Kerk en slavernij? (23) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Voorbeschikkingsleer en slavernij

In deze bijdrage ga ik verder met de bespreking van de dissertatie van dr. B.J. Ipenburg.1 Ik neem in het vervolg weer enkele punten uit de samenvatting van de schrijver.2 De vorige keer is duidelijk geworden dat de verdiensten van de kruisdood van Christus voldoende zijn voor de zonden van de gehele wereld. Er zijn personen die hun zonden hebben leren kennen en bij het kruis van Christus verzoening vinden. Er zijn er ook die in de zonde blijven liggen en Christus niet nodig hebben. Als mensen zijn die personen niet van elkaar te onderscheiden. Er is geen verschil. Maar waar mensen geen verschil zien, heeft God dat in de eeuwigheid wel gemaakt. Wie Christus aanhangt door een waar geloof, is verkoren. Wie Christus niet nodig had gaat door eigen schuld verloren en is verworpen.

Ipenburg leidt uit deze leer van de predestinatie of voorbeschikking een leerverschil af, die leidt tot geweld in Nederland en elders in de wereld. Ook gaat Ipenburg in op de Nadere Reformatie. Hij meent dat voor die stroming onder de gereformeerden het geloof onvolkomen was en aanvulling behoefde door een innerlijk beleefd geloof dat tot een ‘burgerlijk’ leven moest leiden. Het geloof dat de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie beleden, is echter niet onvolkomen, maar hetzelfde als dat van de andere gereformeerden. De Nadere Reformatie was een reactie op de verflauwing van of gebrek aan levend geloof en stelde de persoonlijke geloofsbeleving en godsvrucht centraal. Van hieruit stelden vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie inhoudelijke en procedurele reformatieprogramma’s op. Die werden ingediend bij de bevoegde kerkelijke, politieke en maatschappelijke instanties. In aansluiting daarop streefden vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie zelf een verdere hervorming van kerk, staat en samenleving na in woord en daad.3

Leer van de Heidelbergse Catechismus en de voorbeschikking

Ipenburg stelt dat de leer van de voorbeschikking – die voorbeschikking is alleen bij God bekend – , een verschil inhoudt dat tot gewelddadigheid leidt. De gereformeerde kerken sanctioneerden slavernij en geweld. In Nederland wordt andersdenkenden de wacht aangezegd, de Ander4 werd niet als gelijke behandeld. De gereformeerden kennen een universele waarheidsclaim die onvoorstelbaar leed teweeg heeft gebracht. Bij Ipenburg leeft kennelijk de gedachte dat het gevolg van de gereformeerde leer is dat men in deze maatschappij (zichtbaar) onderscheid kan maken tussen verkorenen en verworpenen. Dat is een onjuiste gedachte.

Nu ga ik kijken naar het leerboek van de Gereformeerde Kerken, de Heidelbergse Catechismus (1563). Uit dit leerboek van de kerken wordt elke rustdag gepreekt in openbare erediensten. De Heidelbergse Catechismus is daartoe in 52 zondagen verdeeld met vragen en antwoorden. Als de laatste vraag is bepreekt, begint de predikant opnieuw. De catechismus is in drie delen verdeeld; zondekennis, verlossing door de kruisverdiensten van Christus en het leven der dankbaarheid.

Indien de predestinatie, voorbeschikking, die tot een verschil leidt en de basis is voor het sanctioneren van geweld op andersdenkenden zo enorm belangrijk is, zoals Ipenburg dat voorstelt, dan moet die predestinatie met het verschil tussen verkorenen en verworpenen toch breed worden geleerd? Maar in geen zondag of vraag en antwoord komt de predestinatie voor.

Waar gaat het in de Heidelbergse Catechismus dan wel over? Dat wordt meteen aan het begin in zondag 1, vraag en antwoord 1, duidelijk gemaakt:

“Vr. Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?
Antw. Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.”

Het essentiële van het leerboek van de kerk is dus geen boodschap van geweld of een universele waarheidsclaim die onvoorstelbaar leed heeft teweeg gebracht. Het is een boodschap van troost. En die boodschap wordt rustdag aan rustdag verkondigd in de plaatselijke kerken door predikanten en op schepen en handelsposten door predikanten en ziekentroosters van de West-Indische Compagnie (WIC). Die boodschap wordt aan alle kerkgangers in een openbare kerkdienst gepredikt: bestuurders en andere hoogwaardigheidsbekleders, militairen, kooplieden, arbeiders en verdere aanwezigen.

