‘Van Meertens’ in het (getranscribeerde) vierde boek van de handelingen van de kerkenraad van de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente te Ingen

In het Regionaal Archief Rivierenland is het Archief van de Hervormde Gemeente Ingen, 1648-2010 te vinden. Omdat er veel ‘Van Meertens’ in Ingen voorkomen ben ik begonnen met de transcriptie van de ‘Handelingen van de kerkenraad, 1668-1984’. Het vierde boek beslaat de handelingen van de kerkenraad uit de periode 1775-1875. Hieronder informatie over de Van Meertens in chronologische volgorde.1

Een misgelopen boomgaard

Op 7 januari 1775 is Berend (of: Barend) Taaij (?-1821) bevestigd tot predikant van de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente te Ingen. De bevestigingsdienst is geleid door Jacobus van Geelkerken (?-1796), predikant te Kesteren. Taaij stond, voordat hij te Ingen bevestigd werd, als predikant in Zuidzande2 (Classis Walcheren).3 Op de vergadering (consistorie) van 23 januari 1776 in de middag stond Hendrik van Meerten op drietal voor ouderling. Hij werd door de gemeenteleden niet verkozen.4 Uit het verslag van de vergadering (consistorie) van 9 februari 1776 blijkt dat Hendrik van Meerten (1734-1807), getrouwd met Adriana van de Peppel (?-1803), een boomgaard wil huren van de kerk. Dat gaat niet zonder slag of stoot. In de kerkenraadshandelingen lezen we5:

”Na den gebeede, heeft de Predikant de reede voorgesteld, waaronder deese Vergadering belegt was. – Namentlijk om de delibereeren of men zou voldoen aan het appoinctement van den Hoogwelgebooren, Gestrenge Heer C. de Cocq van Delwijnen, gesubstitueerde Amptman der Nederbetuwe etc etc etc gegeeven op het request door den E. Kerkenraad aan Zijn Hoogwelg. gepresenteert, om het boomgaartje, groot ongeveer twee hont, bij den Ingensche moolen geleegen, in Erfpagt uit te doen aan Hendrik van Meerten en Arriaantje van de Peppel. E.L. – Welk appoinctement in sig behelsde: dat alvoorens op Request te disponeeren, de E. Kerkenraad gelast wierd aan Zijn HwGeb: bij Requeste op te geeven voor welke Jaarlijkse Canon het gelibelleerde Boomgaartie bij gemelde persoonen Zou aangenoomen worden.”

In de tweede paragraaf van dit verslag gaat het verder6:

”Hier over omvraag gedaan sijnde is eenpaarig geresolveert aan het appoinctement van den HwGeb. Heer, gesubstitueerde Amptman te voldoen. – en Zijn Hoogwelgeb. bij Requeste op te geeven dat de Leeden van den E. Kerkenraad voornemens waaren, onder approbatie van Zijn Hoogwelgebooren het gelibelleerde boomgaartie uit te doen op navolgende conditien. Dat den Erfpagter voor een Jarlijkse Canon aan de Diaconie Zou betaalen eene summa van veertien Guldens. Dat inval de Erfpachter in gebreeke bleef sijn jaarlijkse Canon op de gestelden verschijndag te voldoen, het de E. kerkenraad g.g. Zal Vrijstaan het Erfpachtgoed met alle melioralien na verloop van twee Jaaren weer na Zig te neemen, Zonder daar toe eenige middelen regtens te emploijeeren. Dat de Erfpachter Zou gehouden zijn de Jaarlijkse ongelden op den gewoonen tijd te voldoen. En eijndelijk dat den Erfpachter Zou verpligt Zijn het Erfpachtgoed ten sijnen koste behoorlijk te omheijnen en te omsanden.”

Lijkt het hiermee afgedaan, is de Ambtman het daar niet mee eens. Op drie bijzondere vergaderingen, resp. 21 maart 1776, 27 maart 1776 en 1 april 1776 wordt er nog verder gesproken over deze boomgaard. Uiteindelijk komt de erfpacht van de boomgaard voor rekening van Huibert Noest (±1740-1811). We volgen hieronder de letterlijke kerkenraadshandelingen.7

”Na den gebeede stelde de predikant voor of men de Requesten aan den Hoogwelgeb. Heer Amptman gepraesenteerd om het boomgaartie aan de Ingense Moolen gelegen in Erfpagt te geven aan H. van Meerten, van ’t Comptoir bij den Heer landschrijver ligten Zou, en aan H. van Meerten Zou ter hand stellen, die om deselve had gevraagt met offerte van de onkosten te Zullen betaalen. Hier over gedelibereerd Zijnde is het versoeke van H. van Meerten geaccordeert.”

Echter steekt de Ambtman er een stokje voor. In het verslag van de volgende vergadering lezen we8:

”Stelde de Praedicant voor dat de Heer Amptman vernoomen hebbende dat de requesten noopens ’t boomgaartie in Erfpagt uit te doen aan H. van Meerten, door Broeder van de Weert en broeder Van Eck gevraagt waaren bij de heer Landschrijver, Zijn Hoogwelg. aan den praedicant gesegt had aan de broeders te Conmuniceeren dat Zijne Hoogwelg. niet accordeerde die requesten aan H. van Meerten te geeven. Op dit voorstel is geresolveert met het ligten van die requesten nog bij provisie te Wachten, en deselve voor als nog niet aan H. Van Meerten te geeven.”

Tenslotte gaat de erfpacht van het boomgaardje naar Huibert Noest9:

”De leeden van den Eerw: Kerkeraad vernoomen hebbende uit appoinctement van den HoogwelG. Amptman dat Zijn HoogwelG. had gedifficulteerd om ’t boomgaartje aan De Ingense moolen geleegen aan H. van Meerten in Erfpacht uit te doen. – Waar over weeden aan Zijn Hoogw. Request was gepraesenteerd. – Zie Acta Consist. gehouden den 9. Februarij 1776. – en teffens verstaan hebbende dat Huibert Noest voor den Erfpacht van gemelde boomgaartie s’ Jaarlijks ses en twintig Guldens aan de Hoog-WelG. Heer Amptman had geoffereert, en daar en booven de ongelden en lasten praesenteerde voor Zijn Reekening te Zullen neemen, hebbende goedgevonden H. Noest daar over te spreeken.”

