In Het Utrechts Archief is een akte van boedelscheiding te vinden van de boedel van Christina van Meerten (1651-1734), eerst weduwe van Wernard Barbé (1651-1686), laatst weduwe van Johan de Wael (?-?). Het is een uitgebreide akte van 112 pagina’s lang. Hieronder wordt de transcriptie gegeven. Dat zal enige tijd duren, als de Heere het geeft. Daaronder wordt, met dank aan Het Utrechts Archief, de uitgeschreven akte gedeeld. Dit omdat in de transcriptie de layout weggevallen is.1
De transcriptie luidt:
“E:d: op tien srs: zeg: gedept
Boedelcedúlle, staet en inventaris, doen maken en instellen bij Willem van Vianen en Jan van Vianen als gestelde voogden over Johan Barbé, item Maria en Wernarda Barbé, te samen nagelaten kinderen en Erfgenamen van Júffroúwe Christina van Meerten, eerst wedúwe, Boedelhardster en Lijftochterse van Wernard Barbé, in zijn leven notaris voorden Edelen Hove, en procúreúr voorden Edelen Gerechte van Útrecht, en laetst wedúwe van Johan de Wael, zúlx die boedel was op dato van haer overlijden, geweest zijnde den negenden Júlij XVIIC vier en dartigh.
Om tot verstandt van dezen Inventaris te komen,
Staet kortelijk vooraff te letten:
Dat de overledene in haer leven den hare voornoemde kinderen bij haer voornoemden eersten man in echt verwekt, hadde gedaen behoorlijke verantwoordinge en bewijs van húnlieder vaderlijk goedt, alsmede dat van eenige húnner nabestaende bloedtverwanten, op henlieden bij Erffenisse was aengekomen.
En zúlx op de last van de Lijftocht, bij haer daer aen behoúden.
Alles breder volgens acte van scheidinge indato den twaelffden Febrúarij XVIIC vijff en twintigh voor Johan Wechter notaris en zo hiere getúigen gepasseert.
Dat de overledene op den voorschreven twaelffden Febrúarij XVIIC vijff en twintigh comparerende voor gemelde notaris en getúigen, hadde gemaekt hare Testamentaire dispositie.
En daerbij verklaert in alle ’t gene zij met de doodt ontrúimen en nalaten zoúde, (boven en behalven ’t geen zij úit haeren boedel bereits onder hare kinderen hadde verdeelt, en bij maeggescheidt tendage voorschreve gepasseert) zoo wel ’t gene zij (op den last vande lijftocht van Júffroúw Christina Porceliús) van haer broeder Cornelis van Meerten hadde geërft, als ’t gene zij zelfs reets bezat, off haer nogh mogt aenbesterven, niets úitgezondert, tot haere eenige en úniverseele Erffgenamen in drie egale portien te institúeren en nomineren haere drie kinderen, met namen Johan Barbé, Maria Barbé en Wernarda Barbé, met voll recht van institútie.
Onder deze conditie nochtans ten respecte van alle ’t gene haer krankzinnige zoon Johan Barbé, zoo úit hooffde van dezen Testamente van haer zoúde komen te erven, off ook bij scheidinge als voren úit haren boedel bereits aen hem toegedeelt is, in ’t geheel off zelfs ’t geringste gedeelte vandien, niet zal mogen erven off versterven op eenige vrienden van haer overleden man Wernard Barbé.
Zúllende aende nabenoemde voogdt off voogden vrijstaen om zijn capitael, zoo zij ’t nodigh oordeelen tot zijn onderhoúdt te besteden:
En integendeel, zoo door vooroverlijden van de wedúwe van haer voornoemde broeder de goederen die zij in Lijfftocht bezat, aen haer comparante gekomen zijnde, daer door hare voornoemde zoon zijn geheele inkomen, tot zijn onderhoúdt niet nodigh hadde, zoo begeerde de comparante dat die interessen zúllen worden aengelegt tot capitael, en dat het gene haere zoon indier voegen als hier voor van haer geërft heeft, off aengekomen is, zal erven en versterven op zijne twee zústers, off die van haer beide na hem in ’t leven mogte zijn.
En bij vooroverlijden van haere twee dochters voor haren voornoemden zoon, dat het dan gaen en versterven zal op Johan van Vianen, off bij zijn vooroverlijden op zijne kinderen en kintskinderen bij representatie.
En die mede alle ontbreekende, bij overlijden van haren zoon, dat dan ’t gene voorschreve is, onder bepalinge als voor, zal erven en versterven op de naeste in den bloede van haer Testatrice.
Zonder echter hierdoor eenigh verbandt op zijne portie te leggen.
Maer alleen begeerende dat er niets van zal erven en versterven op de vrienden in den bloede van haer voornoemde mans zijde.
Stellende de comparante tot voogden over haren krankzinnigen zoon, haren zwager Willem van Vianen en haren neeve Johan van Vianen, met alle zodanige magt van assúmptie, súrrogatie en súbstitútie, als eenig voogdt hebben kan, en dat te samen, off ijder van hen in ’t bizonder, en in ’t geheel,
Met seclúsie van allen anderen. En specialijk ook in allen gevalle vande Edele Achtbaere Heeren gecommitteerdens ter directie vande Momber kamer dezer stadt, en alle andere oppervoogden, waerdat haer sterffhúis mogt vallen Lc.
Alles breder bij den voorschreven Testamente.
