Moties zetten het voorstel tot wijziging van de Transgenderwet weer op de kaart – Afgelopen donderdag pittig tweeminutendebat personen- en familierecht

In Nederland zorgt de wijziging op de Transgenderwet voor een stevige discussie. Hoewel het onderwerp ‘controversieel’ was verklaard en er nog geen nieuw kabinet aangetreden is, werd er afgelopen donderdag toch druk over gediscussieerd. Dit kwam doordat er tijdens het tweeminutendebat over Personen- en familierecht drie moties rond deze voorgestelde wetswijziging ingediend werden.

Een screenshot van het tweeminutendebat. Mr. drs. Nicolien van Vroonhoven (NSC) leest de motie voor die zij mede namens mr. Diederik van Dijk indient.

Intrekken

Op deze website zijn al een aantal artikelen verschenen rond dit voorstel (zie voetnoot).1 We willen daarom kort inzoomen op de moties. Het debat daarover laten we rusten.2 De eerste motie werd ingediend door mr. drs. Nicolien Voonhoven. Deze motie is mede ondertekend door mr. Diederik van Dijk. In de motie wordt de regering verzocht om het wetsvoorstel ‘Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte’ ‘binnen een maand in te trekken’. De Kamerleden constateren dat door dit wetsvoorstel de mogelijkheid om het geslacht te wijzigen versoepeld worden en dat dit wetsvoorstel al sinds 2021 bij de Tweede Kamer ligt.3

Rondetafelgesprek

De andere twee moties kwamen vanuit tegenovergestelde richting, maar maanden de regering ook tot handelen. De Nederlands-Bosnische politicus Ines Kostić (MSc.) van de Partij voor de Dieren (PvdD) diende deze moties in. Zij wil niet als ‘mevrouw’, maar non-binair worden aangesproken. Als medeondertekenaars worden mr. Michiel van Nispen (SP), Joost Sneller (D66), mr. Songül Mutluer (GroenLinks-PvdA) en mr. Marieke Koekkoek (Volt) genoemd. In de eerste motie wordt de regering verzocht om een rondetafelgesprek over de wetswijziging te organiseren met experts. “Indien mogelijk ook uit landen waar gelijkende wetgeving reeds van kracht is.” Zo kunnen Kamerleden goed geïnformeerd worden en kunnen zij ‘een weloverwogen besluit (…) nemen na de afronding van de plenaire behandeling’. Het hoort volgens de indieners bij goed bestuur ‘om wetten zorgvuldig te behandelen’.4

Zorgvuldig

In de tweede motie wordt aangegeven ‘dat de Kamer en de regering de taak hebben om wetten zorgvuldig te behandelen, ongeacht politieke standpunten’. Daarom moet er volgens de indieners ruimte zijn voor een debat in de Tweede Kamer en dient de Kamer goed geïnformeerd te worden. Zo kunnen zij ‘weloverwogen besluit nemen (…) na de afronding van de plenaire behandeling’. Daarom verzoeken Kostić en de medeindieners de regering ‘om op korte termijn de vragen vanuit de Kamer die bij de wijziging van de Transgenderwet zijn gesteld te beantwoorden’. Maar ook de zorgen te adresseren, zich te laten ‘voeden’ vanuit experts. Deze experts dienen niet alleen uit ons eigen land te komen, net als in de eerste motie wordt gewezen op experts ‘die uit landen waar gelijkende wetgeving reeds van kracht is’ komen. Volgens de indieners kan daarna iedere fractie een eigen afweging maken.5

Tenslotte

Het is goed om deze voorstellen, ook vanuit christelijk perspectief, op de voet te volgen. In het Reformatorisch Dagblad werd daarom uitgebreid verslag gedaan. Dit hoeven wij niet te herhalen (zie voetnoot voor de verslaglegging in het RD).6 Welke moties een meerderheid van stemmen zullen krijgen, weten we dinsdag 16 april 2024. Vanaf 15:00 uur zullen dan in de plenaire zaal de stemmingen plaatsvinden.7

Voetnoten

Kuyper en de evolutieleer

Honderd jaar geleden overleed Abraham Kuyper. Hij werd op 29 oktober 1837 in Maassluis geboren. Hij studeerde theologie in Leiden. In zijn eerste gemeente Beesd kwam Kuyper in aanraking met het orthodox-gereformeerde denken. Sindsdien was hij op allerlei fronten actief om het moderne denken te bestrijden. Dit wil niet zeggen dat Kuyper op een bepaalde manier ook niet modern was. Hij wilde het calvinisme in rapport brengen met zijn eigen tijd en ging volgens velen daarin te ver. Zijn beweging wordt daarom wel neo-calvinisme genoemd, nieuw calvinisme. In de kolommen van De Saambinder heeft ds. G.H. Kersten daar met ernst tegen gewaarschuwd, met name als het ging om de zgn. ‘veronderstelde wedergeboorte’.

De verdiensten van Kuyper mogen intussen niet verzwegen worden. Hij stichtte in 1880 een universiteit, de Vrije Universiteit, waarin de Schrift en de gereformeerde beginselen als uitgangspunt werden genomen voor de wetenschapsbeoefening. De christenwetenschapper had tot taak ´het kunstwerk van den Oppersten Bouwmeester en Kunstenaar´ na te speuren. In meerdere lezingen zette hij zijn grote bezwaren tegen de evolutieleer uiteen. Het is de moeite waard om vandaag zijn argumenten opnieuw te bezien.

Gods paleis

Kuyper had kritiek op de wetenschapsbeoefening van zijn dagen omdat de werkelijkheid werd gezien als een stoomwerktuig dat op eigen krachten draait. Het natuurkundig onderzoek beperkte zich tot ‘meten en wegen’. Kuyper daarentegen stond een Bijbels gefundeerde wetenschap voor. Onze wereld wordt door God geregeerd. Kuyper gebruikte hiervoor het beeld van een koning in zijn paleis; de natuurkrachten zijn de dienaren van Gods hoog bevel: ‘Gods koninklijke wil werkt ongezien door en is de grondoorzaak van alles wat dag aan dag plaats grijpt.’ Heel concreet schreef Kuyper dat ‘als er een steen valt, trekt God die steen naar beneden, en als er een boom groeit, drijft God hem naar boven.’ Kuyper sloot hiermee aan bij de woorden van de Heidelbergse Catechismus. ‘De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde onderhoudt en regeert.’ (HC 10)

Evolutie

Hoewel het deïsme al langer beleed dat God sinds de schepping op geen enkele wijze meer ingrijpt in het proces van de natuurwetten, bood de evolutieleer een verklaring voor de totale afwezigheid van God in de kosmos. Kuyper sprak van een atheïstische hypnose, waarom hij deze leer zo hartstochtelijk veroordeelde.

In de eerste plaats kritiseerde Kuyper de gedachte dat alles in onze werkelijkheid toevallig verloopt. Er is in de evolutiegedachte geen doel, geen vastgemaakt bestek van een grote Kunstenaar en Bouwmeester. De evolutieleer gaat uit van een richtingloos fysisch-chemisch proces.

In tweede plaats merkte Kuyper op dat de evolutie ‘onethisch’ is, omdat de ontwikkeling naar het hogere leven hardvochtig verloopt, waarbij het sterkere ten koste van het zwakkere wordt uitgeselecteerd. Een derde kritiekpunt hangt samen met het getuigenis van het scheppingsgebeuren in Genesis 1. In het eerste hoofdstuk van de Bijbel worden de soorten ‘naar hun aard’, dus naast elkaar geschapen, terwijl de evolutieleer de soorten uit elkaar ziet voortkomen.

Naar zijn aard

Op grond van deze kritiekpunten concludeerde Kuyper dat er tussen de christelijke religie en de evolutieleer een kloof gaapt waarover geen brug te slaan valt. ‘Het zijn elkaar over en weer uitsluitende systemata.’ De gedachte dat Kuyper de mogelijkheid zou openlaten voor een theïstische evolutie, een evolutie door God aangestuurd, moet m.i. worden verworpen. Dr. Gijsbert van den Brink brengt dit naar voren op grond van een enkele zin uit een rede van Kuyper in 1899 (The Kuyper Center Review, vol. 5). Kuyper stelde o.a. dat ‘wanneer het God beliefd had niet Zelf soorten te scheppen, maar soort uit soort te doen opkomen, de Schepping er even wonderbaar om zou zijn.’ Kuyper wilde zeggen dat God vrij is in de manier van scheppen. ‘Wij zullen onze stijl niet opdringen aan de opperste Bouwmeester van het heelal.’ Op grond van de Bijbel stelde Kuyper evenwel dat God de soorten naast elkaar geschapen heeft.

