvatting over inspiratie van de Bijbel leidt. Waar komt Genesis 1 vandaan? Heeft God Zich zo geopenbaard aan mensen? Dan moeten we het accepteren zoals het tot ons komt, al roept het bericht bij ons veel vragen op, zoals trouwens alle eeuwen van de kerkgeschiedenis al het geval geweest is. De andere mogelijkheid is om het hoofdstuk te beschouwen als het product van menselijk nadenken over de schepping, al of niet met behulp van Gods Geest.
De kerk der eeuwen heeft steeds gekozen voor de eerste benadering. Als we kiezen voor een menselijke beschrijving of een kaderopvatting, heeft dat duidelijk gevolgen voor de inspiratieleer. Dat is ook het geval met de Godsleer: dan is God niet meer Degene Die alles goed geschapen heeft, maar Degene Die door dood en verderf in een lange reeks van talrijke mislukkingen op den duur nieuwe soorten heeft gemaakt. De opvattingen over de schepping, zoals in Genesis 1 tot en met 3 beschreven, vormen een fundament. Wie het fundament verandert, zal moeten beseffen dat het hierop gebouwde huis nooit hetzelfde kan blijven.
De methode om deze hoofdstukken en andere Bijbelgedeelten als een elastiek uit te rekken totdat er enige onderdelen van de evolutiezienswijze in passen, blijft een moeilijke en zeer omstreden werkwijze.
Een andere manier van werken is het accepteren wat er staat, als Gods openbaring, en tevens het aanvaarden van onze beperktheid, dat wij geen oplossing hebben voor allerlei lastige vragen en moeilijke details in die hoofdstukken. We mogen geen evolutionistische of creationistische theorieën inlezen in deze hoofdstukken. Het blijven teksten die ons voorstellingsvermogen te boven gaan.
Maar vanuit de compositie van het boek Genesis is wel duidelijk dat God deze wereld niet al te lang geleden geschapen heeft, in een situatie die ‘goed’ was, dat Adam en Eva de eerste mensen waren, van wie het gehele menselijke geslacht afstamt, en dat door toedoen van deze eerste mensen de schepping in een vervallen positie kwam.
Dit geloof is ook door de kerk der eeuwen beleden, vaak in oppositie tot andere opvattingen. Dat geloof is ook de basis voor het uitzicht dat niet door een geleidelijke evolutie, maar door Gods directe ingrijpen, een nieuwe hemel en aarde zullen ontstaan.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2009, Verwarring over Genesis [2] Stamt de mens van dieren af?, De Waarheidsvriend 97 (12): 8-9.
Verwarring over Genesis (1) Manier van Lezen
Geloof in evolutie lijkt tegenwoordig goed samen te gaan met het geloof in God als Schepper. Maar hoeveel ruimte moeten de natuurwetenschappen krijgen om te bepalen hoe christenen Genesis 1 tot en met 3 lezen?
Dr. René Fransen beargumenteert in zijn recente boek Gevormd uit sterrenstof dat de evolutietheorie zulke sterke papieren heeft, dat we die theorie als christenen maar het beste kunnen accepteren. Dat kan volgens hem gelukkig samengaan met het geloof in God als Schepper. We komen dan uit bij een door God geleide evolutie. Dit standpunt wordt de laatste tijd steeds vaker gepropageerd in christelijke kring. In twee artikelen wil ik hierop ingaan, waarbij verschillende leeswijzen van het begin van de Bijbel de revue passeren.
Manieren van lezen
Prof. dr. Willem Ouweneel onderscheidt in zijn boek De schepping van God heel wat manieren van lezen. Ik noem de meest bekende.
1. Jonge-aardelitteralisme: De ‘letterlijke’ opvatting van Genesis 1, dat de wereld tot ons kwam in zes dagen van 24 uur, is lange tijd, vanaf de latere kerkvaders tot in de achttiende eeuw, de gangbare opvatting van christenen geweest. Daarbij wordt aangenomen dat de aarde ongeveer 6000 jaar oud is. Een deel van het recente creationisme gaat hiervan uit, al dateert men ook wel vroeger. Opvallend is dat Ouweneel kiest voor de aanduiding ‘litteralisme’. Volgens hem is de klassieke opvatting geen ‘letterlijk lezen’, maar een te ver doorgevoerd letterlijk lezen, letterlijker dan de auteur bedoeld heeft.