Welke Testamentaire dispositie door haer met de doodt is geconfirmeert.
Komende dan tot particúliere Inventarisatie,
Zoo wordt gestelt als volgt:
1e capittúle van vaste goederen, obligatien, plechten Lc. aende overlede in eigendom besprooken door haren overleden broeder, de Heer Cornelis van Meerten, en welke laetst door haere drie kinderen in Lijfftocht zijn bezeten.
De Heer Cornelis van Meerten der overleden broeder heeft volgens zijne Testamentaire dispositie in dato den XVen Júnij XVIIC een en twintigh voor Mr Georg Christiaen Qúalenbrink notaris en zekere getúigen binnen deze stadt gepasseert, boven zeker praelegaet tot zijne Erffgename
haddegeinstitúeert zijne zúster Christina van Meerten, eerst wedúwe van Wernard Barbé, en naderhandt van Jan de Wael voor zoo veele portien van deszelfs nalatenschap in voegen voorsz: verdeelt zijnde, als zij kinderen in ’t leven zoúde hebben bij ’t overlijden van den Testateúr, welker getal was drie, en alzoo voor drie vierde parten geworden Erffgename, en zúlx op de last van de Lijfftocht aen Christina Porceliús zijne wedúwe, haer leven lang gedúerende, besprooken, en na overlijden van dezelve. verder mede op de last van de Lijftocht aen Johannes, Maria, en Wernarda Barbé, kinderen vande voornoemde Christina van Meerten: Dat úit dien hooffde tússchen de voornoemde. Christina Porceliús wedúwe en Boedelhardersse van Cornelis van Meerten ter eene, en de overlede Christina van Meerten laetst wedúwe de Wael indie qt voor zich zelven, mitsgaders als Testamentaire Momberse over haren innocenten zoone Johannes Barbé; item Maria en Wernarda Barbé wegens de aen húnlieden besproken Lijfftocht, alsmede de Heer Johan van Vianen koopman in hoút voor de overige vierde portie mede geinstitúeerde Erffgenaem als voren, en derhalven zoo voor zig zelven, en in qt als Testamentaire mede voogdt over den voorn Jan Barbé ter andere zijde, was gemaekt de navolgende scheidinge en verdeelinge der goederen bij den voornoemden Cornelis van Meerten nagelaten, breder volgens de acte van maeggescheijdt den XXen maij XVIIC vijff en twintigh voor Mr Jacob Vervoorn notaris en zekere getúigen gepasseert, waerbij aen Júffroúw Christina van Meerten laetst wedúwe van Johan de Wael in voldoeninge van het eerste vierde part, haer úit hoofde van haren innocenten zoon competerende, bij Lotinge zijn te beúrte gevallen en toegescheiden de navolgende effecten, en dat op de last van de Lijfftocht, eerst aende voornoemde Christina Porceliús, en na haer overlijden denzelven Johannes Barbé gecompeteert hebbende, alse:Eerstelijk een geconverteerde Lijff in Losrent Obligatie van vijff honderdt gúlden capitael, ten laste dezer provintie, en ten behoeve van Cornelis van Meerten, gestaen hebbende ten lijve van Johannes van Vianen indato den 28en meert 1715. anderdeel fol: 1085. en 154. no: 366. dús 500 – . -.
Eendardepart in een dito obligatie van Een honderdt gúlden Capitael, sprekende ten laste als boven, beleit ten name van Marten Eswijler, en ten lijve van Maria Barbé, van dato den 28en maert 1715. Eenedeel fol: 992. 104. no: 202. dús 33 – 6 – 10.
Een plechte van vier honderdt gúlden capitael ten laste van Joost Stevense van Grietúizen, gevestigt op zekere Húizinge aende oostzijde vande Oúde gracht alhier t’ Utrecht, tússchen de St Jans en de Viebrúgger, breder volgens den origineelen plechtbrieff in dato den 12en Júnij 1639. 400 – . – .
Een plechte van Dúizendt gúlden capitael, ten behoeve van Cornelis van Meerten en ten laste van Anthonij van Bosveldt, gevestigt op twee Húizingen aende Westzijde van de Snippevlúgt, breder volgens den brieff in dato den 18en Aúg: 1714. dús 1000 – . – .
Noch eene plechte van Dúizendt gúlden, ten behoeve als voren, en ten laste van Henrik Dirxe Honselaer, gevestigt op vijfftien mergen 326 roeden Landts met Húis, bergh en schúer onder den Gerechte van Oúdthúizen volgens den brieff van dato den 2en meert 1701. dús 1000 – . – .
Een goúdt signet ringetje 6 – 15 -.
Een goud zilver signet 2 – 17 – .
Een zilvere penning vanden Admirael Tromp 5 – . – .
Noch aen contant gelt van Christina Porceliús 39 – 16 – 4.
Noch úit de portie die aen Maria Barbé is toegescheiden 14 – 16 – 5.
Item noch úit de portie van Warnarda Barbé 65 – 16 – 5.
En eijndelijk noch úit de effecten van de Erffportie van Johan van Vianen 15 – 16 – 5.
Monterende de vorengemelde toegescheide effecten en gelderen te samen de somme van drie dúizendt vier en tachtigh gúlden drie stúivers dartien penningen. 3084 – 3 – 13.”
Wordt, als de Heere het geeft, vervolgd (gebleven vanaf pagina 20).