Samenvattend heeft Kuyper als christenwetenschapper voornamelijk drie bezwaren tegen de evolutieleer ingebracht. De evolutie is ‘doelloos’ omdat het bestek van een grote Bouwmeester wordt gemist. De evolutie is ‘hardvochtig’, omdat de sterkere wordt uitgeselecteerd. De evolutie is ‘onbijbels’, omdat in Genesis 1 de soorten naast elkaar geschapen zijn en niet uit elkaar voortkomen. Het diepste motief van de evolutietheorie is volgens Kuyper de zucht van mensen om van God af te komen. Kuyper beëindigde zijn wetenschappelijke rede met het eerste artikel van de apostolische geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof in God Almachtig, Schepper des hemels en der aarde.’

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Clements, G., 2020, Kuyper en de evolutieleer, De Saambinder 99 (9): 4.

Beschrijving van de Van Meertens in ‘De Ridderschap van het Kwartier van Nijmegen’

In 1899 gaf mr. W.J. baron D’Ablaing van Giessenburg bij W.P. van Stockum & Zoon zijn ‘De Ridderschap van het Kwartier van Nijmegen: Namen en stamdeelen van de sedert 1587 verschenen edelen’ uit. Het geschiedkundig overzicht is van mr. Peter A.N.S. van Meurs.1 Deze uitgebreide beschrijving omvat 100 pagina’s en is nuttig voor ieder die meer wil weten over het reilen en zeilen van het Ridderschap. Daarna volgen 440 pagina’s met stamreeksen. Deze zijn voor de genealogie Van Meerten interessant omdat ze informatie bevatten van telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’. We volgen deze stamreeksen hieronder, soms bevatten ze foutjes, dan proberen we deze met de huidige kennis die we hebben te corrigeren.2

Bij het doorzoeken van de stamreeksen heb ik gebruik gemaakt van het ‘Algemeen Naamregister’ op bladzijde 9 (scan 581). Omdat Van Abcoude van Meerten een dubbele achternaam is staat deze naam in het register zowel op bladzijde 9 als op bladzijde 1 (scan 573). De scans van de stamreeksen hieronder genoemd worden weergegeven boven de teksten kopjes. Maar eerst vatten we de tekst rond Everhard Godfried van Meerten samen.

Everhard Godfried van Meerten

Dat het niet gemakkelijk was om tot het Ridderschap toe te treden, en er veel moest worden aangetoond, blijkt wel uit het proces rond Everhard Godfried van Meerten.3 We zien dat op bladzijde 75 en 76 van het eerste gedeelte (scans 85 en 86). Op 5 mei 1656 kregen Adolf van Brienen, die zich al eerder, en Everard Godefried van Meerten en Adriaan Johan van Goltstein, die zich deze dag hadden aangemeld, antwoord van het Ridderschap. Ze moesten met huwelijksvoorwaarden of magenscheiden van grootvader en overgrootvader aantonen dat zijn wettige afstammelingen waren in de zin van artikel 3 van het reglement. Van Meerten moest ook laten zien dat hij aan artikel 7 voldaan had. In de vergadering van 3 juli 1656 verzocht Willem van Goltstein in de naam van zijn broer Adriaan Johan en zijn zwager Everhard Godefried van Meerten admissie. “Daarbij werd een request aan het hof van Willem en Joost van Goldstein, vader en zoon, en Bartholomeüs, Gijsbert en Adriaan van Goltstein, broers, gelezen, hetwelk het hof om bericht aan den ambtman had gezonden. Men besloot, op een ordinaris gerichtsdag over het verzoek te delibereeren, waartegen de ambtman en eenige jonkers protesteerden.” Op 21 juli 1656 had de beraadslaging over het verzoek plaats en verklaarden de ambtman en enige jonkers dat de bovengenoemde personen admissiebel waren. De meerderheid oordeelde echter dat ze niet bewezen hadden dat ze aan het regelement hadden voldaan. “De volgenden dag kon men ook niet tot overeenstemming komen, maar de ambtman liet de voorgestelden reeds binnenkomen. Toen den 23en het geschil nog niet kon opgelost worden, trad de meerderheid uit de vergadering en had daarop de admissie plaats.” Adriaan Johan en Everhard Godefried hoorden in het vervolg bij het Ridderschap.

Diederik van Bemmel

Op bladzijde 38 van het tweede gedeelte (scan 152) zien we de stamreeks van Diederik van Bemmel. Diederik was heer van Ingen en Florenstein. Hij verschijnt op het Ridderschap van 1592 tot 1606 en van 1609 tot 1650 als raad. Hij was in 1634 president. D’Ablaing van Giessenburg vermeldt ‘volgens de gedrukte wapenkaart van het hof, maar was het (eerste raad) al veel eerder’. Diederik was ook stadhouder van de lenen. Hij trouwde in 1600 met Wilhelmina van der Hell. Wilhelmina was een dochter van Kasijn van der Hell en Geertruid van Wijnbergen. Diederik overleed op 14 januari 1652. Het echtpaar kreeg de volgende kinderen: Kasijn, Allard, Anna, Johanna en Assuera Maria. Over Kasijn wordt geschreven op bladzijde 215 van het tweede gedeelte, hier kom ik hieronder op terug. Allard was kapitein, kommandeur van Schenkenschans en overleden op 11 oktober 1669. Anna was getrouwd met Rijklof van Haddien, heer van Kanariënhuizen. Assuera Maria is in 1653 getrouwd met Cornelis van Varick, tot Wijenrade, majoor en overleden in 1662. Diederik was een zoon van Heimerik van Bemmel en Anna van Meerten, hier geschreven als Van Merthen.4 Hierover wordt op bladzijde 42 uitgebreider over geschreven. De ouders van Heimerik waren Johan van Bemmel en Berta van Meeckeren. Johan was op de eerste riddercedel van Nijmegen aanwezig en ambtman van Overbetuwe. Hij was een zoon van Allard van Bemmel en Gijsberta van Randwijck. Berta was de dochter van Heimerik van Meeckeren en ? Van Druten. Anne is de dochter van Derk van Meerten en Berta van Eck.5 Opnieuw wordt bij de beide ouders van dit echtpaar de verkeerde achternaam van de moeder weergegeven (zie hieronder).

Heimerik van Bemmel

Op bladzijde 42 van het tweede gedeelte (scan 156) zien we de stamreeks van Heimerik van Bemmel, de vader van de hierboven genoemde Diederik (of: Dirk) van Bemmel. Van hem wordt geschreven dat hij eerst op de riddercedel van Nijmegen van 1555 en verschijnt daarna van 1592 tot 1597. Hij trouwde met Anna van Meerten, vrouwe van Ingen en dochter van Derk van Meerten en Berta van Eck.6 Volgens deze stamreeks kregen zij vijf kinderen: Johan, Dirk (of: Diederik), Berta, Martina en Hillegond. Johan trouwde met Frederika de Cock van Delwijnen, zij overleed te Utrecht op 3 januari 1618. Over Diederik hebben we boven al geschreven. Berta trouwde op 22 januari 1606 met Gijsbert van Hardenbroek, maarschalk van Abcoude en overleden ulto februari 1608. Heimerik was de zoon van Johan van Bemmel, aanwezig op de eerste riddercedel van Nijmegen en ambtman van Overbetuwe, en Berta van Meeckeren. Vader Johan was een zoon van Allard van Bemmel en Gijsberta van Randwijck. Opa Allard was een zoon van Willem van Bemmel en ? Van Overrijn. Oma Gijsberta een dochter van Gijsbert van Randwijck, raad en schatmeester van Gelder, en Johanna Vonck. Moeder Berta was een dochter van Heimerik van Meeckeren, gerichtsman te Batenburg in 1475, en ? Van Druten. Opa Heimerik was een zoon van Goert van Meeckeren en ? Van Druten. Oma ? was een dochter van ? Van Druten en ? Van Zandwijck.