De garnizoenspredikant C. Poudroyen (overleden 1662), leerling van G. Voetius (1589-1676), heeft diens catechismusverklaring op college opgeschreven en het resultaat door hem laten goedkeuren. In het stuk van de dankbaarheid komen de ‘Tien geboden’ en het ‘Onze Vader’ aan de orde. Het gaat daarbij niet zoals Ipenburg zegt om een ‘burgerlijk’ leven. Dat doet denken aan het zogeheten oud-liberalisme van eind achttiende en begin negentiende eeuw waar de confessionele hoogleraar kerkgeschiedenis Th. L. Haitjema (1888-1972) “een gevoel van weeheid” van krijgt.5 Het gaat in de catechismus om een Gode welgevallig leven. G. Voetius gaat ook op het maatschappelijk leven in. Hij schroomt niet het onderwerp slavernij te behandelen. Dat doet hij bij de behandeling van het vijfde gebod (Eert uw vader en uw moeder). Hij wijst de slavernij duidelijk af.6 En dat doen al zijn navolgers, Voetianen genaamd.

Leer van de enige troost

Het gereformeerde ‘verschil’ dat er volgens Ipenburg is en door geweld onvoorstelbaar leed heeft teweeg gebracht, wordt niet door Gereformeerde kerken geleerd. Integendeel, tot op heden wordt de boodschap van de ‘enige troost’ elke rustdag aan ieder die er naar wil horen, verkondigd. Ik ga verder in op de dissertatie van Ipenburg in de volgende aflevering.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

Statistieken van de website oorsprong.info – September 2024

De maand september van dit jaar is alweer ten einde. Deze maand was qua websitebezoek een wat mindere maand. Hieronder vindt u een top-10 van de drukst bezochte dagen (in het aantal weergaven). Daaronder vindt u een top-10 van meest gelezen artikelen in de maand september 2024. U kunt deze artikelen (nog een keer) lezen of bekijken door op de titel te klikken. (Opbouwende) kritiek op deze artikelen kan geleverd worden via de pagina ‘Hier mag u uw hart luchten’ (hier). De statistieken van de maand augustus zijn hier gepubliceerd.

Top-10 drukste dagen

Hieronder de top-10 van de drukste dagen deze maand voor de website oorsprong.info. We zien dat het bezoek vaak komt door een nieuw gepubliceerd artikel. Of dat een ouder artikel opnieuw in de picture komt, doordat wijzelf, een vriend of kennis deze deelt via social media of e-mail.

  1. 25 september 2024 met 411 weergaven.
  2. 4 september 2024 met 307 weergaven.
  3. 30 september 2024 met 291 weergaven.
  4. 2 september 2024 met 272 weergaven.
  5. 26 september 2024 met 264 weergaven.
  6. 3 september 2024 met 253 weergaven.
  7. 6 september 2024 met 250 weergaven.
  8. 20 september 2024 met 221 weergaven.
  9. 12 september 2024 met 219 weergaven.
  10. 9 september 2024 met 217 weergaven.

Top-10 meest bezochte artikelen

Hieronder de top-10 van de meest bezochte artikelen van de maand september 2024. Er werden 203 artikelen gepubliceerd waarvan de meesten raakvlakken hadden met genealogie. Het aantal weergaven geldt alleen deze maand en het totaal aantal weergaven ‘aller tijden’ kan per artikel hoger liggen.

  1. Rouwdienst en begrafenis Jerphaas Karel (Jarco) van Meerten (2015-2022) met 172 weergaven.
  2. Hoe is het mogelijk dat Jona drie dagen in een vis zat? – Ds. Visscher over de betrouwbaarheid van deze geschiedenis met 158 weergaven.
  3. ‘Mountains After the Flood’ – Documentaire van ‘Is Genesis History?’ nu volledig te bekijken via YouTube met 91 weergaven.
  4. Afstand tussen tekst en lezer – Dr. Ad Prosman komt met haarscherpe analyse van hermeneutische keuzes met 77 weergaven.
  5. ‘Het Evangelie zonder kleine lettertjes’, ‘Dordt zoals je Dordt niet kende’ en ‘Hyperdordt’ – Een overzicht met 70 weergaven.
  6. Proefschrift ds. C.J. Meeuse (1) De heerszucht van ons verstand met 68 weergaven.
  7. Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie – Reactie op artikel van dr. René Fransen met 67 weergaven.
  8. Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Een overzicht met 64 weergaven.
  9. Nieuwe pil is abortus in een notendop met 57 weergaven.
  10. Wetenschap wordt helaas gestuurd door vooroordelen met 54 weergaven.

