Home » Artikelen geplaatst door Maarten Klaassen

Auteursarchief: Maarten Klaassen

Zonder God weten we niets

“n plaats van de verdediging kiest Van Til voor de aanval en geeft hij christenen instrumenten in handen om het bankroet van het denken zonder God aan te tonen.” Op de foto de kerk van St. Coloman in Schwangau, Beieren. Bron: Pixabay.

Ook dertig jaar na zijn overlijden heeft de Nederlands-Amerikaanse theoloog Cornelius van Til een boodschap voor christenen vandaag.

In 2017 was het dertig jaar geleden dat Cornelius van Til overleed. Geboren als boerenzoon in het Groningse plaatsje Grootegast overleed hij als emeritus hoogleraar theologie in Pennsylvania (VS). Daartussen zat een lang en vruchtbaar leven (1895-1987) in dienst van kerk en theologie. Hoewel Van Til zichzelf eerst en vooral als dienaar van het Woord zag, kreeg hij met name bekendheid vanwege zijn apologetische werk. De Amerikaanse theoloog William Edgar noemde hem „zonder twijfel een van de meest originele apologeten van de twintigste eeuw.

Gekleurde bril

Centraal staat bij Van Til de overtuiging dat elk mens zich bij zijn visie op de werkelijkheid laat leiden door bepaalde vooronderstellingen. Een neutrale blik bestaat dus niet. Iedereen bekijkt de werkelijkheid door een gekleurde bril en interpreteert de feiten in het licht daarvan. Deze overtuiging is, mede onder invloed van het postmodernisme, inmiddels gemeengoed geworden. Van Til was met deze opvatting zijn tijd ver vooruit. En dat niet op grond van postmoderne overtuigingen, maar op grond van de Schrift.

Volgens Van Til zijn er maar twee soorten mensen: mensen die het verbond houden (”covenant-keepers”) en mensen die het verbond breken (”covenant-breakers”). Elk mens denkt vanuit een ”framework” waarin óf God óf de mens het uitgangspunt vormt. Omdat de mens van nature een verbondsbreker is, probeert hij de waarheid van Gods bestaan te negeren en te onderdrukken, om zo een werkelijkheid te construeren zonder God. Niet God, maar de mens is uitgangspunt van alle dingen. Omdat volgens Van Til alleen een optiek waarin God voorondersteld wordt houdbaar is, staan alle andere opvattingen open voor kritiek. Elke visie die niet rekent met God en Zijn Woord vertoont innerlijke inconsistenties. Het is de taak van de christelijke apologeet om de ander te wijzen op deze inconsistentie.

God centraal

Van Tils methode, bekend als de ”presuppositionele” visie, benadert de werkelijkheid radicaal vanuit God. God, in Wie we leven, bewegen en zijn, is de vooronderstelling van alle dingen. God is niet de conclusie van een reeks argumenten die Zijn bestaan zouden bewijzen, Hij staat aan het begin van elk argument. Niemand, aldus Van Til, kan ook maar een lettergreep uitspreken, hetzij in bevestigende, hetzij in ontkennende zin, tenzij God bestaat. Zonder God te vooronderstellen, is er geen kennis, wetenschap of moraal mogelijk. In zijn eigen woorden: „…het geheel van de geschiedenis en de beschaving zou voor mij onbegrijpelijk zijn zonder mijn geloof in God.

Christelijk theïsme is het enige alternatief voor scepticisme: zonder geloof in God is geen enkel geloof of overtuiging mogelijk. Alleen in Gods licht zien we het licht. De christelijke wereldbeschouwing is daarom de enige die rationeel en geldig is. Elke andere wereldbeschouwing toont innerlijke inconsistentie en de christelijke apologeet moet zijn opponent laten zien dat diens claims op kennis, wetenschap en moraal niet houdbaar zijn.

Volgens Van Til is er zonder God überhaupt geen kennis mogelijk. Kennis heeft twee onmisbare componenten: geloof en waarheid. Je kunt Donald Trump niet kennen als hij niet bestaat; dat is de component waarheid. Je kunt hem ook niet kennen als je niet gelooft dat hij bestaat; de component geloof. Deze twee kenmerken vooronderstellen het bestaan van God.

Hoewel naturalisten, die het bestaan van God ontkennen, ook kennis claimen, kunnen ze daar geen argumenten voor aandragen. Geloof en waarheid zijn namelijk concepten waar naturalisten wel gebruik van maken, maar waar ze geen basis voor hebben. Het enige wat waar is, is wat je met behulp van de wetenschap kunt aantonen. Waarheid en geloof kun je echter niet natuurwetenschappelijk aantonen, terwijl je die wel nodig hebt om tot kennis te komen.

Naturalisten hebben nog een tweede probleem. Waarheid veronderstelt normativiteit. Iets is waar of niet. Een naturalist kan echter niet inzichtelijk maken waarom dit zo zou zijn. Een christen kan dit wel. Iets is goed of fout, omdat het wel of niet in overeenstemming is met Gods karakter, met de logica en het principe van non-contradictie die verankerd zijn in God.

Het bovenstaande betekent dat een naturalist feitelijk geen wetenschap kan bedrijven. Zonder kennis immers geen wetenschap. Wetenschap en kennis vooronderstellen het bestaan van God. Natuurlijk zijn er vele niet-gelovige wetenschappers die integer wetenschap bedrijven, maar feitelijk doen ze dat met geleend kapitaal: ze werken, zonder dat ze het weten, vanuit theïstische vooronderstellingen.

Atheïsme

Volgens Van Til is de werkelijkheid onverklaarbaar zonder God. Zonder God weten we niets. Elk argument, elke dialoog, elk feit vooronderstelt het bestaan van God. Het is zelfs niet mogelijk Gods bestaan te ontkennen zonder de vooronderstelling dat Hij bestaat. Van Til vergelijkt het met lucht: wie discussieert over het wel of niet bestaan van lucht, kan dat alleen door tegelijkertijd diezelfde lucht in te ademen. Zelfs een atheïst heeft dus God nodig om te bewijzen dat Hij niet bestaat.

Dit is een vruchtbaar inzicht, dat christenen zich eigen dienen te maken. Het kan een doeltreffend middel zijn om zelfs de krachtigste argumenten tegen God om te buigen tot argumenten voor Zijn bestaan. Neem bijvoorbeeld het probleem van het lijden. Wie heeft het niet eens meegemaakt dat de ellende en het lijden in de wereld worden ingebracht als argument tegen God? Van Til zou in zo’n geval dit pareren met een tegenvraag: Hoezo is dat een probleem? Vanuit evolutionair perspectief zijn lijden, ziekte, pijn en dood immers inherent aan het leven. Het is goed noch fout; de ”struggle for life” en de ”survival of the fittest” zijn immers inherent aan het evolutieproces.

Zoals gezien kan het naturalisme geen argumenten voor de noties van goed en kwaad aandragen. Dat ook niet-gelovigen ziekte, lijden en pijn toch als kwaad beschouwen, kan alleen omdat ze onbewust werken met het geleende kapitaal van het theïsme. Hun argument tegen Gods bestaan is dus juist een bewijs voor Zijn bestaan en tegelijk een stille aanwijzing dat ook niet-gelovigen besef van goed en kwaad hebben als gevolg van hun geschapen zijn door de God Die ze ontkennen.

Volgens Van Til dienen christenen zich te begeven op het terrein van hun opponenten om van binnenuit de inconsistentie van hun beweringen aan te tonen. In plaats van de verdediging kiest Van Til voor de aanval en geeft hij christenen instrumenten in handen om het bankroet van het denken zonder God aan te tonen. Alle gedachten die zich tegen de kennis van God verzetten, dienen gebracht te worden tot de gehoorzaamheid van Christus (2 Kor. 10:5).

Cirkelredenering

Een van de kritiekpunten die tegen Van Til zijn ingebracht, is het verwijt van circulariteit: je bewijst God terwijl je al uitgaat van je gelijk, namelijk dat Hij bestaat: een cirkelredenering. Dat is waar, maar (aldus Van Til) dat geldt voor iedereen. Iedereen gaat uit van bepaalde vooronderstellingen. Het enige wat ertoe doet, is dat je uitgaat van de juiste vooronderstellingen – en dat kan alleen de christen die uitgaat van de heerschappij van God en Zijn Woord. Christenen moeten niet-gelovigen niet tegemoetkomen door te kiezen voor een zogenaamde neutraliteit (want die bestaat niet) maar, uitgaande van de waarheid van Bijbelse vooronderstellingen, de ander opzoeken op diens terrein en de onjuistheid en onmogelijkheid van zijn claims op kennis en waarheid aantonen.

Van Tils benadering is wel een „copernicaanse revolutie” genoemd. In plaats van mee te gaan in het gangbare patroon, dat uitgaat van de autonome mens, neemt hij zijn uitgangspunt in God. Als het waar is dat alle dingen uit Hem, door Hem en tot Hem zijn, geldt dat ook voor ons denken. God dient de vooronderstelling te zijn van ieders denken en redeneren. Kortom: er is ook bekering van ons denken nodig. Zo is het mogelijk God niet alleen lief te hebben met ons hart en onze ziel, maar ook met ons verstand. Dat is de blijvende betekenis van Van Til.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2017, Zonder God weten we niets, Reformatorisch Dagblad Accent 47 (191): 5 (Artikel).

Tegen de bril van Darwin – Dr. W.J. Ouweneel pleit voor klassieke lezing van Genesis 1-3

Met publicaties van dr. G. van den Brink en dr. W.M. Dekker barstte in 2017 het oude debat over schepping en evolutie weer in volle hevigheid los. Ook dr. W.J. Ouweneel mengt zich in de discussie. Zijn conclusie: ‘Schepping en evolutie zijn onverenigbaar’.

“Er staat veel op het spel en er gaat te veel op de helling wanneer het wetenschappelijke paradigma de leesbril wordt voor de uitleg en interpretatie van de Schrift.” Bron: Pixabay.

In En de aarde bracht voort gaat dr. G. van den Brink uit van de gedachte: ‘Stel dat het waar is…’ en trekt hij na wat de gevolgen zijn voor het christelijk geloof als de evolutietheorie geïntegreerd wordt in het bijbelse scheppingsverhaal. Hij doet dit zonder dat hij daarbij kernnoties uit het gereformeerde belijden, zoals een historische Adam en de zondeval, wil opgeven.

Dat ligt anders bij dr. W.M. Dekker, die Dit broze bestaan schreef. Volgens hem is er wel sprake van een zondeval, maar die is niet historisch, want ‘een historische zondeval is evolutiebiologisch gezien ondenkbaar’. Ook een historische Adam acht hij niet aannemelijk; Adam staat bij hem symbool voor ieder mens. Het is volgens hem ‘onredelijk om de evolutietheorie bij de huidige wetenschappelijke consensus af te wijzen’. Genesis 1-9 moeten we volgens hem lezen als mythe: ‘Het staat wel geschreven, maar het is niet geschied’. De Schrift kent volgens hem ook geen duidelijke volgorde van schepping-zondeval-verlossing. Verder zijn duivelen geen gevallen engelen, maar was de satan er al vanaf het begin. Dat geldt ook voor de dood, die er volgens hem vanaf het begin bij hoort.