Adam van Weerdenburch

Op bladzijde 65 van het tweede deel (scan 179) zien we de stamreeks van Adam van Weerdenburch. Adam verschijnt van 1594 tot 1596 en van 1605 tot 1609 bij het Ridderschap. Hij was hopman en gouverneur van Wachtendonk. Adam leeft nog in 1618. Hij trouwde allereerst met Elisabeth van der Voort, weduwe van Wolter Vaeck en dochter van Bertold van der Voort en Gijsberta Storm. Hij trouwt in 1604 met Anna van Renesse. Zij is geboren in 1542 en overleden in 1626. Anna was weduwe van Gijsbert Berck, hopman, en een bastaarddochter van Adriaan van Reness tot Wilp bij Anna van Abcoude van Meerten. Adam was een zoon van Dirk van Weerdenburch en Isabella van Diemen. Vader Dirk koopt in 1548 Ophemert van zijn tante Johanna en verkoopt het in 1554 aan Frederik van Haeften Allertszoon. Hij zat in de raad van de Prins van Oranje en was rentmeester ter Lede. Hij was een zoon van Dirk van Weerdenburch en Christine ?. Opa Dirk was heer van Ophemert en Zennewijnen. Hij was een zoon van Zweder, heer van Ophemert en Zennewijnen, en Henrika van Vianen. Hij in het Ridderschap van Nijmegen. Was schepen van Tuil en in 1481 in de orde van St. Antonis. Moeder Isabella is in 1577 weduwe. Opa Dirk is op zijn sterfbed getrouwd met ‘zijn bijzit’ (Christine), met legitimatie van de kinderen. Isabella was een dochter van Adam van Diemen en Elisabeth van der Karck.

Jan van Goltstein

Op bladzijde 73 van het tweede deel (scan 187) zien we de stamreeks van Jan van Goltstein. Jan was heer van Brandsenburg en daarmee beleend in 1591. Hij was het eerst op de riddercedel van Nijmegen van 1592. Hij verschijnt daarna van 1595 tot 1616. Hij trouwde met Geertruid de Cock van Delwijnen (overleden in 1644). Zij was een dochter van Gijsbert de Cock van Delwijnen en Maria van Meerten, hier Van Merthen genoemd.7 Jan en Geertruid kregen zeven kinderen: Bertold, Gijsbert, Johan, Willem, Adriaan Johan, Elisabeth, Maria. Bertold is twee keer getrouwd geweest. De eerste keer met Maria Spaen, dochter van Willem Spaen en Margriet van Bemmel. De tweede keer met Maria Nordinck, dochter van Johan Nordinck en Anna van Erekelens. Gijsbert is ongehuwd overleden. Voor Willem wordt verwezen naar blz. 171 (zie hieronder), Adriaan Johan Goltstein tot Blijwerven was commissaris en heemraad van de Nederbetuwe. Hij overleed te Ingen op 18 juli 1684 in de leeftijd van 74 jaar. Hij trouwde met Catharina van Brakell, weduwe van Reinier van Heerdt. Catharina was een dochter van Johan van Brakell tot Karmenstein en Henrika Millinck. Zij is overleden op 17 november 1691.8 Elisabeth is getrouwd met Evert Godfried van Meerten tot Holthuizen, hier Van Merthen genoemd.10 Johan was een zoon van Cornelis van Brakell, hij behoorde ook tot het Ridderschap van Nijmegen en is overleden in 1562, en Margriet toe Boecop. Vader Cornelis was een zoon van Johan van Brakell en Catharina van Leefdael. Opa Johan was gerichtsman voor Nederbetuwe in 1485. Margriet was een dochter van Udo toe Boecop en Geertruid van Delen. Johanna was een dochter van Derk van Meerten tot Ingen, overleden op 20 december 1568, en Berta van Eck, overleden op 7 september 1531 te Ingen.11 De moeder van Dirk was geen Foyert, wat abusievelijk in deze stamreeks staat, maar Cristina van Eck. De moeder van Berta was geen Van der Voort maar Aleida van Meeckeren.

Dirk van Brakell

Op bladzijde 99 van het tweede gedeelte (scan 213) zien we de stamreeks van Dirk van Brakell. Dirk verschijnt in 1600, 1604, 1606 en 1607 bij het Ridderschap Nijmegen. De in 1611 en 1613 verschijnende Dirk zou ook zijn verre familielid zijn die met Anna Vijgh was getrouwd. De bovengenoemde Dirk trouwde op 8 maart 1587 te Tiel met Petronella Vijgh. Petronella was een dochter van Adriaan Vijgh en Hadewig van Rossem. Hadewig leeft in 1602 nog. Zij worden verder besproken hieronder. Het echtpaar kreeg, in tegenstelling tot andere bronnen, wél kinderen. Het zijn er maar liefst vijf: Derk (zie hieronder), Elisabeth, Hadewig, Pieternella en Johanna. Elisabeth is weduwe in 1636 en was getrouwd met Reiner Titfer. Hadewig was getrouwd met Johan Melchior van Bodek van Ellgau, heer van Wintersheim (overleden in 1659). Hadewig is overleden op 12 februari 1659 en is begraven te Tiel met 16 kwartieren. Pieternella is getrouwd met Cornelis van Buren (nog in leven in 1636). Johanna is al overleden in 1636 en getrouwd met Pierre Durfort d’Antieges, luitenant-kolonel in het regiment van de graaf van Coligny. Pierre is overleden op 4 februari 1645. Vader Dirk was een zoon van Johan van Brakell tot Karmenstein en Johanna van Meerten, hier Van Merthen genoemd. Johan komt voor op de riddercedels van Nijmegen van 1575 tot 1578 en één van de Verbonden edelen. Johan is op 17 juli 1550 getrouwd met Johanna. Hij overleed in 1580, zij in 1600.12 Vader Johan was een zoon van Cornelis van Brakell te Lienden, ook in de Ridderschap van Nijmegen, en Margriet toe Boecop. Opa Cornelis was een zoon van Johan van Brakell, gerichtsman in Nederbetuwe in 1485, en Catharina van Leefdael. Oma Margriet was een dochter van Udo toe Boecop en Geertruid van Delen. Moeder Johanna was een dochter van Dirk van Meerten en Berta van Eck.13 Ook hier kloppen de achternamen van de overgrootmoeders niet.

Willem van Bronckhorst

Op bladzijde 104 van het tweede gedeelte (scan 218) zien we de stamreeks van Willem van Bronckhorst. Hij was via Hendrick van Bronckhorst een kleinzoon van Willem van Bronckhorst tot Hulsen en Maria van Cuyck. Willem was in de Ridderschap van Nijmegen en overleden in 1548. Willem was een achterkleinzoon van Jan van Cuyck en Hillegond van Meerten, hier Van Merthen genoemd. Hoe dit echtpaar verwant is aan het geslacht van Meerten dat weet ik (nog) niet.

Jacob Both van der Eem

Op bladzijde 115 van het tweede gedeelte (scan 229) zien we de stamreeks van Jacob Both van der Eem. Jacob verschijnt op de Ridderschap van 1604. Hij trouwde met Berta van Brakell. Zij was een dochter van Johan van Brakell tot Karmenstein en Johanna van Meerten, hier geschreven als Van Merthen.14 Jacob was de zoon van Gerrit Both van der Eem en Deliana Freys van Dolre. Vader Gerrit was een zoon van Hendrik Both van der Eem en Rutgera Borre van Amerongen. Opa Hendrik was een zoon van Gerrit Both van der Eem en Henrika van Stoutenburg. Oma Rutgera was een dochter van Gert Borre van Amerongen en Wendelmoed van Elsweert. Moeder Deliana was een dochter van Arend Freys van Dolre, hij zat in de regering van Amersfoort van 1517 tot 1543, en Antonia Both van Scherpenseel. Opa Arend was een zoon van Jacob Freys van Dolre, schout en burgemeester van Amersfoort in 1484 tot 1530, raad in het hof van Utrecht in 1530, en Aleid van Welschoten. Oma Antonia was een dochter van Volkwijn Both van Scherpenseel en Aleid van de Water.