Fransen sommeert de titel te wijzigen maar reageert nauwelijks op het artikel zelf

Het lijkt erop dat sommige theïstisch evolutionisten slechts willen kersenplukken in podcasts, artikelen en boeken die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Alleen op datgene schieten waar eenvoudig een prijs te behalen is óf wat in eigen ogen niet door de beugel zou kunnen, maar de kern van het betoog en de essentie van het verhaal laten rusten. Gelukkig ken ik ook theïstisch evolutionisten die de onderste steen proberen boven te krijgen en ook wat meer ingewikkelde zaken proberen te beantwoorden.1 Het eerste gebeurde helaas ook in reactie op het artikel: ‘Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie’. De reactie was een herhaaldelijke sommering om de titel te wijzigen en een reactie op een, door de reageerder niet goed gelezen, sluitstuk. De kern van het betoog werd niet benoemd.2

Dr. René Fransen reageerde op mijn Facebook-pagina op het artikel. Hij sommeerde mij maar liefst vijf keer om de titel van het artikel te wijzigen. Daarnaast had hij commentaar op een klein onderdeel van het artikel. Wanneer er een verantwoording van ons gevraagd wordt, dan is het goed om deze vragen zo serieus mogelijk te beantwoorden. Door middel van dit artikel wil ik verantwoording afleggen, waarom ik geschreven heb wát ik heb geschreven. Al blijf ik het een bijzondere gang van zaken vinden dat er niet gereageerd wordt op alle onderdelen in het artikel.

De titel

De titel van het artikel heb ik gekozen als een vorm van parodie op de titel van Fransen.3 Immers, als Fransen beweert dat de meeste christenen evolutie ‘gewoon’ accepteren, dan is dat iets wat Fransen meent dat het zo is, maar hoeft dat nog niet waar te zijn of als argument te gelden. Ik vond een titel als parodie daarom een goede keuze. Daarnaast wilde ik dat de titel prikkelde tot lezen en reactie. De parodie is niet gezien, maar de prikkeling heeft wel resultaat gehad. Fransen heeft tenslotte moeite met het waarheidsgehalte van de titel van mijn artikel. Wat opvalt is dat hij echter een verdediging schrijft waarom de titel niet geldig is, terwijl zijn verdediging juist aansluit bij de titel. Naast dat de titel een parodie is, en tot prikkeling zou moeten leiden, meen ik dat deze ook een waarheidselement in bevat. Dat zal ik hieronder toelichten.

In de praktijk lijkt evolutieacceptatie (in de zin van Universele Gemeenschappelijke Afstamming) onder christenen voor Fransen een kardinaal punt. Prof. dr. Jan Hoogland constateerde, in het tijdschrift Sophie, dat theïstisch evolutionisten een enorme ‘zendingsdrang’ hebben. De artikelen die Fransen in 2016 hier tegenin schreef hebben dat gevoelen versterkt.4 Theïstisch evolutionisten zouden ‘dé wetenschap’ moeten beschermen tegen ‘ongefundeerde aanvallen (…) vanuit het jonge aarde creationisme’. In 2017 schreef Fransen de allerlaatste keer (naar eigen zeggen) over het, in zijn ogen, blijvende karakter van Universele Gemeenschappelijke Afstamming.5 In het artikel uit 2017 geeft hij aan dat hij zou willen dat theologen en filosofen de ‘wetenschappelijke evolutietheorie als een gegeven’ zouden ‘accepteren’. Om er, in het sluitstuk, geen doekjes om te winden:Evolutie is een van de meest succesvolle wetenschappelijke theorieën. Er komen vast aanpassingen, maar het algehele beeld van zich gedurende miljarden jaren ontwikkeld leven, dat verdwijnt echt niet meer. Iedere theoloog of christelijke filosoof die beweert dat we niet hoeven na [te, sic] denken over de verhouding van evolutie met het christelijk geloof en de christelijke theologie doet de feiten onrecht aan. En erger nog: het zet christenen in de natuurwetenschap in de kou. Ja, het doordenken van die verhouding is lastig. Maar het is onvermijdelijk.”6 We zien hier dat de gedachte van Universele Gemeenschappelijke Afstamming, bij Fransen, de status van onschendbaarheid heeft gekregen. Het compromis zal dus moeten komen van de kant van de theologie en de filosofie. Dit compromis zal op deze wijze altijd en per definitie een theïstisch evolutionistisch compromis zijn (of dat nu een boedelscheiding of een integratie is). Immers, anders doe je een ongefundeerde aanval óf laat je christelijke natuurwetenschappers die wel dat compromis (kunnen) maken in de kou staan. Met andere woorden: Fransen hoopt dat christenen kiezen voor een vorm van theïstische evolutie óf anders hun mond houden in het natuurwetenschappelijke debat. Als ik de titel zou wijzigen, wat ik niet doe, dan zou ik deze niet verwijderen maar langer maken: ‘Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie óf anders dat zij op natuurwetenschappelijk terrein hun mond houden’. Naast het eerst genoemde punt is de titel daarmee ook waarheidsgetrouw, ik las de column namelijk in de bovengenoemde reeks van reacties.