2. Oude-aardlitteralisme: dezelfde opvatting als de vorige, maar met dit verschil, dat Genesis 1:1 veel verder terug ligt en kan wijzen op gebeurtenissen van miljarden jaren geleden. Bij vers 2 of 3 zijn we echter op strikt historische bodem en gaat het over gebeurtenissen van 6000 of 10.000 jaar geleden.
Reconstructionisme
3. Verwant met de vorige opvatting is het reconstructionisme, ook wel restitutietheorie of gaptheorie genoemd: de aarde werd (in plaats van ‘was’) woest en ledig, namelijk door een gevallen engel, de satan. Na een bestaan van miljoenen jaren was er een zesdaagse scheppingsweek en schiep God de mens zoals wij die nu kennen. In de voorafgaande ‘leemte’ kunnen de astronomische, geologische en paleontologische vondsten geplaatst worden.
Een belangrijk bezwaar tegen deze opvatting is dat de Hebreeuwse woorden tohoe wabohoe geen ‘chaos’ betekenen, maar ‘leegheid’. Net zoals de pottenbakker, wanneer hij een mooie vaas wil maken, eerst een klomp klei pakt en die op een pottenbakkerswiel plaatst om die te kneden zoals hij het wil, zo maakte de Schepper eerst voor Zichzelf het ruwe materiaal van het universum om het daarna te ordenen en leven te geven. Ook het woord tehom voor de waterdiepte heeft geen relatie met demonische, vijandige machten, zoals lange tijd gedacht is.
Literair
4. Dag-tijdperktheorie: dagen worden gezien als aanduidingen van tijdperken. Dit gebeurt immers ook in de boeken Daniël en Openbaring: de dagen symboliseren jaren. Ook geldt één dag voor de Heere als duizend jaar (2 Petr. 3:8). Als bezwaar tegen deze opvatting geldt: wat voor God het geval is, is dat nog niet voor ons. Verder is een scheppingsperiode van 6000 jaar voor niemand een oplossing. Ook is het in dat geval vreemd dat de dagen beschreven worden met een avond en een morgen. In de Tien Geboden wordt een relatie gelegd tussen de scheppingsdagen en de menselijke zevendaagse week. De dagen in Genesis 1 en Exodus 20:11 zijn dus vergelijkbaar. Het is op zichzelf mogelijk dat de dagen in Genesis 1 korter of langer waren dan onze dagen (‘24 uur’ is te precies), maar er zijn zonder meer vergelijkbare dagen bedoeld. Ook corresponderen deze dagen niet met de geologische tijdvakken. Zo verschenen volgens het gangbare evolutiemodel de hogere planten niet voor het laagste dierlijke leven, en was er geen later tijdperk waarin de hemellichamen verschenen.
5. Kadertheorie: Er zijn acht scheppingsdaden van God en de auteur van Genesis heeft deze een literaire vorm (kader) gegeven door ze te verdelen over zes dagen, waaraan de zevende dag als rustdag is toegevoegd. Ook bestaan er opvallende parallellen tussen de eerste en de vierde, de tweede en de vijfde, de vierde en de zesde dag. Dit suggereert dat Genesis 1 een bewuste literaire compositie is en niet letterlijk-historisch gelezen moet worden. Ook zijn er verschillen in chronologie tussen Genesis 1 en 2 die een strikt letterlijk verstaan in de weg staan. Deze benadering is in toenemende mate populair in christelijk Nederland en wordt meermalen gecombineerd met het zogeheten theïstisch evolutionisme, de leer dat God de wereld geschapen heeft door middel van een evolutieproces.
Twee sleutels
De laatste tijd wordt veel aandacht gegeven aan het literaire, kunstzinnige karakter van deze hoofdstukken. De vraag kan gesteld worden wat het literaire genre is. Verhalend proza? Poëzie? Een tussenvorm? Profetische taal of een bijzondere vorm van wijsheidsliteratuur? Het is goed dat deze vragen gesteld worden, want het is waar dat Genesis 1 vaak op een te vanzelfsprekende manier gelezen is. In 2008 is – eindelijk – een bundel opstellen over Genesis gepubliceerd waarin creationistische auteurs grondig ingaan op dergelijke vragen: Coming to Grips with Genesis, onder redactie van Terry Mortenson en Thane H. Ury. Daarin bespreekt Steven Boyd drie karakteristieken van deze tekst: een magistrale literaire compositie, een fundamentele theologische verhandeling en een historisch verslag. Over de eerste twee typeringen zijn de meeste exegeten het wel eens, over de derde bestaat veel minder overeenstemming. Herhaaldelijk is in recente beschouwingen de waarschuwing te lezen dat we Genesis niet natuurkundig mogen lezen, of rationalistisch, of als een wetenschappelijk verslag. Dit is terecht, maar de vraag wordt dan steeds belangrijker hoe we deze hoofdstukken wél moeten opvatten. Het lijkt mij dat er twee belangrijke sleutels zijn: de eerste is hoe de eerste hoofdstukken passen in het geheel van het boek Genesis, en de tweede hoe vroegere, niet-westerse auteurs ze gelezen hebben.