Cornelis Timmer

Bij de personen die nog geen akte van guarande hebben uitgebracht (op bladzijde 13) wordt Cornelis Timmer genoemd. Mogelijk is dit dezelfde Cornelis (1753-1811) als degene die met Jannigje van Meerten (±1759-1822) getrouwd is geweest.10 Een akte van Guarande hield een schadeloosstelling in. Bij het vertrek van een bepaald persoon werd door de diaconie of het armenbestuur van de betreffende plaats beloofd de kosten van het levensonderhoud te zullen betalen in het geval deze persoon of dat gezin tot armoede zou vervallen.11 Het betreft een beschrijving in de notulen van de kerkenraadsvergadering van 4 juli 1776.12

Op de kerkenraadsvergadering van 3 februari 1785 komen deze ‘briefjes van guarande’ opnieuw ter sprake. De naam van Cornelis Timmer staat er dan ook bij. De kerkenraad wil een notitie maken bij de ‘buurmeesters’ met het verzoek ‘hun aan te zeggen ten spoedigsten briefje van guarande te bezorgen’.13 Het verzoek heeft kennelijk weinig uitgehaald want op de kerkenraadsvergadering wordt hier opnieuw over gesproken. Naast de genoemde buurmeesters wordt nu ook de schout verzocht ‘dat zij die briefjes spoedig aan den E. Kerkenraad ter hand stellen’.14 Op de kerkenraadsvergadering van 4 januari 1787 werd de kwestie opnieuw besproken. Nog steeds waren de personen, waaronder Cornelis Timmer, in gebreke gebleven. De buurmeesters werden aangeschreven en verzocht om de genoemde personen ten spoedigste te manen ‘brievjes van Gúarande te brengen’.15

Ouderling Hendrik van Meerten

Tijdens de vergadering van 7 januari 1777 staat Hendrik van Meerten opnieuw op de lijst als drietal voor ouderling. Ook dit maal wordt hij niet verkozen tot ouderling.16 Een jaar later is dat anders. Hendrik staat op 14 januari 1778 opnieuw als drietal. Deze keer wordt hij wel door de gemeente gekozen. Bart van Lienden (?-?) en Dirk van Snoekeveld (?-?) moeten hem dat als kerkenraadsleden vertellen. “De Broeders B. van Lienden en Dirk van Snoekeveld Zijn gecommitteert om de nieuw – verkooren broeders van deeze hunne Verkiezing kennis te geeven.17 De eerste kerkenraadsvergadering voor Hendrik van Meerten, als ouderling, is 5 maart 1778. Uit de verslaglegging blijkt dat Hendrik op 8 februari 1778 bevestigd is tot ouderling. Hij wordt ‘met seegenwensch van alle de broeders verwelkomt’. Hendrik is vervolgens bij de meeste kerkenraadsvergaderingen aanwezig. Dat geldt voor 2 april 177818, 9 juli 177819, 1 september 177820, 20 september 177821, 5 november 177822, 16 december 177823, 13 januari 1779 (zowel in de ochtend als in de middag)24, 3 februari 177925, 1 april 177926, 1 september 177927, 11 november 177928, 18 november 177929, 22 december 177930, 4 januari 178031, 11 januari 1780 (zowel in de ochtend als in de middag).32, 3 februari 178033, 9 april 178034, 4 augustus 178035, 30 augustus 178036, 1 november 178037, 20 december 178038 en 2 januari 1781 (zowel in de ochtend als in de middag)39. Afwezig, zonder opgaaf van reden, was hij op 7 mei 177840.

Op de kerkenraadsvergadering van 9 Maart41 1780 wordt ouderling H. van Meerten afgevaardigd naar de Paasclassis van Tiel.42 In 1781 zit het ambtstermijn voor ouderling Hendrik van Meerten erop. Op de kerkenraadsvergadering van 2 januari 1781 wordt Jan van Westhreenen (?-?) in zijn plaats gekozen. De kerkenraad verzoekt Hendrik om zijn broeder deze verkiezing kenbaar te maken.43 Later is Hendrik opnieuw tot ouderling verkozen.

De weduwe van Jacob van Meerten

De diaconie van de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente heeft op de kerkenraadsvergadering van 1 november 1780 aangegeven dat zij 99 gulden hebben geleend aan de weduwe van Jacob van Meerten (1736-<1780). Dit bedrag tegen vier procent rente jaarlijks. De transcriptie luidt: “Is door onze Diaconie aan de weduwe van Jacob van Meerten een Capitaal geschooten van f 99 – “ – “ teegen 4 per Cento s’jaerlijks, verschijnende den 11 september. – waar van de obligatie is ingebracht.44 Deze weduwe is Maria van Eck (?-?). Hoe lang zij op dat moment al weduwe is, wordt uit deze handelingen niet duidelijk. Jacob was de neef van de hierboven genoemde ouderling Hendrik van Meerten.

Claas van Meerten

Op bladzijde 38 wordt Claas van Meerten (?-1804) genoemd. Van hem worden door ‘de broeders’ Jan van Baaren (?-?) en David van de Weerd (?-1809) ‘oude restanten’ ingevorderd. Claas (of: Klaas) van Meerten stond borg voor de schuld van Jerphaas van Grootveld (?-?).45 Claas was de zoon van Jan (Klaassen) van Meerten (1724-?) en Jacoba van Grootveld (?-?). Omdat zijn eigen vader al was overleden, en hij de oudste zoon was, stond hij borg voor zijn opa, de vader van zijn moeder.46

Watersnoodramp van 1784

In maart 1784 werd de Betuwe geteisterd door een watersnoodramp.47 Het valt op dat er in de kerkenraadshandelingen met geen woord gerept wordt over deze ramp. Wel kunnen we zien dat er in de maand maart niet vergaderd is. Op 24 april 1784 kwam de kerkenraad weer voor het eerst bijeen (de laatste vergadering daarvoor was op 3 februari 1784).48 Ook de diaconie heeft er niet onder geleden, in 1784 hielden zij maar liefst 877 gulden over.49

Predikanten Taaij, Van der Nieburg en Van Broekhuysen

Op 4 december 1785 preekte ds. Berend Taaij afscheid in de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente van Ingen. Waar deze afscheidspredikatie over ging is mij (nog) niet bekend. Hij heeft het beroep dat op hem werd uitgebracht vanuit de gemeente Zoelen aangenomen. De laatste keer dat ds. Taaij een kerkenraadsvergadering leidde was op 27 oktober 1785. 50 De gemeente is niet lang vacant geweest, want op 2 april 1786 verbond ds. Frederik van der Nieburg (1758-1797) zich aan de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente van Ingen. Van der Nieburg was overgekomen uit Harmelen. Hij werd te Ingen bevestigd door zijn zwager ds. Jan Posthuma (1756-1808), predikant te Op- en Neder-Andel51 met de tekst uit Genesis 31 vers 3.52 In de avond deed hij intrede met de tekst uit 1 Koningen 2 vers 1-4.53 Zijn eerste kerkenraadsvergadering was op 19 april 1786.54 Ouderling Roelof van de Weerd (?-?) was het oneens met het beroepen van de predikant en tekende protest aan. Van der Nieburg wilde, bij zijn eerste vergadering, weten waarom Van de Weerd geprotesteerd had. Van de Weerd gaf aan dat dit niet aan de persoon lag, noch aan zijn leer of zijn gedrag. Hij had moeite met de handelswijze van de kerkenraad. Het werd uitgepraat en er werd spreekwoordelijk zand over gedaan. De notulen werden na die tijd doorgekrast (‘uitgeschrapt en geroijeerd’).55 Op 7 december 1786 maakt ds. Van der Nieburg op de kerkenraadsvergadering bekend dat hij naast zijn werk in Ingen, het beroep als derde predikant in de stad Tiel ook heeft aangenomen. Hij heeft dit op zondag 10 december 1786 bekendgemaakt in de gemeente.56 Zijn werk in Ingen bleef ook doorgaan, het beroep betrof kennelijk geen volledige predikantsplaats.

De transcriptie loopt nu tot en met pagina 71. Wordt vervolgd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft.

Voetnoten

Flyer Zomerconferentie 2023 Werkgroep voor Studenten (Gereformeerde Gemeenten)

Op vrijdag 15 en zaterdag 16 september 2023 D.V. wordt er een zomerconferentie georganiseerd door de Werkgroep voor Studenten.1 De thema’s zijn ‘Genderideologie’ en ‘Rein Bewaren’. De flyer van de zomerconferentie is hieronder te vinden.