Een ramp

Bovenstaande visies – waarbij nog andere stemmen genoemd zouden kunnen worden – noopten dr. W.J. Ouweneel zich in het debat te mengen met de publicatie van Adam, waar ben je?, een boek dat menigeen toch wel verrast heeft. Noemde Ouweneel zich in het verleden nog een ‘ontstaansagnost’, in deze publicatie breekt hij een lans voor de klassieke, traditionele lezing van Genesis 1-3, inclusief een historische Adam, een ‘staat der rechtheid’ waar de dood niet heerste en een zondeval met verwoestende gevolgen.

In een verantwoording vooraf erkent Ouweneel dat de omschrijving ‘ontstaansagnost’ een ongelukkige keuze was. Door de niet aflatende stroom van publicaties van orthodoxe christenen die kleur bekenden in het debat en een integratie van evolutie in de christelijke geloofsleer bepleitten, gingen hem de ogen open.

Hun manier om Genesis 1-3 door de bril van de evolutietheorie te lezen noemt hij ‘een ramp’. Volgens Ouweneel laten zij de Schrift ‘buikspreken’ in plaats van naar haar te luisteren. Daarbij schuwt hij stevige woorden niet. Het is zijn overtuiging dat ‘zij niet alleen een Bijbelse visie op de mens en op de zonde verliezen, maar uiteindelijk ook op de Schrift, en op het heil en op Christus zelf’. Evolutie en christelijk geloof laten zich volgens hem eenvoudigweg niet verenigen. Je leest Genesis 1-3 of door de bril van Jezus en Paulus of door de bril van Darwin.

Ingrijpende breuk

Na een hoofdstuk waarin de bioloog Ouweneel college geeft over de evolutietheorie en betoogt dat deze theorie ‘het meest religieus gekleurde onderdeel van de hele natuurwetenschap’ is, volgen hoofdstukken met een theologische insteek.

Allereerst gaat hij in op de vraag hoe de Schrift gelezen dient te worden. Hierin betoogt hij dat het nieuwe paradigma een ingrijpende breuk behelst met de manier waarop Joden en christenen eeuwenlang Genesis hebben gelezen. Nog nooit in de geschiedenis hebben theologen hun benadering van de Schrift zo laten bepalen door buitenbijbelse bronnen, die bovendien zo ideologisch bepaald zijn, als hier het geval is. Evolutie ‘inlezen’ in Genesis is gehoor geven aan het devies ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. En wat er wel staat, krijgt niet het gewicht dat eraan toekomt.

Historisch

Vervolgens gaat Ouweneel in op de kwestie van historiciteit. De nieuwe omgang met Genesis doet volgens hem geen recht aan de intentie van de auteur om gebeurtenissen te beschrijven die ‘echt hebben plaatsgevonden’. Adam is geen veredelde hominide (mensachtige voorouder van de mens), maar een unieke creatie van God. Aansluitend bespreekt hij de consequenties voor de antropologie, gaat hij in op de details van de paradijssituatie, de betekenis van zondeval en erfzonde om af te sluiten met het nagaan van de nieuwtestamentische gegevens over schepping en zondeval als ‘leeswijzer’ voor de interpretatie van de eerste hoofdstukken van de Bijbel.

Op de helling

Ouweneel schreef een stellig boek waarvan de conclusie vanaf het begin al vaststond: schepping en evolutie zijn onverenigbaar. De prijs die voor zo’n integratie betaald moet worden, is veel te hoog. Deze conclusie deel ik. De unieke creatie van Adam en Eva (uit een rib van Adam) en de afstamming van alle mensen van hen, de staat der rechtheid: het gaat allemaal op de helling of wordt sterk afgezwakt ten opzichte van wat de Schrift daarover te berde brengt.

Zijn argumenten zijn over het algemeen steekhoudend, al is er wel wat af te dingen op de presentatie ervan. Ouweneel noemt veel namen, maar gaat niet echt het gesprek aan met zijn opponenten. Het boek maakt de indruk snel geschreven te zijn (verschillende delen van het boek zijn ontleend aan eerdere publicaties). Het had het eindresultaat wellicht goedgedaan als hij zijn materie wat meer had laten bezinken om ze in gedestilleerde vorm te presenteren. Het boek verliest door geregelde herhaling aan kracht en had gerust de helft dunner kunnen zijn.

Dit laat onverlet dat Ouweneel een boek schreef dat een goed overzicht geeft van het debat en een indringend appèl doet op allen die geroepen zijn onderwijs en leiding te geven in de kerk. Er staat veel op het spel en er gaat te veel op de helling wanneer het wetenschappelijke paradigma de leesbril wordt voor de uitleg en interpretatie van de Schrift.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2019, Tegen de bril van Darwin. Dr. W.J. Ouweneel pleit voor klassieke lezing van Genesis 1-3, De Waarheidsvriend 107 (2): 16-17.

‘Bijbel en homoseksualiteit’ – Dr. Maarten Klaassen hield op 25 mei 2024 referaat voor ‘Kerngroep Bezinning GKV’

Noot van de redactie: Op 25 mei 2024 hield dr. Maarten Klaassen een referaat voor de ‘Kerngroep Bezinning GKV’. Deze groep was bijeengekomen op een studie- en ontmoetingsdag op Urk. Hieronder wordt het referaat met dank aan de spreker en ‘Een-in-waarheid’ gedeeld. Over de ‘Kerngroep Bezinning GKV’ hebben we hier al eerder geschreven.

Hartelijk dank voor de uitnodiging om vanmorgen met u te spreken over het rapport ‘Ruimte en richting’, het rapport dat als ik me niet vergis eind volgende maand op de synode van de NGK besproken zal worden en waarop dan besluitvorming zal volgen.

Ik sta hier vanmorgen als relatieve buitenstaander. Ik ben zelf predikant in de Hersteld Hervormde Kerk. Wat ons verbindt is het thema en de zorg. Ik ben zelf werkzaam voor de stichting Bijbels Beraad m/v en in die hoedanigheid houd ik me regelmatig bezig met het thema homoseksualiteit, zowel in een stuk bijbelse bezinning alsook pastorale begeleiding van mensen die worstelen met homoseksualiteit.

Zelf ben ik jarenlang predikant geweest in de PKN, de kerk die ik twee jaar geleden verlaten heb vanwege mijn toegenomen zorg over de omgang met de seksuele ethiek. Liet de PKN al sinds 2004 ruimte voor het inzegenen van andere relaties dan het huwelijk tussen man en vrouw, in 2019 kwam daar ook een liturgie bij voor mensen die een transitie hebben ondergaan en daar een zegen over willen vragen… Ik heb toen bij de classis waar ik destijds bij behoorde een bezwaarschrift, een gravamen ingediend dat door de classis echter niet ontvankelijk verklaard werd, ook niet toen 75 andere predikanten hun adhesie betuigden. In een gesprek met het moderamen van de landelijke kerk bleek dat er geen mogelijkheid was het gravamen ter tafel te krijgen, waarop ik mijn conclusies heb getrokken en mijn lidmaatschap heb opgezegd.

Een gesprek over seksuele ethiek blijkt in de PKN feitelijk niet meer mogelijk. De kerk voelt zich verlegen het onderwerp ter sprake te brengen, daarin geestelijk leiding te geven en het gevolg is dat ieder mag doen wat goed is in eigen ogen. U zult zeggen: wat kun je anders verwachten van een plurale kerk?

Dat is waar – maar dan is het des te meer bevreemdend andere kerken van wie je dat niet verwacht had, langszij te zien komen. Kerken die naar hun aard niet pluraal zijn, die zich baseren op Schrift en belijdenis en die nu dezelfde routes volgen die ons – hervormd-gereformeerden – heel bekend voorkomen… Het was voor hervormden een bevreemdende ervaring om in de jaren ’80 links ingehaald te worden door de synodaal-gereformeerden die al in 1987 de ambten openstelden voor de praktiserende homoseksuelen.

En nu gebeurt het weer… en dat in kerken waar wij altijd met enige jaloezie tegenaan keken omdat daar tenminste nog een bijbelse koers gevaren werd… Het kan verkeren en we hoeven er niet met zelfverheffing over te spreken… Het is blijkbaar een virus dat overal in de lucht zit, er is een geest uit de fles die niet meer tegen te houden lijkt te zijn.

Homoseksualiteit is één van de grote issues van onze tijd. De bekende nieuwtestamenticus N.T. Wright noemde het onlangs misschien wel het meest omstreden morele, sociale en culturele issue van onze tijd. En daarbij is er geen grijs gebied: iedereen zal uiteindelijk positie moeten kiezen, hetzij aan de ene of de andere kant. Dat is ook zichtbaar in dat rapport dat -zoals de opstellers zo mooi zeggen – weliswaar eensgezind, maar niet eenstemmig is opgesteld. Deputaat Wolter Rose geeft in een afzonderlijk hoofdstuk aan dat hij zich niet kan verenigen met de conclusies van het rapport – en waarom niet. De scheidslijnen lopen dus ook dwars door het rapport heen…

Het rapport

Aan mij is gevraagd of ik vanmorgen een analyse wil geven van het nieuwe rapport homoseksualiteit ‘Ruimte en richting’. Ik hoop daarbij vooral te kijken naar hoe het rapport omgaat met de Bijbel en de bijbelse gegevens analyseert en interpreteert. Ik doe dat in het licht van de studie die ik onlangs zelf uitvoerde over het thema homoseksualiteit en waarvan u de uitkomsten kunt vinden in dit boek dat afgelopen week verscheen. Dan nu naar het rapport.

Kernvraag en uitgangspunt van het rapport is de vraag ‘Wat heeft de gemeente van Christus te bieden aan lesbische zusters en homofiele broeders in haar midden?’ Dat was de vraag die de Generale Synode van Meppel (2017) meegaf aan het deputaatschap ‘Homoseksualiteit in de kerk’. In het verlengde hiervan gaf de Synode van Goes (2020) enkele nadere deelvragen mee waar het rapport een antwoord op moest verschaffen, zoals een bijbelse visie op seksuele diversiteit en relaties, maar ook hoe een kerkenraad moet handelen als gemeenteleden een seksuele relatie aangaat die niet overeenkomt met de Schrift en de vraag hoe een veiligheid kan bieden aan mannen en vrouwen die niet in staat zijn te trouwen met iemand van het andere geslacht, lees: een relatie aangaan met iemand van hetzelfde geslacht.

Het is interessant dat het rapport niet gelijk begint met een analyse, maar met een zestal brieven. Die brieven zijn des te relevanter omdat ze een weerslag geven van de verschillende visies die er in uw kerk leven aangaande het thema homoseksualiteit. Het gaat over twee lesbische vrouwen die een relatie hebben en een plek zoeken in een nieuwe gemeente vanuit de gedachte of, en zo ja, hoe er plaats voor hen is om volwaardig lid te zijn van deze gemeente. Ik bespreek een paar reactie en vis er wat kenmerkende gedachtenpatronen uit, die, naar mijn mening, inzicht geven in de denklijnen binnen uw kerk. Ik hoop er straks nog nader op in te gaan om de gevolgde denklijnen te wegen.

Ad de Bruijne stelt dat hun relatie niet de kern van geloven en christelijk leven raakt – waarom hij geen belemmering ziet voor het doen van openbare geloofsbelijdenis. Homoseksualiteit is vanuit de schepping bezien een stuk gebrokenheid, maar in het licht van het komende Koninkrijk wordt het volgens hem een mogelijkheid om Christus te volgen. In dat komende Koninkrijk maakt het niet meer uit of je man of vrouw bent, dat relativeert dus ook de betekenis van het huwelijk als een verbond tussen man en vrouw. Het kan ook een verbond zijn met iemand van hetzelfde geslacht. Hij is geen voorstander van een huwelijk, maar ziet ruimte voor een partnerschapsverbond, een verbond dat een teken (signaal) kan zijn van de verbondenheid met Christus.

