‘Over feminisme en evolutietheorie’ – Dr. Henk A. Hofman bespreekt ‘Dames voor Darwin’ van dr. Griet Vandermassen

In het Woord Vooraf, geschreven door psychiater en opiniemaker Esther van Fenema, wordt heel helder het thema van dit boek samengevat.

Het moderne feminisme ziet de man als onderdrukker waarvan de vrouw bevrijd moet worden. Het is een haast religieus wereldbeeld, met een juiste ‘leer’, strikte voorschriften voor wat mensen mogen denken, zeggen en doen, en waarin de vrouw gezien wordt als slachtoffer van een samenleving gekenmerkt door mannelijke dominantie. Mannelijke en vrouwelijke eigenschappen zijn een gevolg van socialisatie, dus cultureel bepaald en daardoor veranderlijk. Dit botst met de gegevens van de evolutietheorie: onze eigenschappen zijn biologisch bepaald en liggen dus vast (blz. 10, door mij vrij samengevat).

Een heel interessant thema dat Griet Vandermassen in negen hoofdstukken uitwerkt. In het eerste hoofdstuk schetst zij de opkomst en veelkleurigheid van het feminisme. Daarna komt aan de orde wat wetenschap is en wat de feministische kijk op wetenschap is. De volgende hoofdstukken behandelen Darwin en de aversie van feministen tegen een biologische benadering van de twee seksen. Drie hoofdstukken hebben te maken met evolutiepsychologie (sekseverschillen in sociaal gedrag; partnerkeuze en seksualiteit). In het slothoofdstuk bepleit Griet Vandermassen een nieuwe start: nadenken over sekseverschillen vanaf nul, maar dan op basis van de evolutiewetenschap. De ondertitel Over feminisme en evolutietheorie dekt de thematiek voortreffelijk.

Een heel programma, maar Griet Vandermassen behandelt al deze thema’s deskundig en scherpzinnig. Voor haar staat vast dat mensen het product zijn van evolutie door selectie (blz. 32). De bewijzen zijn ‘vandaag ronduit verpletterend’ (blz. 85).

Maar de bezwaren die Griet Vandermassen aanvoert tegen het feminisme (blz. 31) gelden mijns inziens ook voor de evolutietheorie. Ook voor de evolutietheorie geldt dat er sprake is van ‘een enorme verscheidenheid aan theoretische perspectieven’, die vaak ‘tegenstrijdig’ zijn aan elkaar en elkaar dus uitsluiten. Wat is er dan ‘bewezen’ en welke stroming is dan de juiste? Is ‘wetenschap’ altijd het betrouwbare fundament onder ons denken? Zoals de schrijfster zelf al aangeeft (blz. 65) is ons brein ontzettend vatbaar voor zelfbedrog en denkfouten. Ook in de wetenschap komt tunnelvisie voor.

Ondanks deze constatering gaat Vandermassen er van uit dat al het leven langs evolutionaire lijnen vorm heeft gekregen en dus ook ‘een complex orgaan als het oog’ heeft laten ontstaan. Hier zou het waardevol zijn geweest als de auteur ook ander wetenschappelijk onderzoek had geraadpleegd. Ik denk bijvoorbeeld aan het werk van de Amerikaanse biochemicus en hoogleraar Michael Behe. Behe toonde aan dat er ‘onherleidbaar complexe organismen’ bestaan die niet langs de weg van de evolutie gevormd kunnen zijn. Het oog is daar een goed voorbeeld van. Het oog heeft pas een functie en dus nut als het compleet gevormd is. Daarom kan het oog, opgebouwd uit pupil, iris, lens, netvlies, staafjes en kegeltjes, oogzenuw, lichtgevende plek, niet stap voor stap ontstaan zijn, maar moet het er ‘ineens’ en ‘kant en klaar’ zijn. Voor een goed begrip: Behe is een christen (Rooms-Katholiek), maar hij plaatst als wetenschapper vraagtekens bij de evolutietheorie (zie zijn boek: De zwarte doos van Darwin. Het biochemisch vraagteken bij de evolutie).

Tegenover de stelligheid van Vandermassen komt dan toch de vraag te staan: hoe weten wij zo zeker wat er zich ‘tientallen miljoenen jaren geleden’ heeft afgespeeld? Het kost historici en archeologen al grote moeite om een redelijk betrouwbare reconstructie te geven van een samenleving pakweg 3000 jaar geleden. Wat weten wij dan van migratie zestigduizend jaar geleden (blz. 164)? Wat weten wij nu eigenlijk af van het ontstaan van het leven? Kunnen mannelijke en vrouwelijke eigenschappen in plaats van geëvolueerd uit een jagerssamenleving niet al in aanleg meegegeven zijn toen het leven ontstond? Ook de moderne celbiologie maakt het moeilijk vast te houden aan de traditionele evolutietheorie. In elke cel ligt een complete bibliotheek aan informatie opgeslagen. Hoe komt die informatie in de cel terecht? Evolutie is een blind, ongericht en niet gestuurd proces. Speelt het toeval dan niet een veel te grote rol? Hoe kan iets wat er eerst niet was geselecteerd worden? Moet de mogelijkheid van een schepping niet toch opengehouden worden? Dat onze geest door evolutie is gevormd ‘staat buiten kijf’ lees ik op blz. 168. Hoe kan echter het immateriële uit het materiële ontstaan?