Voetnoten

Brieven van en aan het Kwartier van Nijmegen – Een brief van de kanselier aan ambtman Derick Vijgh over Heijmerick van Bemmel

Transcriptie RAG archief 0124 boek 830 Brieven van en aan het Kwartier van Nijmegen. Regest 8765 Missive van het Hof aan den ambtman van Nederbetuwe begeleidende een request van den rentmeester van het convent van Renkum. Het Hof acht zijn aanbod billijk en gelast hem Heijmerick van Bemmel te bewegen het aan te nemen en daartegen van het verwin afstand te doen of anders het geld zelf te ontvangen en daarvoor den rentmeester in het bezit van de tiend te herstellen. Datering: 1581 augustus 3.

“Aen Derck Vijghe, Heren thot Soelenn, amptman.

Ehrnfest unnd frommer, insonders goeder frundt.

Dese hierinne verslaten supplication sal u berichten wat Derck van de Wart rendtmeister des Conventz van Renckum an ons tho erkennen geven unnd versuecken doet.

D’wiel wij dan die daerinne gedane presentation dermaten gefundiert befinden dat die bij Heijmerick van Bemmel niet wael mit redenen aff tho slaen, demnae is uns gutlick begeren, dat ghij gemelten van Bemmel daerher induciert und beweget die presentation an tho nhemen und in platz van dienn dat verwin affstaen. Off bij gebreke van sulx die penninghen daervor dat tientgen verwonnen is mit allen gerichtz und andere bewijsslicken costen und schaden thot redemptie in uwen handenn th’ontfangen thot behoeff Heijmericks van Bemmell. Unnd ’t selve also gedaen sijnde den suppliant in qualiteit alls baven wederom tho stellen in die possessie des tientgens in questie und sunst daerinne tho doen alls ghij amptz- und eedtz halven schuldich sijdt to doen. Mit befelhungh des Almechtigen.

Geschreven Arnhem den IIIen augusti XVCLXXXI.

Die verordenthe cantzler.”

Transcriptie door: dr. P.D. Spies.

Sutherland Falls – De langste waterval van Nieuw Zeeland

De langste waterval van Nieuw Zeeland is de Sutherland Falls. Hier valt het water in totaal maar liefst 580 meter naar beneden. Verwonder u over dit natuurverschijnsel.

Belofte van 2960 gulden door Everhard Godfried van Meerten aan de familie van zijn overleden vrouw

De Osenvorenreeks, te vinden in de studiezaal van Historische Kring Kesteren en omstreken (HKKO), bevat een schat aan informatie voor genealogisch onderzoek. Hieronder wordt protocol 1261 (folio 207) weergegeven uit dit Rechterlijk Archief Nederbetuwe. Het gaat om Culenborchs Hofstad die verkocht wordt aan het echtpaar Everhard Godfried van Meerten en Elisabeth van Goltsteijn.1

De volledige transcriptie luidt:

“#Maurick#
Everard Godefrid van Meerten promisit sijn hoochedele broeders, zuster, nichten ende neven van zijn zaliger huijssen vrouwe Elisabeth van Goltsteijn tweeduisent negenhondert sestich gulden cum interesse ende daervoor verbonden de gerechte helft van seeckeren uuttenweert groot int geheel omtrent dardenhalven mergen, waervan de wederhelfte bij zijn hoochedele oock bij tochte beseten wordt. Daer oostw. de weduwe van Dirck van Hattum, zuidw. den Bandijck, westw. ende noordw. de grave van Culemborgh. Item huijsinge ende hofstede, boomgaert ende bouwlandt daer zijn hoochedele tegenwoordigh woonde. Vermogens obligatie de dato 6 april 1665 bij den debiteur beteijckent ende alhier geregistreert den 21e april 1665.”

De vrouw van Everhard Godfried van Meerten is in januari 1665 overleden.2 Hij belooft de familie van zijn vrouw 2960 gulden en gebruikt daarbij als onderpand een stuk land van drieënhalve morgen en zijn huis en hofstede. Mogelijk wordt met dat laatste Culenborchs Hofstad bedoeld. Mogelijk verpachtte hij deze hofstad en woonde hij ergens anders.

Voetnoten

De betekenis van de Septuaginta voor de christelijke kerk

Aan studenten heb ik meer dan eens gevraagd welke Bijbelvertaling een unieke status heeft? Meer dan eens kreeg ik als antwoord de Statenvertaling. Ongetwijfeld heeft de Statenvertaling een bijzonder plaats onder de Bijbelvertalingen in Nederland. Geen enkele andere Nederlandse Bijbelvertaling kan en zal kunnen wedijveren met de Statenvertaling als het gaat om de doorwerking ervan. Toch is de Statenvertaling onder de Bijbelvertalingen niet uniek. Op de Dordtse synode van 1618-1619 was de klacht van Bogerman dat de Nederlandse Kerk van de Reformatie als enige nog geen Bijbelvertaling had die geheel vanuit de brontalen was vertaald.

Delen van Deuteronomium in de Chester Beatty Papyrus VII. Bron: Wikipedia.

Onder de Bijbelvertalingen is de Septuaginta, de Griekse Bijbelvertaling van het Oude Testament, uniek. Allereerst omdat het echt de allereerste vertaling van de Bijbel in een andere taal was. Sinds Alexander de Grote was Grieks de wereldtaal van de landen rondom de Middellandse zee geworden. Al had het Joodse volk van de Perzische koning Cyrus verlof gekregen terug te keren naar het land van hun vaderen, toch had lang niet iedereen van dat verlof gebruik gemaakt. In Babel bleven Joden achter.

Uit het boek Jeremia weten we dat na de val van Jeruzalem Joden naar Egypte zijn gevlucht. In Egypte ontstond een grote Joodse gemeenschap. Toen Alexander de Grote Alexandrië had laten bouwen, vestigden zich ook vele Joden in deze stad. In deze stad was Grieks de omgangstaal en zo ontstond er in Alexandrië een Griekstalige Joodse gemeenschap. In of nabij Alexandrië werden in de derde eeuw vóór Chr. de vijf boeken van Mozes in het Grieks vertaald. De eeuwen daarop volgden de andere boeken van het Oude Testament.

Het ontstaan van de Septuaginta

Hoe kwam men ertoe het Oude Testament in het Grieks te vertalen? Na de dood van Alexander de Grote werd Ptolemaeus I Sootèr, een van zijn veldheren, koning over Egypte. Hij was de grondlegger van de Ptolemeïsche dynastie. Volgens de in de tweede eeuw vóór Chr. geschreven Brief van Aristeas zou de Egyptische koning Ptolemaeus II Philadelphus een vertaling van de vijf boeken van Mozes in zijn groeiende bibliotheek willen hebben. Daartoe liet hij zeventig (of tweeënzeventig) Joodse geleerden vanuit Jeruzalem naar Alexandrië komen.

Op het eiland Pharos vertaalde elk van hen afzonderlijk in exact tweeënzeventig dagen de vijf boeken van Mozes. Bij vergelijking bleken alle exemplaren exact overeen te komen. Daarom kreeg de vertaling de naam Septuaginta (Grieks voor zeventig).

