Home » Artikelen geplaatst door Maarten Klaassen

Auteursarchief: Maarten Klaassen

Laat meisjes zichzelf zijn en reduceer hen niet tot hyperseksuele wezens

”Onherstelbare schade” heet het geruchtmakende boek van Abigail Shrier waarin ze de noodklok luidt over de immense schade die wat ze de „transgendergekte” noemt, teweegbrengt aan tienermeiden. Hoe komt dit en waarom treft het juist meiden?

Tussen 2019 en 2022 verdrievoudigde het aantal aanvragen voor transgenderzorg in Nederland, van 2820 in 2019 naar 8630 in 2022. Naast deze spectaculaire groei doet zich een ander opvallend verschijnsel voor: de verandering in samenstelling van de patiënten. Naast de bekende patiëntengroepen van personen die reeds in de kinderjaren genderdysforie ervoeren en de groep van oudere mannen die zich graag in vrouwenkleding tooien (travestie), signaleert kinderpsychiater Marian Grossman sinds enkele jaren een derde, nieuwe groep. Tieners, vooral meisjes, die voorheen nooit genderverwarring ervoeren, kloppen nu aan bij genderklinieken.

Vanwaar die ongekende stijging? En waarom vooral onder meisjes? Het antwoord hierop is niet eenvoudig. In de genderrevolutie is sprake van een scala van ontwikkelingen die op elkaar inspelen en elkaar versterken. Deze variëren van individualisme en postmodernisme tot de opkomst van sociale media en de zoektocht(en) naar identiteit. Naast deze verklaringen wordt de laatste tijd ook de hyperseksuele cultuur genoemd als factor van betekenis.

Vlucht

De westerse cultuur is sinds de seksuele revolutie in sterke mate geseksualiseerd. Seksuele opvattingen en verbeeldingen oefenen sterke invloed uit, met name onder jongeren. Dankzij internet en sociale media hebben deze ideeën en verbeeldingen een groot bereik. Met name meisjes lijken hier gevoelig voor te zijn. Dit kan zich in twee richtingen bewegen. Het kan betekenen dat de hyperseksuele tendens omhelsd en als normerend gezien wordt. Dit kan zover gaan dat meiden bereid zijn plastische chirurgie te laten toepassen op hun lichaam om aan het gewenste ideaalbeeld te voldoen.

Een andere mogelijkheid is dat genoemde hyperseksualisering hen juist negatief beïnvloedt. Volgens de Australische seksuologe Patricia Weerakoon worden tienermeiden beelden, idealen en belevingen voorgehouden waar ze niet aan kunnen of willen voldoen. Vrouwelijkheid lijkt samen te vallen met seksuele objectivering, wat veel meiden als ongewenst ervaren. Om dit te voorkomen wordt een transitie naar het andere geslacht als reële optie overwogen. Dit als ‘vlucht’ uit hun vrouwelijkheid vanwege een gevoel van onbehagen over het eigen geslacht. Dat onbehagen wordt veroorzaakt door als ongewenst ervaren stereotype beelden van vrouwelijkheid in de omringende cultuur. De Amerikaanse hoogleraar genderstudies Abigaïl Favale signaleert hier een parallel met eetstoornissen zoals anorexia (die ook veelal voorkomen bij meisjes). Het koesteren van de eetstoornis en de vermagering zorgt ervoor dat het typisch vrouwelijke aspect van het lichaam vervaagt en uitgewist wordt. Favale spreekt in dit verband over een rebellie, een protest tegen de hyperseksualisering van het vrouwelijke lichaam, die zich vervolgens keert tegen het eigen lichaam. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat drie keer zoveel meisjes als jongens voor transitie kiezen.

Het is tragisch dat zoveel jonge meiden –mede als gevolg van de hyperseksuele cultuur waarin ze leven– tot dergelijke ingrijpende stappen komen. In plaats van ingrijpende behandelingen aan het lichaam –die meestal geen aantoonbare verbetering van de mentale gezondheid opleveren– zou de vraag aan de orde moeten komen wat er „innerlijk en in hun leven aan de hand is dat hen doet geloven dat een leven als het andere geslacht het leven beter of gemakkelijker zal maken”, aldus Marian Grossman. Wat jongeren vooral nodig hebben, is goede psychotherapeutische hulp die hen inzicht geeft in hun genderverwarring en de haat jegens het eigen lichaam die vaak hierachter schuilgaat en hen helpt hiermee om te gaan. Niet ons lichaam heeft transitie nodig, maar ons denken: „word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid (denken)” (Romeinen 12:2).

Gods veelkleurigheid

Hier ligt tevens een belangrijke taak voor opvoeders. Het is van groot belang dat in de opvoeding de waarheid van God over mens en leven leidend is. Opvoeders dienen kinderen te helpen bij de ontmaskering van de leugenachtige hyperseksuele cultuur, met name door aandacht te hebben voor hun mediagebruik. Het is immers via (sociale) media dat onze kinderen zo intens geconfronteerd worden met hyperseksuele beelden. Matigheid met media is een belangrijke sleutel in het beschermen tegen de hyperseksuele cultuur.

Verder is het van levensbelang dat ouders hun dochters een besef van onvoorwaardelijke acceptatie geven. Wezenlijk is hierbij de Bijbelse overtuiging dat God ons gemaakt heeft en niet wij (Psalm 100). De veelgehoorde slogan ”Je mag zijn wie je wilt zijn” is onjuist en on-Bijbels. Maar de overtuiging dat je mag zijn wie je bent –zoals God je geschapen heeft– kunnen we volledig beamen. Laten we Gods oneindige wijsheid en veelkleurigheid als het gaat over vrouwelijkheid niet reduceren tot onbereikbare en wereldse maatstaven – die vaak ook nog eens vanuit een typisch mannelijk perspectief opgesteld zijn. Maar laten we onze meiden aanvaarden zoals ze zijn. Dat helpt hen zichzelf te aanvaarden zoals ze zijn, inclusief hun lichaam en geslacht. Juist de Bijbelse waarheid kan hier vrijmaken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2024, Laat meisjes zichzelf zijn en reduceer hen niet tot hyperseksuele wezens, Reformatorisch Dagblad 53 (284): 35 (artikel).