Soms komen evolutionaire verklaringen ook wel wat gemakkelijk over. Vrouwtjes ontwikkelden de eigenschappen voor zwangerschap en melkproductie omdat zij nu eenmaal bevrucht worden (blz. 101). Het verschil in ouderlijke investering in het nageslacht (vrouwen meer dan mannen) heeft geleid tot de sekseverschillen (blz. 101). Mannetjes ontwikkelen in de strijd om de gunst van vrouwtjes fysieke kenmerken, zoals slagtanden, hoorns, geweien, baltsgedrag (blz. 102). Vrouwen verzamelden van oudsher noten en vruchten en hebben daardoor een beter locatiegeheugen ontwikkeld dan mannen. Mannen achtervolgden hun prooi en hebben daardoor een beter ruimtelijk inzicht dan vrouwen (blz. 207). Zijn deze beweringen volgens een wetenschappelijke methode vastgesteld? Hoe test je zulke theorieën? Met andere woorden: evolutietheorie is niet vrij van speculatie.

Zo zijn er allerlei vragen te stellen zonder dat dit afdoet aan mijn bewondering voor de vaardigheid en passie waarmee Vandermassen haar onderwerp behandelt. Vragen zijn inherent aan dit actuele en gevoelige thema. Zo lees ik op blz. 134 dat evolutie ook betekent dat wij zelf bepalen wat goed of fout is, wenselijk of niet-wenselijk. Persoonlijk huiver ik daar een beetje bij, gezien de vele ontsporingen van menselijk gedrag in de geschiedenis. Als wij de morele standaard aanpassen aan de volkswil en dus de tijdgeest, vallen er geheid slachtoffers.

Zeer waardevol zijn de kanttekeningen die Vandermassen bij de genderideologie plaatst. Een samenleving zonder genderverschillen heeft nog nooit bestaan. Wereldwijd vertonen alle culturen juist opvallend gelijkwaardige patronen. Kinderen vertonen overal al op jonge leeftijd sekseverschillen en voorkeuren (denk aan speelgoed) (blz. 142 en 190). Sekseverschillen zijn dus aangeboren en niet aangeleerd. In de opvoeding kun je wel bijsturen en verder vormen.

Met veel belangstelling heb ik de laatste twee hoofdstukken gelezen. Vandermassen behandelt hierin de loonkloof tussen mannen en vrouwen, stereotype gedrag, het verschil in interesses en partnervoorkeuren, het aangaan van vaste relaties, het omgaan met losse seks, de feministische paradox (vrouwen die het feminisme als te radicaal afwijzen). Ik vind de schrijfster moedig. Ze staat voor haar mening en durft de mainstream te trotseren. Volgens haar staan veel mannen vandaag de dag in de kou en wordt het onmogelijke van hen verlangt in een gefeminiseerde samenleving. Mannelijk gedrag moeten we niet ombuigen naar een vrouwelijke richting. Een man moet het beste van zichzelf als man maken (blz. 286). Als feministen echt voor de keuzevrijheid van vrouwen opkomen, moeten zij ook aanvaarden dat vrouwen andere keuzes maken dan feministen wenselijk achten (blz. 298).

In haar Dankwoord schrijft Griet Vandermassen dat dit boek maar moeizaam tot stand is gekomen. Ik geloof het graag. Maar ik ben blij dat Griet Vandermassen heeft doorgezet. Ze heeft een prima boek geschreven, aansprekend, uitnodigend tot meedenken en ook prikkelend tot tegenspraak. Vandermassen is germaniste en doctor in de wijsbegeerte. Zij schreef al eerder een boek over dit thema (2005). Uitgeverij Houtekiet heeft het boek stevig en goed verzorgd uitgegeven.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website Leestafel. Het originele artikel is hier te vinden.

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 3

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek Genetic Entropy van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan Cornell University, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden het boek Genetic Entropy geschreven omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar daarentegen aan slijtage onderhevig zijn doordat zich mutaties ophopen. In twee eerdere delen (één en twee) heb ik een samenvatting van de eerste zes hoofdstukken gegeven. Nu volgen hoofdstukken 7, 8 en 9.

Kunstmatige reddingsmechanismen (hoofdstuk 7)

Zijn er kunstmatige reddingsmechanismen?Nee, zegt Sanford, kunstmatige reddingsmechanismen falen in een realiteitstest. We zagen al dat mutatie/selectie niet in staat is om de informatie in het genoom te handhaven. Laat staan dat het in staat is om informatie te creëren. Vroeger kon men het probleem van mutaties omzeilen door aan te nemen dat verreweg het grootste deel van het genoom non-informatie was. Dan waren het merendeel van de mutaties niet nadelig maar perfect neutraal. Nu weten we dat de mutatiesnelheid hoog is en de informatiedichtheid van het DNA ook. Er zijn twee escapemechanismen die Darwinisten naar voren hebben gebracht om de evolutietheorie te redden.

1) Het mutatie-count-mechanisme. Dit is een argument dat naar voren werd gebracht door Muller en vervolgens gepopulariseerd door Crow. Hierbij wordt aangenomen dat gewoonweg het individu met de meeste nadelige mutaties wordt geëlimineerd. Dan hoeven er niet veel individuen geselecteerd te worden, en worden toch veel nadelige mutaties verwijderd. Het probleem hiermee is, dat moeder natuur geen mutaties telt. Uiteindelijk hebben we allemaal grofweg dezelfde aantallen mutaties. Onze fitness is dus niet afhankelijk van het verschil in aantal mutaties die we hebben ten opzichte van elkaar. En er wordt niet verdisconteerd dat de ene mutatie toch minder of meer effect heeft dan de andere mutatie. De hele mechanisme lijkt niet veel meer te zijn dan een wiskundige truc.