Het is duidelijk dat wij in de Brief van Aristeas met een legende hebben te maken. Zeker is dat in of rond Alexandrië het Oude Testament beginnend met de vijf boeken van Mozes in het Grieks is vertaald. Een vertaling die de naam Septuaginta kreeg en die vervolgens aangehouden werd toen ook de andere boeken van het Oude Testament in het Griek werden vertaald.

Het is niet onwaarschijnlijk dat het vertaalproces al begon onder de regering van Ptolemaeus I Sootèr en dat onder de regering van Ptolemaeus II Philadelphus de vertaling van de vijf boeken van Mozes werd voltooid. De vertalers waren Joden die zowel Hebreeuws als Grieks beheersten. Zowel externe als interne factoren hebben geleid tot de vertaling van het Oude Testament. Zowel de Ptolemeïsche overheid als de Joodse gemeenschap in Egypte had er belang bij dat de wetgeving waaraan de Joodse gemeenschap zich hield, in het Grieks beschikbaar was. De interne factor was dat een groeiend aantal Joden in Egypte het Hebreeuws niet meer beheerste. Met de Septuaginta behield of kreeg men de toegang tot de Schrift.

De Septuaginta. Verschillende vertaalstijlen en versies

Eigenlijk is de Septuaginta in meer dan één opzicht een conglomeraat van vertalingen. Vertalingen die in de loop van meerdere eeuwen ontstonden en vervolgens ook nog weer werden gereviseerd. Daarom kun je feitelijk niet van de Septuaginta spreken maar moet je telkens de vraag stellen om welke versie het gaat.

De vertalers van de vijf boeken van Mozes hebben de Hebreeuwse tekst die zij voor zich hadden vrij letterlijk vertaald. Deze vertaling was voor de vertalers van de andere boeken van het Oude Testament een model. We zien dat de stijl van de vertalers van de vijf boeken van Mozes door meerdere vertalers van andere Bijbelboeken is gevolgd. Toch kan dat niet van de vertaling van alle andere boeken van het Oude Testament worden gezegd.

We zien naast navolging van de vertaalstijl van de vijf boeken van Mozes ook een meer parafraserende wijze van vertalen. Heel duidelijke voorbeelden daarvan zijn 1 en 2 Kronieken, Job, Spreuken en Jesaja. Vervolgens ontstond er nog een derde vertaaltraditie. Nog meer dan bij de vertalers van de Pentateuch het geval was, zien we de wens nauw aan te sluiten bij de Hebreeuwse tekst.

Het begin van deze vertaaltraditie wordt gevormd door de zogenaamde kaigè-beweging in de eerste eeuw vóór Chr. Bestaande vertalingen werden herzien opdat de vertaling nauwer zou aansluiten bij de Hebreeuwse brontekst. De naam kaigè is ontleend aan de Griekse woorden kai (en) en (inderdaad). In deze revisie wordt het Hebreeuwse wĕgam veelvuldig met de genoemde Griekse woorden vertaald.

Latere Joodse recensies van de Septuaginta – en dan denk ik aan de vertaling van Aquila, Symmachus en Theodotion sluiten aan bij de traditie van de kaigè-beweging. Bij deze recensies moeten we verdisconteren dat men zich zo veel mogelijk wilde distantiëren van vertalingen die handvatten boden voor een christelijk lezen van het Oude Testament. Een voorbeeld daarvan vinden we in Psalm 110:4. Symmachus en Theodotion vertalen het woord Melchizedek niet als eigennaam, maar als ‘rechtvaardige koning’. Grammaticaal is deze vertaling niet onmogelijk maar wel zeer onwaarschijnlijk. De wens letterlijk te vertalen leidt dus zeker niet in alle gevallen tot een nauwkeurigere vertaling.

Het gebruik van de Septuaginta

De taal van de Septuaginta is het koinè-Grieks. Dat is de vorm van Grieks die volgt op het klassieke Grieks. In het Griekssprekende deel van het Romeinse rijk werd het Oude Testament in de vorm van de Septuaginta gelezen samen met het Griekse Nieuwe Testament. Zij kwamen samen in dezelfde codices voor. In de Grieks-orthodoxe kerk volgt men in de liturgie de Septuaginta samen met het Nieuwe Testament in het koinè-Grieks.

Voor de gewone kerkganger die Nieuw-Grieks spreekt is deze vorm van Grieks niet te volgen. Evenmin als een eenentwintigste-eeuwse Nederlander teksten in Middeleeuws Nederlands kan volgen. Problemen met de verstaanbaarheid van de Septuaginta en het Nieuwe Testament in koinè-Grieks werden vanaf rond 1000 na Cr. steeds meer voelbaar. Het Byzantijnse Grieks dat als taalfase het koinè-Grieks opvolgt, kwam steeds verder af te staan van de aan haar voorafgaande taalvorm.

Pas in de zestiende eeuw werd overigens voor het eerst het boek van de Psalmen in het Nieuw-Grieks vertaald. Vanwege de bijzondere status van de Septuaginta als van het Nieuwe Testament waarvan koinè-Grieks de brontaal was, lag het vertalen in een nieuwere vorm van Grieks zeer gevoelig. Vandaar dat het eeuwen duurde voordat men hiermee een begin maakte. Niet toevallig is dat de zeventiende-eeuwse patriarch Cyrillus Lucaris het initiatief nam het Nieuwe Testament in Nieuw-Grieks te laten vertalen. Deze patriarch stond open voor de Reformatie en deelde het beginsel van de Reformatie dat er voor het gewone volk een uitgave van de Bijbel moest zijn in hun eigen taalvorm.

Van belang is te weten dat de oude Latijnse vertaling – de vorm waarin onder andere Augustinus de Bijbel las – op de Septuaginta en niet op de Hebreeuwse brontekst is gebaseerd. Augustinus meende trouwens dat de Septuaginta als vertaling geïnspireerd was en hierin stond hij in de Vroege Kerk bepaald niet alleen. De kerkvader Hiëronymus zei dat wij terug moeten grijpen op wat hij de Hebraïca veritas (Hebreeuwse waarheid) noemde. Om die reden vervaardigde hij een nieuwe Bijbelvertaling in het Latijn. Deze Bijbelvertaling is bekend geworden als de Vulgata. In de loop van de eeuwen zijn overigens ook van deze vertaling meerdere e revisies verschenen.

Welke Hebreeuwse tekst had men voor zich? Hoe heeft men de tekst gevocaliseerd?

Ik wees erop dat zeker bepaalde boeken van het Oude Testament in de Septuaginta vrij en parafraserend zijn vertaald. Daarnaast is het duidelijk dat de vertalers van de Septuaginta, Hebreeuwse handschriften hebben gebruikt die niet altijd overeenkwamen met de proto-Masoretische tekst. Dan gaat het om de Hebreeuwse tekstvorm die vanaf het einde van de vijfde eeuw door de zogenaamde Masoreten van vocaaltekens en accenttekens is voorzien.

Dat er Hebreeuwse handschriften waren met een teksttype dat niet helemaal overeenkomt met de Masoretische tekst bleek onomstotelijk na de vondst van de zogenaamde Dode-Zeerollen in 1947. Onder de daar gevonden Bijbelhandschriften waren er die dichter bij de Septuaginta stonden dan bij de Masoretische tekst.

Het is een goed basisbeginsel om prioriteit te verlenen aan de Masoretische tekst. Het is zeer wel mogelijk dat het Oude Testament in deze tekstvorm in de tempel te Jeruzalem werd bewaard en overgeschreven. Dat neemt niet weg dat soms de voorkeur moet worden gegeven aan de Hebreeuwse tekstvorm achter de Septuaginta.