Theïstische evolutie: vlees noch vis

Op een warme oktoberavond benam Jesse Kilgore, een jonge student, zichzelf het leven. Het lezen van Richard Dawkins’ ”The God Delusion” was zo ondermijnend voor zijn christelijke levensbeschouwing dat hij het vooruitzicht met dit atheïstische perspectief te moeten leven, niet aankon.

Een extreem geval – maar het illustreert de nietsontziende destructiviteit van het neodarwinisme voor het christelijk geloof. De evolutietheorie biedt immers een verklaring voor de werkelijkheid zonder daarbij God nodig te hebben. Daarmee is het –in de woorden van bioloog William Provine– de grootste motor van het atheïsme ooit bedacht. Evolutionair bioloog Douglas Futuyma brengt het scherp op noemer als hij de consequenties van de evolutietheorie uit de doeken doet. „Als de wereld en zijn schepselen puur door materiële, fysieke krachten ontwikkelde, kunnen ze niet ontworpen zijn en hebben ze geen bestemming of doel.” Provine beschrijft haarfijn de wereldbeschouwelijke implicaties hiervan. „Het begint met het opgeven van een actieve godheid, vervolgens de hoop dat er een leven is na de dood. Als je die twee opgeeft, volgt de rest heel makkelijk. Je geeft de hoop op dat er een immanente moraliteit is. En, ten slotte, er is geen menselijke vrije wil. Als je gelooft in evolutie, kun je niet hopen op enig idee van vrije wil. Er is überhaupt geen hoop dat er enige diepe zin is in het leven: we leven, we sterven, en wij zijn er helemaal geweest als we sterven.

Gezien het enorme aanzien dat het neodarwinisme geniet en de verlegenheid die dit bij christenen oproept, is het niet vreemd dat er gezocht wordt naar synthese. Is het neodarwinisme wel zo bedreigend? Moeten we opteren voor antithese? Of kan het ook anders? Velen menen van wel. De fysicus Karl Giberson schreef enige jaren geleden dat de dichotomie tussen evolutie en schepping verkeerd is. En hij spreekt voor velen. Zo meent de bekende christenfilosoof Alvin Plantinga dat de mutaties van de evolutie door God gepland zijn. Hoe aannemelijk deze gedachte ook is, ze heeft tegelijkertijd iets verbazingwekkends. Walter Rossiter, evolutionair bioloog, die enkele jaren geleden van atheïst christen werd, noemt het samengaan van evolutie en christelijk geloof een verbazingwekkend naast elkaar zetten van twee –in zijn ogen– onverenigbare posities.

Een belangrijke reden om theïstische evolutie af te wijzen wordt door de evolutietheorie zelf aangedragen. Aanhangers van theïstische evolutie menen dat God op bepaalde momenten ingrijpt en zo het evolutieproces stuurt. Maar evolutie is per definitie een blind proces dat alle kanten op kan gaan. In de woorden van de bekende paleontoloog Stephen Jay Gould: „We hadden er net zo goed niet kunnen zijn. En als je de tape zou terugdraaien en opnieuw zou beginnen, zou de uitkomst volslagen anders zijn.” Het is tegenstrijdig om te stellen dat zo’n proces enig beoogd doel kan bereiken. Iets kan niet bedoeld én onbedoeld zijn.

Kerngedachten

Daarnaast kan de theologie van theïstische evolutie de lakmoesproef van christelijke orthodoxie niet doorstaan. Je kunt niet God en Darwin hebben, zonder iets wezenlijks los te moeten laten. Dat betreft bijvoorbeeld de verhouding tussen Schrift en werkelijkheid. Theïstische evolutie gaat uit van twee kerngedachten: dat God de ultieme schepper is en dat evolutie de ontwikkeling van het leven op aarde beschrijft. Er is echter geen noodzakelijke relatie tussen die twee aannames: de aanname dat God Schepper is vereist niet dat evolutie het mechanisme van schepping is. God zou ook op een andere manier geschapen kunnen hebben. Echter, wanneer je uitgaat van de juistheid van de tweede aanname –dat evolutie waar is–, beïnvloedt dat onvermijdelijk de eerste aanname. Als Darwin gelijk heeft, dan bepaalt zijn theorie de manier waarop de Schepper gewerkt moet hebben. We lezen het scheppingsverhaal dus door de bril van de evolutie – niet andersom.

De natuur en de Schriftuur kunnen niet in conflict zijn, zo stellen aanhangers van theïstische evolutie. En dus legt de Schriftuur het loodje ten opzichte van het dictaat van de natuur, in casu de evolutie. De evolutie heeft gelijk, de Schrift is plooibaar, open voor correctie of alternatieve interpretaties. De Schrift danst op de muziek van de wetenschap. Dat is een ontoelaatbaar verstaan van de verhouding natuur-Schriftuur. Een dergelijke lezing van de natuur leidt op meerdere punten tot conflict met de Schrift. In de eerste plaats impliceert theïstische evolutie een deïstisch godsbeeld; er is geen actieve betrokkenheid van God op de werkelijkheid. De god van de theïstische evolutie is een god die hooguit de boel in gang zet en vervolgens miljarden jaren wacht tot de eerste mens op het toneel verschijnt en dan pas actief op de werkelijkheid betrokken raakt. De christenfilosoof James Anderson vergelijkt de god van de theïstische evolutie met een geheim agent die voorzichtig alle sporen van zijn activiteiten uitwist. Dit is zo anders dan het Bijbelse beeld van God Die actief betrokken is op de werkelijkheid en desnoods, als Hij het nodig acht, de natuurwetten doorbreekt.