2) Synergistische epistase. Dit mechanisme lijkt op de vorige in dat opzicht dat selectie zich vooral richt op het elimineren van individuen met veel mutaties. Dit model is echter subtieler. Hierbij speelt het dat mutaties elkaar versterken. Dan hebben ze gezamenlijk een dermate sterk effect, dat selectie wel een rol gaat spelen. Mutaties zijn dan samen zo nadelig, dat ze buiten de no-selection box vallen. Logischerwijze versnelt dit de afbraak van het genoom. Dit maakt de situatie dus niet beter maar slechter. Sanford beklaagt zich erover dat deze theorie als een mistig rookgordijn wordt gebruikt om het probleem van de afbraak van het genoom te camoufleren. Sanford heeft door modelstudies aangetoond dat synergistische epistase niet in staat is om het genoom in stand te houden.

De mensheid redden? (hoofdstuk 8)

Kan de mensheid gered worden? Eugenetica kan degeneratie niet stoppen en klonen maakt het mutatieprobleem alleen maar groter. Darwin promootte sterk het idee van rasverschillen en de notie dat strenge selectie zou leiden tot een sterke mensheid. Hij verwekte het moderne racisme dat Hitler heeft voortgebracht. Maar eugenetica heeft ook in de Verenigde Staten veel aanhang gehad. De grondleggers van de moderne synthese van de evolutietheorie waren eigenlijk zonder uitzondering eugenetici. Na de Tweede Wereldoorlog is discussie hierover gestopt. Nu we tot de conclusie komen dat het genoom degenereert, is helemaal duidelijk dat eugenetica een illusie is. Wel kan men zich afvragen of het degeneratie kan voorkomen. Stel dat men heel streng zou selecteren wie nakomelingen krijgt en wie niet. Stel dat het moreel toelaatbaar zou zijn, kan het tij dan gekeerd worden? Het antwoord is simpelweg nee. De erfelijkheid voor fitness is te laag. Er kan mogelijk geselecteerd worden op één positieve eigenschap, maar dan gaan de andere eigenschappen gewoon door met degenereren. Klonen helpt ook niet. Klonen gebeurt veel bij planten. Sanford is er zeer goed mee bekend. Klonen hebben echter een nadeel. Dat is dat in elke kloon de mutaties in de tijd ophopen. Dit wordt ook Muller’s ratchet genoemd. Selectie voor de beste sub-kloons stopt de degeneratie niet. Het is als een ratelaar: Het kan maar één kant op. “Therefore, within clones, net information must always decline.” Voor dieren geeft Sanford aan, dat kloneren leidt tot het optreden van veel genetische afwijkingen. Dat komt door de ophoping van mutaties in de somatische cellen die voor het klonen worden gebruikt. Het aantal celdelingen in somatische cellen is veel groter dan in geslachtscellen en daarom is het aantal mutaties ook veel hoger. Daarom lijken kloons ook vroegtijdig oud.

Natuurlijke selectie (hoofdstuk 9)

Kan natuurlijke selectie iets creëren? Antwoord: mutatie en selectie kunnen zelfs niet een enkel gen creëren. Het is enorm eenvoudig om informatie te vernielen maar het is, behalve door intelligentie, onmogelijk om informatie te creëren. Het is niet mogelijk dat een gen door toeval wordt opgebouwd vanuit scratch. Een gen lijkt op een hoofdstuk uit een boek en bevat minimaal zo’n duizend karakters. Stel dat een gen half op weg zou zijn om gevormd te worden, dan zouden nadelige mutaties die optreden niet het verschijnen van een nieuw gen veroorzaken maar de reeds gevormde informatie afbreken. Maar stel nu eens dat we alle nadelige mutaties zouden negeren en alleen voordelige mutaties zouden bekijken, zou het dan werken?

1) Het is al moeilijk om te bepalen wat je eerste voordelige mutatie zou zijn. Genen zijn fundamenteel onherleidbaar complex (volgens mij gaat Sanford hier verder dan Behe), nucleotiden hebben alleen betekenis in een bepaalde context. De betekenis van een nucleotide wordt dus bepaald door de nucleotiden in z’n omgeving. Dat heet epistase. En epistase is ontzettend complex en bijna niet te analyseren. Om zomaar door toeval zoiets als een zin te creëren kan wel 10^40 pogingen vergen. Dat lukt in geen miljarden jaren. Genen kunnen alleen ontstaan zijn door een intelligente oorzaak.

2) Het is wachten op de eerste mutatie. Stel dat we weten wat de goede mutatie is, wanneer gaat die dan komen? In een populatie van 10.000 individuen, en evolutionisten denken dat de oermenspopulatie minstens zo groot was, duurt dat zomaar 180.000 jaar. De kans dat je zo’n mutatie niet weer zou verliezen is ongeveer 1 op 20.000. En de tijd waarin zo’n mutatie dan toch een keer fixeert in de populatie is ongeveer 18 miljoen jaar. Ondertussen is de tijd die ons van de apen scheidt volgens evolutionisten slechts 6 miljoen jaar. In die miljoenen jaren hebben zich uiteraard wel veel nadelige mutaties opgehoopt.

3) Dan is het echter nog wachten op nieuwe mutaties om het gen verder te vervolmaken. Als daarmee gerekend wordt dan is voor de productie van een klein gen zo’n 18 miljard jaar nodig. Genen hebben een bepaalde boodschap voor het verrichten van een bepaalde functie. Voor het brengen van die boodschap is altijd een minimale berichtlengte nodig. Dat kun je zien als een functioneringsdrempel. Onder deze drempel is er niet sprake van een zinvolle boodschap en is dus ook geen functie om op te selecteren. Als de functioneringsdrempel zit op een nucleotidenlengte van 12 nucleotiden, dan zijn er al triljarden jaren nodig om zo’n sequentie te vormen. De waiting time is een groot probleem voor de evolutietheorie.