Samen met vertalers van andere Bijlvertalingen volgden de Statenvertalers onder andere de Septuaginta in Psalm 22:17. Volgens de Septuaginta moeten wij daar ‘zij hebben doorgraven’ lezen, maar volgens de Masoretische tekst ‘als een leeuw’. De Septuaginta heeft een waw gelezen waar de Masoretische tekst een jod heeft. Dan gaat het om twee Hebreeuwse letters die heel veel op elkaar lijken. In samenhang met het verschil tussen de ene medeklinker (consonant) vooronderstelt de Septuaginta een ander vocalisatie (klinkertekens) dan de Masoretische tekst. In Qumran is een handschrift met de Psalmen gevonden dat in het bewuste geval inderdaad een jod heeft.

Wie de Septuaginta met de Masoretische tekst vergelijkt, bemerkt dat de Septuaginta soms een slotconsonant van het ene Hebreeuwse woord bij het volgende woord heeft gerekend of een eerste consonant van het volgende woord als slotconsonant van een voorafgaand woord heeft gelezen. Dat laatste zien we in Jer. 23:33. Volgens de Masoretische tekst moeten we een zinsdeel met ‘Wat last? vertalen, maar volgen we de Septuaginta dan moeten we datzelfde zinsdeel vertalen met: ‘’U bent de last/jullie zijn de last!’. Dan slaat dit zinsdeel op het volk, de profeten en de priesters die de HEERE hebben verlaten. Gezien de context lijkt de zienswijze van de Septuaginta juist te zijn. De Clementijnse Vulgata, een van de edities van de Vulgata, volgt hier de Septuaginta. Dan doen ook de meeste nieuwere vertalingen.

Als we in Jer. 15:14 bij het eerste woord met de Septuaginta geen rēsj maar een dalèth lezen, moeten we niet ‘overbrengen’ of ‘overvoeren’ vertalen, maar ‘Ik zal tot knecht maken’. Ook hier pleit er veel voor aan de lezing van de Septuaginta de voorkeur te geven.

Een voorbeeld van een andere vocalisatie terwijl men dezelfde consonanten leest als de Masoretische tekst vinden we in Psalm 110:3. Het woord dat wij in onze vertalingen met ‘uw jeugd’ tegenkomen, is in de Septuaginta opgevat als ‘heb Ik verwekt/gegenereerd’. Het woord dat met ‘dauw’ is vertaald, kwam kennelijk in het Hebreeuwse handschrift dat de vertalers van de Septuaginta gebruikten niet voor. Zij lazen daarom van de messiaanse koning ‘voor de dageraad heb Ik u verwekt/gegenereerd’.

In de Septuaginta sluit Psalm 110 dan ook nauwer aan bij Psalm 2 met de zinsnede ‘heden heb Ik u gegenereerd/verwekt’ dan in de Masoretische tekst het geval is. Wanneer de kerkvaders voor de eeuwige generatie van de Zoon ook kunnen verwijzen naar Psalm 110, kunnen we dit alleen vanuit hun gebruik van de Septuaginta begrijpen.

De Masoreten hebben niet alleen vocaaltekens aan de consonantentekst toegevoegd, maar ook accenttekens. Deze tekens geven niet alleen aan hoe een vers moet worden verdeeld, maar ook op welke wijze het moet worden voorgedragen. Het zijn ook tekens voor de melodie van de voordracht. Hoewel wij weten dat de accenttekens ook deze bedoeling hadden, kunnen wij alleen hun functies in het verdelen van een vers achterhalen.

De Masoreten hebben bij Psalm 45:7 de accenttekens zo geplaatst dat duidelijk is dat zij ‘Uw goddelijke troon’ willen lezen. Grammaticaal is dat minder waarschijnlijk. Terecht volgt hier onder andere de Statenvertaling de Septuaginta door te vertalen ‘Uw troon, o God’. In Jes. 40:3 is er geen reden om van de Masoretische accenttekens af te wijken. De accenttekens geven aan dat zij ‘in de woestijn’ bij het vervolg willen nemen.

Als wij de accenttekens van de Masoreten aanhouden, moeten wij vertalen: ‘Een stem van de roepende: Bereidt in de woestijn: de weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God.’ De Septuaginta biedt de mogelijkheid zoals bij aanhaling van Jes. 40:3 door Johannes de Doper gebeurt, ‘in woestijn’ met ‘de stem van de roepende’ te verbinden. (Vgl. Mat. 3:3).

Ik wijs er nog op dat het boek Richteren binnen de Septuaginta in twee versies is bewaard. Het boek Daniël had in de Septuaginta aanvankelijk een iets andere volgorde. De hoofdstukken 7-8 stonden daar tussen het vierde en vijfde hoofdstuk. Deze volgorde is strikt chronologisch. Bij het boek Jeremia staan niet alleen de profetieën tegen de volkeren op een andere plaats, maar is de tekst ook aanmerkelijk korter dan de Masoretische tekst. Het is wel zeker dat de Griekse vertalers een eerdere versie van het boek Jeremia hebben gevolgd, die later door de profeet of zijn leerlingen op basis van profetieën van hun leermeester is uitgebreid.

Niet zonder betekenis is ook erop te wijzen dat de Septuaginta, in de geslachtsregisters van het boek Genesis veelal hogere leeftijden geeft, dan de Masoretische tekst. Wie de leeftijden van Adam tot Abraham bij elkaar optelt, constateert een verschil van 1386 jaar. Dit moet men weten, als men bij de kerkvaders leest dat de aarde ongeveer 6000 jaar bestaat.

Hoe zijn woorden die slechts eenmaal of een enkele maal voorkomen begrepen en hoe zijn woorden vertaald?

In de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament komen een aantal woorden slechts eenmaal of slechts enkele keren voor. We hoeven dan de Septuaginta niet klakkeloos te volgen, maar het is goed eerst aan te zien wat de opvatting van de makers van deze vertaling was. In Gen. 41:43 vinden we het woord abrēch. De Septuaginta heeft dat als ‘gezant’ opgevat. De Statenvertalers zijn hier de Septuaginta niet gevolgd en vertalen met ‘knielt’.

Zowel in Ez. 13:11als 38:22 komt het woord èlgāwisj. In het eerste geval vertaalt de Septuaginta met ‘werpsteen’ en in het tweede geval met ‘hagel’. De Statenvertalers hebben in Ezechiël 1 en 8 het woord hasmal onvertaald gelaten. De Septuaginta vertaalt met eletron en denk aan een legering van zilver en goud. Je vindt die in meerdere vertalingen terug.

In Jes. 54:8 vinden we het woord sjètsèf. De Septuaginta dacht hier aan ‘klein’. Onder de Statenvertaling en King James Version volgen hier de Septuaginta. Waarschijnlijker is echter dat het om een ongebruikelijke variant van sjètèf gaat en dan moeten we niet ‘kleine toorn’ maar ‘vloed van toorn’ vertalen.