In de tweede plaats: de kern van het darwinisme is de gedachte dat evolutie plaatsvindt door mutaties; we weten echter inmiddels dat in vrijwel bijna alle gevallen deze mutaties beschadigingen zijn in het DNA; feitelijk is er sprake van degeneratie in plaats van progressie. De gedachte dat God mogelijk evolutie gebruikte, „maakt Hem de auteur van grote destructie en pijn (…) Kwaad, kosmisch onrecht, lijden en dood zijn precies de mechanismen die God gekozen heeft te gebruiken in het scheppingsproces”, aldus Walter Rossiter. Misschien is dit nog wel het meest fundamentele argument. Hoe verhoudt de god van de evolutie zich tot de God en Vader van de Heere Jezus Christus? Hoe verhouden zich de ”struggle for life” en de ”survival of the fittest” tot de God van Israël, Die juist een kennelijke voorkeur heeft voor al wat zwak en gebroken is?

Verder leidt theïstische evolutie tot een nieuw verstaan van de zonde. Als Giberson zegt dat „zonde vooral zelfzucht [is]”, is dat een lachertje. Zelfzucht is immers dé drijvende kracht achter evolutie. Hoe kan datgene wat God blijkbaar als motor van de evolutie beoogd heeft ineens zonde heten? Als zelfzucht de basis van de zonde is, noem het hoe je het noemen wilt, maar noem het geen zonde. Dat geldt ook voor het verstaan van de erfzonde. Volgens gangbare opvattingen stamt de huidige mensheid af van zo’n 10.000 verschillende voorouders. Maar hoezo zou je delen in een schuld van een ander als je niet eens van hem afstamt?

Laatste Adam

Dat geldt ook voor de toekomstige verheerlijking van de christen. Paulus verbindt in 1 Korinthe 15 het dragen van het beeld van de laatste Adam, Christus, aan het gedragen hebben van het beeld van de eerste Adam (1 Kor. 15:49). Dit wordt uiteraard problematisch voor diegenen die niet van hem afstammen – en dat zijn er nogal wat als theïstische evolutie een feit is. We kunnen het beeld van de laatste Adam alleen dragen als we ook het beeld van de eerste Adam gedragen hebben – en dus ook van hem afstammen.

Ten slotte, theïstische evolutie verhoudt zich ook moeizaam met een klassiek verstaan van de scheppingsorde: waar volgens Paulus Adam eerst gemaakt is en daarna Eva –en dat heeft consequenties voor het huwelijk en het gemeenteleven– is de prioriteit van Adam in een theïstisch-evolutionair kader niet vol te houden. Kortom, wie klassiek christelijk geloof wil verenigen met evolutie, komt in de knel. Theïstisch evolutionisme is een gedrocht, vlees noch vis. Onverteerbaar vanuit consequent christelijke orthodoxie, onaanvaardbaar voor naturalisten. Het is of theïsme of evolutie – maar het samenvoegen van die twee is eten van twee walletjes.

Dit artikel is een weergave van het referaat dat de auteur in 2017 hield tijdens de presentatie van het boek van prof. dr. M. J. Paul, ‘Oorspronkelijk’. De boekpresentatie is hier terug te kijken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2017, Vlees noch vis, Reformatorisch Dagblad Accent 47 (137): 5 (artikel).

Dr. M. Klaassen: “Het blijft niet zoals het is” – In gesprek met Florian

Een jaar geleden ging Florian Pronk in gesprek met predikant en theoloog dr. Maarten Klaassen. Hieronder is het interview te bekijken of te beluisteren.

Interview met dr. Carl Trueman door dr. Maarten Klaassen van Bijbels Beraad M/V

Ook dr. Benno Zuiddam nam deel aan dit interview.

Theoloog dr. Maarten Klaassen interviewde dr. Carl Trueman over zijn nieuwe, onlangs verschenen, boek ‘Een vreemde nieuwe wereld‘. Het boek is verschenen bij ‘Uitgeverij Jongbloed‘.1 Onder de video staat de volgende uitleg: “Het klassieke gezin wordt tegenwoordig vaak als verstikkend gezien. De huidige cultuur promoot de vrijheid om relaties naar je eigen ideeën vorm te geven. Deze gedachten brengen ons in een vreemde, nieuwe wereld. Carl Trueman schreef het boek Strange New World, in het Nederlands vertaald als Vreemde Nieuwe Wereld. Hierin onderzoekt hij de oorzaak van deze cultuurverandering. Bijbels Beraad MV ging hierover met hem in gesprek.”

Voetnoten

Het loslaten van een historische Adam heeft consequenties

Wie Adam aanraakt, raakt als het ware een eerste dominosteen aan. Daarmee raakt hij ook andere stenen. Een aantal van die stenen wil ik graag nader onder de loep nemen. Loslating van een historische Adam raakt de geloofsleer vooral op het punt van I) de leer van de zonde, II) de leer van de verlossing en – daaraan verbonden ook III) de mensvisie.

I. Zonde

Aanvaarding van het evolutionaire paradigma betekent een ingrijpende herziening van de traditionele zondeleer.

a. Geen staat der rechtheid

Theologen die een synthese voorstaan van schepping en evolutie hebben meestal geen ruimte voor een zogenaamde staat der rechtheid, de gedachte dat er ooit een moment is geweest dat er geen zonde of dood is geweest, een gedachte die in Nederland verdedigd wordt door prof. dr. A. van de Beek. Volgens hem is de mens altijd al gevallen geweest. De dood is geen gevolg van de zonde, maar is er altijd al geweest. Het kwaad zit ingebakken in de schepping.

Ook bij Peter Enns (auteur van het boek The Evolution of Adam) is geen ruimte voor een staat der rechtheid. De dood is niet ‘een onnatuurlijke toestand die geïntroduceerd is door een ongehoorzaam stel in een oertuin’. Zonde is niet het gevolg van de val van de mens, maar is een menselijk gegeven. Agressie en seksuele promiscuïteit zijn volgens Enns driften die nodig zijn geweest voor de survival of the fittest en het doorgeven van je genen.

b. Zonde als schuld?