De praktijk is echter weerbarstig. Er zijn nog steeds van die christenen die, volgens Fransen, ‘ongefundeerde aanvallen’ doen op ‘de wetenschap’. Dit is de oorzaak dat de allerlaatste keer schrijven over evolutieacceptatie, geen allerlaatste keer kon blijven. Fransen moest nog een keer over deze evolutieacceptatie onder christenen schrijven: ‘Waarom steeds meer christenen evolutie gewoon accepteren’. Deze titel kan overigens niet ir. Bart van den Dikkenberg in de schoenen geschoven worden. Indien wél dan had de titel als quote geplaatst moeten worden. Maar dan is er discussie óf Van den Dikkenberg dat letterlijk zó gezegd en bedoeld heeft.

Hoop tegen hoop

Nu de tegenwerping van dr. René Fransen. Hij schreef op Facebook onder het oorspronkelijke bericht het volgende:

“Het is toch erg merkwaardig dat je de observatie van Bart (meer reformatorische christenen accepteren evolutie) mij in de mond legt als iets wat ik hoop. Mijn hoop is vooral dat niemand z’n geloof verliest omdat hij/zij ontdekt dat er veel bewijs is voor evolutie. Verder heb ik er geen problemen mee wanneer iemand evolutie niet ziet zitten – zolang die persoon maar niet gaat claimen dat hij/zij de wetenschap aan z’n kant heeft.”

Op een deel van de tegenwerping heb ik hierboven al gereageerd. In het vorige artikel heb ik al aangegeven dat spreken over ‘evolutie’, terwijl er sprake is van Universele Gemeenschappelijke Afstamming, geen recht doet aan de biologische visie van creationisten. Als ik ‘evolutie’ hier niet zou lezen als ‘Universele Gemeenschappelijke Afstamming’ dan zou ik moeten constateren dat Fransen hier tegen een stroman vecht. Iedere duivenmelker of kanariehouder in de Gereformeerde Gezindte, die het klassieke scheppingsgeloof belijdt, zal beamen dat er in de duiven- of kanariepopulatie een soort ‘change over time’ waarneembaar is. Maar déze evolutie maakt nog geen Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Verder gebruikt Fransen sterke woorden, zoals ‘bewijs’ en ‘claimen’, waarschijnlijk om zijn betoog kracht bij te zetten. Het zijn onder christenen alleen theïstisch evolutionisten die ‘veel bewijs (dus onomstotelijk, JvM) voor UGA’ menen te zien. Dat is overigens wat anders dan menen dat UGA als natuurwetenschappelijke theorie sterke papieren heeft (zoals dr. Todd C. Wood aangeeft7). Het gaat hier namelijk om het christelijke wereldbeeld te verliezen, vanwege UGA.8 De hierboven gequoteerde reactie is meer een bevestiging van de titel dan een weerlegging. Fransen hoopt in zijn reactie namelijk dat iemand zowel UGA accepteert (‘bewijs voor evolutie’) als het christelijk wereldbeeld behoudt (‘niemand z’n geloof verliest’). In privé heeft Fransen er geen problemen mee wanneer iemand UGA ‘niet ziet zitten’, maar zulke klassieke scheppingsgelovigen moeten zich zeker niet mengen in het openbare natuurwetenschappelijke debat en beweren dat UGA toch niet helemaal, of helemaal niet, correct is en dat baraminologie, of een ander creationistisch classificatiesysteem, beter is. Dát zou de onschendbaarheid van UGA aantasten. Dit is toch precies zoals mijn parodische en prikkelende titel omschrijft?

Het feit dat Bart van den Dikkenberg zich zorgen maakt over (jonge) studenten en academici die onder de indruk raken van UGA, of zelfs deze natuurfilosofie accepteren, hoeft in de praktijk de hoop van Fransen niet teniet te doen. Het kan namelijk zo zijn dat persoon Z iets hoopt en dat deze hoop óók werkelijkheid wordt. Hier een tegenstelling creëren lijkt mij onnodig. In de praktijk wordt door jongeren die UGA accepteren vaak óf gelijk gekozen voor atheïsme of agnosticisme, óf door middel van een theïstisch evolutionistische tussenstap (wellicht pas na járen). Uiteraard zijn er ook die theïstisch evolutionist blijven tot hun overlijden. De gemeenschappelijke zorg van creationisten en theïstisch evolutionisten ligt bij het atheïsme.9 De creationistische zorg bij theïstisch evolutionisme is allereerst dat God niet aan Zijn eer komt vanuit Zijn scheppingswerk10, maar ook dat deze natuurfilosofie als doorvoerhaven gebruikt wordt en uiteindelijk leidt tot vrijzinnigheid, agnosticisme, of zelfs atheïsme. Immers, ‘niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal de enen aanhangen en den anderen verachten’ (Mattheüs 6:24, SV).11 De Bijbelse scheppingsleer én Universele Gemeenschappelijke Afstamming, het blijft een zeer moeizame, zo niet onmogelijke, verstandverhouding.