In elke vertaling verdwijnen verbanden en verschijnen verbanden. Dat zien we ook in de Septuaginta. Eenzelfde Hebreeuwse woord wordt met meerdere Griekse woorden vertaald en meerdere Hebreeuwse woorden worden met eenzelfde Grieks woord vertaald. Zo wordt het Hebreeuwse woord tsĕdāqāh meestal met diakosunè (gerechtigheid) vertaald maar soms met eleèmosunè (daad van barmhartigheid). Met name in het boek Jesaja is doxa niet alleen de vertaling van kāwôd maar ook van andere Hebreeuwse woorden. Datzelfde geldt voor het ermee corresponderende werkwoord doxāzō in relatie tot de stam kāwēd.

Waar we in de Statenvertaling in aansluiting bij de Hebreeuwse tekst ‘verheven’ vinden, staat in de Septuaginta ‘verheerlijkt’. De knecht des HEEREN wordt verhoogd en verheerlijkt. Diezelfde combinatie van ‘verhoogd worden’ en ‘verheerlijken/verheerlijkt worden’ vinden we in het evangelie nar Johannes. Wie het evangelie naar Johannes niet met de Hebreeuwse tekst maar met de Septuaginta verbindt ziet via de woorden doxa en doxāzō meer verbanden. Nog nadrukkelijker dan vanuit de Hebreeuwse tekst het geval is kan vanuit de Septuaginta erop gewezen worden dat Jezus als de knecht des HEEREN Zijn heerlijkheid openbaart.

Het karakter van de Septuaginta

In vergelijking met de Hebreeuwse tekst bevat de Septuaginta minder antropomorfismen. Hoogstwaarschijnlijk wilden zij zo de verhevenheid van God en het onderscheid tussen hem en Zijn schepselen onderstrepen. Hier en daar is de Septuaginta ook niet alleen explicieter maar hoger messiaans dan de Hebreeuwse tekst. Ik wees voor het laatste al op Psalm. 110:3. Daar gaat de Septuaginta uit van de pre-existentie van de messiaanse koning. Dat geldt ook voor Psalm 72:17. Daar lezen we in de Septuaginta: Moge Zijn Naam vóór de zon bestaan/voortduren.’

Heel nadrukkelijk leest de Septuaginta Gen. 3:15 messiaans. Het Hebreeuws kent geen onzijdig en mannelijke woord zèra‘ en dat wordt met het Griekse onzijdige woord sperma weergegeven. Desondanks vertaalde de Septuaginta niet met ‘Het zal u de kop vermorzelen’ maar met ‘Hij zal u de kop vermorzelen.’

Welbewust vertaalt de Septuaginta ook universaliserend. Daarmee bedoel ik dat het heil voor de volkeren meer nog dan in de Hebreeuwse tekst in beeld komt. Ik geef slecht één voorbeeld van de vele die mogelijk zijn. In Psalm 24:6 lezen we in de Septuaginta niet ‘die Uw aangezicht zoeken, dat is Jacob’ maar ‘die het aangezicht van de God van Jacob zoeken’. En kennelijk gaat het dan niet slechts om het zaad van Jacob maar om alle volkeren.

Wie de Masoretische tekst als geheel overziet en vergelijkt met de Septuaginta, moet constateren dat de Septuaginta geen andere boodschap bevat dan de Masoretische tekst, maar dat zij door haar parafraserend karakter bepaalde noties van heil voor de volkeren en van het messiaanse karakter van de oude bedeling onderstreept.

In het Nieuwe Testament wordt het Oude Testament veelal in de vorm van de Septuaginta geciteerd

In het Nieuwe Testament komt ongeveer tachtig procent van de citaten van het Oude Testament overeen met de Septuaginta. In de meeste gevallen gaan bij deze citaten de Septuaginta en de Masoretische tekst samen op. Maar we vinden in het Nieuwe Testament ook voorbeelden waar de Septuaginta wordt gevolgd terwijl deze dan duidelijk afwijkt van Hebreeuwse tekst. Dat geldt bijvoorbeeld voor Rom. 11:26 waar Paulus Jes. 59:20 citeert.. Terwijl we in de Hebreeuwse tekst lezen dat de Verlosser tot Sion komt, schrijft Paulus dat de Verlosser uit Sion komt. Hij mengt hier Jes. 59:20 met Psalm 14:7.

Zulke mengcitaten komen we in het Nieuwe Testament meer tegen. Terwijl in de Hebreeuwse tekst van Jes. 59:20 wordt geschreven over hen die zich bekeren van de overtreding in Jacob, leest Paulus met de Septuaginta dat de Verlosser de goddeloosheid afwendt van Jacob. De Septuaginta leest hier iets andere consonanten. Overigens vinden we in de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament deze notie in Jeremia 31 en Ezechiël 36. Het is de HEERE Zelf Die bekering bewerkt. Door de lezing van de Septuagint van Jes. 59:20 kan Paulus deze notie ook verbinden met het werk van de Heere Jezus Christus als Verlosser.

In Hand 15:17 volgt Jacobus, de broer van de Heere Jezus Christus, in zijn toespraak op het zogenaamde apostelconvent Amos 9:12. In de Masoretische tekst wordt gezegd dat Israël het overblijfsel van Edom zal bezitten. In de Septuaginta lezen we dat het overblijfsel van de mensen/de overgebleven mensen zullen zoeken en dan gaat het kennelijk om het zoeken van de HEERE. Op deze wijze sluit het eerste deel van Amos 9:12 nauwer aan bij het tweede deel. Daar wordt zowel in de Hebreeuwse tekst als in de Septuaginta gesproken over de volkeren die naar de naam van de HEERE zijn genoemd.
We hebben hier een voorbeeld waarbij we er zeker van kunnen zijn dat de vertalers niet een andere Hebreeuwse tekst voor zich hadden maar de tekst welbewust parafraserend hebben weergegeven. Door Edom anders te vocaliseren konden zij ‘mensen’ of ‘mensheid’ lezen. Een bekende regel bij parafraserend vertalen was een van de drie Hebreeuwse stam-consonanten anders te lezen. In dit geval veranderde men de jod in een dālèth. Zo kon men met ‘zoeken’ in plaats van ‘beërven’ vertalen. Door het woordje dat aangaf dat het overblijfsel van Edom voorwerp was weg te laten, kon men de overgebleven mensen als onderwerp lezen.

Belang grondige bestudering Septuaginta

Om meer dan een reden is het van belang dat er grondig kennis genomen wordt van de Septuaginta en dat niet alleen bij de bestudering van het Oude Testament maar ook bij die van het Nieuwe Testament. Aandacht voor de Septuaginta blijft nog al eens onderbelicht. Omdat de Septuaginta niet alleen de oudste vertaling is van het Oude Testament maar ook de vertaling die meestal in het Nieuwe Testament wordt gevolgd, mogen we haar een unieke vertaling noemen.

Moet uit het feit dat het Nieuwe testament meestal de Septuaginta volgt, worden geconcludeerd dat deze vertaling dan ook als geïnspireerd kan worden gezien? Deze conclusie zou ik niet willen trekken. Dan doen we namelijk geen recht aan het feit dat Hebreeuws – en voor een klein deel Aramees – de brontaal van het Oude Testament is. Wel mogen in de totstandkoming van de Septuaginta – ook daar waar hij een parafraserend karakter draagt – Gods leiding zien.
De Reformatoren hebben zich nog niet heel uitdrukkelijk bezonnen op het karakter van de Septuaginta. Een latere generatie lutherse en gereformeerde theologen werd door polemiek van de zijde van rooms-katholieke theologen daar wel toe genoodzaakt. Hoe kan de Reformatie claimen dat de Bijbel alleen in de brontalen in rechtstreekse zin geïnspireerd was, als in het Nieuwe Testament veelal het Oude Testament in de vorm van de Septuaginta werd geciteerd?