Jan Mudde schrijft in zijn brief dat homoseksualiteit zoals we dat vandaag kennen in de tijd van het NT eigenlijk niet bekend is. Als Paulus homoseksualiteit ter sprake brengt, dan gaat het vooral mannen die seks voor de seks hebben. Dat homoseksualiteit onderdeel van je diepste identiteit kan zijn, was hem niet bekend. Hij kan zelfs schrijven: Sommigen van u zijn dat ooit geweest’, vanuit het idee dus dat het – nu ze tot geloof gekomen zijn – voorgoed voorbij is. Vandaag de dag zien we dat anders. Ook een christenhomo die geen relatie of seks heeft, zal zichzelf toch als homo zien: ik ben homo. De redenering is: homoseksualiteit in liefde en trouw is niet iets wat de bijbel kent, dus we moeten daar eigen afwegingen in maken. Voor Mudde is vooral het beroep op Gods barmhartigheid doorslaggevend: ‘we [leren] de HERE kennen als een barmhartig en zelfs tegemoetkomend God die rekening houdt met kwetsbare mensen en hen die lijden onder de gebrokenheid van het bestaan. Dat loopt als een rode draad door de Bijbel (20).’

Almatine Leene gooit het over een anders boeg. Zij stelt: Homoseksualiteit maakt onderdeel uit van de diversiteit van de schepping. Als het ingekaderd is in een relatie van liefde en trouw, is het geoorloofd. Losbandige seks mag niet, want dan gaat het slechts om seksuele bevrediging, maar binnen een relatie van liefde en trouw ligt het anders. Zij noemt daarvoor twee argumenten:

  1. De kaders waarin de Bijbel seksuele handelingen tussen mannen veroordeelt, kunnen we niet zomaar toepassen op homoseksuele relaties vandaag de dag. Als Paulus in Rom. 1 homoseks tegennatuurlijk noemt, kun je dat niet zomaar toepassen op mensen die ‘van nature’ homoseksueel zijn. Voor hen is er immers niet tegennatuurlijks aan, maar voelt het juist heel natuurlijk. Het tegennatuurlijke bij Paulus zit volgens haar vooral erin dat homoseks een aantasting is van de natuurlijke rol van man en vrouw. In de oudheid werd volgens haar de man als actieve partner gezien en de vrouw als passieve partner. Wanneer nu twee mannen seks hebben en een van de passieve rol aanneemt, dan is dat een omkering van de natuurlijke orde. Mannen horen niet passief te zijn. Dát is volgens haar vooral de reden dat Paulus het tegennatuurlijk vindt. Het is dus niet zozeer afwijzing van homoseks als zodanig, maar vooral van het omverwerpen van de genderhierarchie – met mannen die zich feitelijk als vrouw gedragen.
  2. Verder meent Leene dat we ervoor op moeten passen sommige wetten uit het OT nog wel als geldig te beschouwen – zoals het verbod op seksueel verkeer tussen mensen van hetzelfde geslacht, terwijl we andere wetten – zoals het verbod op het dragen van twee soorten stof of het zaaien met soorten zaad – niet meer van toepassing achten. Op grond van deze afwegingen meent Leene dat er geen bezwaar hoeft te zijn als het stel dat naar haar gemeente overkomt, bij hen in het huwelijk treedt.

Een heel andere benadering vinden we bij Wolter Rose. Op de vraag of het lesbische stel naar zijn oordeel welkom is in de gemeente, stelt hij dat we van Christus leren dat geslachtsverschil essentieel is als het gaat om seksueel gedraag. Man en vrouw schiep God hen – en dat is de basis voor seksueel handelen. Dat betekent dat homoseksuele relaties een onmogelijke mogelijkheid zijn. De gemeente van Christus heeft geen bevoegdheid dergelijke relaties in te zegenen. Seksualiteit buiten het huwelijk van man en vrouw is te allen tijde zonde. Wie in zonde leeft, dient afgehouden te worden van de tafel van de Heere, althans zolang hij/zij zich niet bekeert. Je zult maar homoseksueel zijn, voegt hij eraan toe. ‘Dat zijn harde woorden, wie kan daarnaar luisteren?’.
Maar volgens Rose is die pijn juist essentieel bij de navolging van Christus. Jezus volgen gaat niet zonder lijden. Het lijden van het alleen door het leven gaan is daar een aspect van. Tegelijk: niemand minder dan Jezus zet juist het alleen door het leven gaan op ongekende hoogte. Van achtergestelde positie is in het nieuwe verbond geen sprake meer. Het alleen-gaan wordt op een gedeelde eerste plek gezet met het huwelijk, een volwaardige wijze om Christus te volgen.

Een laatste reactie komt van Dick Westerkamp. Net als Rose ziet hij geen ruimte voor een homoseksuele relatie. ‘Het huwelijk in ere bij allen, dat is het uitgangspunt’ – en onder huwelijk verstaat hij dan een huwelijk tussen man en vrouw. Helaas signaleert hij in uw kerken een tendens om niet wat God zegt, maar wat het gevoel ingeeft, leidend te laten zijn. Maar we kunnen niet zegenen wat God niet zegent. Wel meent hij dat stellen welkom moeten zijn in de gemeente, ook aan de avondmaalstafel. Immers, we komen daar niet als rechtvaardigen, maar als zondaars die soms nog een hele weg te gaan hebben. In de hoop dat ze zullen inzien dat hun relatie niet houdbaar is en vrijwillig er mee breken zullen.

Een paar observaties: in de brieven komt een scala aan visies voorbij met heel verschillende uitgangspunten die op een of andere manier toch allemaal aan de Bijbel gerelateerd worden. Ik pik de belangrijkste er uit:

  • Homoseksualiteit raakt niet de kern van geloof en christelijk leven.
  • Homoseksualiteit wordt in het licht van Gods Koninkrijk een mogelijkheid tot navolging van Christus.
  • Homoseksualiteit is een variatie in Gods schepping (Leene/De Bruijne).
  • Homoseksualiteit vandaag is iets heel anders dan homoseksualiteit vandaag. Daar worden drie kernargumenten bij genoemd:
    • Vandaag is homoseksualiteit iets van de diepste identiteit, iets wat in de Bijbel onbekend is.
    • De Bijbel noemt homoseksualiteit tegennatuurlijk, maar dat komt vooral omdat men het niet gepast vond dat een man de rol van een vrouw aannam.
    • Het is willekeurig het OT-ische verbod op homoseksualiteit zomaar door te trekken naar vandaag, dat doen we met andere voorschriften ook niet.
  • Tenslotte hoorde we nog het argument van Gods barmhartigheid: God is barmhartig en dat geeft de doorslag om homoseksuele relaties toe te laten. ‘Hij is een barmhartig God en volgt de mens in de gebrokenheid van het bestaan’ (113).

Ik zal proberen aan te tonen dat al deze genoemde argumenten bij nader inzien niet deugdelijk en niet houdbaar zijn en getuigen van een verkeerde omgang met Gods Woord en het gezag van Gods Woord. Maar eerst wil ik meer in het algemeen iets zeggen over de visie op de bijbel die ik in het rapport tegenkom.

Allereerst valt op dat er veel aandacht is voor de relatie Bijbel en cultuur. We lezen de Bijbel nooit in een vacuüm, maar altijd in een bepaalde tijd en context. Dat is een andere dan die van de tijd van de bijbelschrijvers. De visie op slavernij en de positie van de vrouw zouden wij vandaag zo niet meer overnemen. In de geschiedenis zijn allerlei emancipatieprocessen gaande die we positief kunnen waarderen, zoals de afschaffing van de slavernij, de emancipatie van vrouwen en ook een andere omgang met homoseksualiteit. De vraag die centraal staat in het rapport: wat kunnen we als christelijke gemeente betekenen voor onze homoseksuele broeders of zusters zouden we honderd jaar geleden nooit gesteld hebben.

Zelf ben ik dan geneigd te denken dat hier sprake is van die typisch gereformeerde optimistische cultuurvisie die hervormd-gereformeerden altijd een beetje gewantrouwd hebben. Zelf maak ik de positieve waardering van het emancipatiedenken, de anticonceptiecultuur, de acceptatie van de evolutietheorie -om maar een paar voorbeelden uit het rapport te noemen – niet zo mee en sta daar eerlijk gezegd een stuk kritischer tegenover, mede misschien ook wel door een wat meer sombere cultuurvisie dan de neo-gereformeerden doorgaans hadden.

Het tweede aspect dat me opviel was de aandacht voor de heilshistorie. Het rapport stelt: we leven heilshistorisch in een andere tijd. Dat maakt dat de voorschriften uit het OT niet zondermeer van toepassing zijn op ons vandaag. We leven immers in een nieuwe fase in de heilsgeschiedenis waarbij we geroepen zijn de dingen in het licht van Christus te beschouwen. Op zich is dat een juiste analyse die ik deel, tegelijk schuilt hierbij het gevaar dat dit kan leiden tot een zekere relativering van bijvoorbeeld de schepping of OT-ische voorschriften. De komst van Christus betekent echter niet dat de schepping of het OT nu overbodig is geworden. Christus heft de schepping niet op en het OT ook niet. Hij zegt zelfs daar geen tittel of jota van af te willen doen, de Schrift kan immers niet gebroken worden. Hoe belangrijk de schepping voor Hem is blijkt wel in het debat over de echtscheiding waarin Hij teruggrijpt op de schepping: zo is het van den beginne niet geweest…

Inhoudelijk

Dan naar de inhoud. Hoe komt de schrift aan het Woord in het rapport? Eerlijk gezegd was ik daar positief verrast over. Het hoofdstuk over homoseksualiteit bevat een bespreking van verschillende bijbelgedeelten die betrekking hebben op homoseksualiteit en over het algemeen vind je daar een betrouwbare exegese van de betreffende passages.
Dat is anders dan bijvoorbeeld het boek van Almatine Leene en Rene Erwich. Daar wordt je geconfronteerd met gekunstelde exegeses waarbij teksten anders worden gelezen dan vanouds gedaan wordt vanuit – naar ik vermoed – het verlangen de tekst iets anders te laten zeggen dan men voorheen dacht. Zo stellen Erwich en Leene dat Paulus’ moeite met homoseksueel gedrag in Romeinen 1 niet zozeer ingegeven wordt door moeite met homoseksualiteit in het algemeen, maar meer door zijn verzet tegen situaties van misbruik, zoals een oudere man die seks heeft met een jongere jongen. Maar niets wijst erop dat Paulus doelt op situaties van ongelijkheid, integendeel, hij heeft het over mannen die in lust ontbranden tot elkaar, dus wel degelijk seksueel gedrag dat door beide partijen toegestemd wordt binnen een gelijkwaardige verhouding. Zulke exegese treffen we echter in dit rapport niet aan; de bevindingen verschillen weinig van die van mezelf in het boek dat ik zelf schreef. De conclusie luidt dan ook luid en duidelijk dat de Bijbel geen ruimte laat voor gelijkgeslachtelijke seksualiteit. Daar was ik blij mee. Wel ben ik, anders dan de auteurs van het rapport, van mening dat de geschiedenis van Sodom en Gomorra wel degelijk te maken heeft met seksuele misstanden en niet alleen met een gebrek aan gastvrijheid of een schending van het gastrecht. Natuurlijk was er ook sprake van gebrek aan gastvrijheid, een grove schending van het recht op onderdak en herbergzaamheid, maar daarmee is niet alles gezegd. Ezechiël maakt duidelijk dat de inwoners van Sodom gruwel bedreven – en laat dat nu precies het woord zijn dat Leviticus gebruikt voor homoseksuele misstanden, een relatie waar Ezechiël als priester natuurlijk mee op de hoogte was.