Veel geschreven?

Het tweede onderwerp waar dr. Fransen reactie op geeft is mijn commentaar op de ‘kronkels’ waar Fransen Van den Dikkenberg van wil beschuldigen. Fransen schrijft het volgende commentaar:

“Ik heb een boek geschreven, een website in de lucht en zo hier en daar nog wat artikelen gepubliceerd. Dat weet jij heel goed! Dus dat ‘zonder onderbouwing’ is alleen waar wanneer je verwacht dat ik bij iedere post over dit thema de volledige bewijsvoering opneem. NB: in mijn artikel verwijs ik bijvoorbeeld naar de brieven op CVandaag, waarin ik inhoudelijk in ga op BvdD.”

Inderdaad levert dr. René Fransen zo zijn eigen bijdrage aan het schepping-evolutie-debat, al is het vóór de discussie met Bart wel sterk verminderd, zo niet wat karig geworden.12 Máár mijn punt is helemaal niet hoeveel werk Fransen verzet heeft in heden en verleden, mijn punt is dat Fransen niet aantoont dat Van den Dikkenberg (dus hij specifiek) zich in allerlei natuurwetenschappelijke kronkels wringt. We willen toch niet aan overhaaste generalisatie doen? Allerlei bewijsvoering is niet perse nodig, maar op z’n minst zou, een beschuldiging van natuurwetenschappelijke kronkels bij de opponent, onderbouwd kunnen worden (zelfs in een column, waarin het tekenlimiet onbeperkt is). De laatste twee artikelen van de website van Fransen richten zich op de discussie rond Van den Dikkenberg, maar dezen kunnen in mijn ogen niet gelden als onderbouwing voor de gedachte dat Van den Dikkenberg zich natuurwetenschappelijk in allerlei kronkels zou moeten wringen. De zoekterm ‘Van den Dikkenberg’ op ‘Sterrenstof’ levert, naast bovengenoemde artikelen, verder geen treffers op. Ook de CVandaag-briefwisseling13, die ik toch zie als het elkaar passeren van schepen in de nacht, zie ik niet als gefundeerde onderbouwing voor de beschuldiging van ‘natuurwetenschappelijke kronkels’ bij Van den Dikkenberg. Enkele gemaakte fouten zijn nog geen reden om de ander te beschuldigen van natuurwetenschappelijke kronkels. Bovendien is, nogmaals gezegd, hier hoor-en-wederhoor belangrijk en hoopt Van den Dikkenberg, onder het voorbehoud van Jakobus, ook nog met een reactie te komen.

Slot

Hierboven heb ik verantwoording afgelegd waarom de keuze voor de titel en de gewraakte zin gemaakt is. Nu hoop ik dat Fransen de moeite neemt om op het hele artikel te reageren. Mocht dat niet het geval zijn, dan sluit ik met deze reactie mijn deelname aan de huidige discussie met Fransen aangaande deze podcast met Van den Dikkenberg af. Er waren nog andere reacties, van individuen, onder het artikel, zoals een overschatting van de doop, een beschuldiging van Godslastering (‘misbruiken van Zijn Naam’) richting ondergetekende en het ongezouten ‘de waarheid’ aanzeggen van een medecreationist richting een theïstisch evolutionist. Deze punten laat ik rusten of voor rekening van de aanklager liggen.

Voetnoten

Kopie van huwelijksvoorwaarden tussen Johanna van Meerten (?-?) en Johan van Wijck (?-?)

Eerste blad van de kopie van huwelijksvoorwaarden van Johanna van Meerten (?-?) en Johan van Wijck (?-?).
Tweede blad van de kopie van huwelijksvoorwaarden van Johanna van Meerten (?-?) en Johan van Wijck (?-?).

Transcriptie RAG archief 0124 nummer 4998: Kopie de dato 20-09-1584 van de huwelijksvoorwaarden tussen Johan van Wijck en Johanna van Merten, de dato 17-09-1525.1

De transcriptie luidt:

Copie.

Wij Johan van der Lauwick ende Ernst van der Lauwick gebrueders als maghevrunden ende gecoren hijlicxluijden van wegen Hermans van Wijck met Johan sijnen soon aen een sijde ende wij Melchior van Culenborch bastaert ende Dirck van Merten die jonghe als magevrunden ende gecoiren hijlicxluijden van wegen joffer Stijn van Merthen mit joffer Johanna van Merthen oere dochter aen die ander zijde, doen sementelick kondt ende bekennen overmits desen apenen brieve dat wij daerthoe geroepen, gebeden, over ende aen sijn geweest daer wij ter eeren Goides eenen echten inde wettelicken hijlick gededinckt, gemaect ende gesloten hebben tusschen Johan van Wijck Hermensoon ende joffer Johanna zaliger Gevertsdochter van Merten voirgenaempt.