Het antwoord dat men gaf, was dat de citaten van de Septuaginta die in het Nieuwe Testament voorkomen in deze context als geïnspireerd moeten worden gezien, maar dat dit geen argument is om bij de bestudering van het Oude Testament de Septuaginta als laatste norm te zien. Uiteindelijk blijft de Hebreeuwse tekst norm waarbij in een aantal gevallen de Septuaginta ons kan helpen de juist Hebreeuwse tekstvorm vast te stellen.

Wie de bestudering van de Septuaginta betrekt in het onderzoek van de Schrift., kan nog meer getroffen worden door de rijkdom en diepgang van Gods openbaring. Dan komen we uit bij de woorden van de psalmist: ‘In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw gebod/onderwijs is zeer wijd.’ (Psalm 119:96).

In het volgende artikel (komende week) gaat het artikel van dr. De Vries over verschillende boeken die handelen over de Septuaginta.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Engelstalige trailer ‘Is Genesis History? Mountains after the Flood’

Gisteren gaven we aan dat de nieuwe documentaire ‘Is Genesis History? Mountains after the Flood‘ eindelijk is verschenen.1 De organisatie heeft ook een trailer online gezet. Deze is hieronder te bekijken.2

Voetnoten

‘Is Genesis History? Mountains after the Flood’ eindelijk verschenen – Geologische processen en paleontologische vondsten na de zondvloed

Twee jaar geleden werd via deze website het verschijnen van de opvolger van de bekende documentaire ‘Is Genesis History?’ bekend gemaakt. Nu is ‘Is Genesis History? Mountains after the Flood’ eindelijk verschenen. In deze documentaire komt vooral geologie naar voren en wordt ingezoomd op geologische processen en paleontologische vondsten ná de zondvloed.1

De documentaire werd al op de negende International Conference on Creationism getoond.2 We wisten daardoor dat het niet meer lang zou duren voordat deze documentaire zou verschijnen. De documentaire wordt gestreamd via de website van ‘Is Genesis History?’ en wordt ook verkocht als DVD of BlueRay.3 Tijdens het proces heeft de organisatie al diverse tipjes van de sluier opgelicht. Deze video’s delen we hieronder (helaas zijn de video’s zonder Nederlandstalige ondertiteling). We hopen dat deze documentaire wel van Nederlandse ondertitels zal worden voorzien. De eerste documentaire heeft heel wat discussiestof opgeleverd, we hopen dat dát met deze tweede documentaire ook zal gebeuren. Warm aanbevolen!

Creationistisch onderzoek

Solid Rock

Kruisbedding

Voetsporen in de Grand Canyon</h3<

Afdrukken van regendruppels

Metingen

Sand Injectites

Voetnoten

Volt Nederland wil bijzonder onderwijs de das om doen – Pleidooi voor afschaffen bijzonder onderwijs in concept verkiezingsprogramma

De vrijheid van onderwijs is in Nederland een grondrecht, verankerd in de Grondwet. Artikel 23 van de Grondwet ligt echter vaak onder vuur. Volt Nederland (onder leiding van Dassen) is een politieke partij die naar eigen zeggen zoekt naar verbinding en inclusiviteit. In het concept verkiezingsprogramma voor de komende verkiezingen willen zij echter het financieren van religieus onderwijs afschaffen. Een onnodig polariserend voorstel dat juist exclusiviteit laat zien.1

Reinier van Lanschot bij de formele oprichting Volt in 2018. Bron: Wikipedia.

Concept verkiezingsprogramma

In paragraaf 3.3 gaat het over het onderwijs onder de titel ‘Gelijke kansen in het onderwijs’. Daar lezen we op bladzijde 65 het volgende:

”We houden op met het financieren van religieus onderwijs. Voor een open samenleving is het nodig dat kinderen uit alle geloofsovertuigingen elkaar al op school kunnen leren kennen. Door te stoppen met het bekostigen van scholen die een of meerdere geloofsovertuigingen uitdragen, zullen kinderen met verschillende wereldbeschouwingen elkaar eerder ontmoeten en van elkaar leren. Voor het realiseren van dit voorstel is aanpassing van artikel 23 van de Grondwet nodig.”

Overigens is niet alleen het bijzonder onderwijs de klos, maar ook privéscholen moeten worden afgeschaft. Dit zou namelijk kansenongelijkheid veroorzaken. Bovendien vindt Volt dat er op scholen aandacht moet zijn voor medialessen, ‘inclusieve’ geschiedenislessen, ‘inclusieve’ seksuele educatie, racisme en discriminatie. Volt geeft aan dat zij het bovendien belangrijk vinden dat er in het onderwijs meer aandacht komt voor Europees burgerschap, kunstmatige intelligentie (AI) en dat het onderwijs meer digitaal vormgegeven moet worden.

Het bijzonder onderwijs de das om doen?

Bijzonder onderwijs is een zegen. De Heere geeft in dit land nog steeds de ruimte om kinderen te onderwijzen en op te voeden vanuit het christelijk wereldbeeld. Dagelijks kunnen de kinderen zich laven aan de Bron der bronnen en worden ze gewezen op de Enige Troost die nodig is, beide in dit leven en in het sterven. Bijzonder onderwijs is daarom voor de kinderen van levensbelang. We mogen onze scholen nog hebben en Nederland neemt daarin haar eigen unieke plaats in. Overigens is daar wel een stevige schoolstrijd aan vooraf gegaan. Wanneer kinderen op de basisschool, in een veilige omgeving, hun wereldbeeld leren verwoorden, zal dit ook een positief effect hebben op de samenleving. Op latere leeftijd zullen deze leerlingen minder gefrustreerd raken als ze met andersdenkenden in gesprek geraken. Ze hebben immers hun eigen standpunt op degelijke wijze leren verwoorden. Reformatorische ouders sturen hun kinderen, als het goed is met een biddend hart, naar reformatorische scholen. Het wordt anders als dit reformatorische onderwijs wordt afgeschaft. Het onderwijs dat Volt op het oog heeft zal vanuit een seculiere geest gegeven worden en onze kinderen zullen onder andere ondergedompeld worden in materialisme, hedonisme en naturalisme. Bij seksuele opvoeding zal ruimte geboden worden aan opvattingen die bewust of onbewust Gods geboden, die goed zijn voor alle mensen, met de voeten treden. Biologie, aardrijkskunde en geschiedenis zal vanuit naturalistische leest gegeven worden2, met als uitgangspunt miljarden jaren, universele gemeenschappelijke afstamming en andere naturalistische natuurfilosofieën waarin God als Schepper en Onderhouder geen plaats heeft.3 Het voorstel van Volt zal eerder groepen tegen elkaar opzetten, dan dat dit voorstel verbindend zal werken. Neem bijvoorbeeld voorlezende drag queens. In het openbaar onderwijs veroorzaakten deze drag queens bij sommige ouders al ophef, laat staan als daar, vanwege de aanpassingen van Volt, ook nog een flink aantal christelijke ouders bij komen. Het thuisonderwijs onder christelijke ouders zal groeien. Sommige ouders hebben echter daar de bevoegdheid of mentale capaciteiten niet voor. Kansenongelijkheid zal daardoor toenemen. Of kinderen zullen bij ongewenste activiteiten thuisgehouden worden, waardoor de onderwijstijd van deze kinderen afneemt en deze kinderen achter raken bij hun klasgenoten. Een exclusief en onnodig polariserend voorstel, waarvan de exacte reden onduidelijk blijft. Het gaat gelukkig nog om een conceptvoorstel en Volt kan dit onderdeel uiteraard nog schrappen of herschrijven. Laat dat onze wens en bede zijn! Waarom zou er tijdens deze verkiezingscampagne een hernieuwe polariserende schoolstrijd plaats moeten vinden?4