Boodschap van Genesis
Het boek Genesis kan omschreven worden als de vroege geschiedenis van de mensheid, van de schepping tot het ontstaan van het volk Israël. De Schepper van hemel en aarde blijkt Dezelfde te zijn als die het volk Israël tot aanzijn roept. Laat de goden van de andere volken plaatselijke heersers zijn, het is de God van hemel en aarde Die naar Israël omziet! Deze beschrijving is bedoeld om God te loven te prijzen. In Genesis staat geen objectieve, wetenschappelijke en afstandelijk beschouwde geschiedenis. De beschreven gebeurtenissen zijn tot onderwijs, vermaning en bemoediging. Het is waar dat er in de weergave van de schepping enige polemische elementen zitten (monotheïsme, tegen verering van zon en maan), maar dat is niet het hoofddoel, net zo min als dat het hoofddoel van het gehele boek is.
Het gebeurt nogal eens dat lezers onderscheid maken tussen de ‘oergeschiedenis’ in Genesis 1 tot en met 11 en de meer gewone geschiedenis in Genesis 12 tot en met 50, of tussen Genesis 1:1 tot en met 2:4a en de rest van het boek. Toch is dat vanuit de compositie van Genesis moeilijk te verdedigen. Voor de auteur van Genesis was er vermoedelijk geen onderscheid in historiciteit en genre tussen de eerste en de laatste hoofdstukken. Het is overal God Die werkt in schepping en geschiedenis.
Goed
In Genesis 1 beziet God zesmaal wat Hij gemaakt heeft en noemt het ‘goed’, om te eindigen met ‘en zie, het was zeer goed’ (1:31). De oorspronkelijke goedheid van de schepping kunnen we ook opmaken uit de contrasten in de volgende hoofdstukken. Daar verschijnen woorden als: dood, vijandschap, smart, vervloeking, dorens en distels. In de hedendaagse dogmatische bezinning gaan velen echter uit van een evolutietheorie waarbij het kwade en gebrekkige steeds in de schepping aanwezig zijn geweest. Dan is er veel minder duidelijk een breekpunt geweest tussen ‘goed’ en ‘niet meer goed’. Wanneer in een dergelijke bezinning theologen een poging doen om de kernpunten van Genesis 1 tot en met 3 te formuleren die onopgeefbaar zijn voor het christelijk geloof, hoort daar gewoonlijk niet bij dat de dood pas zijn intrede heeft gedaan na de zondeval. Dat is ook begrijpelijk, want wie de evolutietheorie (tot op zekere hoogte) accepteert, moet uitgaan van een vroegere geschiedenis van strijd om te overleven en de aanwezigheid van de dood. Maar wat houdt dan de vervloeking in die door God is uitgesproken over de aarde, zodat die dorens en distels zou voortbrengen? Die waren er volgens de evolutietheorie toch al miljoenen jaren eerder? Ook Romeinen 8:20 is een struikelblok in deze benadering. Het lijden van de schepping wordt daar niet vanaf de begintijd genoemd, maar als iets dat later is gekomen. De schepping is op den duur aan de zinloosheid onderworpen en ziet uit naar het openbaar worden van de kinderen Gods, naar de tijd dat zij bevrijd zal worden van de vergankelijkheid.
Nieuwe Testament
We komen hier op het terrein van het Nieuwe Testament. Welk gezag hebben uitspraken van de Heere Jezus en de apostel Paulus over het begin van de wereld? Het is mogelijk deze opvattingen te relativeren en aan te nemen dat zij ‘kinderen van hun tijd’ waren, maar hier ontstaat wel een spanning met iets dat boven al gesignaleerd is: we mogen Genesis niet westers en rationalistisch lezen, maar moeten die op een Oosterse manier opvatten.
Akkoord, en daarom raadplegen we het Nieuwe Testament, geschreven door Joodse gelovigen, ver voor onze wetenschappelijke tijd. Blijkbaar vatten de auteurs daar het begin van Genesis veel letterlijker op dan veel christenen in onze tijd willen doen. Is de houding van Jezus en de apostelen dan ook litteralisme?