Alsoe dat Johan van Wijck voerschreven joffer Johanna voerschreven tot eenen rechten echten wijve ind bedgenoot hebben zal ind zal daer mede in rechts medegave hebben als hijrnae beschreven volgen zal.

In den ijersten zal hij hebben twee campen lants t’samen haldende omtrint sess merghen, gelegen in den kerspel van Salmonde in den lande van Bueren, den eenen genaempt die Gherecamp ind den anderen den Buerkamp. Ind daer noch toe vijftich golde Philippusgulden aen gerede gelde.

Noch zoe zal joffer Johanna voirschreven in rechter medegave hebben hondert Stichtse gulden, twijntich stuvers voor den gulden, dewelcke Johan van Merthen huere broeder nae huer moeders doot binnenjairs daernae uutrechten zal ende betalen zal.

Hiertegen zal Jan van Wijck Hermensoon vurschreven aen joffer Johanna vurgenoempt in rechter hijlicxvoirde ind medegave brengen eenen camp lants geheijten Merenborchscamp haldende omtrint sess mergen lants gelegen in den kerspel van Rijswijck, noch twee mergen lants geheijten die Cleijn Dolage gelegen in den kerspel van Rijswijck, beheltelick die pastorije van Rijswijck huer gerechticheijt. Ind voort mit alsulcke erffniss ind versterff als hem aengecomen is overmits dode Willem van Wijck zijn zoon.

Voort soe bekent Herman van Wijck voor hem ende zijnen erven dat hij Johan van Wijck zijnen soon in rechter hijlicxvoirwaerden gegeven heeft een stuck lants, leenguet omtrint sesthien hondt aen die Broecksteghe, geheijten Trijessghencamp, d’welck Herman van Wijck Johan zijnen zoon vurschreven voor den leenheer overgeven ind vestigen zal, daeraen gehalden ind verwaert sal wesen. Beheltelicken nochtans Herman van Wijck dat landt zijn leven lanck tot sijnen schoonsten ind oirbaer to gebruijcken sonder becroen van ijemantz.

Voert is ’t bevoorwaert dat Johan van Wijck ind joffer Janna echteluijden voerschreven die een den anderen moegen tuchtigen hoe hen dat beijde belijeven zal, sonder becroen van ijemantz.

Ende hier t’ enden soe sal joffer Johanna vurschreven nae doot hoere moeder weder mede to deijl gaen in alle nagelaten goederen, rede ende onrede, als oere moeder alsdan aftergelaten zal hebben, beheltelick dat zij weder inbrengen zal ’t geen oer in hijlicxvoorwaerden gegeven is, uutgenamen alleen die hondert Stichsse gulden voirschreven, die Jan van Merten oere broeder uutreijcken zal, daer hij dat leenguet weder tegen behalden zal.

Noch soe heeft Herman van Wijck gegeven Johan zijnen soon die helfte van den pacht van drie mergen lants geheijten die Dolage soe lange als Herman van Wijck leeft.

Oirkundt der waerheijt alre punten ind voorwaerden voerschreven soe hebben wij Johan van der Lauwick ind Ernst van der Lauwick, Melchior van Culenborch ind Dirck van Merten vurschreven als maghvrunden ind gecoiren hijlicxluijden van beijde sijde vurschreven ellick onsse segel bij onsser rechter weetenheijt aen desen apenen brieff gehangen. Ind want ons Hermen van Wijck ind heer Gerit van Wijck priester, Stijn van Merten weduwe zeliger Geverts van Merten alle punten ind voorwaerden wael benuegen to wil ind to danck zijn ind Johan van Merten, soe hebben wij tot meere vestenis oick ellick onse zegel mede aen desen apenen brieff gehangen in ’t jaer ons Heeren duijsent vijffhondert vijer ende twijntich op Sinte Lambertsdach. Ende besegelt met acht groen uuthangende segelen.

Dese tegenwoerdige copie gecollationiert sijnde tegens sijnen rechten besegelden originalen is daermede befonden t’ accordieren, bij mij onderschreven als in absentie des greffiers bij den Hove in sijne plaetz geauctoriseert. Signatum 20 september 1584. Jaspar van Hattem.

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 18-09-2024.

Gerichtelijke verklaring over de afkomst en riddermatigheid van Johan van Wijck (?-?)