4) Wachten op Haldane’s dilemma. Het duurt ontzettend lang voordat een mutatie in een populatie is gefixeerd. We kunnen niet selecteren op heel veel nucleotiden tegelijk. Dat betekent dat we in de tijd sinds we gesplitst zijn van de chimpansees (6 miljoen jaar) slechts zo’n 1.000 voordelige mutaties zouden hebben kunnen fixeren. Deze berekening is herhaalde malen bevestigd. Dan betreft het nog 1.000 ongelinkte mutaties. Als de mutaties ook nog eens in een bepaald verband zouden moeten staan, is de benodigde tijd schier oneindig.

5) Wij mensen hebben geslachtelijke voortplanting. Er is dus sprake van recombinatie. Men zou kunnen denken dat de ene mutatie in het ene organisme is ontstaan en een andere mutatie in een andere, en dat deze dan door recombinatie bij elkaar komen. Er zijn twee problemen bij deze “oplossing”. De eerste is dat het genoom is opgebouwd in grote blokken die als geheel doorgegeven worden. Daarin heeft geen recombinatie opgetreden sinds de moderne mensheid ontstond. Er is dus geen shuffeling op nucleotideniveau. Ten tweede is de kans dat door shuffeling de benodigde nucleotiden juist bij elkaar komen uiterst klein.

6) Fitness valley’s zijn eindeloos groot. Evolutionisten zijn het er over eens dat evolutie wat moet experimenteren en dat als je een bepaald gen hebt en je wilt een andere maken er een periode is van verminderde functionaliteit. Een punt dat wel eens wordt vergeten is, dat zo’n half functioneel gen vaak schadelijk is. Zo’n fitness dal is ontzettend wijd en diep. In zo’n dal is het gen slachtoffer van degeneratie.

7) Er is sprake van poly-constrained DNA. Een DNA-streng kan tegelijkertijd een aantal functies hebben op verschillende niveaus. Dit betekent dat een foutje in de spelling die op het ene niveau misschien niet zo veel effect heeft, op een ander niveau wel negatief is. Dit betekent dat elke verandering leidt tot vermindering van informatie. Genen kunnen tegelijkertijd coderen voor RNA’s in een tegenovergestelde richting. Ze kunnen coderen voor verschillende eiwitten, afhankelijk van de plaats waar begonnen wordt met ze af te lezen. Ze kunnen voor verschillende eiwitten coderen afhankelijk van het type splicing. Soms kunnen ze voor eiwitten coderen en ook tegelijkertijd een scala aan andere functies bezitten. Dan is er nog epigenetische regulatie. Alles heeft te maken met alles in het genoom en is uiterst complex opgebouwd om compact veel informatie op te slaan.

8) Onherleidbare complexiteit. Dit concept is goed naar voren gebracht door de biochemicus Behe. Het idee is dat als een bepaalde functie altijd afhankelijk is van een aantal afzonderlijke delen, ze niet langzamerhand door evolutie kan zijn opgebouwd. Zo’n structuur en functie moet door Iemand zijn ontwikkeld. Hij gebruikt hiervoor het voorbeeld van een muizenval. Nu zijn structuren in levende wezens veel complexer dan een muizenval. Met het aantal onderdelen wat nodig is, nemen de benodigde interacties vaak exponentieel toe en daarmee ook de complexiteit. De complexiteit van het DNA-RNA alleen al is duizelingwekkend groot.

9) Bijna alle voordelige mutaties moeten dicht bij neutraal zijn. We hebben al uitgebreid besproken dat het selecteren van zwak nadelige mutaties bijna niet mogelijk is. Hetzelfde gaat natuurlijk ook op voor het selecteren van zwak positieve mutaties. Bijna alle zwak positieve mutaties vallen in Kimura’s no selection zone. Nu kan men hopen op een krachtig positieve mutatie, maar zoals eerder gezegd, mutaties bevinden zich in een bepaalde context. Zo’n gen heeft vrijwel altijd op een heel organisme maar een beperkt effect.

10) En dan hebben we altijd weer de nadelige mutaties die tussendoor nog optreden. a) Een fenomeen dat belangrijk is, is Muller’s ratchet. Het genoom is opgebouwd uit grote blokken die niet recombineren. Dat betekent dat binnen zo’n blok goede en slechte mutaties niet kunnen worden gescheiden. Nadelige mutaties zijn in de meerderheid, dus zulke blokken moeten degraderen. b) nadelige mutaties veroorzaken te hoge selectieve kosten. Als we zouden selecteren op voordelige mutaties, moeten we nadelige mutaties negeren, en bouwen we dus nog sterker nadelige mutaties op. c) mutaties zijn niet volledig random. Er zijn hotspots en cold spots. Dat helpt niet. Stel dat we een voordelige mutatie hebben op een hotspot. Dan moeten we vervolgens wachten tot ook de cold spot is gemuteerd. Ondertussen muteert de hotspot weer verder met een nadelige mutatie. Zulke niet-random mutaties genereren geen informatie. d) Genetici nemen aan dat sinds onze afsplitsing van de chimpansee, zowel de chimpansee als de mens duizenden nadelige mutaties moet hebben gefixeerd. De logische conclusie is dan dat ons genoom ten opzichte van onze voorouder is gedegenereerd. We verschillen van de chimpansee op minstens 150 miljoen nucleotide posities veroorzaakt door minstens 40 miljoen fixaties. Hypothetisch 20 miljoen bij de chimpansee en 20 bij de mens, en selectie kan hiervan slechts 1000 hebben bewerkstelligd. De rest moet dus door random drift zijn ontstaan. 1000 gunstige mutaties te midden van miljoenen ongunstige mutaties, als dat waar was, dan waren we niet alleen inferieur aan onze aapachtige voorouder, we zouden al lang zijn uitgestorven.