Wie zo denkt, kan nog hoog – of beter gezegd: diep – opgeven van het kwaad van de zonde en zijn gevolgen, maar kan niet meer spreken over de schuld van de zonde. Enns kan wel zeggen dat wij allen het doel missen, maar voor noties als schuld en rebellie is ten diepste geen plaats meer. Zonde is vooral een lot. Ten diepste kunnen we er niets aan doen dat we zo zijn. In de traditionele zondeleer wordt Adam en Eva de mogelijkheid toegeschreven van posse peccare en posse non peccare: zij konden zondigen, ze konden het ook niet doen. In dat geval is de zonde een keus, een keus die we niet hadden hoeven maken. Dat is echter wel gebeurd, waardoor we in een toestand terechtkomen van non posse non peccare: niet meer niet kunnen zondigen. Feitelijk is dat voor de aanhangers van de nieuwe visie de enige mogelijkheid die er ooit geweest is. De mens is altijd op zonde aangelegd; hij kan niet niet-zondigen.

c. Relatie zonde en dood

Een derde punt dat de zondeleer raakt is dat de traditionele visie op de relatie tussen zonde en dood ingrijpend verandert. Waar in de traditionele visie de dood een gevolg is van de zonde, ‘het loon op de zonde’, is het in het nieuwe denken een gegeven. De mens is sterfelijk – en dat is nooit anders geweest.

d. De zondeval

Deze manier van denken heeft ook consequenties voor je visie op de zondeval. Volgens de traditionele visie is er een relatie tussen zonde en dood. De dood is het gevolg van de ongehoorzaamheid van de mens en geen ‘natuurlijk’ gegeven. Toch menen verscheidene theologen dat een en ander goed kunnen samengaan. Prof. dr. G. van den Brink en anderen willen de notie van de val vasthouden. Volgens hen is er een moment gekomen dat God een van de bestaande primaten begiftigd heeft met Zijn beeld en dat deze daarna tot een daad van ongehoorzaamheid gekomen is. Het is te prijzen dat deze theologen de notie van de val willen handhaven, maar het is de vraag of hun spreken over de val recht doet aan de Schriftgegevens, die toch duidelijk dood en val aan elkaar verbinden. Het is een trits: ongehoorzaamheid-val-dood; niet alleen ongehoorzaamheid-val.

e. Erfzonde

Aanvaarding van het evolutionaire paradigma heeft ook gevolgen voor de leer van de erfzonde. Volgens de huidige paleoantropologie is er niet één Adam geweest, maar waren er heel veel Adams. Dat betekent dat de huidige populatie mensen nooit helemaal van Adam afstamt. Volgens de Schrift is de mensheid één en delen we allen in de zonde van Adam. Maar hoe zou ik delen in de zonde van iemand van wie ik niet eens afstam?

II. De leer van de verlossing

Ik kom bij de tweede dominosteen, en dat is de leer van de verlossing.

a. Herinterpretatie van Christus’ dood

Enns beweert dat het loslaten van de historische Adam geen gevolgen heeft voor de waarheid van het Evangelie. ‘De behoefte aan een zaligmaker vereist geen historische Adam.’ Echter, in de Schrift is er een relatie tussen de schuld van de zonde en de dood van Christus. Wie niet uit de voeten kan met dat gegeven moet wel komen tot een herinterpretatie van de dood van Christus, of in elk geval een reductie. De dood van Christus wordt dan eerder geïnterpreteerd in termen van overwinning – overwinning over de machten en het kwaad, het Christus Victor-motief – dan in termen van plaatsvervanging en schuld en straf dragen.

b. Eerste en tweede Adam

Een ander punt – heel terecht opgemerkt door Richard Gaffin – is dat het nieuwe verstaan van Adam tot ondraaglijke spanning leidt met Paulus. Paulus schrijft in 1 Korinthe 15:49 dat, zoals wij het beeld van de ‘aardse’ (Adam) gedragen hebben, wij ook zo het beeld van de Hemelse zullen dragen. Paulus redeneert hier vanuit de relatie die er is tussen degenen die bij Adam horen en degenen die bij Christus horen. Zoals er een vereniging is tussen Christus en degenen die van Christus zijn, zo is er ook een vereniging tussen Adam en degenen die bij Adam horen. Mensen dragen het beeld van Adam en zij zijn sterfelijk omdat er een verbondenheid is met Adam. Wie echter door het geloof verbonden is met Christus, mag het beeld van de Hemelse dragen en wordt verlost van de dood.

Verbondenheid met Christus veronderstelt ook dat er ooit verbondenheid is geweest met Adam: allen die het beeld van de Hemelse dragen hebben ooit het beeld van de aardse gedragen – een overtuiging die door het nieuwe paradigma juist omver wordt gehaald. Als er al een Adam is geweest, stammen er velen in elk geval niet van hem af. Maar dan kunnen we – volgens Paulus – ook nooit delen in Christus. Christus is immers de Zoon van Adam en handelt alleen voor mensen die in Adam zijn. ‘Christus verlost niet en kan niet verlossen wat Hij niet heeft aangenomen en wat Hij aangenomen heeft is de menselijke natuur van hen die het beeld van Adam dragen.’ Wie niet afstamt van Adam is ook niet geschikt om verlost te worden.

c. Verlossing van de dood

In het NT is een van de gevolgen van de opstanding de verlossing van de dood. Gaffin zegt dat de opstanding van de gelovigen een onmiskenbaar biologisch aspect heeft, namelijk de verlossing van de dood – die door Paulus wordt beschouwd als straf op de zonde. Dat feit, dat onze verlossing bevrijding van de dood betekent, laat zien dat de verlossingsleer terdege onlosmakelijk verbonden is aan de leer van de eerste dingen. Eschatologie (de leer van de laatste dingen) en protologie (de leer van de eerste dingen) horen bij elkaar.

Is het mogelijk geloof en wetenschap te combineren, of zijn het twee gescheiden werelden? In de bundel ‘Inzicht’ komen achttien Nederlandstalige wetenschappers aan het woord die van harte een verbinding voorstaan. Bovenstaande bijdrage van dr. M. Klaassen is uit het boek afkomstig. Smaakt het boekfragment naar meer? Klik hier om het boek ‘Inzicht’ te bestellen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Seksuele moraal is compleet veranderd – Bespreking van ‘De band van de liefde’ door dr. Maarten Klaassen

Kardinaal Eijk schreef een doorwrochte seksuele ethiek vanuit rooms-katholiek perspectief. Het is bewonderenswaardig dat hij op zijn leeftijd en met zijn intensieve werkkring hier tijd voor vond. Dit getuigt van een hoog arbeidsethos. Nadrukkelijk vermeldt hij in het voorwoord dat het gaat om een systematisch-theologische benadering, geen pastorale verhandeling. Het boek maakte de nodige emoties los en riep weerstand op, maar Eijks opponenten hadden deze systematische insteek beter moeten verdisconteren.