Het rapport gaat niet mee in deze denkwijze. Ondubbelzinnig wordt gezegd dat de Bijbel niet slechts de verkeerde, uitbuitende vormen van homoseks verbiedt, maar alle vormen van homoseksueel gedrag beschouwt als tegen de natuur.
Kortom, het frappante van dit rapport is dat men het over de Schriftgegevens op zich wel eens is. Dat wordt ook letterlijk gezegd op blz. 101: ‘over de exegese van de relevante Schriftgegevens zijn we het grotendeels eens’. Op grond van exegese ruimte creëren voor een homoseksuele verbintenis zit er eenvoudigweg niet in. En als dat wel gebeurt, moet dat dus op grond van andere overwegingen. Dat hoeft op zich geen bezwaar te wezen, we doen dat bij andere thema’s immers ook. Denk aan de kinderdoop: er is geen expliciet voorschrift om kinderen te dopen; toch doen gereformeerde christenen dat wel – en met name vanwege andere argumenten die daar ruimte voor bieden, zoals de plaats van kinderen in de Bijbel, de betekenis van Gods verbond etc. Het is echter de vraag of dit bij een thema als homoseksualiteit ook het geval is. Biedt de bijbel ruimte om bij dit thema tot verschillende overwegingen te komen – zoals dat bij thema’s als de doop, je visie op de eindtijd etc. ook het geval is – of is het thema homoseksualiteit echt van een andere orde en moet je zeggen dat de bijbel op dit punt een ondubbelzinnige boodschap voor alle tijden en culturen uitdraagt?

Ik meen het laatste – en ook deputaat Wolter Rose meent dat. Volgens hem kan er in de gemeente van Christus geen ruimte zijn voor gelijkgeslachtelijke verbintenissen met een seksuele dimensie. Volgens hem wordt – wanneer dit wel gebeurt – het onderwijs van Christus en de Apostelen, geworteld in de Tora voor het volk Israël op een essentieel punt op een zijspoor gezet (156). Ook andere, aan de NGK verwante kerken, zijn die mening toegedaan – hij wijst in dit verband op het rapport van de CGK, en – in Amerika – de CRC en de PCA die allemaal ook deze lijn volgen. Het rapport van uw kerken meent echter dat er vandaag wel ruimte moet zijn voor gelijkgeslachtelijke verbintenissen, inclusief wat men dan noemt de seksuele dimensie. Volgens Rose is dit een conclusie die niet stoelt op rechtdoen aan de Schrift, maar ingegeven is – ik citeer hem letterlijk – door ‘ervaring, intuïtie en emotie’.

Het belangrijkste punt om wél ruimte te zien voor homoseksuele verbintenissen – en dat komt keer op keer terug in het rapport – is dat de Bijbel niet kent wat wij vandaag kennen: dat mensen een homoseksuele identiteit hebben die een onvervreemdbaar onderdeel van hun diepste zijn uitmaakt. Alle deputaten zijn het op zich er over eens dat de bijbel geen ruimte laat voor homoseks. Waarom dan toch vandaag daar wel ruimte voor zien? Omdat de Bijbel niet wist wat wij vandaag weten: dat mensen hun homoseksualiteit zo diep ervaren dat het een onmiskenbaar onderdeel van hun identiteit is en dat het daarom beschadigend en onpastoraal is hen een dergelijke relatie, inclusief de seksuele dimensie, te ontzeggen. Maar zo -aldus Rose – is het uiteindelijk ervaring, intuïtie en emotie dat de doorslag geeft, en niet de Schrift. Zo verliest de Schrift volgens hem zijn corrigerende functie.

Dat is inderdaad de crux: we zien dat, ondanks de ondubbelzinnige erkenning dat homoseksualiteit niet is toegestaan, er toch ruimte voor gezien wordt, niet op grond van de Schrift, maar op grond van andere overwegingen, overwegingen waarvoor weliswaar teruggegrepen wordt op de Bijbel, maar die in de praktijk er toe leiden dat er conclusies bereikt worden die haaks staan op de ondubbelzinnige boodschap van de Bijbel zelf.

In het rapport wordt de weg aanbevolen die Paulus in Rom. 14-15 wijst, namelijk de weg van verdraagzaamheid in het hebben van verschillende opvattingen. Maar – aldus Rose – wat er nu feitelijk gebeurt is dat je de scherpe afwijzing van homoseksualiteit in Rom. 1 wegmasseert met een beroep op wat diezelfde apostel een aantal hoofdstukken later zegt. Is dat niet heel vreemd? En bovendien is het pleidooi om mild te zijn in hoe je omgaat met feestdagen en eten en drinken – want daar gaat het over in Rom. 14-15 – wel zomaar over te zetten naar de discussie over hoe je omgaat met homoseksualiteit in de gemeente? Alsof het gelijksoortige onderwerpen zijn – wat het duidelijk níet zijn, volgens Rose. Seksuele onreinheid staat in de top-3 van onderwerpen waar christenen duidelijk afstand van dienen te nemen, aldus Rose.

Hij ontwaart in het rapport een alarmerend patroon wat hij herkent uit andere discussies over homoseksualiteit. In de eerste fase word gezegd: de Bijbel wijst alleen verkeerde vormen van homoseksualiteit af, zoals prostitutie of misbruik van jongeren door oudere mannen. Fase 2 is: de Bijbel wijst inderdaad alle vormen van homoseksueel gedrag af, maar – en dat is dan fase 3 – de Bijbel weet niet wat wij vandaag weten, nl. dat homoseksualiteit zozeer bij je identiteit hoort dat je niet zonder kunt, dat het een verloochening van jezelf, je diepste zijn, zou betekenen als je opgeeft – en daarom moeten homoseksuele relaties in liefde en trouw vandaag wel mogelijk zijn. Die analyse lijkt me heel terecht. Alle deputaten erkennen ronduit dat de Bijbel homoseksualiteit afwijst, maar de meerderheid komt toch tot de afweging dat het vandaag wel moet kunnen – wat dus betekent dat gevoel, ervaring, cultuur uiteindelijk een groter gewicht in de schaal ligt dan het onderwijs van de Bijbel zelf.

Evaluatie

We zijn nu op een punt gekomen dat het goed genoemde overwegingen nog eens even een voor een voor het voetlicht te halen en ze te toetsen op hun houdbaarheid en deugdelijkheid in het licht van de Schrift. We hadden ze al gezien, laten we ze nu nog even de revue laten passeren…

Homoseksualiteit raakt niet de kern van geloof en christelijk leven.

Deze bewering is van Ad de Bruijne en ik acht haar pertinent onjuist. Zoals Tim Keller enige jaren geleden zei: de seksuele ethiek is wel degelijk onderdeel van wat orthodoxie inhoudt. Niet voor niets dat Paulus er zoveel aandacht voor vraagt in zijn brieven. Hoe kan de Bruijne een dergelijke opmerking maken als Paulus in 1 Kor. 6 de homoseksuele praxis schaart onder de praktijken die mensen buiten Gods Koninkrijk houden? Dick Westerkamp zei het onlangs in een interview in het ND: ‘Wat als je mensen naar de ondergang leidt’? Welke pastor kan met dat in het achterhoofd deze praktijk goedkeuren of zeggen dat dit niet de kern van geloof en christelijk leven raakt?

Homoseksualiteit wordt in het licht van Gods Koninkrijk een mogelijkheid tot navolging van Christus.

Ja, dat is maar net hoe je het bekijkt. Als je daarmee bedoelt -zoals De Bruijne – dat een homoseksuele levensstijl een nieuwe manier is om Christus te volgen zeg je iets wat niemand van de bijbelschrijvers, kerkvaders of reformatoren begrijpen zou, laat staan dat ze het er mee eens zouden zijn. In hun denken was geen plaats voor ‘goede’ vormen van homoseksueel gedrag.

Het is natuurlijk wat anders als je bedoelt dat de worsteling met homoseksuele gevoelens, je uit kan drijven tot Christus om genade, vergeving en kracht. Het kan een doorn in je vlees zijn die je misschien nooit kwijtraakt, maar die je afhankelijk maakt van de Heere, een weg waarin je ervaren mag: Mijn genade is u genoeg. Maar dat betekent geen toegeven aan homoseksuele gevoelens, maar deze juist bestrijden. Zoals een man met homoseksuele gevoelens mij onlangs mailde: Vluchten naar Jezus en door Zijn kracht de begeerten kruisigen.

Homoseksualiteit is een variatie in Gods schepping (Leene/De Bruijne).

Dat is een uitspraak die je in het licht van de schepping niet vol kunt houden. God schept de mens man en vrouw, met de bedoeling dat die twee een zullen zijn. De Bijbel is een heel heteroseksueel boek, want heteroseksualiteit is uitgangspunt bij de schepping. Dat er toch mensen zijn met verlangens voor personen van hetzelfde geslacht moet je zien als een verstoring van de goede schepping – zoals er natuurlijk heel veel verstoringen ontstaan zijn. Nergens noemt de Bijbel een positief voorbeeld van homoseksualiteit of een homoseksuele relatie, ook Jezus doet dat niet. Hij neemt zijn insteek bij ‘den beginne’ waar God man en vrouw geschapen en voor elkaar bedoeld heeft.

Homoseksualiteit vandaag is iets heel anders dan homoseksualiteit voorheen. Daar worden drie kernargumenten bij genoemd:

Seksualiteit/homoseksualiteit staat vandaag in een ander kader dan vroeger.

Als gevolg van het individualisme is in onze westerse samenleving de menselijke persoon steeds meer centraal komen te staan, inclusief diens seksuele gevoelens en verlangens. De Bruijne schrijft daarover: ‘seksualiteit is een individualiteitskenmerk van individuen geworden, wij moeten dat positief aanvaarden (96). Homoseksualiteit is vandaag iets van je diepste identiteit; dat kent de Bijbel zo niet en dat vraagt een andere beoordeling’.

Het probleem met De Bruijne – en dat geldt ook voor dit rapport in het algemeen – is dat er veel te veel meegegaan wordt in dat moderne identiteitsdenken, waarbij gezegd wordt dat je homoseksualiteit een stuk van je identiteit is. Dat is het volgens mij niet, het zijn gevoelens en verlangens die een gevolg zijn van de zondeval; geen variatie in Gods goede schepping. Zodra je dit gaat beschouwen als je diepste zijn, je identiteit maak je het veel te groot.

De tweede reden dat we vandaag anders tegen homoseksualiteit aankijken, komt bij Leene vandaan. Zij stelt:

De Bijbel noemt homoseksualiteit tegennatuurlijk, maar dat komt vooral omdat men het niet gepast vond dat een man de rol van een vrouw aannam.