Maar hoe zit het dan met micro-evolutie? Want dat bestaat echt. Micro-evolutie creëert geen informatie, maar maakt gebruik van bestaande informatie en variatie. Die wordt op verschillende manieren gecombineerd en toegepast. Het genoom en de variatie erin zijn er speciaal voor ontworpen om dat te kunnen doen.

Feedback & Vragen 2024: Wie hebben prof. dr. Johan Braeckman als (co-)promotor gehad?

Vanwege het aangekondigde afscheid1 van prof. dr. Johan Braeckman aan de Universiteit Gent is het goed om te kijken naar de academische nazaten van deze geleerde. Dat kan nuttig zijn om te zien hoe de hazen lopen. Bovendien staat Braeckman bekend als bestrijder van het zogenoemde creationisme en Intelligent Design. Let op: Het is zeer goed mogelijk dat zijn leerlingen (= masterstudenten en promovendi) anders over deze zaken (zijn gaan) denken. Hier alle proefschriften (en indien bekend masterproeven) die door de vlijtige arbeid van de leerlingen (= masterstudenten en promovendi) van Braeckman zijn gerealiseerd. De lijst hieronder is ‘onder constructie’.

(2004) Gunter Bombaerts – Waste Depositionism. A philosophical inquiry on technoscientists and nuclear waste.

(2005) Pieter Blondeel – Scientology: vrijheden in conflict (licentiaat).

(2005) Joke Van Laere – Digitale variabiliteit en gedrag bij Pan paniscus (licentiaat).

(2007) Maarten Boudry – De naakte Keizers van de Psychoanalyse: De Immunisatiestrategieën van een Pseudowetenschap (Masterproef).

(2007) Griet Vandermassen – Anthropological presuppositions of the Darwinian view of women: a historical-critical analysis of the debate between feminism(s) and darwinism(s).

(2010) Dirk Verhofstadt – Pius XII en de vernietiging van de Joden. Een historisch en moraalwetenschappelijk onderzoek naar de morele verantwoordelijkheid van Pius XII ten aanzien van de “Endlösung der Judenfrage”.

(2010) Thomas Vervisch – Engineering peace and development: a critical analysis of social capital, ‘social engineering’, and NGO-interventions: case study Burundi.

(2011) Stefaan Blancke – Towards an integrated understanding of creationism in Europe. Historical, philosophical and educational perspectives.

(2011) Maarten Boudry – Here be dragons: exploring the hinterland of science.

(2011) Katinka Quintelier – The bridges between ‘is’ and ‘ought’: individual differences in moral cognition and their philosophical relevance.

(2014) Stijn Bruers – Born free and equal? On the ethical consistency of animal equality.

(2016) Rutger Lazou – Het ideale aantal katten: een moraalwetenschappelijke analyse (Masterproef).

(2018) Florian Vanhaute – Wat is een soort? Een filosofische analyse (Masterproef).

(2019) Celine Perquy – Schepping en evolutie in het Vlaamse onderwijs. De rechtvaardige plaats van het creationisme en de evolutietheorie binnen het Vlaamse secundair onderwijs (Masterproef).

Voetnoten

Prof. dr. Johan Braeckman hangt zijn professorenmantel aan de wilgen – Niet alle vakgebieden accepteren de doorwerking van Darwins Universele Zuur

In zijn boek ‘Darwin’s Dangerous Idea: Evolution and the Meanings of Life’ (1995) vergelijkt filosoof dr. Daniel C. Dennett de evolutietheorie met een ‘universeel zuur’ dat overal doorheen vreet. Het lost volgens deze filosoof niet alleen biologische vraagstukken op, maar ook psychologische, religieuze, culturele, ethische etc. In zijn boek ‘Evolutionair denken: De invloed van Darwin op ons wereldbeeld’ (2006) geeft wetenschapsfilosoof dr. Chris Buskes hetzelfde aan.1 Aan de Universiteit Gent heeft dr. Johan Braeckman zich hard gemaakt voor dit vakoverstijgende zuur. Maar niet iedereen aan die universiteit zit daarop te wachten, het zuur lijkt buiten de evolutiebiologie deels zijn werkende kracht te verliezen. Braeckman hangt zelfs zijn professorenjas aan de wilgen en zwaait, negen jaar eerder dan gedacht, af. Begin deze maand verscheen er een interview met hem in het katern Zeno van het Vlaamse dagblad De Morgen.2 Braeckman geeft aan niet bitter te zijn, maar wel het gevoel te hebben dat zijn rol aan de universiteit is uitgespeeld.3 Het interview zorgde, zeker in Vlaanderen, voor enige beroering.4

Inauguratie van de Universiteit Gent door de prins van Oranje in de troonzaal van het stadhuis op 9 oktober 1817. Schilderij is van Mattheus Ignatius van Bree (1773-1839). Bron: Wikipedia.