Adriaan en Jan van Druten

Op bladzijde 124 van het tweede gedeelte (scan 238) zien we de stamreeks van Adriaan van Druten. Adriaan van Druten is een achterkleinzoon van een niet bij name genoemde Van Abcoude Van Meerten. Moeder Cornelia van Riemsdijck (getrouwd met Klaas van Druten) is namelijk een dochter van ? van Riemsdijck en ? Van Resandt, Opa ? is een zoon van ? van Riemsdijck en ? van de Poll. Oma ? is een dochter van ? van Resandt en ? van Abcoude van Meerten. Ik weet (nog) niet om wie het hier gaat omdat zowel de achternaam Van Riemsdijck als Van Resandt ontbreken in mijn stamboomprogramma. Op bladzijde 127 van het tweede gedeelte (scan 241) zien we de stamreeks van Jan van Druten (de broer van Adriaan). Omdat deze exact hetzelfde is als degene hierboven geven we die hier niet weer.

Willem van Goltstein

Op bladzijde 171 van het tweede gedeelte (scan 286) zien we de stamreeks van Willem van Goltstein. Willem was heer van Brandsenburg te Ingen en is overleden op 12 oktober 1662 in de leeftijd van 72 jaar. Hij was drie keer getrouwd en kreeg volgens deze stamreeks ten minste vijf kinderen. We laten deze hier rusten. Willem was een zoon van Jan van Golstein en Geertruid de Cock van Delwijnen. Vader Jan was een zoon van Willem van Goltstein tot Middeldorp, overleden in 1565, en Catharina van Meeckeren. Opa Willem was een zoon van Johan van Goltstein, heer van Middeldorp, Nederempt en Suideras en Henrika van Egmond gen. Baeck. Oma Catharina was een dochter van Rense van Meeckeren en Elisabeth Schulle, vrouwe van Brandsenburg. Moeder Geertruid was een dochter van Gijsbert de Cock van Delwijnen, in de Ridderschap van Nijmegen en overleden in 1575, en Maria van Meerten, hier Van Merthen.15 Opa Gijsbert was een zoon van Johan de Cock van Delwijnen en Anna de Ruyter. Oma Maria was een dochter van Dirk van Meerten en Berta van Eck.16

N. de Cock van Opijnen

Op bladzijde 194 van het tweede gedeelte (scan 309) zien we de stamreeks van N. de Cock van Opijnen. Deze N. was een zoon van Geurt de Cock van Opijnen (die verschijnt in 1619 en 1621). Geurt was getrouwd met ene van Steenhuys, dochter van ? Van Steenhuys en ? Van Merthen. Het is mij (nog) niet bekend wie dit zijn, in mijn stamboomprogramma ontbreekt de achternaam Van Steenhuys.

Kasijn van Bemmel

Op bladzijde 215 van het tweede gedeelte (scan 330) zien we de stamreeks van Kasijn van Bemmel. Kasijn van Bemmel tot Florestein is getrouwd geweest met Elisabeth van Wassenaer van Duvenvoorde. Hij was een zoon van Diederik van Bemmel en Wilhelmina van der Hell. Dit echtpaar is getrouwd op 26 augustus 1600 en Wilhelmina is in 1622 overleden. Voor Diederik wordt verwezen naar bladzijde 38 van dit tweede gedeelte (zie hierboven). Vader Diederik was een zoon van Heimerik van Bemmel en Anna van Meerten, hier Van Merthen genoemd.17 Opa Heimerik was een zoon van Johan van Bemmel en Berta van Meeckeren. Oma Anna was een dochter van Derk van Meerten en Berta van Eck.18 Moeder Wilhelmina van der Hell was de dochter van Kasijn van der Hell tot Holthuis en Geertruid van Wijnbergen. Opa Kasijn is geboren in 1557. Hij was in de ridderschap van de Veluwe van 1581 tot 1584, burgemeester van Harderwijk, raad, in de Raad van State in 1592 en 1593. Kasijn is overleden op 6 juni 1601 en begraven te Zutphen. Hij was de zoon van Johan van der Hell tot Hogenboerel, in de Ridderschap van Veluwe, en Zwedera van Weneum. Van oma Geertruid wordt niets weergeven.

Johan van Brakell

Op bladzijde 233 van het tweede gedeelte (scan 348) zien we de stamreeks van Johan van Brakell. Johan was de kleinzoon van Lodewijk van Brakell tot Karmenstein en Catharina Tempier, uit het land van Luik. Johan was de achterkleinzoon van Johan van Brakell en Johanna van Meerten, hier Van Merthen genoemd.19 Oma Catharina was de dochter van Gerard Tempier en Helena van den Bosch.

Derk van Brakell

Op bladzijde 247 van het tweede gedeelte (scan 362) zien we de stamreeks van Derk van Brakell de zoon van Dirk van Brakell en Petronella Vijgh. Dat is erg bijzonder omdat sommige bronnen aangeven dat dit echtpaar kinderloos is overleden. We bij deze stamreeks (en ook hierboven) dat Dirk (volgens D’Ablaing van Giessenburg) wel degelijk kinderen heeft gekregen. Zoon Derk van Brakel verschijnt van 1642 tot 1645 maar komt op geen enkele ridderdecel voor. D’Ablaing van Giessenburg: “Een jonker Dirk van Brakell tr. als wedr v. Anneken Tennier Avezaath 19 Febr. (huwelijksproclamatie Tiel 28 Jan.) 1637 Hester Vijgh, beiden van Tiel.” Vader Dirk was een zoon van Johan van Brakell tot Karmenstein en Johanna van Meerten. Opa Johan is te vinden op de riddercedels van Nijmegen van 1575 en 1578 en één van de Verbonden Edelen. Hij is overleden in 1580. Johan was een zoon van Cornelis van Brakell en Margriet toe Boecop. Hij is op 17 juli 1550 getrouwd met Johanna van Meerten.20 Zij is overleden in 1600 en een dochter van Dirk van Meerten en Berta van Eck.21 Moeder Petronella Vijgh was een dochter van Adriaan Vijgh en Hadewig van Rossem. Opa Adriaan Vijgh was gouverneur van Gorinchem, drost van het land van Arkel en hopman in Statendienst. Hij is overleden in 1581. Adriaan was een zoon van Klaas Vijgh, ridder en heer van Est en Aldenhage, en Anna, bastaarddochter, van Gelder. Adriaan trouwde in 1565 met Hadewig van Rossem, overleden in 1602. Oma Hadewig was een dochter van Adriaan van Rossem en Petronella van Riemsdijk.

Johan Reinold van Goltstein

Op bladzijde 341 van het tweede gedeelte (scan 457) zien we de stamreeks van Johan Reinold van Goltstein. Deze Johan Reinold was via Adriaan Johan van Goltstein en Catharina van Brakell een kleinzoon van Jan van Goltstein en Geertruid de Cock van Delwijnen. Jan was de zoon van Willem van Goltstein tot Middeldorp. Geertruid was de dochter van Gijsbert de Cock van Delwijnen en Maria van Meerten, hier Van Merthen genoemd.22 Ook de overgrootvader van moeders kant, Lodewijk van Brakell tot Karmenstein, en zijn vrouw Catharina Tempier worden genoemd.

Voetnoten

Voorjaars-eieren

Aan de rand van Maneswaard en Wolfswaard, direct aan de oostkant van Opheusden, bevindt zich een smalle waterloop. Deze waterloop loopt niet ver van de Rijnbandijk af en is op veel plekken verrijkt met een smalle, in water staande oevervegetatie.

Gelukkig niet plat gemaaid. Op zulke kleine stukken restnatuur moeten we zuinig zijn. Zeker in een streek rijk aan boomkwekerijen maar arm aan flora en fauna. Overhoekjes zijn rijker aan planten en dieren dan wij denken.

De waterloop is vanaf de Rijnbandijk goed te overzien en zo zag ik op 27 maart 2024 mijn eerste nest met eieren. De foto dateert van 29 maart. Toen ontdekte ik drie Meerkoetnesten in bovengeschetste waterloop, in serie langs de dijk. Waarschijnlijk zijn de vogels ongeveer tegelijkertijd, met het mooie weer van zeg halverwege maart, met nestelen begonnen. Het nest is gebouwd op het water aan restanten van oude lisdoddestengels. Knap zo’n drijvend nest ruim boven de waterspiegel.