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2009, Verwarring over Genesis [1] Manier van lezen, De Waarheidsvriend 97 (11): 6-7.
Sommige christenen wijzen op vondst ark des verbonds: terecht?
Steeds weer doen verhalen over sensationele archeologische vondsten in Israël de ronde. Dit gebeurt vooral op internet. Maar hoe kun je die verhalen toetsen? Een vuistregel is om de volgende twee zaken na te gaan: 1) Hoe deskundig en betrouwbaar is de verteller? 2) Hoe kunnen de aangevoerde gegevens en argumenten gecontroleerd worden?
Die vragen zijn ook van belang bij de beoordeling van een oud bericht dat onlangs weer gepubliceerd werd op Revive.nl: “Video gaat opnieuw viral: Archeoloog vindt ark des verbonds met, wat blijkt, het nog steeds levende bloed van Jezus!”11
Volgens het bericht heeft een archeoloog genaamd Ron Wyatt bewijs gevonden voor het feit dat Jezus heeft bestaan. Hij verklaarde op 6 januari 1982 dat hij de ark des verbonds had gevonden. Wat het extra interessant maakte was dat hij een enorme spleet zag boven de grot waar de ark was ontdekt. En het leek alsof er een opgedroogde, zwarte substantie over het verzoendeksel van de ark was gemorst. Toen ze terugkeerden naar het laboratorium om het te testen, ontdekten ze dat het uniek bloed was met 24 chromosomen. En extra bijzonder: Op de een of andere manier leefde het nog! Toen hij terugkeerde naar de plaats waar hij de ark had ontdekt, ontdekte hij dat deze precies onder de plek was begraven waar Christus was gekruisigd. Het wijst erop dat dit het bloed zou kunnen zijn dat naar beneden droop toen de aarde openbarstte tijdens de kruisiging. Tot zover het sensationele bericht.
Betrouwbaarheid verteller
Om dit nieuwsbericht op waarde te schatten, is het van belang de twee genoemde criteria te hanteren. Laat ik beginnen met de vraag hoe betrouwbaar de verteller is. Wie op onderzoek uitgaat, komt er achter dat de Amerikaanse christen Ron Wyatt (1933-1999) een verpleegkundige en hulp-anesthesist was die vaak naar het Midden-Oosten gereisd is. Hij heeft ongelooflijk veel bijzondere vondsten gedaan. In bepaalde kringen in Amerika, voornamelijk onder zevendedagsadventisten, is hij een held. Daarbuiten is er onder christenen voornamelijk lichte scepsis tot volledig afwijzing van zijn claims van opmerkelijke vondsten. In kringen van serieuze wetenschappers, ook christen-wetenschappers, wordt het meeste van Rons werk goed beargumenteerd afgewezen.
Een voorbeeld bij de vraag naar controle is de Schelfzee/Rietzee in het boek Exodus. Meestal wordt aangenomen dat die dichtbij Egypte lag, zoals de Golf van Suez of de Bittermeren. Er zijn echter ook argumenten om aan te nemen dat de Golf van Akaba bedoeld is en dat de berg Sinaï in Midian lag (en niet in het schiereiland Sinaï, waar de berg meestal gesitueerd wordt). Ron Wyatt koos voor de Golf van Akaba, en hij verzon een ondiepte van 300 meter op de plaats van de doortocht van de Israëlieten, maar die is er niet. Ron beweerde daar ook een oude granieten kolom te hebben gezien met Fenicisch of oud-Hebreeuws schrift. Hij beheerste die talen echter niet. Controle is niet mogelijk, want er zijn geen foto’s beschikbaar.
Een tweede voorbeeld is de zoektocht naar de ark van Noach. Wyatt heeft dit grote schip ook kunnen lokaliseren, maar geen enkele wetenschapper gelooft hem.
De ark van het verbond
Nu de ark van het verbond. Het korte bericht en de bijbehorende video bevatten geen materiaal dat gecontroleerd kan worden. Wij zouden wel eens willen weten welke ruimte onder Golgotha ontdekt is, hoe hij daar gekomen is en ook hoe hij weet dat die plaats exact onder het kruis van Jezus was. De ontdekking van de Ark van het Verbond zou natuurlijk direct gemeld moeten worden aan de Oudheidkundige dienst in Israël, maar dat is niet gebeurd. Overigens verleent deze dienst alleen maar toestemming tot opgraving aan erkende archeologen. Maar het verhaal gaat dat deze dienst de vondst geheim wilde houden. Ook van deze ark zijn geen duidelijke opnamen beschikbaar.