Dr. Johan Braeckman

Dr. Johan Braeckman is een Vlaams filosoof en hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Gent. Hij studeerde wijsbegeerte en menselijke ecologie aan de Vrije Universiteit te Brussel. Daarna studeerde hij Environmental History and Human Ecology aan de University of California te Santa Barbara. In 1997 promoveerde hij aan de Universiteit Gent op een proefschrift met als titel ‘De natuurlijke orde tussen noodzaak en toeval, welwillendheid en vijandschap, ontwerp en evolutie: de darwinistische transitie’. Zijn promotor was de bekende naturalistische filosoof wijlen dr. Etienne O. Vermeersch (1934-2019).5 Vanaf 1998 is dr. Braeckman als hoogleraar verbonden aan de vakgroep ‘Wijsbegeerte & Moraalwetenschap’ van de Universiteit Gent. Voor hem als naturalist zijn Vlaamse creationisten een doorn in het oog. Daarom ontving hij begin 2008 maar liefst 200.000 euro om de evolutietheorie te redden en creationisten, die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof, en ‘Intelligent Design’-aanhangers te bestrijden.6 Helaas scheert hij daarbij Islamitische en Christelijke creationisten vaak over één kam.7 Bekende leerlingen (masterstudenten) en promovendi van Braeckman zijn bijv. dr. Stefaan Blancke, dr. Maarten Boudry, Céline Perquy, dr. Griet Vandermassen en Frank Verhoft.8 Veel van zijn leerlingen zijn sterk naturalistisch in hun denken en moeten daarom vrij weinig hebben van creationisme of Intelligent Design. Op deze stromingen wordt door hen al snel het predicaat ‘pseudowetenschap’ geplakt. De groep rond dr. Braeckman is echter ook verdienstelijk geweest door in hun werk het creationisme in Nederland en Europa in kaart te brengen. Volgens de genoemde geleerden moet de evolutietheorie wel een universeel zuur zijn dat alle vakken doortrekt. Maar ook hier geldt het spreekwoord ‘waar twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen’. Want deze gedachte levert weerstand op bij, wat dr. Braeckman noemt, progressief links. De wens tot acceptatie van de universele gevolgen van de evolutietheorie (de verwording tot een ideologie) verkrijgt hiermee dus niet alleen weerstand van religieus-creationistische zijde. Pogingen om middels projectvoorstellen opnieuw een flinke zak met geld vrij te krijgen, lopen iedere keer averij op. Dr. Braeckman werpt, na herhaalde pogingen, nu de handdoek definitief in de ring. ‘De weerstand tegen Darwin is alleen maar toegenomen’.9

Ambities buiten academische context

Dr. Braeckman werd dus geïnterviewd door een journalist van De Morgen. Een interview dat, zeker in Vlaanderen, veel heeft losgemaakt.10 Hoe kan het dat het evolutionaire denken zoveel weerstand ontvangt op een seculiere universiteit? Dat is een vraag die bij veel naturalisten blijft hangen. Aan het begin van het interview wil Braeckman er vooral op wijzen dat hij een goede tijd heeft gehad aan de universiteit. “Ik heb les mogen geven aan duizenden studenten, ik heb mij grondig mogen verdiepen in boeiende onderwerpen, ik heb artikelen en boeken kunnen schrijven, ik heb zo’n twintig mensen bij hun doctoraat begeleid. Het waren hele mooie jaren. Maar ik heb al een tijd het gevoel dat ze voorbij zijn.” De filosoof geeft aan dat het niet ligt aan zijn inspiratie of ambities. “Integendeel, ik denk dat het beste nog moet komen”. Deze ambities gaat hij echter niet meer in academische context realiseren. Braeckman geeft aan altijd veel geluk gehad te hebben met de fondsen, maar dat er de laatste vijf à tien jaar niets meer uit zijn projecten is gekomen.

Darwin ligt niet goed in de markt

Het onderzoek dat dr. Braeckman vaak begeleidt vertrekt vanuit evolutionair perspectief, met de theorie van Charles Darwin als uitgangspunt. “En u voelt waar ik naartoe wil: die invalshoek ligt niet meer zo goed in de markt. Als zulke projecten in commissies worden besproken, zijn er altijd wel enkele leden die niet hoog oplopen met de evolutietheorie, en het dossier blokkeren.” Journalist De Ceulaer merkt op dat het verzet tegen een evolutionaire invalshoek ook sterk is als het gaat om de beschrijving van de verschillen tussen man en vrouw (zoals het verzet tegen het werk van dr. Griet Vandermassen11). Braeckman beaamt dat: “Ten tijde van haar doctoraat was er wel al discussie over, maar niet zoals vandaag. Je kunt die evolutionaire invalshoek zinvol op veel toepassen: op onze neiging tot irrationaliteit, op moraliteit, op seksualiteit, maar ook op kunst bijvoorbeeld. Al dat onderzoek is lang goed gegaan. Twintig jaar geleden dacht ik dat ik in 2024 een gevestigde onderzoeksgroep zou hebben. Maar dat is niet gebeurd. De weerstand tegen Darwin is alleen maar toegenomen.” Het evolutionaire denken krijgt dus ook weerstand door geleerden die achter de genderideologie staan, waarvan sommigen het verschil tussen mannen en vrouwen zouden willen wegpoetsen. Dit laatstgenoemde denken vanuit de genderideologie veroorzaakt ook grotendeels de weerstand tegen projectaanvragen van dr. Braeckman. Het spijt Braeckman dat men de waarde van interdisciplinair evolutionair denken veel te weinig inziet. De geleerde geeft de strijd echter niet op. “Ik word gewoon zelfstandig spreker en auteur in plaats van hoogleraar.

Afkeer van de evolutietheorie?