U ziet de oudervogel staan op een van stengels vervaardigd aflopend paadje. Handig voor de jongen, want als het ’s nachts koud is kruipen zij wat graag weer even in hun biezen mandje om zich te laten koesteren door mama. Zonder zo’n pad zou het kroost moeilijk de nestkom kunnen bereiken! Op de foto wordt het aantal eieren geïnspecteerd. Het nest telde er minimaal zes. “Gelukkig ze zijn er allemaal nog!” Wonderlijk die trouwe broedzorg. Beide ouders broeden, het wijfje echter het meest; dit duurt drie tot drieënhalve week. Hopelijk geboorteberichten in april!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Voorjaars-eieren, Het GemeenteNieuws 23 (15): 7.

‘Het is de Verlichting, sufferd!’ – Over hoe de Verlichting doorwerkt in de orthodoxe kerken

Soms vragen mensen zich af wat er allemaal in ons land op kerkelijk gebied aan de hand is. Of zoals iemand het eens verwoordde: “Er gebeurt hier veel maar je begrijpt niet precies wat het is, of wel soms, meneer Janssen?”. Dit artikel doet een poging om te duiden wat er speelt – dat er via het seculiere onderwijs en de wetenschap sprake is van een verlate doorwerking van de Verlichting op een heel netwerk van orthodox christelijke voorstellingen.

Het kerkje van Oostrum. Bron: Wikipedia.

Wat is de Verlichting? Om dit duidelijk te maken begin ik met dit wat trieste schilderijtje van de Franse schilder Paul Gauguin (1848-1903); het hangt in het Groninger Museum. Gauguin leefde in een tijd waarin de Verlichting als nieuwe geestelijke stroming in de Westerse landen aan het doorbreken was.

Schilderij van Paul Gauguin (1848-1903). Foto genomen door drs. Hans Hoogerduijn.

Het bordje dat in het museum naast het schilderij hangt geeft aan, dat dit werk een symbolische strekking heeft. Het zet de zegeningen van de Verlichting af tegen de wereld van het christelijk geloof. Dat geloof wordt weergegeven door de donkere, bruine tinten in het schilderij. Oftewel: de kerk is een verroeste, sombere, gesloten wereld. Daartegenover zie je in het schilderij op de achtergrond de lichtstad Parijs oplichten en op de voorgrond het licht van de lantarenpaal. Deze combinatie van lichten stelt de Verlichting voor. Dat is de nieuwe geest van vrijheid, helderheid en inzicht die contrasteert met de grauwe ommuurde wereld van kerk en geloof.

Dit schilderij geeft precies aan waar het bij de Verlichting om draait. De kerk met z’n geloof, dogma’s en Goddelijke openbaring wordt voorgesteld als een verstard bolwerk, dat wordt afgetroefd door de autonome, vrije, zelfbepalende, mondige mens die met zijn verstand en waarneming zijn eigen wereld en waarheid schept.

Het gaat hier om de grootse ideologische omwenteling in de geschiedenis van het Westers denken na de Reformatie. Deze revolutie is er in de kern één van het verwerpen van alle geloofswaarheden en de moraal die de Kerk de mensen leerde. Geen God, geen meester. Denk hierbij ook aan de titel van het boek van Groen van Prinsterer (1801-1876) uit 1847: Ongeloof en Revolutie, waarmee hij de Verlichting aanduidde.

Deze revolutie speelt zich allereerst af op het niveau van de denkbeelden. Maar deze verandering in denken resulteerde daarna wel in allerlei reële ontwikkelingen in het maatschappelijke, culturele en politieke leven. Sommige daarvan zijn beslist ook heel waardevol geweest, b.v. de ontwikkeling van de democratie. In het boek van Rienk Vermij, “De Geest uit de Fles,/em>” uit 2014 kun je meer over deze doorwerkingen van de Verlichting op het maatschappelijk leven lezen.1 Ik ga daar nu niet verder op in, omdat het hier om vervolgeffecten gaat en niet om de kern van de Verlichting; die ligt op het geestelijke vlak.

Wat de geestelijke revolutie van de Verlichting betreft: daarvan moet ook worden gezegd dat de kerk in de 17e en 18e eeuw, zowel de Katholieke als de Protestantse, die deels aan zichzelf te wijten had: in alle monopolieposities, ook die op geestelijk gebied, schuilt het gevaar dat ze tot uitbuiting en misstanden leiden. Dat was ook het geval in de 17e en 18e eeuw. Logisch dat dit heftig verzet tegen de kerk en het christelijk geloof opriep.

Deze oppositie werd daarnaast gefaciliteerd door de industrialisatie en verstedelijking; die voltrokken zich in het laatste deel van de 18e eeuw in West Europa. Het oprukken van het stedelijk leven vormde zowel bedding als katalysator van het Verlichtingsdenken. Want deze nieuwe, moderne tijd ondersteunde het idee dat de mens autonoom, zelfbepalend, zelf-ontplooiend was en niet meer afhankelijk van een goddelijke macht.

Aan het Verlichtingsdenken in zijn meest radicale vorm ligt de filosofie van Baruch Spinoza (1632-1677) ten grondslag. Spinoza gaat er vanuit, dat God en de natuur samenvallen. Wat impliceert dat er geen aparte bovenwereld van God, de duivel, engelen en geesten, hemel en hel bestaat. Het idee van de Bijbel als Goddelijke openbaring is daarom volgens Spinoza ook slechts bijgeloof, net als de gedachte dat er interactie zou zijn tussen een geestelijke bovenwereld en het ondermaanse. Wonderen, goddelijke sturing of welke vorm van goddelijk ingrijpen ook, of beïnvloeding van hemelse machten door offers en bidden – dit was volgens Spinoza allemaal lariekoek. Er is alleen maar platland. “What you see is what you get”. Vandaar dat wat de kerk allemaal de mensen inprentte als verzonnen onzin kon worden beschouwd – ideologie om de mensen onder de duim te houden, geld af te troggelen, macht over de massa uit te oefenen en ze zoet te houden met geloof in een hemels hiernamaals. Godsdienst als opium van/voor het volk, zoals Marx (1818-1883) dat uitdrukte.

De Verlichting is dus in de kern een geestelijke beweging die haaks staat op en vijandig tegenover het christelijk geloof. Dit nieuwe denken werkte, zoals gezegd, door op de maatschappelijke onderbouw, d.w.z. op het culturele, maatschappelijke en politieke leven, en had daarbij ook grote consequenties voor de wetenschap. Daar werd het geloof helemaal uit verbannen. Wetenschap was uitsluitend op basis van logica en waarneming acceptabel.

Dit betekende een duidelijke trendbreuk. Want bij de grondleggers van de moderne wetenschap, zoals Robert Boyle (1627-1691), Francis Bacon (1561-1626), Blaise Pascal (1623-1662), Carl Linnaeus (1707-1778), Isaac Newton (1642-1726) en andere grote christelijke geleerden in de 17e en 18e eeuw, functioneerde het rationeel empirisch onderzoek nog nadrukkelijk binnen een geloofscontext. Ontdekken hoe de “Grote Architect het geschapene had gemaakt en onderhield”, Gods voorzienigheid ontsluiten, was toen nog het devies. Of zoals de Duitse astronoom Johannes Kepler (1571-1630) het uitdrukte: “O God ik denk na U wat U hebt uitgedacht”.

Daarbij hadden deze wetenschappers in eerste instantie nog te maken met het toeziend oog van de kerk. De Bijbel was in de 17e en begin 18e eeuw de absolute sleutel en toetssteen om het ‘Boek der Natuur’ te verstaan. De wetenschap was daaraan ondergeschikt. Het Galilei proces rond 1630 laat dit zien.2 En ook de lotgevallen van Bruno; deze onderzoeker weigerde de realiteit van een wereldwijde zondvloed te erkennen en eindigde mede daarom zijn leven in 1600 op de brandstapel.3

In de loop van 18e eeuw werd de Bijbel en de natuur meer gescheiden: de Bijbel werd primair de bron van moraal en kerkelijke dogma’s; het ‘Boek der Natuur’ was een tweede, eigen bron waaruit het bestaan van God kon worden afgeleid. Dat gaf de wetenschap een meer zelfstandige positie en betekenis. Door het ontdekken van hoe de natuur in elkaar zat kon iets van Zijn almacht en grootheid worden ontdekt. Zo werd door de ontsluiting van de variatie, de rijkdom, orde en onderliggende structuur (wetmatigheden) in de Schepping iets zichtbaar van Gods majesteit. Dit gebeurde eerst meer kwalitatief door beschrijving en classificatie, maar vervolgens ook door kwantificering, mathematisering en experimenten.