Helder beschrijft Eijk de complete landschapsverandering die de afgelopen zestig jaar heeft plaatsgevonden op het gebied van de seksuele en huwelijksmoraal als gevolg van de toegenomen individualisering. Wie dit tot zich door laat dringen, realiseert zich des te meer wat we kwijtgeraakt zijn. Het bepaalt ons erbij hoe urgent in deze maatschappelijke context seksuele ethiek vandaag is.

Het lichaam

Protestanten kunnen daarbij veel leren van rooms-katholieke auteurs. Waar veel protestantse schrijvers op drift raken (denk aan recente publicaties van Leene/Erwich en De Bruijne), is het een verademing een auteur te lezen die denkt vanuit de scheppingsorde van God en de geldigheid daarvan erkent voor alle tijden en situaties. De grootste kracht daarbij is dat katholieke ethici iets hebben wat protestanten missen: een theologie van het lichaam. Steunend op de diepe bijbelse inzichten van Johannes Paulus II kan Eijk de relevantie daarvan inzichtelijk maken voor thema’s als gender, huwelijk en seksualiteit. Deze benadering biedt een holistische visie op de mens, waarin alles met alles samenhangt. Het lichaam is een wezenlijk aspect van de menselijke identiteit en persoon. Vanuit die optiek ga je begrijpen waarom een transitie als verraad van het lichaam geldt of waarom anticonceptie veel ingrijpender is dan veel protestanten vermoeden.

Eijk gaat uitvoerig in op het wezen en de betekenis van het huwelijk. Hierbij is hij veel in gesprek met de (rooms-katholieke) traditie, hoewel hij ook bijbelse noties (het huwelijk als beeld van de drie-enige God, als beeld van Christus en de gemeente) volop aan de orde stelt. Het laatste gedeelte van het boek is meer casuïstisch opgezet waarbij de aartsbisschop ingaat op allerlei zonden tegen de kuisheid binnen en buiten het huwelijk. Uitvoerig gaat hij hierbij in op het thema homoseksualiteit. Bij al deze thema’s klinkt zijn achtergrond als medicus mee.

Een wegwijzer

Protestanten zullen niet alle inzichten van Eijk delen, met name de massieve visie op echtscheiding ligt mijns inziens wat genuanceerder. Dat neemt niet weg dat dit boek tegelijk als spiegel fungeert. Hier is een ethiek die veel meer dan protestanten gewend zijn de traditie heel serieus neemt. In dat licht zie je ineens des te scherper hoe makkelijk wij ons mee laten nemen door allerlei trends die voor hen die ons voorgingen, ondenkbaar zouden zijn geweest. Kortom, een boek dat de geest scherpt en een wegwijzer kan zijn voor iedereen die de traditie van de kerk der eeuwen serieus wil nemen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2023, Seksuele moraal is compleet veranderd, De Waarheidsvriend 111 (27): 13.

‘Een onzeker Woord!?’ – Dr. Maarten Klaassen sprak op congres ‘Hart voor de Gemeente’ op 2 december 2022

Op 2 december 2022 werd er door ‘Hart voor de Gemeente‘ een congres georganiseerd rondom het thema ‘hermeneutiek’.1 De twee hoofdlezingen zijn opgenomen en hopen we, met dank aan ‘Hart voor de Gemeente‘, op deze website te delen. De eerste lezing was van de theoloog dr. Maarten Klaassen. Zijn referaat had als titel ‘Een onzeker Woord!?‘. Volgende week maandag de bijdrage van dr. Piet de Vries.

Voetnoten

Een vraag die mij vaak gesteld wordt: hoe zit het met polygamie in de Bijbel? – Reactie van dr. Maarten Klaassen op drs. Jan de Visser

Wie het huwelijk definieert als een verbond tussen man en vrouw, krijgt regelmatig de vraag: Maar hoe zit het dan met polygamie in de Bijbel?

Wie gelooft dat God het huwelijk bestemd heeft voor één man en één vrouw kan zich verlegen of zelfs verward voelen bij het voorkomen van polygamie in de Bijbel. Wat ook gebeurt is dat mensen polygamie als argument gebruiken om ruimte te scheppen voor andere relatievormen. Dat gebeurde vorige week in het Nederlands Dagblad.1 In een podcast had ik het huwelijk gedefinieerd als een heteroseksueel verbond tussen man en vrouw.2 Ik kreeg daarop kritiek van ds. J. de Visser die het voorkomen van polygamie in de Bijbel aandroeg als argument tegen mijn visie.

Het lijkt erop dat De Visser het bestaan van polygamie in de Bijbel als argument ziet dat God het blijkbaar niet zo nauw neemt met huwelijk en seksualiteit – wat voor hem vervolgens weer lijkt te fungeren als argument dat wij dat ook niet hoeven te doen (en er bijvoorbeeld ruimte komt voor andere relatievormen, zoals een homoseksuele levensstijl). Dat zegt hij niet met zoveel woorden, maar dat impliceert hij duidelijk wel. Omdat deze gedachte breder leeft, is het goed hier nader op in te gaan en deze redenering te ontkrachten.

Dat polygamie (beter: polygynie) voorkomt in het Oude Testament is voor De Visser een ontkrachting van mijn these dat het huwelijk in essentie een heteroseksueel verbond van één man en één vrouw is. Ik ontken niet dat polygamie voorkwam in de Bijbel – de Bijbel is daar duidelijk genoeg over. Wel dienen hier een aantal kanttekeningen bij geplaatst te worden. Polygamie was een bekend fenomeen in de oudheid. Vaak was het alleen weggelegd voor de rijkeren; binnen koningshuizen had het ook een politiek-maatschappelijke functie in het kader van bondgenootschappen. Ontkracht het voorkomen van dit fenomeen de houdbaarheid van de these dat het huwelijk een verbond van één man en één vrouw is? Nee, geenszins. Dat iets voorkomt en gedoogd wordt is iets anders dan goedkeuring. Bovendien maakt het Oude Testament al impliciet kenbaar dat polygamie niet ‘werkt’; altijd geeft het spanning en wrijving (vgl. Gen. 16: 4, 30: 1). Zo wordt de onvolkomenheid van deze constructie zichtbaar.