Waar komt de afkeer van de evolutietheorie volgens dr. Braeckman vandaan? “Het begon al bij Darwin zelf, in 1859. Toen al waren er verhitte discussies. (…) Dat komt omdat evolutie ook over onszelf gaat. (…) Als het gaat over verschillen tussen mannen en vrouwen, dan heeft iederéén ineens een mening – zelfs al heeft men daar geen letter over gelezen. En wie niets wíl lezen over evolutie, heeft vaak de sterkste opinies.” Journalist De Ceulaer merkt verontwaardigd op dat men aan de universiteit de wétenschap toch zou moeten aanvaarden. “De lat voor evolutionaire verklaringen wordt heel hoog gelegd. Je kunt aan de universiteit van alles beweren vanuit een freudiaanse, psychoanalytische invalshoek en nauwelijks iemand zal zich daartegen verzetten. Die lat ligt juist heel laag.” En dit terwijl, in tegenstelling tot de in Gent aanvaarde psychoanalyse, volgens de filosoof, ‘de evolutionaire wetenschap harde data presenteert’. Braeckman geeft aan dat er ook een ideologische afweer is. “Bij velen leeft het idee dat evolutionaire verklaringen seksistisch en racistisch zijn en het kapitalistische systeem ondersteunen. Het is interessant dat de weerstand van conservatieve creationisten komt – die denken dat God de wereld heeft geschapen met alles erop en eraan – én ook van de progressieve linkerkant. Zij vinden elkaar in die strijd. Ze delen de afkeer van Darwin. De essentie van die weerstand gaat over wie wij zijn, daarom voelen mensen zich zo sterk aangesproken.” Bovendien vinden andere disciplines de evolutiebiologie bedreigend. “Het idee dat de evolutiepsychologie andere verklaringen wil vervangen. (…) Dat is niet zo. Evolutiepsychologen vullen bestaande kennis aan. Menswetenschappers hebben de neiging om te focussen op wat we de ‘proximate’ verklaringen noemen. (…) Maar er is ook een ‘ultimate’ verklaring. die antwoordt op de diepe vraag: waarom (…).

Proximate en ultimate verklaringen

Het benoemen van het verschil tussen proximate en ultimate verklaringen12 is een sterk punt van de geleerde. Braeckman neemt als verduidelijking de medische wetenschappen. Proximate verklaringen zijn dan antwoorden op de vragen naar hóé iets (zoals een hart of nieren) werkt. Ultimate verklaringen zijn dan antwoorden op de vragen naar waarom we iets (zoals een hart of nieren) hebben. Naturalisten en creationisten zullen waarschijnlijk nauwelijks verschil van inzicht hebben bij de eerste set verklaringen. Bij de tweede set verklaringen zal de schoen (soms) wat wringen. Het komt zeer bevooroordeeld over dat Braeckman hier slechts voorrang geeft aan evolutionaire verklaringen (die passen binnen Universele Gemeenschappelijke Afstamming) en niet aan teleologische verklaringen (die passen binnen Intelligent Design). Mogelijk omdat Intelligent Design door naturalisten a priori gedefinieerd wordt als pseudowetenschap. Echter, juist binnen de medische wetenschap en de neurowetenschap lijken teleologische verklaringen het veel beter te doen.13 Seksualiteit wordt als, laatste hier genoemde voorbeeld, óók gezien als Meesterwerk.14 De hoogleraar meent dat academici ‘vaak niet geïnteresseerd’ zijn ‘in ultieme verklaringen’. “De cruciale vragen worden zelfs aan de universiteit nauwelijks gesteld. Terwijl dat toch evident zou moeten zijn. Als je nadenkt over culturele producten, moet je toch willen weten waaróm we die producten maken.” De vraag waar je vanuit cultureel perspectief bij kunst het meest in geïnteresseerd zou moeten zijn is, volgens hem, de vraag waarom er zoiets bestaat als kunst. Volgens dr. Braeckman kun je die vraag niet beantwoorden zonder een evolutionaire invalshoek. Daar ben ik het beslist mee oneens. De teleologische invalshoek van Intelligent Design kan prima (wellicht zelfs beter) een ultimate verklaring geven naar aanleiding van deze vraag. Ik meen zelfs dat de vraag waarom er toegevoegde creativiteit en schoonheid in de schepping bestaat (en daarmee ook de, door mensen gefabriceerde, kunst), het beste beantwoord kan worden door een teleologische ID-verklaring. Veel beter dan door een evolutionaire verklaring.15 Braeckman verduidelijkt het verschil tussen proximate en ultimate verklaringen met de (bouw van de) piramiden van Egypte. “U reist naar Egypte en de gids is een archeoloog die u van alles vertelt over de piramides. Waarvan de stenen gemaakt zijn. Hoe groot die stenen zijn. Hoe ze naar boven werden getakeld. Wie de mensen waren die dat deden. Dat leer je allemaal. Maar die gids geeft geen antwoord op de vraag waaróm die piramides werden gebouwd. Dat zou toch vreemd zijn. Als je niet weet dat het grafmonumenten voor de farao’s waren, wat weet je dan?” Dat geldt ook voor ultimate verklaringen: ‘wie die niet kent, kent maar de helft van het verhaal.’ Wanneer dr. Braeckman een aanstelling had gehad aan een creationistische universiteit (of: een universiteit vanuit ID-perspectief), dan had hij kunnen werken aan zowel proximate als ultimate verklaringen (zij het niet vanuit evolutionair perspectief maar vanuit teleologisch ID-perspectief).

Stoppen

Wanneer zijn Gentse collega’s de evolutietheorie in de bovengenoemde volle breedte hadden aanvaard, dan was dr. Johan Braeckman op zijn post gebleven. Hij zou dan ook een echte onderzoeksgroep gehad hebben. “Nu ben ik min of meer alleen. Mensen die bij mij doctoreerden, vonden hun eigen weg, tot aan buitenlandse universiteiten. Het verschaft mij vreugde, maar het betekent ook dat ik in mijn eentje zou moeten werken. En daar zie ik de zin niet meer van in.” Een andere functie aan de universiteit (zoals het bestuur of decanaat) ziet Braeckman niet zitten. Hij vindt dat het huidige universitair bestel de nodige flexibiliteit mist en zou graag zien dat er meer interdisciplinair gewerkt zou worden. Hoewel je juist aan de universiteit die interdisciplinaire structuren kunt creëren, vindt dat nu véél te weinig plaats.