Het tegennatuurlijke zit dus niet zozeer in de seks tussen twee mannen, maar in het feit dat een van hen een verkeerde rol op zich neemt, namelijk de vrouwelijke rol. Dát is tegennatuurlijk. Dit argument is niet sterk; vrijwel alle gezaghebbende schriftuitleggers zijn het er over eens dat Paulus met tegennatuurlijk niet doelt op het aannemen van een verkeerde rol, maar dat homoseksualiteit an sich tegennatuurlijk is, d.w.z. tegen Gods natuurlijke bedoeling met seksualiteit omgaat. Natuurlijke seksualiteit is die tussen man en vrouw; dat gaat terug op de schepping (‘mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’ (…) en die twee zullen tot één vlees zijn’) – een punt dat Walter Rose overigens terecht naar voren brengt.

Het is willekeurig het OT-ische verbod op homoseksualiteit zomaar door te trekken naar vandaag, dat doen we met andere voorschriften ook niet.

Voorstanders van homoseksuele relaties wijzen er vaak op dat er in Leviticus 18 – dat homoseksuele relaties verbiedt – ook andere voorschriften staan die christenen vandaag niet meer opvolgen, zoals het laten staan van een deel van je oogst met het oog op de armen (Lev. 19: 9) of het verbod om je land met twee soorten zaad te bezaaien.
Dat is op zich juist, maar dan zie je toch over het hoofd dat deze verboden van een andere orde zijn dan het verbod op homoseks. Vanouds kennen we in de gereformeerde traditie het onderscheid tussen ceremoniële, burgerlijke en morele wetten. De ceremoniële en burgerlijke wetten hebben betrekking op één specifiek volk in een bepaalde periode van de heilsgeschiedenis. Weliswaar valt er veel van te leren, maar het zijn bepalingen die grotendeels niet meer geldig zijn omdat het Nieuwe Testament ze zelf al als opgeheven verklaart (denk aan de voedselwetten uit Israël).
Dat ligt bij homoseksualiteit echt anders. Dat gaat in de tegen de scheppingsorde en dat is dus ook een blijvend principe, ook onder het nieuwe verbond (zie Rom. 1 en 1 Kor. 6).

Kortom: alle drie de beweringen – dat homoseksualiteit vandaag anders beoordeeld moet worden dan vroeger omdat het nu een kwestie van identiteit is en nu niet, dat het niet per se tegennatuurlijk hoeft te zijn en dat we de bijbelse voorschriften hieromtrent niet zomaar kunnen doortrekken – kunnen alle drie ontkracht worden.

Gods barmhartigheid

Tenslotte hoorde we nog het argument van Gods barmhartigheid: God is barmhartig en dat geeft de doorslag om homoseksuele relaties toe te laten. ‘Hij is een barmhartig God en volgt de mens in de gebrokenheid van het bestaan’ (113). Dat kan ertoe leiden – aldus Jan Mudde – dat God de bakens van Zijn scheppingsorde kan verzetten, om zodoende mensen tegemoet gekomen in hun gebrokenheid. Uiteraard is God barmhartig, maar dat betekent nog niet dat Hij ons ruimte geeft Zijn wetten en voorschriften te breken. Mudde verwijst naar het voorbeeld dat God vanwege de hardheid van ons hart, echtscheiding toe heeft gelaten – maar dan moet je toch in elk geval zeggen dat dit een bepaling is die God Zelf gegeven heeft, dat lees je nergens over het toestaan van homoseksuele relaties. Natuurlijk zien we in de heilsgeschiedenis dat veranderingen optreden, dat God bepaalde zaken toestaat die voorheen niet toegestaan waren (denk aan de voedselwetten waar ik het net over had), maar dan wordt dat altijd expliciet aangegeven – en dat is bij homoseksualiteit niet het geval. Dat is echt een improvisatie waarvan je moet zeggen dat er weinig bijbelse grond voor is.

Afrondend

Ik ga afronden. Wat staat er op het spel bij aanvaarding van dit rapport? Het gezag van de Schrift en de genoegzaamheid van de Schrift. Die twee hangen natuurlijk samen: de Schrift heeft gezag omdat we geloven dat we aan de Schrift genoeg hebben, dat de Schrift ons betrouwbaar de weg wijst door de tijd. Dat is de kern van het hele verhaal: hebben we aan de Schrift genoeg? Is de Schrift, zoals vanouds in de gereformeerde traditie gezegd is, genoegzaam? Dit rapport zegt feitelijk van niet. Wat er hier gebeurt is dat andere noties dan de Bijbel zodanig gewicht krijgen dat ze de heldere stem van de Schrift overstemmen. Psychologische informatie, moderne visies op identiteit krijgen zodanig gewicht dat het tools worden om de eenduidige boodschap van de Schrift om te buigen. Wij weten vandaag meer dan Paulus, zei de Bruijne. En dan mag wat wij meer en beter weten een legitieme stem zijn in je afweging, dan is niet meer de Schrift rechter en arbiter over alle dingen. Of geloven we dat het Woord van God genoeg is voor alle tijden, plaatsen en mensen, ook vandaag? Dan hebben we genoeg aan de Schrift en willen we gehoorzaam volgen wat zij zegt… Geloof in de toereikendheid/genoegzaamheid van de Bijbel betekent – zoals Rose terecht zegt – dat de Bijbel iets zeggen kan ‘zonder dat er andere krachten nodig zijn om dat te reguleren’. De Schrift staat op zichzelf, torent huizenhoog uit boven alle menselijke meningen, visies, wetenschappelijke inzichten en spreekt voor zichzelf. Als we dat niet meer toestaan, houden we op kerk te zijn naar Gods Woord. Dan moet je óf accepteren dat er hier nu eenmaal meerdere visies op bestaan (dan kies je dus feitelijk voor een plurale kerk) of je moet je consequenties trekken en je kerk verlaten.

Dat was precies wat Jochem Douma tien jaar geleden deed. En dat was heel consequent. Want òf je accepteert – zij het met tegenzin – de pluraliteit als een gegeven en je blijft als een soort Gereformeerde Bond binnen de kerk òf je accepteert die niet. Dan blijft er maar één optie over: vertrekken. Douma deed dat heel principieel, want als je de pluraliteit – weliswaar node – accepteert, kun je beter net zo goed naar de PKN gaan, want dan is het recht van afscheiding vervallen. Dan hoef je geen afgescheiden kerk meer te zijn, maar kun je beter teruggaan naar de PKN – en ik voorspel dat dat tussen nu en twintig jaar ook zal gebeuren met de NGK. Want als de pluraliteit in beginsel aanvaard wordt, vervalt natuurlijk het recht om een afgescheiden kerk te zijn. Dat recht heeft de NGK m.i. nu al verspeeld, dus ik denk dat ze zich beter aan kunnen sluiten bij de PKN en ik denk ook dat dat gaat gebeuren. Het enige andere alternatief is – net als Douma deed – je aansluiten bij een kerk die het principe van de pluraliteit niet omhelst. En dat lijkt me een heel legitieme optie.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website Een in Waarheid. Het originele artikel is hier te vinden.

De val van Adam

Adam heeft het moeilijk. Een recente studie over hem stelt dat hij in hoog tempo aan het verdwijnen is van de culturele, weten­schappelijke en theologische podia. Dat heeft grote conse­quenties voor het christelijk geloof. De bekende Amerikaanse theoloog R. A. Mohler schreef onlangs dat waar elke generatie christenen te maken heeft met haar eigen theologische uit­dagingen, dat voor deze generatie de vraag naar het begin is.

“Wie de huidige inzichten over menselijke evolutie als juist beschouwt, moet op een aantal cruciale punten forse hermeneutische en theologische wissels omzetten.” Bron: Pixabay.

Na Darwin is Adam –en met hem de traditionele opvatting over schepping en zondeval– problematisch en voor velen ongeloofwaardig geworden. Een historische Adam, als eerste mens en stamvader van het menselijk ras –zoals traditioneel opgevat in jodendom en christendom– kan niet meer. In 2005 berichtte Cornell University (Ithaca, New York) dat chimpansees en mensen een gezamenlijke voorvader delen en dat zelfs vandaag 99 procent van het DNA van deze aap identiek is aan dat van de mens.

Dat deze visie onverenigbaar is met de traditionele lezing van Genesis – waar Adam als eerste mens en zondaar geponeerd wordt, hoeft geen betoog. Intussen hebben deze visies grote impact gehad op de theologie. De reacties variëren van stellige aanvaarding van het gangbare wetenschappelijke discours, tot resolute afwijzing. Daartussen liggen veel verlegenheid en ongemak. Evident is dat de gangbare weten­schappelijke visies langzaam maar zeker doorgesijpeld zijn en velen ‘om’ zijn.

Waar veel moderne theologen dit gegeven allang geaccepteerd hadden, volgen de laatste jaren, zij het schoorvoetend, ook veel orthodoxe collega’s. Dat leidde soms tot veel reuring. Eminente evangelicale oudtestamentici als de Amerikaanse Bruce Waltke, Tremper Longman en Peter Enns moesten hun leerstoel inleveren. Enns stelt dat, hoewel de Bijbel er zonder meer van uitgaat dat Adam een historische persoon was, wij vandaag die conclusie niet meer kunnen delen – en dat geeft ook niet. Adam en Eva hebben een symbolische functie, zij zijn een „leermodel” dat ons iets over de mens wil zeggen.

Recent gaf ook prof. dr. G. van den Brink aan het evolutionair paradigma als juist te beschouwen, overigens zonder de noties van een historische Adam en de zondeval te willen opgeven. Met vele anderen meent hij dat een integratie van het geloof in God de Schepper en de evolutietheorie mogelijk is; het zogenaamde theïstisch evolutionisme.

Dilemma’s

Zo’n oplossing –waarbij Adam overeind blijft en het gangbare wetenschappelijke paradigma deels aanvaard wordt– leidt uiteraard tot de nodige vragen en dilemma’s. Het impliceert het loslaten of herinterpreteren van enkele fundamentele Bijbelse gegevens. Ik noem er een zestal.

Een Adam die voorafgegaan is door een lange keten van mensachtige voorouders is moeilijk verenigbaar met het verslag van de directe schepping van de eerste mensen door God, zoals vermeld in Genesis. Adam is dan niet uit het stof der aarde geschapen, maar had gewoon twee ouders, net zoals Eva, die dan dus ook niet uit zijn rib geschapen is.

Verder: wanneer Adam een van de mensachtigen is die God op een bepaald moment gekozen heeft om Zijn beeld te dragen –een gedachte die veel theïstische evolutionisten aanhangen– dringt de vraag zich op wat dan de status is van de voorouders van deze Adam.

Een derde punt: volgens de huidige paleo-antropologie is er niet één Adam geweest, maar waren er heel veel Adams. Dat betekent dat de huidige populatie mensen nooit geheel van Adam afstamt. Dat staat op gespannen voet met Paulus’ bewering dat God uit „één bloed het hele menselijke geslacht” voortgebracht heeft (Hand. 17:26). Dat heeft uiteraard weer de nodige conse­quenties voor de visie op de erfzonde. Hoezo zou ik delen in de erfzonde van iemand van wie ik niet eens afstam?

Een vijfde fundamenteel gegeven: de aanname dat voor Adam de dood al eeuwenlang in de wereld was, laat zich moeilijk rijmen met Paulus’ bewering dat de dood „door één mens in de wereld gekomen is”: namelijk Adam (Rom. 5:12).