Het grondpatroon van het huwelijk is gelegd bij de schepping. Dit grondpatroon (verlaten-hechten-één vlees worden, Gen. 2: 24) wordt door Christus bevestigd (Matth. 19: 5) en door Zijn apostel (Ef. 5: 31) nog eens herhaald: in de mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan. De Visser miskent de gang van de openbaringsgeschiedenis en heeft geen oog voor het beslissend karakter van het nieuwe verbond dat door Christus wordt geïnitieerd en het oude verbond overtreft. Onder het oude verbond was het volk van God op weg naar de volwassenheid; onder het nieuwe verbond is die fase bereikt. Wat toen gedoogd werd, is nu niet meer van toepassing. De metafoor van het huwelijk als afspiegeling van de relatie tussen Christus en de gemeente (Bruid en Bruidegom, niet Bruidegom en bruidegom) laat dit niet toe.

Hoe dan ook is duidelijk dat waar polygamie onder het oude verbond getolereerd werd, dit in het nieuwe verbond niet het geval is. En dus kan polygamie geen argument zijn om vandaag de dag ruimte te zien voor homoseksuele verbintenissen, zeker niet in het licht van de expliciete gegevens die de Schrift op dit punt biedt. Dat homoseksueel gedrag een ‘gruwel’ genoemd wordt (een ernstige zonde) en polygamie niet, wijst er op dat het laatste echt van een andere orde is dan het eerste.

Mijn punt blijft staan: seksualiteit is een gave van God binnen de band van het huwelijk van een man en een vrouw. Dat heeft niets te maken met voor God willen spelen, zoals De Visser mij verwijt, maar gehoorzaamheid aan de Schrift. De Vissers verwijt aan mij komt op zijn eigen hoofd terecht. Als God willen zijn (Gen. 3: 22) is de kwalificatie die de Schrift geeft aan mensen die eigenmachtig Gods woord negeren of verdraaien. Ik vrees dat De Visser zich daar schuldig aan maakt. We weten waar dat toe leidde: Adam en Eva kwamen buiten de hof. Wie hen in dat spoor navolgt loopt hetzelfde risico.

Dat geldt niet alleen voor hen die volharden in seksuele zonden (welke dan ook), maar evenzeer voor hen die de Schriften verdraaien tot hun eigen verderf (2 Petr. 3: 16). Ik ga er niet over wie Gods Koninkrijk binnengaan zoals De Visser mij verwijt. Maar de Schrift is er duidelijk genoeg over: wie door misleidende woorden anderen hinderen Gods Koninkrijk binnen te gaan, zullen – tenzij ze zich bekeren – zelf ook niet binnengaan (Matth. 23: 13, Matth. 18: 6). Er staat inderdaad veel op het spel…

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Wetenschapsbijbel miskent scheppingsorde

Gender is een hot topic vandaag. Het was te verwachten dat de pas verschenen Wetenschapsbijbel er aandacht aan zou besteden. Helaas wordt er geen recht gedaan aan de Schrift.

Er wordt een heel lemma gewijd aan de manier waarop de Bijbel over man(nelijkheid) en vrouw(elijkheid) spreekt. Volgens de auteur, dr. Anne Mareike Schol-Wetter, is gender in de Bijbel „niet zozeer een vaststaand gegeven” als wel „een ideaal waaraan individuen in meer of mindere mate kunnen voldoen”. Voor mannen gaat het dan bijvoorbeeld om eigenschappen als dapperheid en zelfbeheersing.

Wie langs deze lijnen de Bijbel leest, ontdekt geregeld dat mannen door de mand vallen (denk aan David of Ahasveros). We kunnen de auteur alleen maar bijvallen dat er niemand is die aan het Bijbelse ideaal voldoet en dat de Schrift impliciet en expliciet ons bekritiseert. So far, so good.

Essentie

Mijn moeite met dit lemma zit vooral in het feit dat de auteur de vraag naar wat man en vrouw-zijn inhoudt en wat hen onderscheidt, (bewust?) lijkt te laten liggen. Ze richt zich vrijwel uitsluitend op wat mannelijk en vrouwelijk gedrag is, de functionele kant van het man en vrouw-zijn. Dr. Schol hoopt zo „af te [kunnen] stappen van een strikte tweedeling tussen mannen en vrouwen”. Het lijkt erop dat ze zich ver wil houden van vragen over de essentie van het man en vrouw-zijn. Maar die vlieger gaat niet op. Dan doe je ook geen recht aan de Schrift. Helaas is dat het geval in deze bijdrage.

Rolverhouding

Volgens de auteur waren er in de oudheid (en dus ook in de Bijbel) „geen automatisch (biologisch) verkregen en onvervreemdbare eigenschappen”. Dat is nonsens. Allereerst onderscheiden Genesis 1 en 2 duidelijk tussen de anatomie van man en vrouw en de sociale rol (genderrol). Oudtestamenticus Michael Levevre wijst erop dat ”zakar” (mannelijk) en ”neqebah” (vrouwelijk) uit Genesis 1 verwijzen naar de mannelijke en vrouwelijke anatomie, terwijl het ”ish” (man) en ”isha” (vrouw) uit Genesis 2 gebruikt worden voor de sociale rol van man en vrouw.

Daarnaast wordt de schepping van man en vrouw in Genesis 1 in één adem verbonden met de opdracht om vruchtbaar te zijn en de aarde te vervullen. Je hoeft geen bioloog te zijn om te weten dat dit onlosmakelijk verbonden is met de biologische constitutie van de man om kinderen te verwekken en van de vrouw om kinderen te baren.