Transcriptie RAG archief 0124 nummer 4998: Gerichtelijke verklaring door Cornelis Claessen te Wijk bij Duurstede over de afkomst en riddermatigheid van de familie van Johan van Wijck, de dato 24-07-1577.1

De transcriptie luidt:

Wije scholt, burgermeesteren ende scepenen der stede van Wijck bij Duerstadt in Conincklicke Majesteijts2 Lande ende Gestichte van Utrecht doen te weten, certificerende mits desen voor de gerechte wairheijt dat op datum van desen voor ons in persoon, behoirlick geciteert zijnde, gecompareert is Cornelis Claessoon, borger tot Wijck voorscreven, out zijnde omtrent LVIII jairen. Ende heeft ter behoorlicker instantie ende versoecke van den eernfesten ende frommen Johan van Wijck, wonende tot Rijswijck, bij gedaen ede voor die wairheijt getuijcht ende geseijt hem kennelicke te sijn, dat een Floris van Wijck ende eenen Harman van Wijck gebroeders zijn geweest, zonder dat hij deposant kennisse gehadt heeft van den voorscreven Floris van Wijck. Dairbij verclarende oijck wel te weten, dat eenen heer Aelbert van Wijck, religieux tot Marieweert, ende Harman van Wijck Florissoon gebroederen zijn geweest. Item verclaerde noch waerachtich te sijn drie echte sonen van Harman van Wijck voorscreven gekent te hebben, te weten heer Gerrit van Wijck, priester in zijn leven wonende tot Wageningen, Johan van Wijck ende Antonis van Wijck gebroederen, sonder nochtans kennisse te hebben van hairluijder moeder. Dairbij voegende dat Johan van Wijck, des producents aldevader, gehuwelickt zijnde aen joffrou Johanna van Merthen tho Inghen, dochter van zaliger Ghevert van Merthen, bij dezelffde in echte state geprocreert ende verwect heeft drie zoonen ende een dochter, als namentlick Gevert van Wijck, Johan, Jaspar3 ende joffrou Anna van Wijck. Dat oijck daerna de voorscreven Gevert van Wijck, des producents vader, gehuijwelickt zijnde aen joffrou Johanna van Leeuwen Hermansdochter den olden tho Maurick bij dezelffde geprocreert heeft twe zonen, als Johan van Wijck producent alhier ende Cornelis van Wijck gebroederen. Dat hem deposant mede wel kennelick is dat Harman van Wijck Florissoon ende Johan van Wijck Harmanssoon, des producents aldevader, geweest zijn twee broederskijnderen. Dat mede Gevert van Wijck, des producents vader, Johan ende Jaspar van Wijck zijn broederen sampt des producents overaldevader ende zijn zoon den alden Johan van Wijck zo lange mensche memorie gedencken kan heercomen zijn van een goet alt riddermatig stamme ende bloet, der van Wijck wesende van goeden adel ende affcoompste in Nederbetuwe dairvoor geacht ende gekent. Diewelke producents olderen ende overalderen sampt Harman van Wijck Florissoon zich van alden tijden frommelick gedragen hebben als goede riddermatige schiltbuertige mannen toestaet, dragende een edelmans ofte ruijters geweer, besittende tot Rijswijck ende dairomtrent veele verscheijde gelegentheijden ende goederen. Item dat de voorscreven Harman van Wijck Florissoon stervende sonder blijckende geboirte zijnen goederen geërft heeft op Cornelis Forter, zone van Gijsbert Forter, zijne halven broeder geprocreert bij joffrou Alidt van Bemmel. Item dat de voorscreven goederen nu gepossideert worden bij joncker Ludowijck van Montfoirt, als getrout hebbende de dochter van de voornoempten Cornelis Forter. Noch dairbij verclarende dat oijck die van Leeuwen van outs mede tot Kesteren ter bancke geseten hebben ende met anderen van adel ende ridderscap verscheijden oirdelen ende vonnissen hebben helpen wijsen, gehuijwelickt wesende dezelffde van Leeuwen aen die beste ende principaelste stammen ende geslachten, te weten Ludowijck van Braeckel aen joffrou Elizabet, Harmen van Leeuwen de grotens dochter. Item joffrou Elizabeth van Leeuwen Aelbertsdochter aen Evert van Deelen. Item joffrou Wilhelma van Leeuwen Oliphiersdochter aen Mathijs van Beijnhem Geritzoon, ende meer anderen. ’t Selffde is hij deposant van desen heeft weten te verclaren. Des t’ oirkonde hebben wij gerechtsluijden voorscreven ons stadts segel op ’t spatium van desen doen drucken op den XXIIII julij 1577.
Jan Beijer de Harn.

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 17-09-2024.