Voetnoten

Het geslacht ‘Van Meerten’ in de Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe – Deel 14: Gerichtssignaat Bank Kesteren 1733-1738

In 2007 promoveerde dr. Peter D. Spies aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een belangrijke studie naar de classis van Tiel. De titel van zijn proefschrift luidt ‘De classis van Tiel 1579-1816: De gereformeerde kerk in de Nederbetuwe in het spanningsveld van politieke machten en maatschappelijke veranderingen’.1 Daarna heeft dr. Spies ook niet stilgezeten en heeft hij diverse gerichtelijke transcripties en ander transcriptiewerk uitgegeven. Zo ook de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. We hopen de komen de tijd, als de Heere het leven en de gezondheid geeft, deze transcripties door te nemen op zoek naar stamgenoten. Het betreft vooral individuen met de achternaam ‘Van Meerten’ of aangetrouwde leden van deze familie. Als het gaat om de vrouwelijke lijn nemen we, gewoontegetrouw, alleen de kinderen en aan die kinderen aangetrouwde gezinsleden (dus man of vrouw) mee. Na verloop van het genealogisch onderzoek is het mogelijk dat dit artikel wijzigingen ondergaat, bijvoorbeeld als wordt ontdekt dat naam X of Y ook tot (afstammelingen van) dit geslacht behoort. Hieronder de bestudering van het veertiende deel.2

Volgens dr. Spies is het gerichtsboek zeer onvolledig en sluit het bovendien niet aan bij het dertiende deel. Hij vermeldt ook dat het een dik boek is, ‘waarvan slechts een klein gedeelte is beschreven en de rest (…) blanco’ is. Waarom dit het geval is, weet dr. Spies niet. “Gelet op de inhoud lijkt het meer op een boek voor de landschrijver om de zaken goed bij te kunnen houden dan dat er sprake is van een vervolg op het voorgaande. Het is dus de vraag of hier wel sprake is van een gerichtssignaat of dat er beter kan worden gesproken van een rolboek.” Er staat weinig informatie over de Van Meertens in.

Dirck van Meerten

De naam Dirk komt voor tijdens de ‘ordinaire gerightsdagh van den Kesterense banck gehouwden binnen Tiel den 25,26 en 27 junij 1737’. Ik citeer van bladzijde 85:

”Theodora en Lijsbeth Francken, meerderjaerige kinderen van wijlen Rutger Francken, cum tutore en Jan Gerritse van Ommeren, als oom en bloedtmomboir van Dirck Francken, onmundige soon van de gemelte eghteluijden, aenleggeren tusschen besaet en ontsaeth spreecken aan met reght Dirck van Meerten, in huwelijck hebbende Geertje Coninck voormaals weduwe van gemelte Rutjer Francken, pro ut in scriptis.
#Geeft sigh geëijscht#”

Op bladzijde 99 gaat het nogmaals over dit echtpaar en wordt er onder het kopje ‘Quij[t]dinge’ het een en ander geschreven:

”Theodora en Lijsbeth Francken cum tutore en Jan Gerritse van Ommeren als oom en bloedmomboir en Dirk Francken, nog minderjarigh, naargelaate kinderen van Rutger Francken en Caatje Teunisse van Ommeren in leven egteluijden, aanleggerenop den 25 junij 1737 geëxhibeert hebbende schriftelijcke aanspraak cum annexis tegen Dirck van Meerten als in huwelijck hebbende Gerritje de Coningh, eertijds weduwe van gemelte Rutger Francken en door denselve Dirck van Meerten niet gedient sijnde van schriftelijcke antwoort, soo word aan seijde der aanleggeren versoght, in gevolge den 10 titul articul 20 van ’t locaele landtreght versteck van antwoort en dat op de ingecome aanspraak in contumaciam magh worden reght gedaan, idque cum expensis.”

Op bladzijde 100 tenslotte komen de bovenstaande gezinsleden opnieuw uitgebreid aan de beurt. Het gaat om een Sententie op donderdag 6 november 1738.

”Gesien bij den hoogadelijcke gerigte van Nederbetuwe de schriftelijcke aanspraak van Theodora en Elisabeth Francken, meerderjaerige dogteren en susteren cum tutore, en Jan Gerritse van Ommeren als oom en bloedtmomnoir van Dirck Francken, alsnog onmundige naergelaeten kind van Rugter Francken en Caetje Teunisse van Ommeren gewesene egteluijden, tusschen besaet en ontsaet aanleggeren ter eenre op ende tegens Dirk van Meerten, als in huwelijck hebbende Gerritje de Koningh, eertijdts weduwe van gemelte Rugter Francken, verweerd eren in hetselfde cas ter andere seijde, waertegens in gevolge de verklaeringe des landtschrijvers niet is gedient van antwoordt, daarop gelet, mitsgaeders op alle bijgevoegde schijn en beschijt, alsmeede op ’t dictamen ter rolle gedaen, voorts waar in deesen op eenigsints te letten stonden, haar hoogwelgebooren doen regt, verclaaren door den aanlegger een goed besaet en daertegens door verweerder qualitate que een quaad ontsaet gedaan te sijn. Condemneerende dienvolgens den verweerder in sijn qualite om aan de aanleggeren in promptis op te leggen ende te voldoen haar voornoemde moeders versterf bij maegeschijt van den 24 februarij 1721 aan den aanleggere beweesen, en dus aan ider eenne summa van hondert en sestigh gulden una cum interesse a die morae, neffens ’t geene haer verder bij ’t gemelte maegscheijt is besprooken, onder afslagh nogtans van alle daerop gedaene bewijsselijke betaelinge en uijtkeeringen. Verclaarende daarvoor ’t gelibelleerde onderpant van huijs, hoff en boomgaerd onder Ommeren excutabel te sijn. Condemneerende de verweerderen meede in de costen hierover gevallen ter taxatie en moderatie van haar hoogwelgebooren.
Den 6 november 1738.”

Het gaat dus om de erfenis van Rutger Francken en Claartje (Teunisse) van Ommeren, zoals vastgelegd in de magescheid van 24 februari 1721.3 Rutger en Claartje kregen drie kinderen waarvan er één nog minderjarig is. Zij heten Theodora, Elisabeth (of: Lijsbeth) en Dirck. Het is bijzonder dat Jan van Ommeren een oom is van Dirck. De vader van Claartje lijkt immers Teunis te heten. Het zou kunnen zijn dat Jan een neef is van Claartje en dat Teunis en Gerrit (de vaders van resp. Claartje en Jan) broers zijn. Rutger is na het overlijden van Claartje hertrouwd met Gerritje Koning. Gerritje is op haar beurt na het overlijden van Rutger weer hertrouwd met Dirck van Meerten. Rugter is overleden vóór 1734.4

Voetnoten