De verwondering over de pracht, orde en complexiteit van de natuurwonderen bracht ontzag voor God bij. Er vielen dus religieuze lessen uit de natuur te trekken. Dat resulteerde in de natuurtheologie die b.v. in Engeland tot in de 19e eeuw erg populair was.

Deze ontwikkeling van een meer zelfstandige positie van de wetenschap – maar dan nadrukkelijk wel binnen religieuze kaders – deed zich overal in Europa min of meer parallel voor.4 Maar toen diende de Verlichting zich in de tweede helft van de 18e eeuw aan. Deze beweging had, vooral via de invloed van geleerden als Immanuel Kant (1724-1804) en Spinoza, grote gevolgen voor de wetenschap.

Kant betoogde dat wetenschappelijk onderzoek helemaal op zichzelf moest staan. “Want als we de wetenschap aanvullen met het idee God te introduceren, met het doel de oorzaak of functie van de natuurlijke dingen aan te geven, dan ontnemen we zowel de wetenschap als de theologie hun intrinsieke betekenis”.5

Daarnaast begon de inhoud van Spinoza’s boeken, die pas 100 jaar na zijn dood in 1677 mochten worden gelezen, door te werken. Het gaat dan vooral om het kernidee van Spinoza; namelijk dat hij de voorstelling van een goddelijke bovenwereld, die invloed had op de benedenwereld hier op aarde, als een prewetenschappelijke mythe wegzette. Door Kant en Spinoza verdwenen uiteindelijk de religieuze wortels en christelijke oriëntatie uit de wetenschap. De Bijbel heeft vanaf de eerste helft van de 19e eeuw binnen de wetenschap geen enkele autoriteit en betekenis meer. God, bijbel, geloof zijn definitief uit de wetenschap verbannen.

Het universum wordt vanaf die tijd door de wetenschap opgevat als een gesloten systeem, een autonoom geheel zonder sturende goddelijke macht, een volautomatische, stationair draaiende wereldmachine, analoog aan hoe de machines in de fabrieken functioneerden. Deze mechanisering van het wereldbeeld betekende dat God geheel buitenspel stond bij hoe de wereld hier en nu functioneerde. Van Zijn actieve betrokkenheid en ingrijpen was geen sprake. Maar daar bleef het niet bij. De verlichte wetenschappers gingen nog een stap verder: de natuur was ook autonoom, vanzelf ontstaan, zonder bovennatuurlijke scheppingsdaden.

Zo bedacht Simon De Laplace (1749-1827) de nebula hypothese, de voorloper van de oerknal theorie. Toen deze astronoom deze visie op het ontstaan van de kosmos aan Napoleon uitlegde, vroeg die waar God in zijn verhaal voorkomt. De Laplace antwoordde toen, dat hij God niet meer nodig had om het heelal te verklaren.6

En bij de James Hutton (1726-1797) werd God overbodig om de geologische verschijnselen te verklaren. Die waren het gevolg van natuurlijke processen die eindeloos lang, zonder begin of eind, in een vaste cadans op elkaar inwerkten. Ook Charles Darwin (1809-1882) presenteerde natuurlijke selectie (later aangevuld met mutaties in het DNA) als exclusief mechanisme waardoor alle soorten uit elkaar zijn ontwikkeld, zonder dat je daar Goddelijk ingrijpen bij nodig had. Tenslotte was het de scheikundige Friedrich Wöhler (1800-1882) die rond 1830 ontdekte dat ‘organische’ stoffen uit anorganisch materiaal konden ontstaan. Daaruit werd de conclusie getrokken dat er geen bovennatuurlijke interventie nodig was voor het ontstaan van het leven.7

Door deze verlichte wetenschappers werd God als ‘gaatjesvuller’ en als ‘oorsprong der dingen’ aan de kant geschoven. Alles is naturalistisch te verklaren, door zelfstandig opererende natuurlijke processen die op wetmatige wijze opereren. Zo verdween God definitief uit de wetenschap – een ontwikkeling waarop de (ietwat aangepaste) typering van Albert Einstein van toepassing is: wetenschap zonder geloof is blind, (en geloof zonder wetenschap lam).
Samengevat draait het bij de Verlichting om het volgende: eerst is er een radicale verandering in de geestelijke bovenbouw met grote gevolgen voor het mens- en wereldbeeld; dit nieuwe bewustzijn werkte vervolgens weer door op de maatschappelijke onderbouw (d.w.z. het cultureel en politiek leven).

Binnen deze Verlichtingsbeweging werd de kerk, het christelijk geloof, de Bijbel meer en meer irrelevant en achterhaald. Deze attitude manifesteerde zich vooral binnen de wetenschap. Maar ook op het terrein van de moraal werd God taboe. Want je kunt als mens met je verstand zelf wel een goed systeem van leefregels bedenken; daar heb je geen kerk en Bijbel meer voor nodig.8 Het eind van dit liedje is in ieder geval dat door de Verlichting de mainstream cultuur in West Europa tot op het bot seculariseerde.

Wij staan als orthodoxe gelovigen cultureel gezien in West Europa, als laatste der Mohikanen, nog in de traditie van een geloof in een bovenwereld en een benedenwereld. Wij geloven dat er interactie is tussen deze twee werelden. Dat bidden zin heeft. Dat je Jezus als je verlosser nodig hebt. En dat er dan aan het eind van ons leven een doorgang is naar een leven hoger dan dit bestaan. Wij ontlenen dit wereld- en mensbeeld aan de Bijbel en aan de kerk die ons deze kennis bijbracht. Maar wat we nu in deze tijd meemaken is dat de Verlichting na 150 jaar ook binnen de orthodoxe kerken begint door te werken.

Daar liggen een aantal oorzaken aan ten grondslag. Allereerst dat de verlichte wetenschap in de huidige maatschappij op hetzelfde voetstuk staat als de kerk in de 17e en 18e eeuw. Nu is de wetenschap de alwetende bron van ware kennis. Het is daarmee een seculiere religie geworden die de illusie creëert dat ze de waarheid in pacht heeft.9 Deze pretentie, die sciëntisme wordt genoemd, heeft, volgens de filosoof Paul Feyerabend (1924-1994), “de wetenschap gemaakt tot het jongste, meest arrogante, agressiefste en meest dogmatische geloofsinstituut”.10

In de tweede plaats speelt nu meer dan ooit dat veel orthodoxe christenen sterk via onderwijs en door de massamedia – tv en internet – worden beïnvloed. Van hun positie van relatief isolement – waar Groen van Prinsterer op hamerde – blijft zo steeds minder over. Daardoor nemen christenen ook meer en meer inzichten van de verlichte wetenschap (d.w.z. inzichten zonder Bijbelse oriëntatie en ijking) over.

Dan speelt tenslotte ook nog mee dat in een aantal orthodoxe kerken men zich in allerlei vorm-zaken, zoals kleding, taalgebruik (geen ‘tale Kanaäns’), liturgie, aan de moderne tijd hebben aangepast. Zij hebben dat met de beste bedoelingen gedaan om de kerk een eigentijds gezicht te geven. Dan kan Gods Woord makkelijker doorklinken. Maar wat we nu zien is, dat het daarbij niet blijft. Nu past men Gods Woord ook inhoudelijk aan.

Tenslotte zien we deze ontwikkeling vooral bij kerken die zich in het verleden onverschillig of afkerig hebben getoond t.o.v. het creationisme.11 Zij hebben mede daarom niets of te weinig gedaan met het “radicale en principiële” advies van A. Kuyper om een ”eigen wetenschap van heel de kosmos op te trekken die past bij de grondslag die onwrikbaar vastligt in hun eigen zelfbewustzijn”’. Kuijper realiseerde zich al rond 1900 hoe sterk de invloed is van de Verlichte wetenschap op de kerk. Hij sprak hierover als het “conflict van de eerste orde”’ waarbij de seculiere wetenschap “zijn bewustzijn aan ons opdringt, en eist dat wij een bewustzijn hebben aan het zijne gelijk”.12 De kerken die weinig geïnteresseerd waren en geïnvesteerd hebben in een eigen wetenschap op christelijke grondslagen zijn nu extra vatbaar voor invloeden vanuit de mainstream wetenschap.