Voetnoten

Overlijdensakte van Neeltje Martens (1864-1921)

Overlijdensakte van Neeltje Martens (1864-1921) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Neeltje Martens (1864-1921) weergegeven.1 Op 29 november 1921 verscheen Wilhelmus Hendrikus Broekman (1885-1957) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht om aangifte te doen van het overlijden van Neeltje. Wilhelmus Hendrikus was zes en dertig jaar oud en bediende van beroep. Hij deed de aangifte samen met Jacobus Stekelenburg (1879-1955), twee en veertig jaar oud en bode van beroep. Zij verklaarden dat Neeltje op 28 november 1921 om negen uur in de avond is overleden in de leeftijd van zeven en vijftig jaar. Zij was zonder beroep, geboren te Weesp en woonachtig aan de Noteboomenlaan te Utrecht.2 Neeltje was de echtgenote van Hendrik Cornelis van Meerte Janse (1859-1948) en een dochter van wijlen de echtelieden Frans Martens (1826-1892) en Neeltje Morree (1830-1902).

Voetnoten

Geboorteakte van Neeltje Martens (1864-1921)

Geboorteakte van Neeltje Martens (1864-1921) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Weesp.

Hierboven wordt de geboorteakte van Neeltje Martens (1864-1921) weergegeven.1 Op 24 augustus 1864 verscheen Frans Martens (1826-1892) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Weesp op aangifte te doen van de geboorte van zijn dochter. Frans was acht en dertig jaar oud en werkman van beroep. Hij verklaarde dat Neeltje op 23 augustus 1864 om half vier in de middag is geboren. Haar moeder was Neeltje Morree (1830-1902), zonder beroep. Het echtpaar woonde in de Middenstraat te Weesp. Frans had twee getuigen meegebracht: (1) Johannes Martinus Martens (1794-?)2, negen en zestig jaar oud en werkman van beroep, en (2) Pieter Dalmulder (1828-1912), zes en dertig jaar oud en schuitjager van beroep.

Voetnoten

Overlijdensakte van Hendrik Cornelis van Meerte Janse (1859-1948)

Overlijdensakte van Hendrik Cornelis van Meerte Janse (1859-1948) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Hendrik Cornelis van Meerte Janse (1859-1948) weergegeven.1 Op 27 maart 1948 verscheen Eibertus van de Kolk (1888-1965) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht om aangifte te doen van het overlijden van Hendrik Cornelis. Eibertus was zestig jaar oud aanspreker van beroep. Hij verklaarde dat Hendrik Cornelis op 26 maart 1948 om zes uur in de ochtend is overleden in de leeftijd van acht en tachtig jaar. Hij was zonder beroep, geboren en woonachtig te Utrecht.2 Hendrik Cornelis was weduwnaar van Neeltje Martens (1864-1921) en een zoon van wijlen de echtelieden Cornelis van Meerte Janse (1815-1892) en Foukje Poutsma (1828-1914).3

Voetnoten

Geboorteakte van Hendrik Cornelis van Meerte Janse (1859-1948)

Geboorteakte van Hendrik Cornelis van Meerte Janse (1859-1948) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht.

Hierboven wordt de geboorteakte van Hendrik Cornelis van Meerte Janse (1859-1948) weergegeven.1 Op 4 mei 1859 verscheen Cornelis van Meerten Jansen (1815-1892) voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht om aangifte te doen van de geboorte van zijn zoon. Cornelis was vier en veertig jaar oud en koetsier van beroep. Hij verklaarde dat Hendrik Cornelis op 2 mei 1859 om één uur in de nacht is geboren. Zijn moeder was Froukje Poutsma (1828-1914).2 Het echtpaar woonde aan de Nobelstraat Wijk G nummer 439 te Utrecht. Cornelis had twee getuigen meegebracht: (1) Arie van der Lee (1823-1874), vijf en dertig jaar oud en koetsier van beroep, en (2) Antonie van Dijk (1825-1904), drie en dertig jaar oud en koetsier van beroep. De aangever kon de akte niet ondertekenen, omdat hij niet kon schrijven.

Voetnoten

Overlijdensakte van Casper Johannes van Meerte Janse (1858-1877)

Overlijdensakte van Casper Johannes van Meerte Janse (1858-1877) uit de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht.

Hierboven wordt de overlijdensakte van Casper Johannes van Meerte Janse (1858-1877) weergegeven.1 Op 22 september 1877 heeft de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de Gemeente Utrecht het overlijden van Casper Johannes ingeschreven. Zijn overlijden blijkt uit het dagboek dat bijgehouden werd van het van het hieronder genoemde schip. Hieruit blijkt dat Casper Johannes op 16 april 1877 om acht uur in de ochtend is overleden in de leeftijd van negentien jaar. Hij was op dat moment aan boord van het Nederlandsch Galjootschip ‘Petrus Henricks’. Dit schip was zeilende in de Noordzee. Hij was matroos van beroep en geboren te Utrecht.2 Casper Johannes was de ongehuwde zoon van Cornelis van Meerte Janse (1815-1892) en Froukje Poutsma (1828-1914).3 Cornelis was bediende van beroep en Froukje zonder beroep. Het echtpaar woonde aan het Absteder Zandpad I 34710.

Voetnoten