Ten slotte: het betekent ook een reductie van de gevolgen van de val: ziekte, pijn en lijden zijn geen gevolg van de val, maar inherent aan de schepping. Dat staat op gespannen voet met Paulus’ bewering dat de schepping aan de zinloosheid onderworpen is, niet vrijwillig, maar als gevolg van hem, lees: Adam, die haar daaraan onderworpen heeft (Rom. 8:20).

Kortom: wie de huidige inzichten als juist beschouwt, moet op een aantal cruciale punten forse hermeneutische en theologische wissels omzetten. Daar moet wel een prijs voor betaald worden. Iemand die dat inzag, was de Zwitserse theoloog Emil Brunner. Hij vergeleek de traditionele opvatting over Adam, schepping en zondeval met een centaur: een figuur uit de Griekse mythologie waar niemand meer in gelooft. Volgens hem is de traditionele augustijnse drieslag van schepping-zondeval-verlossing passé.

Ingebakken

Te onzent is ook prof. dr. A. van de Beek deze mening toegedaan. Volgens hem is er nooit een ”staat der rechtheid” geweest; de mens is altijd al gevallen geweest. Dat komt omdat het kwaad ingebakken zit in de schepping. Dat is in elk geval een eerlijke conclusie. Het geloof dat er al miljoenen jaren van lijden en dood gaande waren voordat Adam op het toneel verscheen, is moeilijk te verenigen met een goede schepping en een ”staat der rechtheid”.

Theologen die een historische Adam loslaten, laten dan ook vaak het augustijnse model van schepping-val-verlossing los en kiezen –met een beroep op de kerkvader Irenaeus– voor een „groeimodel” waarin God de mens vanuit een onvolmaakte schepping laat evolueren naar een hogere bestemming die pas in Gods toekomst bereikt wordt.

Het bovenstaande toont aan dat er een keuze gemaakt dient te worden: of voor de aannames van de huidige wetenschap of voor de meest voor de hand liggende lezing van Genesis 1-3: de directe schepping van Adam door God in een goede, harmonieuze schepping die als gevolg van menselijke overtreding aan de zinloosheid onder­worpen is.

Aan de revisionistische lezing van Genesis 1-3 liggen twee problemen ten grondslag. Het eerste is een onjuiste balans tussen algemene openbaring en bijzondere openbaring. Het lijkt erop dat wetenschappelijke aannames hoger ingeschat worden, of althans als interpreterend kader worden beschouwd, om de gegevens van de bijzondere openbaring, de Schrift, te duiden in plaats van andersom. De wetenschappelijke aannames bepalen de uitleg van de Schrift en dwingen de gelovige zelfs de meest voor de hand liggende uitleg te herzien of te herinterpreteren. Dat is een overschatting van de wetenschap –die op dit punt vooral met theorieën en niet-verifieerbare aannames werkt en deze extrapoleert naar het verleden– en een onderwaardering van het gezag van de Schrift als primaire kenbron van God en de werkelijkheid. Het is het Woord dat de werkelijkheid interpreteert, niet de werkelijkheid het Woord.

Breuk

Het tweede probleem is dat aanvaarding van het steeds meer veldwinnende nieuwe paradigma een breuk betekent met de traditie van de kerk der eeuwen. Zoals kerkhistoricus William VanDoodewaard zeer recent gedocumenteerd heeft aangetoond, hoort de traditionele Adam bij de grote traditie van de kerk. Loslating van deze lezing betekent niet alleen een breuk met deze traditie, maar vooral ook met het klassieke augustijnse paradigma van ”goede schepping-zondeval-verlossing”.

Dat is duidelijk zichtbaar bij prof. Van de Beek, die van mening is dat genoemde drieslag ingeruild dient te worden voor de tweeslag Adam-Christus. Het is op zijn minst bevreemdend dat deze theoloog, die zo veel waarde hecht aan de traditie van de kerk, op dit punt die traditie radicaal loslaat. Immers, zowel Schrift als traditie laat zien dat het geen kwestie is van of-of, maar van en-en.

Wie Adam laat vallen, veroorzaakt een domino-effect waarbij de hele verlossingsleer losgeweekt wordt uit het Bijbelse kader. Daarom: in plaats van Adam te laten vallen, kan hij beter blijven staan. Vallen doet hij toch wel. Maar dat kan hij alleen als hij ooit (be)stond. Zo wordt de Schrift het meest recht gedaan en is de komst van die andere Adam, Jezus Christus, het meest inzichtelijk. Want het blijft staan: „Adam niet geleerd, is Christus niet begeerd.”

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2015, De val van Adam, Reformatorisch Dagblad Accent 45 (31): 5 (artikel).

Literatuur

Op zijn eigen website (waar het artikel later ook verschenen is) geeft dr. Maarten Klaassen een literatuurlijst bij dit onderwerp. Deze lijst wordt ook aanbevolen.

  • M. Barrett & A. B. Caneday (eds.), Four Views on the Historical Adam, Grand Rapids 2013.
  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke Dogmatiek, Zoetermeer 2012.
  • G. van den Brink, ‘Overweeg geleide evolutie. Afwijzing van resultaten natuurwetenschap onverstandig’, in: De Waarheidsvriend 17 april 2015, 6-8.
  • W. VanDoodewaard, The Quest for the Historical Adam. Genesis, Hermeneutics, and Human Origins, Grand Rapids 2015.
  • J.P. Versteeg ‘Is Adam in het Nieuwe Testament een ‘leermodel’?, in: B.J. Oosterhoff e.a., Woord en kerk. Theologische bijdragen van de hoogleraren aan de Theologische Hogeschool der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland bij de herdenking van het vijfenzeventig jarig bestaan van de Hogeschool, Amsterdam 1969, 29-70. (Dit artikel is in het Engels verschenen en voorzien van een uitvoerig voorwoord van Richard B. Gaffin Jr. waarin hij uitgebreid ingaat op de huidige controverse, J.P. Versteeg, Adam in the New Testament. Mere Teaching Model or first historical man? (Second edition, translated and with a Foreword by Richard B. Gaffin, Phillipsburg 2012).
  • R. Junker, ‘Entmythologisierung für Evangelikale: Haben Adam und Eva wirklich nicht gelebt? Anmerkungen zu einem Text von Siegfried Zimmer’, december 2014, te raadplegen via http://www.wort-und-wissen.de/artikel/a17/a17.pdf
  • R. Junker, Leven durch Sterben? Schöpfung, Heilsgeschichte und Evolution, Berlin 1993.
  • A.S. Kulikovsky, Creation, Fall, Restoration. A Biblical Theology of Creation, Fearn 2009.
  • J.C. Lennox, Seven Days that Divide the World. The Beginnings according to Genesis and Science, Grand Rapids 2011.
  • H. Madueme & M. Reeves, Adam, the Fall, and Original Sin. Theological, Biblical, and Scientific Perspectives, Grand Rapids 2014.
  • A.J. Mensink, ‘Wetenschap en geloof. Aanvaarden evolutiebiologie raakt het gezag van de Schrift’, in: De Waarheidsvriend 20 maart 2015, 4-6.
  • V.S. Poythress, Did Adam Exist?, Phillipsburg 2014.
  • Michael Reeves, ‘Adam and Eve’, in: N.C. Nevin (ed.), Should Christians Embrace Evolution? Biblical and Scientific responses, Nottingham 2009, 43-56.
  • ‘Were Adam and Eve Historical Persons?’ en ‘Can a Christian Hold to Theistic Evolution?’ in: K.D. Keathley and M. F. Rooker, 40 Questions about Creation and Evolution, Grand Rapids 2014, 237-243, 377-385.

‘Frame schreef een toegankelijke en aantrekkelijke systematische theologie’ – Bespreking van ‘Systematic Theology’

John Frame schreef een toegankelijke en aantrekkelijke systematische theologie. Dat vinden anderen blijkbaar ook, gezien de wat curieuze reeks (het zijn er werkelijk tientallen) loftuitingen van anderen die als introductie opgenomen zijn. Het boek is feitelijk een compilatie en samenvatting van de vier eerdere delen die hij schreef in de serie ‘A Theology of Lordship’. ‘Lordship’ is ook in deze studie de rode draad. Gods ‘Heerschappij’ kenmerkt zich volgens Frame door drie aspecten: autoriteit, controle en presentie. Deze attributen vooronderstellen en impliceren elkaar: als God alle dingen onder controle heeft, dan zijn Zijn bevelen gezaghebbend en Zijn tegenwoordigheid onvermijdelijk. Dat brengt Frame op de volgende epistemologische triade in zijn theologie: in elke situatie is er sprake van normen, feiten en subjectiviteit. Dit betekent –aldus Frame- dat er in elke situatie sprake is van een normatief, een situationeel en een existentieel aspect. Deze benadering wordt door Frame vervolgens betrokken op elk aspect van de geloofsleer. Dat levert soms verrassende inzichten op (en is soms vermoeiend). Epistemologie is een specialiteit van Frame en dat betekent dat deze systematische theologie veel aandacht vraagt voor vragen aangaande de kennisleer. Hierbij toont Frame zich een aanhanger van de presupposationalistische school in de traditie van Cornelius van Til. Christelijke kennis is kennis onder gezag; daarom kan de zoektocht naar kennis niet autonoom zijn, maar dient ze onderworpen te zijn aan de Schrift, de ultieme vooronderstelling van alle kennis.

Wie Frame kent, herkent in dit boek zijn geheel eigen stijl. Die kenmerkt zich door weinig interactie met andere theologen en theologische discussies. Dat is een heel bewuste keus, die past bij de traditie van Westminster Theological Seminary en je ook tegenkomt bij zijn leermeester John Murray. In Frames optiek is theologie vooral Bijbelstudie, gericht op de toepassing hiervan op alle terreinen van het leven. Frame is kritisch op benaderingen die primair dogmenhistorisch zijn of al teveel ingaan op contemporaine discussies, terwijl de Schrift een marginale rol speelt. Hij wil vooral luisteren naar de Schrift zelf. De kracht daarvan is dat hij aandacht vraagt voor thema’s die soms weinig voor het voetlicht komen in handboeken voor systematische theologie. Heel bewust begint zijn boek dan ook met het schetsen van de hoofdlijn van het bijbelse verhaal aan de hand van kernwoorden als verbond, koninkrijk en Gods gezin.

De geloofsleer kent de volgende opzet: na de Godsleer volgt de Schriftleer en de kennisleer. Daarna volgt de leer aangaande de geestelijke wereld, de mens, de christologie, de pneumatologie, de ecclesiologie, de leer van de laatste dingen en een afsluitend gedeelte over de ethiek. Het is duidelijk te merken dat de eerstgenoemde drie delen het grootste deel van zijn boek innemen. Feitelijk zijn dit samenvattingen van zijn grotere publicaties over deze themata, aangevuld met een aantal nieuwe hoofdstukken die samen de hele geloofsleer completeren.

Sterk is Frame in zijn behandeling van notoir lastige aspecten uit de geloofsleer, zoals het probleem van het kwaad, Gods soevereiniteit en menselijke vrijheid e.d. Hij toont aan dat een calvinistische benadering van deze vragen sterke antwoorden geeft. Hoewel een calvinist gelooft dat Christus stierf om de zaligheid van de uitverkorenen te garanderen, betekent Zijn dood ook dat allen de mogelijkheid van redding verschaft wordt, zodat ook een calvinist volgens hem het volste recht om tegen mensen te zeggen dat God hen liefheeft – ook als zij uiteindelijk verloren gaan. Regelmatig wordt je getroffen door zijn inzichten (zoals de behandeling van Gods ootmoed in de eigenschappenleer) en zijn praktische advies hoe je in pastorale dilemma’s het Woord van God op de concrete situatie van anderen dient toe te passen.