Nog bonter maakt de schrijver het als ze stelt dat er in Genesis 1 en 2 nog geen sprake is van een onderlinge hiërarchie. Dat zou pas volgen op de zondeval. De schrijver gaat dus uit van een strikt egalitaire verhouding van man en vrouw. Dat is pertinent onwaar. De rolverhouding tussen man en vrouw is niet een gevolg van de zondeval, maar ligt in de schepping van man en vrouw zelf besloten.

De tekst van Genesis 1-3 maakt op allerlei manieren zichtbaar dat de rol van de man een andere is dan die van de vrouw. Adam is eerst gemaakt, niet Eva. Eva wordt uit Adam gemaakt, niet Adam uit Eva. Het is Adam die de dieren een naam geeft, niet Eva. Het is eveneens Adam die Eva haar naam geeft. Het is Adam die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor de zondeval, niet Eva. Daarom roept God ook eerst Adam tot verantwoording, niet Eva: „Adam, waar zijt gij…?” Het is duidelijk dat Adam de eerste in orde is, de primus inter pares (de eerste onder zijn gelijken). Dit primaat wordt in de hele Schrift gehandhaafd: de man als ”hoofd” van de vrouw (bijvoorbeeld 1 Korinthe 11:3; Efeze 5:23).

Gelijk niveau

God geeft Eva als „hulp tegenover hem”. Ze is geschapen ter ondersteuning en completering van Adam. Adam is niet ‘af’ zonder Eva. Hij heeft haar nodig. Man en vrouw zijn niet gemaakt voor competitie, maar voor coöperatie.

”Hulp” is een militair woord dat gebruikt wordt voor een leger dat een ander leger te hulp schiet. Vrouwen zijn niet zwak, maar sterke en onmisbare hulptroepen. Het is een eretitel, een naam die God Zelf ook draagt: „Hij is onze Hulp en ons Schild”. (Psalm 33)

Dit ”hulp-zijn” betekent niet dat ze minder(waardig) is ten opzichte van de man. Ze is immers hulp tegenover hem. Niet onder hem, niet boven hem, maar tegenover. Op gelijk niveau. Ze kan hem in de ogen kijken. Maar hoewel gelijkwaardig, is ze wel anders en heeft ze ook een andere rol en roeping.

Dat is wat in de theologie bekend staat als de scheppingsorde: de man als hoofd, de vrouw als hulp. Hoewel dat tegenwoordig een vies woord lijkt en de auteur er zich verre van houdt, is dit direct af te leiden uit Genesis; het wordt bovendien in het Nieuwe Testament voluit bevestigd (2 Timotheus 2:13). Man en vrouw hebben beiden een verschillende rol en roeping – en dat is Gods gebruiksaanwijzing voor alle tijden.

Het is betreurenswaardig dat de auteur dit helemaal laat liggen. Niet alleen doen we dan ernstig tekort aan de gezonde woorden van de Schrift, we onthouden mannen en vrouwen bovendien een duidelijke, door God gewilde visie op wat het betekent om man en vrouw te zijn voor Gods aangezicht in de wereld van vandaag. En daar is niemand mee geholpen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2022, Wetenschapsbijbel miskent scheppingsorde, Reformatorisch Dagblad 52 (202): 28-29 (artikel).

Vuur, maar weinig licht – Bespreking ‘Vuur dat nooit dooft’

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: ”Vuur dat nooit dooft” is een verwarrend boek. Hoewel aangeprezen als „onmisbaar”, een „must have” en getipt voor het beste theologische boek van het jaar, maakt het deze kwalificaties helaas niet waar. Het helpt christenen niet verder in de bezinning op de thema’s seksualiteit en gender. De reden? De auteurs luisteren te veel naar de cultuur en te weinig naar de Bijbel.

René Erwich en Almatine Leene beogen vier doelen met ”Vuur dat nooit dooft”. Ze willen de huidige maatschappelijke context duiden, een historisch overzicht geven, wetenschappelijke benaderingen bespreken en theologische inzichten delen. Ten dele slagen ze daar ook in. Het boek bevat verschillende interessante en leerzame gedeelten waar de lezer zijn winst mee kan doen. Zo biedt hoofdstuk 2 een overzicht van visies op gender en seksualiteit door de eeuwen heen, maakt hoofdstuk 3 inzichtelijk hoe de wetenschappelijke omgang met gender zich ontwikkeld heeft en biedt hoofdstuk 5 een nuttige bespreking van de geweldige impact van pornografie.

Maar naast de genoemde vier doelen hebben de auteurs nog een vijfde doel. Hoewel ze heel bescheiden stellen slechts een „beetje orde in de verwarring te willen scheppen”, worden ze gedreven door een heel duidelijke missie, een missie die als een rode draad door het boek loopt – en dat is het ter discussie stellen van gevestigde patronen binnen de christelijke traditie, zoals binair denken en heteronormativiteit. Dat maakt het vanaf het begin een gekleurd boek. Terecht merkte dr. Yme Horjus op dat de conclusies al van tevoren vaststonden. Wat betreft gender vinden de auteurs dat man en vrouw „geen binair en polair gegeven” is, maar een „continuüm waarbinnen ruimte voor diversiteit is.” Er bestaan volgens hen „veel meer geslachtsvariaties dan slechts de mannelijke en vrouwelijke vorm.” Het „krampachtige binaire denken rondom gender” zou opgegeven moeten worden. Die aanname –die uiteraard een keuze is– leidt ertoe dat de auteurs sympathiek staan tegenover gendertransitie en homoseksualiteit.

Helaas heeft ”Vuur dat nooit dooft” de nodige kritiekpunten. Allereerst ontbreekt het dit boek aan een duidelijke eigen visie. De uitgave had aan kracht gewonnen als de auteurs minder zouden zijn teruggevallen op andere schrijvers en gewoon hun eigen verhaal geschreven hadden. Te vaak heeft het boek het karakter van een omgevallen boekenkast waarbij zo veel mogelijk visies aan het woord moeten komen. Daarnaast is het lezen van deze studie bij tijden een vermoeiende exercitie. Geregeld zijn zinnen verwarrend geconstrueerd, zodat je je afvraagt wat er nu precies bedoeld wordt. Wat bijvoorbeeld te maken van deze zin op blz. 63-64: „De ‘regie’ van de man werd steeds minder onderworpen aan de vormgevingseisen, waarbij voorheen, voordat de biologie zich ermee bemoeide, altijd een of andere medische rechtvaardiging had bestaan”? Daarnaast worden er regelmatig balletjes opgeworpen die vervolgens niet uitgewerkt worden.