De ark van het verbond stond in de tabernakel en in de eerste tempel, maar is waarschijnlijk door de Babyloniërs weggevoerd en niet meer teruggekomen. Volgens Flavius Josephus was het Heilige der heiligen in de tweede tempel leeg, en stond er dus geen ark meer (Joodse Oorlog 5.219). Er zijn tal van verhalen in omloop wat er met de ark gebeurd is. Zo heeft 2 Makkabeeën 2:4-8 het bericht dat de ark in opdracht van de profeet Jeremia verstopt is in de berg Nebo. Andere verhalen geven aan dat de ark naar Ethiopië vervoerd is of verstopt is in de tempelberg. Voor Ron Wyatt is het echter duidelijk dat de ark zich in de heuvel Golgotha bevindt. Maar bij gebrek aan bewijs moeten we helaas de conclusie trekken dat hij deze vondst waarschijnlijk verzonnen heeft.
‘Bloed van Jezus’
Volgens het nieuwsbericht heeft Ron het opgedroogde bloed laten onderzoeken in een laboratorium. De medewerkers hebben daarna opgebeld met de mededeling dat dit menselijke bloed 24 chromosomen bevat. Ron legde zelf later uit: “Weet je, iedereen heeft er 46; 23 van je moeder, 23 van je vader. Dit bloed had 23 chromosomen van moederszijde en slechts één Y-chromosoom. Daarnaast zeiden ze dat het bloed leeft.” Elders blijkt dat Ron die samenstelling ziet als een bewijs van de bijzondere geboorte van Jezus, zonder toedoen van een man.
Dit wonderlijke verhaal roept de vraag op welk laboratorium het bloed onderzocht heeft en waar de schriftelijke uitslag is. Maar helaas, Ron vertelde alleen dat het laboratorium ergens in Israël stond. Ook is er geen schriftelijke verklaring, want Ron werd slechts gebeld voor de uitslag. Op deze manier is controle onmogelijk en blijft de lezer van dit verhaal zitten met de vraag wat er echt en wat er gefantaseerd is.
Het aantal chromosomen is afwijkend. Volgens Ron is dat een bewijs van Jezus’ bijzondere afkomst. Wie zich verdiept in het onderzoek naar chromosomen merkt al gauw dat er bij celdeling afwijkende aantallen chromosomen gevormd kunnen worden. Deze genetische afwijkingen zijn nagenoeg altijd schadelijk. Ron houdt zich echter niet bezig met de vraag wat de negatieve consequenties zijn van een afwijkend aantal chromosomen.
Ron Wyatt heeft jarenlang gereisd en is met groot aantal fantastische verhalen thuisgekomen. Er is echter niet één wetenschappelijke organisatie die met hem samenwerkte (ook niet uit orthodox-christelijke hoek) en in de gelegenheid gesteld werd zijn bevindingen te onderzoeken. Ook zijn de resultaten alleen maar wereldkundig gemaakt in vage nieuwsberichten en video’s met onduidelijke beelden. Dit maakt de beweringen ongeloofwaardig. Toch heeft de avonturier nog steeds aanhangers. Wie meer wil weten over hem kan terecht op de Nederlandstalige of Engelstalige site van Wikipedia. Daar staan allerlei voor- en tegenstanders vermeld.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
Voetnoten
Belangrijke vondst uit tijd van David
Een Hebreeuwse tekst uit de tijd van David is ontcijferd (RD 8-1-2010). Volgens prof. dr. M. J. Paul gaat het hier om een belangrijke vondst.
Prof. G. Galil uit Haifa heeft een vertaling gepubliceerd van een vijfregelige inscriptie, die opgegraven is in Khirbet Qeiyafa. De tekst is niet helemaal volledig, daarom staan de aanvullingen tussen haken. De vertaling: “U zult [dit] niet doen, maar dien de [Heere]. / Spreek recht over de sla[af] en de wed[uwe]. Spreek recht over de we[es] / [en] de vreemdeling. [Pl]eit voor het kind, pleit voor de ar[me en] / de weduwe. Herstel de positie [van de arme] in de handen van de koning. / Bescherm de arme en de slaaf, [onder]steun de vreemdeling.”
Khirbet Qeiyafa is een klein vestingstadje in Juda, ten zuidwesten van Jeruzalem, om de grens te bewaken tegen de Filistijnen. Het gevecht tussen David en Goliath vond plaats in de naastgelegen vallei. De muur en de poorten zijn gebouwd uit grote stenen (sommige wegen wel 10 ton). Een dergelijke stad is een aanwijzing van een sterk rijk met grote militaire macht.