Sommige thema’s worden wel erg beknopt behandeld (zoals de leer van de laatste dingen). Maar over het algemeen is het een complete geloofsleer die met name studenten en predikanten veel te bieden heeft en zich, juist vanwege de grote aandacht voor de Schriftgegevens, uitstekend leent als achtergrondmateriaal voor Bijbelstudie of preekvoorbereiding (bijv. leerdiensten).

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2017, John Frame, Systematic Theology, Theologia Reformata 60 (1): 100-101 (Artikel).

Gevoelige snaar – Een kort briefje in het Nederlands Dagblad

Mijn artikel over biologische verschillen tussen m/v (ND, 9 april) raakte een gevoelige snaar – of misschien wel een open zenuw. Het hele punt van mijn betoogje was dat wetenschapsjournalist Saini (ND 29 maart) een paar dingen zei over man/vrouw die biologisch niet klopten en daarom correctie behoefden.

Wat mij verbaasde was dat de schrijvers vervolgens vooral reageerden op wat ik allemaal niet gezegd had (en blijkbaar wel had moeten zeggen).

Ik signaleer in verschillende reacties een relativering van de betekenis van schepping en scheppingsorde als het gaat over positie en roeping van man en vrouw.

Dat blijkt bijvoorbeeld als Erwich/Leene (ND 11 april) poneren dat nergens in de Bijbel staat dat mannen en vrouwen een verschillende roeping hebben – geen vreemde bewering natuurlijk voor theologen die menen dat ‘Christus (…) het binaire denken voor eens en voorgoed [heeft] doorbroken’ (lees ik in hun boek Vuur dat nooit dooft).

Maar heeft het dan werkelijk niets te zeggen dat Adam eerst geschapen is, daarna Eva, dat zij uit Adam geschapen en hem tot hulp gegeven is (en niet andersom)? Heeft het dan geen betekenis dat Adam door God ter verantwoording geroepen wordt, terwijl het Eva was die at? Of wat te denken van het feit dat Eva ‘moeder’ heet – een roeping die mannen nu eenmaal lastig op zich kunnen nemen. De sterke relativering van dit soort gegevens is natuurlijk niet los te zien van de herinterpretaties van juist de eerste hoofdstukken van Genesis.

In mijn nieuwe boek Gods goede orde. Lichaam, gender, huwelijk, seksualiteit en gezin in het licht van de schepping (verschijnt in mei 2024)1 probeer ik inzichtelijk te maken dat de schepping inderdaad bevestigt wat de Schrift zegt over rol en roeping van man en vrouw – zonder overigens te beweren dat deze roeping linea recta uit de schepping is af te leiden. Daar is, zeker in een gevallen wereld, altijd het interpreterende Woord bij nodig. Anders kunnen ongelijkheid en misstanden in m/v-verhoudingen met een makkelijk excuus op het conto van de biologie geplaatst worden. Maar machtsmisbruik door mannen is geen gevolg van de schepping, maar van de zonde. Mijn enige punt in dit hele verhaal is dat de specifieke roeping van man en vrouw verankerd is in de schepping en daar ook door bevestigd wordt. Dat is een lijn die door heel de Schrift heen vastgehouden wordt en door Jezus en Paulus nadrukkelijk bevestigd is. Hoe zou het ook anders kunnen? God is een God van orde, ook van scheppingsorde.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2024, Gevoelige snaar, Nederlands Dagblad 80 (21.653): 28 (artikel).

Biologie zegt veel over mannen en vrouwen

Het is geen toeval dat vrouwen over het algemeen veel beter zijn in zorgtaken dan mannen, evenmin als het toeval is dat hele sectoren (metaalindustrie, wapen- en scheepsbouw) nagenoeg door mannen gedomineerd worden.

In haar nieuwe boek De patriarchen stelt wetenschapsjournalist Angela Saini dat het patriarchaat een mythe is (Nederlands Dagblad van 25 maart 2024). Waar vaak gedacht wordt dat dit een universeel verschijnsel is, weerlegt Saini dit door te wijzen op situaties waar vrouwen het voor het zeggen hadden.

Bezwaarlijk is de wijze waarop ze genderverschil als verklarende factor wegwuift. Volgens Saini weten we niet wat de ‘boodschap’ van de biologie is. Nu is het ongetwijfeld waar dat biologie niet alles zegt bij de vorming en inrichting van samenlevingen (zoals ideologie, religie, traditie). Dat neemt echter niet weg dat de biologie een aardige duit in het zakje doet als het gaat over genderverschillen.

Duizend procent

Zo hebben mannen gemiddeld duizend procent meer testosteron dan vrouwen, met als gevolg dat ze meer risico nemen en meer agressie vertonen. Mannen hebben gemiddeld zestig procent meer spiermassa dan vrouwen waardoor ze over het algemeen groter, zwaarder en circa dertig tot vijftig procent sterker zijn dan vrouwen.

In een onderzoek van neurowetenschapper M. Ingalhalikar onder bijna duizend mannen en vrouwen uit 2012 bleek dat de verbindingen in de hersenen bij mannen en vrouwen anders zijn, met als gevolg dat mannelijke hersenen meer gericht zijn op perceptie en gecoördineerde handelingen, die van vrouwen meer op sociale vaardigheden en multitasken. Vrouwen beschikken tevens over meer oxytocine wat hun relationele vermogen nog meer versterkt.

Anna Campbell, evolutionair biologe, schrijft in haar studie naar de vrouwelijke psyche dat genderverschillen universeel waargenomen worden. Ze noemt als voorbeelden hiervan dat vrouwen meer zorg verlenen aan kinderen, mannen meer agressie en geweld tonen en meer het publieke domein beheersen.

Paul Vitz, emeritus-hoogleraar psychologie aan de Universiteit van New York stelt dat mannen meer voldoening vinden in de wereld buiten hen en vrouwen hun voldoening met name vinden in positieve interpersoonlijke relaties. Grofweg gezegd: mannen zijn meer gericht op dingen, vrouwen op personen, bij mannen ligt de blikrichting meer naar buiten, bij vrouwen naar binnen.

Korte metten

Bovenstaande wetenschappelijk onderbouwde gegevens maken korte metten met stellingname van Saini die ideologisch geladen is en ook deconstructivistisch, gericht op ontmanteling. Ook hier blijkt dat de natuur bevestigt wat de Bijbel eveneens laat zien: dat mannen en vrouwen verschillend zijn en verschillende roepingen hebben in het leven.

Het feit dat we een verschillend lichaam hebben als man en vrouw, zorgt ook voor een verschillende manier van in het leven staan, verschillende interesses en blikrichtingen. Er is niet alleen een mannelijk en vrouwelijk lichaam, er is ook zoiets als een mannelijke en vrouwelijke ziel, aldus filosofe Edith Stein.

Daarom is het geen toeval dat vrouwen over het algemeen veel beter zijn in zorgtaken dan mannen, evenmin als het toeval is dat hele sectoren (metaalindustrie, wapen- en scheepsbouw) nagenoeg door mannen gedomineerd worden. En heel misschien zou het bovenstaande ook kunnen verklaren waarom het publieke domein nog altijd mannen meer ligt dan vrouwen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2024, Biologie zegt veel over mannen en vrouwen, Nederlands Dagblad 80 (21.643): 15 (artikel).

Over precies een maand is er een studiemiddag rond het nieuwe boek van dr. Maarten Klaasen, met als titel ‘In goede orde’. Meer informatie over die studiemiddag is hier te vinden.

Laat meisjes zichzelf zijn en reduceer hen niet tot hyperseksuele wezens

”Onherstelbare schade” heet het geruchtmakende boek van Abigail Shrier waarin ze de noodklok luidt over de immense schade die wat ze de „transgendergekte” noemt, teweegbrengt aan tienermeiden. Hoe komt dit en waarom treft het juist meiden?

Tussen 2019 en 2022 verdrievoudigde het aantal aanvragen voor transgenderzorg in Nederland, van 2820 in 2019 naar 8630 in 2022. Naast deze spectaculaire groei doet zich een ander opvallend verschijnsel voor: de verandering in samenstelling van de patiënten. Naast de bekende patiëntengroepen van personen die reeds in de kinderjaren genderdysforie ervoeren en de groep van oudere mannen die zich graag in vrouwenkleding tooien (travestie), signaleert kinderpsychiater Marian Grossman sinds enkele jaren een derde, nieuwe groep. Tieners, vooral meisjes, die voorheen nooit genderverwarring ervoeren, kloppen nu aan bij genderklinieken.

Vanwaar die ongekende stijging? En waarom vooral onder meisjes? Het antwoord hierop is niet eenvoudig. In de genderrevolutie is sprake van een scala van ontwikkelingen die op elkaar inspelen en elkaar versterken. Deze variëren van individualisme en postmodernisme tot de opkomst van sociale media en de zoektocht(en) naar identiteit. Naast deze verklaringen wordt de laatste tijd ook de hyperseksuele cultuur genoemd als factor van betekenis.

Vlucht

De westerse cultuur is sinds de seksuele revolutie in sterke mate geseksualiseerd. Seksuele opvattingen en verbeeldingen oefenen sterke invloed uit, met name onder jongeren. Dankzij internet en sociale media hebben deze ideeën en verbeeldingen een groot bereik. Met name meisjes lijken hier gevoelig voor te zijn. Dit kan zich in twee richtingen bewegen. Het kan betekenen dat de hyperseksuele tendens omhelsd en als normerend gezien wordt. Dit kan zover gaan dat meiden bereid zijn plastische chirurgie te laten toepassen op hun lichaam om aan het gewenste ideaalbeeld te voldoen.

Een andere mogelijkheid is dat genoemde hyperseksualisering hen juist negatief beïnvloedt. Volgens de Australische seksuologe Patricia Weerakoon worden tienermeiden beelden, idealen en belevingen voorgehouden waar ze niet aan kunnen of willen voldoen. Vrouwelijkheid lijkt samen te vallen met seksuele objectivering, wat veel meiden als ongewenst ervaren. Om dit te voorkomen wordt een transitie naar het andere geslacht als reële optie overwogen. Dit als ‘vlucht’ uit hun vrouwelijkheid vanwege een gevoel van onbehagen over het eigen geslacht. Dat onbehagen wordt veroorzaakt door als ongewenst ervaren stereotype beelden van vrouwelijkheid in de omringende cultuur. De Amerikaanse hoogleraar genderstudies Abigaïl Favale signaleert hier een parallel met eetstoornissen zoals anorexia (die ook veelal voorkomen bij meisjes). Het koesteren van de eetstoornis en de vermagering zorgt ervoor dat het typisch vrouwelijke aspect van het lichaam vervaagt en uitgewist wordt. Favale spreekt in dit verband over een rebellie, een protest tegen de hyperseksualisering van het vrouwelijke lichaam, die zich vervolgens keert tegen het eigen lichaam. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat drie keer zoveel meisjes als jongens voor transitie kiezen.