Om al deze redenen werkt de Verlichting nu, via de wetenschap, met volle kracht door binnen de orthodox christelijke kerken. Het gaat dan over opvattingen m.b.t. de positie van vrouwen in de kerk, homoseksualiteit als neutrale variant van mens zijn13, de ‘deep time’ ouderdom van aardlagen en fossielen, het ontkennen van een wereldwijde zondvloed, de evolutie van alle levensvormen uit bacteriën en van de mens uit aapachtige voorouders14, over dood en ellende als normale onderdelen van de schepping. Het betreft hier een complex van ideeën; dat culmineert uiteindelijk in de ultieme doorwerking van de Verlichting: het beeld, dat de mens niet door en door slecht is en schuldig staat voor God, met als consequentie dat Jezus niet voor onze zonden is gestorven.

De orthodoxe kerken lopen op al deze punten een verhoogd risico dat ze hun exegese van de Bijbel aan de Verlichte inzichten van de mainstream wetenschap aanpassen. Paul Feyerabend zegt over de realiteit van deze beïnvloeding: “Helaas is de kerk door de wetenschappelijke wolf die alom tegenwoordig is, ingepalmd; ze heult er liever mee dan dat ze zich ertegen verzet. Ik ben verrast dat veel woordvoerders van de kerk de oppervlakkige wetenschappelijke argumenten, die mijn vrienden en ik vroeger hanteerden, volgen en hun eigen geloofsvoorstellingen van zo weinig waarde achten. Ze beschouwen de wetenschap als een onderdeel van de kerk”.15 Misschien gebeurt deze aanpassing uit zelfbescherming om niet te veel leden te verliezen of uit angst om vanuit de Verlichte wetenschap als conservatieve prewetenschappelijke onbenul te worden weggezet.

Wat ook de diepere drijfveer is, duidelijk is wel dat we nu, via de invloed van de wetenschap, te maken hebben met een verlate doorwerking van de Verlichting op een heel netwerk van christelijke voorstellingen. Deze inwerking beperkt zich doorgaans in de prakrijk in eerste instantie tot slechts één thema, b.v. de vrouw in het ambt. Daarbij wordt door de voorstanders van de aanpassing gepleit om elkaar in liefde vrij te laten, en niet de maat te nemen. Want het betreffende onderwerp raakt niet de kern van het evangelie. Maar het nieuwe denken over zo’n geïsoleerd thema staat niet op zichzelf. Het is onderdeel van een veel bredere beïnvloeding door het Verlichtingsdenken. Daarom leert de ervaring dat er in de kerk vervolgens doorgaans nog meer aanpassingen aan de geest van de Verlichting volgen. Er is dan – om een dubbele metafoor te gebruiken – sprake van een domino-effect op een hellend vlak; je kunt de steentjes die dan snel na elkaar omvallen op de knopen van je bloes aftellen: eerst het scheppingsverhaal en de wereldwijde zondvloed, dan de zondeval en de oorsprong van het kwaad in de schepping, vervolgens de Bijbelse visie op homoseksualiteit en dan het christelijk mensbeeld. En voor je het weet is het laatste steentje, dat de kern van het evangelie voorstelt – Jezus als jouw verlosser – aan de beurt. In dat geval wordt door de Verlichting het licht van het evangelie definitief verduisterd.

Afsluitend nog een schilderij van het kerkje van Oostrum.16 Dit werk hangt ook in het Groninger Museum en is gemaakt door Johan Dijkstra, lid van de kunstenaarsbeweging ‘De Ploeg’. Je zou er een ‘wake-up call’ in kunnen zien. Zo van: mensen, sluit de kerkdeuren voor de invloeden van de Verlichting. De ligging op de terp visualiseert dan de gewenste positie van de kerk van relatieve zelfstandigheid en afzondering. Van daaruit mag dan de volle waarheid van Gods Woord in de maatschappij blijven klinken.

Voetnoten

Parenteel van Bastiaan van Meerten (1714-1757) en Elisabeth Cornelia de Voo (?-1774)

Bastiaan van Meerten werd in oktober 1714 geboren te Almkerk1 als zoon van Adrianus van Meerten (1687-?) en Jenneke Holster (?-?). Het parenteel van zijn ouders is hier te vinden. Hij is overleden in oktober 1757 te Gorinchem.2 Hij trouwde op 23 maart 1738 te Drunen met Elisabeth Cornelia de Voo. Elisabeth Cornelia de Voo werd op ? te Heusden geboren als dochter van ? de Voo (?-?) en ? ? (?-?). Zij is overleden op 5 januari 1774 te Gorinchem.3

Kinderen

Uit dit huwelijk werden de volgende vier kinderen geboren:

  1. Adriaan van Meerten. Hij is geboren in maart 1739 te Gouda4 en overleden op 23 maart 1811 te Middelburg.5 Hij trouwde in 1779 te Middelburg met Pietronella Jacoba Huijsse, geboren op 26 maart 1744 te Middelburg en overleden op 21 augustus 1822 te Middelburg.6 Zij was een dochter van Adriaan Huijsse (?-?) en Cornelia Ponsen (?-?). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  2. Johanna Elisabeth van Meerten. Zij is geboren in april 1741 te Gouda7 en overleden vóór september 1743 te ?.
  3. Johanna Elisabeth van Meerten. Zij is geboren in september 1743 te Gorinchem8 en overleden op 2 januari 1812 te Leerdam. Zij trouwde in maart 1765 te Gorinchem9 met Johannes Oosterling van Leeuwen, geboren op ? te ? en overleden op ? te ?. Hij was een zoon van ? van Leeuwen (?-?) en ? ? (?-?). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  4. Johannes Bastiaan van Meerten. Hij is geboren op 18 november 1755 te Gorinchem10 en overleden op 27 maart 1821 te Gorinchem. Hij trouwde op 7 december 1794 te Gorinchem11 met Anna Brand, geboren op 29 oktober 1753 te Gorinchem12 en overleden op 3 januari 1829 te Gorinchem. Zij was een dochter van Cornelis van Someren Brand (1719-1784) en Maria Nolst (1716-1783). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

Voetnoten

Parenteel van Johanna Elisabeth van Meerten (1743-1812) en Johannes Oosterling van Leeuwen (?-?)

Johanna Elisabeth van Meerten werd in september 1743 geboren te Gorinchem1 als dochter van Bastiaan van Meerten (1714-1757) en Elisabeth Cornelia de Voo (?-1774). Het parenteel van haar ouders is hier te vinden. Zij is overleden op 2 januari 1812 te Leerdam. Zij trouwde in maart 1765 te Gorinchem2 met Johannes Oosterling van Leeuwen. De gegevens van Johannes Oosterling van Leeuwen zijn de auteur (nog) onbekend. Mocht een lezer meer weten over dit individu dan kunt u dat kenbaar maken via ons contactformulier.

Kinderen

Uit dit huwelijk werden de volgende drie kinderen geboren:

  1. Cornelius van Leeuwen. Hij is geboren in juni 1767 te Gorinchem3 en overleden in augustus 1767 te Gorinchem.4
  2. Cornelius van Leeuwen. Hij is geboren in september 1768 te Gorinchem5 en het is de auteur (nog) onbekend wanneer hij is overleden.
  3. Bastiaan Johannes van Leeuwen. Hij is geboren in oktober 1769 te Gorinchem6 en het is de auteur (nog) onbekend wanneer hij is overleden.

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

Voetnoten

Parenteel van Adriaan van Meerten (1739-1811) en Pietronella Jacoba Huijsse (1744-1822)

Adriaan van Meerten werd in maart 1739 geboren te Gouda1 als zoon van Bastiaan van Meerten (1714-1757) en Elisabeth Cornelia de Voo (?-1774). Het parenteel van zijn ouders is hier te vinden. Hij is overleden op 23 maart 1811 te Middelburg.2 Hij trouwde op ? te ? met Pietronella Jacoba Huijsse. Pietronella Jacoba Huijsse werd op 26 maart 1744 te Middelburg geboren als dochter van Adriaan Huijsse (?-?) en Cornelia Ponsen (?-?). Zij is overleden op 21 augustus 1822 te Middelburg.3 Voordat zij hertrouwde met Adriaan was Pietronella Jacoba getrouwd geweest met Johan Merveille (?-?).

Kinderen

Voor zover we weten is dit echtpaar kinderloos gebleven. Bent u toch bekend met kinderen van dit echtpaar, dan kunt u dat doorgeven via het contactformulier.