Veel bezwaarlijker dan deze stilistische mankementen zijn echter de inhoudelijke bezwaren die tegen het betoog van de auteurs ingebracht moeten worden. De auteurs gaan tamelijk kritiekloos en naïef mee in het huidige discours over gender en seksualiteit zonder de fragwürdige aannames die daaronder liggen bloot te leggen. Het is een verbijsterende lacune dat de magistrale studie van Carl Trueman –die dat wél deed– niet eens aangehaald wordt door de auteurs. Enige vorm van cultuurkritiek ontbreekt vrijwel geheel.

Wat ook ontbreekt, is een helder normatief kader. De auteurs zijn vuurbang voor het vingertje. Ze maken al gelijk aan het begin duidelijk dat ze vooral niet willen voorschrijven. Als je op zoek bent naar een ethisch kader „moet je elders zijn.” Voordat je het weet zijn we moralistisch bezig; het gaat immers zo vaak al over grenzen. Tja, als zelfs theologen het daar niet meer over mogen hebben, wie dan nog wel?!

Maar hoe kan het anders als je de theologische vooronderstellingen aanhangt die Erwich en Leene aanhangen? Daar liggen de grootste vragen. God, geloof, theologie en seksualiteit hebben „met elkaar te maken”, maar over het hoe blijft veel onduidelijk. Dat is volgens de auteurs dan ook „niet eenvoudig” en veel hangt daarbij af van de „bril waarmee we de Bijbel lezen.” De auteurs geven aan dat ze de Bijbel niet willen lezen als een „wetboek” (wie wel? vraag je je af). In plaats daarvan stellen ze voor de Bijbel te lezen vanuit het kader van „verlangen”: het verlangen van God naar de mens en het menselijk verlangen naar relationaliteit.

Mijns inziens wordt de Schrift zo in een jas gestopt die slecht past. Niet dat verlangen niet belangrijk is, maar het is een thema dat in het geheel van de Schrift een bescheiden rol speelt en zeker geen kernthema is. Erger nog is dat met behulp van deze benadering de inhoud en zeggingskracht van Bijbelteksten gerelativeerd of geherinterpreteerd worden. Dat wordt duidelijk zichtbaar bij de behandeling van homoseksualiteit. Bij de zonde van Sodom zou het niet zozeer om homoseksualiteit gaan, maar om gebrek aan gastvrijheid. Deze exegese deugt beslist niet. In het licht van de heiligheidscode uit Leviticus (hoofdstuk 17-26) en de interpretatie hiervan bij Ezechiël wordt duidelijk dat het wel degelijk om seksuele zonde ging, in het bijzonder homoseksuele handelingen. Bovendien blijkt dat God al voor het betoonde gebrek aan gastvrijheid van plan was Sodom en Gomorra te verdelgen.

Als het gaat om Paulus’ visie op homoseksualiteit wordt weer eens de bewering gedaan dat het hier niet om homoseksualiteit als zodanig zou gaan, maar vooral om misbruik en exploitatie (van bijvoorbeeld jongens, zogenoemde pedasterie). Maar er is niets in Romeinen 1 wat aanleiding geeft tot de gedachte dat er sprake is van machtsmisbruik; alles wijst erop dat het seksuele handelen plaatsvindt in een sfeer van gelijkwaardigheid en wederzijdse instemming. Het zijn exegeses die al lang grondig weerlegd zijn; ook Ad de Bruijne –die zelf geen bezwaar heeft tegen homoseksuele relaties– is er in zijn recente studie over homoseksualiteit duidelijk over dat de Schrift alle vormen van homoseksueel gedrag veroordeelt.

Selectief

De auteurs geven er geen blijk van op de hoogte te zijn van hoogwaardige studies als die van Robert Gagnon, gaan vrijwel niet in interactie met andere stemmen, maar zijn heel selectief in hun literatuurkeuze. Zo wordt een echt debat uit de weg gegaan en wordt het preken voor eigen parochie. Je vraagt je af wat er zo nog overblijft van de helderheid (”claritas”) en vooral het gezag van de Schrift. In plaats van de wat vreemde keuze voor ”verlangen” als leidend motief, hadden de auteurs beter in kunnen steken met de klassieke trits schepping-val-verlossing. Echter, de schepping wordt gerelativeerd en het effect van de (zonde)val wordt compleet genegeerd. Dan zijn we mijlenver verwijderd van de klassiek-christelijke visie en is het niet vreemd dat dit boek zo weinig zeggingskracht heeft.

Je zou graag willen dat er iets minder aandacht was voor diversiteit en iets meer voor de zo broodnodige normativiteit. Daarvoor moet je niet bij Erwich en Leene zijn. Volgens de auteurs gaan we nu eenmaal struikelend door het leven – en ik kan helaas niet anders dan toestemmen dat er in dit boek heel wat gestruikeld wordt. Ja, het is waar, bij een complex thema als seksualiteit en gender zijn „antwoorden niet altijd te geven”, maar ik ben ervan overtuigd dat er in het licht van de Bijbel heel wat meer te zeggen is dan Erwich en Leene doen.

Dit boek draagt niet bij aan een helder getuigenis over Gods bedoeling met gender en seksualiteit, maar vergroot de verwarring veeleer. Het geeft wel vuur, maar weinig licht. Hooguit zal het hen die al ‘om’ waren, bevestigen in hun gelijk. We snakken ondertussen naar een boek in Nederland dat ons met kennis van zaken en trouw aan de Schrift en de christelijke traditie wel de weg kan wijzen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2022, Vuur, maar weinig licht, Reformatorisch Dagblad 52 (201): 26-27 (artikel).