Het is tragisch dat zoveel jonge meiden –mede als gevolg van de hyperseksuele cultuur waarin ze leven– tot dergelijke ingrijpende stappen komen. In plaats van ingrijpende behandelingen aan het lichaam –die meestal geen aantoonbare verbetering van de mentale gezondheid opleveren– zou de vraag aan de orde moeten komen wat er „innerlijk en in hun leven aan de hand is dat hen doet geloven dat een leven als het andere geslacht het leven beter of gemakkelijker zal maken”, aldus Marian Grossman. Wat jongeren vooral nodig hebben, is goede psychotherapeutische hulp die hen inzicht geeft in hun genderverwarring en de haat jegens het eigen lichaam die vaak hierachter schuilgaat en hen helpt hiermee om te gaan. Niet ons lichaam heeft transitie nodig, maar ons denken: „word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid (denken)” (Romeinen 12:2).

Gods veelkleurigheid

Hier ligt tevens een belangrijke taak voor opvoeders. Het is van groot belang dat in de opvoeding de waarheid van God over mens en leven leidend is. Opvoeders dienen kinderen te helpen bij de ontmaskering van de leugenachtige hyperseksuele cultuur, met name door aandacht te hebben voor hun mediagebruik. Het is immers via (sociale) media dat onze kinderen zo intens geconfronteerd worden met hyperseksuele beelden. Matigheid met media is een belangrijke sleutel in het beschermen tegen de hyperseksuele cultuur.

Verder is het van levensbelang dat ouders hun dochters een besef van onvoorwaardelijke acceptatie geven. Wezenlijk is hierbij de Bijbelse overtuiging dat God ons gemaakt heeft en niet wij (Psalm 100). De veelgehoorde slogan ”Je mag zijn wie je wilt zijn” is onjuist en on-Bijbels. Maar de overtuiging dat je mag zijn wie je bent –zoals God je geschapen heeft– kunnen we volledig beamen. Laten we Gods oneindige wijsheid en veelkleurigheid als het gaat over vrouwelijkheid niet reduceren tot onbereikbare en wereldse maatstaven – die vaak ook nog eens vanuit een typisch mannelijk perspectief opgesteld zijn. Maar laten we onze meiden aanvaarden zoals ze zijn. Dat helpt hen zichzelf te aanvaarden zoals ze zijn, inclusief hun lichaam en geslacht. Juist de Bijbelse waarheid kan hier vrijmaken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2024, Laat meisjes zichzelf zijn en reduceer hen niet tot hyperseksuele wezens, Reformatorisch Dagblad 53 (284): 35 (artikel).

Theïstische evolutie: vlees noch vis

Op een warme oktoberavond benam Jesse Kilgore, een jonge student, zichzelf het leven. Het lezen van Richard Dawkins’ ”The God Delusion” was zo ondermijnend voor zijn christelijke levensbeschouwing dat hij het vooruitzicht met dit atheïstische perspectief te moeten leven, niet aankon.

Een extreem geval – maar het illustreert de nietsontziende destructiviteit van het neodarwinisme voor het christelijk geloof. De evolutietheorie biedt immers een verklaring voor de werkelijkheid zonder daarbij God nodig te hebben. Daarmee is het –in de woorden van bioloog William Provine– de grootste motor van het atheïsme ooit bedacht. Evolutionair bioloog Douglas Futuyma brengt het scherp op noemer als hij de consequenties van de evolutietheorie uit de doeken doet. „Als de wereld en zijn schepselen puur door materiële, fysieke krachten ontwikkelde, kunnen ze niet ontworpen zijn en hebben ze geen bestemming of doel.” Provine beschrijft haarfijn de wereldbeschouwelijke implicaties hiervan. „Het begint met het opgeven van een actieve godheid, vervolgens de hoop dat er een leven is na de dood. Als je die twee opgeeft, volgt de rest heel makkelijk. Je geeft de hoop op dat er een immanente moraliteit is. En, ten slotte, er is geen menselijke vrije wil. Als je gelooft in evolutie, kun je niet hopen op enig idee van vrije wil. Er is überhaupt geen hoop dat er enige diepe zin is in het leven: we leven, we sterven, en wij zijn er helemaal geweest als we sterven.

Gezien het enorme aanzien dat het neodarwinisme geniet en de verlegenheid die dit bij christenen oproept, is het niet vreemd dat er gezocht wordt naar synthese. Is het neodarwinisme wel zo bedreigend? Moeten we opteren voor antithese? Of kan het ook anders? Velen menen van wel. De fysicus Karl Giberson schreef enige jaren geleden dat de dichotomie tussen evolutie en schepping verkeerd is. En hij spreekt voor velen. Zo meent de bekende christenfilosoof Alvin Plantinga dat de mutaties van de evolutie door God gepland zijn. Hoe aannemelijk deze gedachte ook is, ze heeft tegelijkertijd iets verbazingwekkends. Walter Rossiter, evolutionair bioloog, die enkele jaren geleden van atheïst christen werd, noemt het samengaan van evolutie en christelijk geloof een verbazingwekkend naast elkaar zetten van twee –in zijn ogen– onverenigbare posities.

Een belangrijke reden om theïstische evolutie af te wijzen wordt door de evolutietheorie zelf aangedragen. Aanhangers van theïstische evolutie menen dat God op bepaalde momenten ingrijpt en zo het evolutieproces stuurt. Maar evolutie is per definitie een blind proces dat alle kanten op kan gaan. In de woorden van de bekende paleontoloog Stephen Jay Gould: „We hadden er net zo goed niet kunnen zijn. En als je de tape zou terugdraaien en opnieuw zou beginnen, zou de uitkomst volslagen anders zijn.” Het is tegenstrijdig om te stellen dat zo’n proces enig beoogd doel kan bereiken. Iets kan niet bedoeld én onbedoeld zijn.

Kerngedachten

Daarnaast kan de theologie van theïstische evolutie de lakmoesproef van christelijke orthodoxie niet doorstaan. Je kunt niet God en Darwin hebben, zonder iets wezenlijks los te moeten laten. Dat betreft bijvoorbeeld de verhouding tussen Schrift en werkelijkheid. Theïstische evolutie gaat uit van twee kerngedachten: dat God de ultieme schepper is en dat evolutie de ontwikkeling van het leven op aarde beschrijft. Er is echter geen noodzakelijke relatie tussen die twee aannames: de aanname dat God Schepper is vereist niet dat evolutie het mechanisme van schepping is. God zou ook op een andere manier geschapen kunnen hebben. Echter, wanneer je uitgaat van de juistheid van de tweede aanname –dat evolutie waar is–, beïnvloedt dat onvermijdelijk de eerste aanname. Als Darwin gelijk heeft, dan bepaalt zijn theorie de manier waarop de Schepper gewerkt moet hebben. We lezen het scheppingsverhaal dus door de bril van de evolutie – niet andersom.

De natuur en de Schriftuur kunnen niet in conflict zijn, zo stellen aanhangers van theïstische evolutie. En dus legt de Schriftuur het loodje ten opzichte van het dictaat van de natuur, in casu de evolutie. De evolutie heeft gelijk, de Schrift is plooibaar, open voor correctie of alternatieve interpretaties. De Schrift danst op de muziek van de wetenschap. Dat is een ontoelaatbaar verstaan van de verhouding natuur-Schriftuur. Een dergelijke lezing van de natuur leidt op meerdere punten tot conflict met de Schrift. In de eerste plaats impliceert theïstische evolutie een deïstisch godsbeeld; er is geen actieve betrokkenheid van God op de werkelijkheid. De god van de theïstische evolutie is een god die hooguit de boel in gang zet en vervolgens miljarden jaren wacht tot de eerste mens op het toneel verschijnt en dan pas actief op de werkelijkheid betrokken raakt. De christenfilosoof James Anderson vergelijkt de god van de theïstische evolutie met een geheim agent die voorzichtig alle sporen van zijn activiteiten uitwist. Dit is zo anders dan het Bijbelse beeld van God Die actief betrokken is op de werkelijkheid en desnoods, als Hij het nodig acht, de natuurwetten doorbreekt.

In de tweede plaats: de kern van het darwinisme is de gedachte dat evolutie plaatsvindt door mutaties; we weten echter inmiddels dat in vrijwel bijna alle gevallen deze mutaties beschadigingen zijn in het DNA; feitelijk is er sprake van degeneratie in plaats van progressie. De gedachte dat God mogelijk evolutie gebruikte, „maakt Hem de auteur van grote destructie en pijn (…) Kwaad, kosmisch onrecht, lijden en dood zijn precies de mechanismen die God gekozen heeft te gebruiken in het scheppingsproces”, aldus Walter Rossiter. Misschien is dit nog wel het meest fundamentele argument. Hoe verhoudt de god van de evolutie zich tot de God en Vader van de Heere Jezus Christus? Hoe verhouden zich de ”struggle for life” en de ”survival of the fittest” tot de God van Israël, Die juist een kennelijke voorkeur heeft voor al wat zwak en gebroken is?

Verder leidt theïstische evolutie tot een nieuw verstaan van de zonde. Als Giberson zegt dat „zonde vooral zelfzucht [is]”, is dat een lachertje. Zelfzucht is immers dé drijvende kracht achter evolutie. Hoe kan datgene wat God blijkbaar als motor van de evolutie beoogd heeft ineens zonde heten? Als zelfzucht de basis van de zonde is, noem het hoe je het noemen wilt, maar noem het geen zonde. Dat geldt ook voor het verstaan van de erfzonde. Volgens gangbare opvattingen stamt de huidige mensheid af van zo’n 10.000 verschillende voorouders. Maar hoezo zou je delen in een schuld van een ander als je niet eens van hem afstamt?

Laatste Adam

Dat geldt ook voor de toekomstige verheerlijking van de christen. Paulus verbindt in 1 Korinthe 15 het dragen van het beeld van de laatste Adam, Christus, aan het gedragen hebben van het beeld van de eerste Adam (1 Kor. 15:49). Dit wordt uiteraard problematisch voor diegenen die niet van hem afstammen – en dat zijn er nogal wat als theïstische evolutie een feit is. We kunnen het beeld van de laatste Adam alleen dragen als we ook het beeld van de eerste Adam gedragen hebben – en dus ook van hem afstammen.

Ten slotte, theïstische evolutie verhoudt zich ook moeizaam met een klassiek verstaan van de scheppingsorde: waar volgens Paulus Adam eerst gemaakt is en daarna Eva –en dat heeft consequenties voor het huwelijk en het gemeenteleven– is de prioriteit van Adam in een theïstisch-evolutionair kader niet vol te houden. Kortom, wie klassiek christelijk geloof wil verenigen met evolutie, komt in de knel. Theïstisch evolutionisme is een gedrocht, vlees noch vis. Onverteerbaar vanuit consequent christelijke orthodoxie, onaanvaardbaar voor naturalisten. Het is of theïsme of evolutie – maar het samenvoegen van die twee is eten van twee walletjes.

Dit artikel is een weergave van het referaat dat de auteur in 2017 hield tijdens de presentatie van het boek van prof. dr. M. J. Paul, ‘Oorspronkelijk’. De boekpresentatie is hier terug te kijken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2017, Vlees noch vis, Reformatorisch Dagblad Accent 47 (137): 5 (artikel).

Dr. M. Klaassen: “Het blijft niet zoals het is” – In gesprek met Florian

Een jaar geleden ging Florian Pronk in gesprek met predikant en theoloog dr. Maarten Klaassen. Hieronder is het interview te bekijken of te beluisteren.