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

Voetnoten

Wazamar geeft informatie over het Heraldische Wapen van De Cocq van Delwijnen

Het wapen van De Cock van Delwijnen (of: De Cocq van Delwijnen) wordt hierboven in een screenshot afgebeeld. Deze wordt beschreven op de website Wazamar onder Heraldische Wapens in de Nederlanden. De beschreven informatie is nuttig al ontbreekt er wel het één en ander. We willen deze informatie beschrijven en als het gaat om het geslacht ‘Van Meerten’ aanvullen.1

Het wapen zelf

Het wapenschild wordt op de website Wazamar als volgt omschreven: “In rood drie palen van vair en in een gouden schildhoofd rechts een omgekeerde, vijfpuntige, zwarte ster.”De helm is half afgewend, de wrong is rechts goud met blauw en links goud met rood. Het helmteken wordt gevormd door ‘een uitkomende, zwarte leeuw, goud getongd en gekroond’. Tenslotte zijn de dekkleden rechts blauw, gevoerd van goud, en links rood, gevoerd van goud. Op de webpagina wordt aangegeven dat de stamvader Rudolphus de Chatillon de Cocq is, die samen met graaf Otto II (van Gelre) overkwam vanuit Frankrijk.

De geslachtslijn

Uiteindelijk gaat het mij om Gijsbert de Cocq van Delwijnen die gehuwd was met Maria van Meerten, maar we volgen kort de geslachtslijn.2 De bovengenoemde Rudolphus huwde met Aleida van Ochten. Hun zoon Hendrik de Cocq van Waardenburg, Opijnen en Isendoorn (overl. rond 1312 tot 1314) trouwde twee keer. Uit het tweede huwelijk, met Elisabeth van Rossem, werd een zoon geboren: Willem de Cocq. De zoon van Willem, met een voor de website onbekende vrouw, was Gijsbert de Cocq van Hemert. Deze Gijsbert trouwde met N.N. van Tolloysen en kreeg een zoon: Jan de Cocq van Hemert. Deze Jan kreeg op zijn beurt Daniel de Cocq als zoon. Daniel trouwde met Berta van Herlaer en kregen als zoon Johan de Cocq van Delwijnen (overleden in 1350). Johan had ene Elisabeth N.N. als vrouw en Dirk de Cocq van Delwijnen als zoon. Dirk trouwde in 1380 met N.N. van Herlaer en had Aert de Cocq van Delwijnen als zoon. Aert trouwde met drie verschillende vrouwen en kreeg dertig kinderen, één daarvan was Adriaan de Cocq van Delwijnen (overleden in 1538). Deze Adriaan trouwde met Hillegonda van Averijn, dochter van Dirk van Averijn en N. van Heusden. Zij kregen ten minste één zoon: Johan de Cocq van Delwijnen (overleden in 1550). Johan was twee keer getrouwd. De eerste keer met Hadewich van Gieselaar en de tweede keer met Anna de Ruyter. Uit het eerste huwelijk werden vijf kinderen geboren en uit het tweede huwelijk twee. De, aan het begin van deze alinea genoemde, Gijsbert de Cocq van Delwijnen was een zoon uit het tweede huwelijk.3

Gijsbert de Cocq van Delwijnen

Gijsbert de Cocq van Delwijnen (overleden in 1575) was getrouwd met Maria van Meerten.4 Zij was een dochter van Dirck van Meerten (overleden in 1568) en Bertha van Eck van Panthaleon (overleden in 1531).5 Volgens Wazamar kregen zij ten minste één dochter: Geertruyd de Cocq van Delwijnen. Zij trouwde met Johan van Golsteijn (en niet Holsteyn, zoals Wazamar aangeeft).6 Volgens mijn gegevens had het echtpaar ook nog een zoon: Gijsbert de Cocq van Delwijnen. Deze was wel getrouwd, maar is mogelijk kinderloos overleden. Vader Gijsbert had dus vijf halfbroers of zussen en één broer. De oudste broer uit het eerste huwelijk was Adriaan (getrouwd met Maria van Giessen en daarna Maria van Hemert). Daarna volgde Hillegonda (geestelijke geworden), Catharina (getrouwd met Albert van Hoogwoud), Dirk (getrouwd met Catharina Vaeck Dirksdochter) en Willem (getrouwd met Cunera van Eck). Gijsbert was de oudste uit het tweede huwelijk. Zijn jongere broer was Aert (getrouwd met Maria Mom).

Tenslotte

Het is nuttig om de voorouderlijke lijn en de familieverbanden van Gijsbert de Cocq van Delwijnen te zien. We kunnen deze informatie aanvullen met de al bekende informatie over het geslacht ‘Van Meerten’. Zo vinden we steeds weer nieuwe informatie.

Voetnoten

De bruinkoolmijn van Salgótarján

In juni vorig jaar (2018) waren wij op bezoek in het Underground Mining Museum van Salgótarján. In het museum wordt de 150 jarige geschiedenis van mijnbouw in Nógrád tentoongesteld. Het was de moeite waard om door de mijnschacht naar beneden te lopen en zo te ervaren wat de mijnbouwers ervaren hebben.1

Samen met Lorens Knap, van Hongarije Holidays, was ik in Hongarije voor de voorbereiding van de geologiereis van 29 april 2019 tot en met 3 mei 2019.2 In onze zoektocht naar veldlocaties stuitten we op het mijnbouwmuseum van Salgótarján. We besloten de auto te parkeren en het museum met een bezoek te vereren. We troffen het! Gelijk met ons kwam er een schoolklas aan en konden we direct de schacht in.

Voorzichtig, met een helm op ons hoofd, daalden we via glibberige balkjes af naar beneden. De mijntunnel was zo laag dat we gebukt naar beneden afdaalden. Het was maar goed dat we een helm op hadden anders zou ons hoofd wat blauwe plekken en bulten rijker zijn geworden. Je zou maar iedere dag in zo’n mijn moeten afdalen.

De mijn is het enige ondergrondse mijnmuseum van Hongarije. Het is zeventig jaar lang een kolenmijn geweest. Na sluiting werd het gebruikt als oefenterrein voor het reddingsteam van het Mijnbouwbedrijf van Nógrád. Sinds 1965 is de mijn open voor toeristen. In de mijn lijkt het alsof de mannen gisteren nog aan het werk zijn geweest. Alles is nog in originele staat bewaard gebleven. Dat maakt het een bijzondere ervaring om door deze mijn te lopen.

Naast de schacht is er ook nog een openluchtmuseum met daar allerlei machines tentoongesteld en een overdekt museum met allerlei mijnbouwwerktuig, oude documenten etc. Dit laatste deel van de tentoonstelling hebben we niet meegemaakt, omdat we weer verder moesten naar een andere veldlocatie: de Csontos Ravine in Hajnáčka (Slowakije).

We zagen veel materiaal en kregen een beeld van de mijnbouwindustrie van Salgótarján en het district Nógrád en dat was indrukwekkend. Toch besloten we om dit mijnbezoek niet in onze geologiereis op te nemen. Het ging te veel over techniek en veel te weinig over geologie. Wat er in Salgótarján naar boven gehaald werd is bruinkool. Deze bruinkool stamt uit het vroeg-Mioceen. Het klimaat in Hongarije was toen tropisch warm en deze omgeving was rijk aan tropische vegetatie. Dat is, zoals we nu kunnen zien, niet altijd zo gebleven. Het Plioceen was een turbulente periode met veel vulkanische en tektonische activiteit. Creationisten die uitgaan van een zondvloedgrens nabij Krijt/Paleoceen (de zogenoemde K/Pg-boundary) zullen deze schets, met uitzondering van de tijdschaal, accepteren. Zij zullen aangeven dat het Eoceen/Mioceen een warme periode was na de zondvloed, waarin het landleven zich herstelde. Deze periode ging vooraf aan de ijstijd toen de temperatuur daalde en de tropische planten en dieren op deze plaats niet meer konden overleven. Tijdens de geologiereis zal dit model intuïtief als leidraad genomen worden, al kunnen de gegevens ook anders geïnterpreteerd worden.

Dit artikel werd in 2019 geschreven.

De voorbereidingsreis vond plaats van 4 juni tot en met 8 juni 2018 en werd gesponsord door Hongarije Holidays. De geologiereis heeft plaatsgevonden van 29 april tot en met 3 mei 2019.

Voetnoten