Op grond van diverse dateringsmethoden dateren de opgravers de stad in de 10e eeuw voor Christus, de tijd van koning David. Er zijn echter heel wat discussies of het rijk van David wel zo sterk geweest kan zijn en prof. I. Finkelstein van Tel Aviv meent dat de stad ook wel Filistijns geweest kan zijn. De gevonden tekst bevat echter typisch Hebreeuwse woorden en is daarom een krachtige aanwijzing dat de stad bij Israël behoorde.
Alfabet
De tweede conclusie is dat de Israëlieten in de tijd van David al konden schrijven. Dit is voor veel Bijbellezers vanzelfsprekend, maar dat geldt niet voor alle Bijbelwetenschappers en archeologen in het Midden-Oosten. In “Wie schreef de Bijbel?” (Kampen, 2009) stelt prof. Karel van der Toorn bijvoorbeeld dat de Bijbel een verzameling documenten is die in de schrijverswerkplaats van de tempel zijn ontstaan. Eerst was de mondelinge overlevering gezaghebbend en pas later kregen geschreven teksten de status van openbaring. De meeste Bijbelteksten zijn volgens hem daarom pas heel laat ontstaan.
Deze bewering is gebaseerd op een grondig onderzoek van de schrijverspraktijken in Babylonië. Het is echter de vraag of de training van schrijvers in tempels en aan het hof van Babel wel te vergelijken is met die van schrijvers in Israël. Er is een veel zwaardere training nodig om het moeilijke spijkerschrift met honderden verschillende tekens voor lettergrepen te beheersen dan het relatief eenvoudige Hebreeuwse alfabetische schrift met slechts 22 tekens.
De vondst van de genoemde tekst in een vestingstadje toont aan dat daar ook ten minste één schrijver werkzaam was. Overigens kan hier ook verwezen worden naar een vondst van een steen met het Hebreeuwse alfabet erop enkele jaren geleden in Tel Zayit.
Ten derde is de inhoud van de tekst van belang: hij lijkt op diverse teksten uit de Bijbel, maar komt daarmee niet letterlijk overeen. De regels vormen een oproep goed om te gaan met de sociaal zwakkeren, een oproep die op deze wijze niet bekend is bij de buurvolken. Bewogenheid met wees, weduwe en vreemdeling is een bekend thema in de wetgeving van Israël, bijvoorbeeld in Exodus 22:21-24 en 23:3-9 en Deuteronomium 24:17-22 en 27:19.
Bijbelwetenschappers dateren deze teksten vaak uit de tijd van de koningen, na de scheuring van het rijk ten tijde van Rehabeam en Jerobeam. Het boek Deuteronomium zou pas uit de tijd van koning Josia zijn. Uiteraard kunnen op basis van een enkele sociale tekst geen conclusies getrokken worden over de datering van Bijbelboeken, maar een belangrijk inhoudelijk thema is nu bekend uit de tijd van David.
Potscherf
Overigens is de opsomming van weduwe, wees en vreemdeling gebruikelijk in de Bijbelteksten, en ook vinden we meer dan eens een oproep om knechten of slaven met barmhartigheid te behandelen, maar hier wordt ook de positie van kinderen genoemd.
Het blijft onduidelijk wie de tekst heeft geschreven en welk doel deze diende. Een oproep tot sociale gerechtigheid zou goed passen bij een profeet, maar ook een instructie voor rechters of de oudsten van de stad bij het rechtspreken is denkbaar. Omdat de regels op een potscherf zijn geschreven, betreft het mogelijk een schrijfoefening voor een definitieve tekst of een samenvatting van een toespraak.
In de tekst wordt een beroep gedaan om zwakken te geven in de handen van de koning, met de bedoeling dat hij hen zal helpen. Dit komt overeen met Psalm 72:4, waar de wens staat dat de koning recht zal verschaffen aan de ellendigen van het volk en mensen in nood zal verlossen.
Om allerlei redenen is de vondst in Qeiyafa dus van belang. Ik ben benieuwd of de interpretatie van de moeilijk leesbare tekst door prof. Galil breed geaccepteerd zal worden.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2010, Belangrijke vondst uit tijd van David. Hebreeuwse inscriptie toont Bijbels thema van mededogen met sociaal zwakkeren, Reformatorisch Dagblad 39 (237): 11.