Naturalist pur sang

Aan het slot van het interview laat dr. Johan Braeckman zien dat hij een naturalist pur sang is, geworteld in de heidense, d.w.z. Grieks-Romeins Epicurische, natuurfilosofie. Journalist De Ceulaer vroeg Braeckman welk boek van een groot filosoof hij zou aanraden. Het antwoord hierop is tekenend: “Ik zou zeggen: Epicurus, maar dan in de versie van Lucretius ‘De rerum natura’, ‘De natuur der dingen’ in de vertaling van Piet Schrijvers, is een van de grote werken uit de filosofische oudheid. En het is absoluut nog altijd aangenaam om te lezen. Lucretius maakte al lang voor Darwin duidelijk dat er geen doelgerichtheid bestaat in de natuur, dat de mens niet op een hiernamaals hoeft te hopen, dat de goden niet bestaan. Hij bestreed ook al bijgeloof en legde veel nadruk op positieve waarden: vriendschap en rust, genieten maar met mate, geen geweld. Het goede leven, kortom. Waar ik ook enorm van hou.” Dit is ook wat evolutiebioloog Ruben Jorritsma (MSc.) constateerde in zijn Masterscriptie: “Lucretius’ poem is of special significance, because it was the reemergence of this text at the onset of the renaissance that brought Epicurean thought back to the attention of natural philosophers.16 De wijze Salomo blijkt opnieuw gelijk te hebben: er is niets nieuws onder de zon. De ultieme strijd rond doelgerichtheid in de natuur is al eeuwen oud. Ultimate evolutionaire verklaringen, als universeel zuur, worden (gelukkig) niet door iedereen gewaardeerd en geaccepteerd.

Met zeer veel dank aan een Vlaamse medecreationist die deze krant voor mij afgehaald en opgestuurd heeft.

Voetnoten

Zomercursus ‘De geheimen van de aardkorst’: een goed creationistisch initiatief uit het verleden (1993)

Creationistisch-geologische vakkennis wordt de laatste jaren spaarzamelijk gevonden in Nederland en Vlaanderen. Er zijn wel geologen die achter het klassieke scheppingsgeloof staan, maar veelal zijn deze geleerden druk met hun dagelijkse werkzaamheden of kiezen zij er voor om niet in de openbaarheid te treden. Er zijn er ook die vol goede moed zijn begonnen aan creationaire geologie vanuit het catastrofenmodel, maar later zijn afgehaakt.1 Vandaag zag ik in een oude krant van het Nederlands Dagblad een advertentie staan. Het zou mooi zijn als dit initiatief uit het verleden in het heden opnieuw opgezet zou kunnen worden. Hieronder een korte beschrijving van de advertentie, in de hoop dat het herinneringen oproept bij oudgedienden en met het verzoek tot meer informatie. Tot eer van onze Schepper en tot heil van de naaste.2

Praktische informatie

Ruim dertig jaar geleden, in 1993, werd er in het gebouw van de Evangelische Hogeschool (Drentsestraat 1) te Amersfoort een zomercursus georganiseerd. De cursus was onderdeel van de zogenoemde EH-Zaterdag Academie en had als titel ‘De geheimen van de aardkorst’. De cursus vond plaats van donderdag 19 augustus 1993 tot en met zaterdag 21 augustus 1993. De cursusdagen vonden plaats vanaf tien uur in de ochtend tot en met drie uur in de middag. De kosten voor de cursus bedroegen 165 gulden, en dit was exclusief een bijdrage voor het lesmateriaal.

Inhoudelijke informatie

Het betreft dus een driedaagse geologische cursus met excursie. Het doel is het bestuderen van het ontstaan van het Nederlandse landschap. “Daarbij wordt ook aandacht gegeven aan de herinterpretatie van catalogi van musea, de werking van de Rijksgeologische Dienst, het lezen van geologische kaarten, etc.” Op de eerste cursusdag werd een algemene inleiding in het vakgebied geologie gegeven, met aandacht voor de historische en praktische kant van dit vakgebied. Op de tweede cursusdag werd er gekeken naar het werken met geologische kaarten en de werkwijze van de Rijksgeologische Dienst. Tegenwoordig valt dit onder de Geologische Dienst Nederland als onderdeel van TNO.3 Op de derde cursusdag was er een excursie waarbij het geleerde in de praktijk kon worden gebracht en er werd er gekeken naar de relatie tussen de verschillende landschapsvormen. De doelgroep is allen die geïnteresseerd zijn in het Nederlandse Landschap, maar in het bijzonder werd gefocust op onderwijskundigen zoals aardrijkskundedocenten.

Docenten

Van de vier docenten is er nog één in leven: drs. A. (Tom) Zoutewelle. Zoutewelle is nog steeds actief, hij organiseerde onlangs nog een congres, in samenwerking met Wort und Wissen, rond de grote oorsprongsvragen4 en leidde bovendien in 2018 ook een aantal geologische excursies voor Weet Magazine in de Belgische Ardennen.5 De andere docenten waren drs. J.A. (Koos) van Delden (1943-2019), ing. H. (Henk) Wiegers (1927-2012) en ing. C. (Cok) van der Louw (1940-2003). Van Delden studeerde wiskunde aan de Universiteit Leiden, was een van de oprichters van de Evangelische Hogeschool, bekend van de EO-serie ‘Adam of Aap6 en auteur van onder andere het boek ‘Schepping en wetenschap’.7 Wiegers studeerde weg- en waterbouwkunde aan de HTS te Groningen, schreef diverse creationistische artikelen voor het Nederlands Dagblad en publiceerde verschillende brochures zoals ‘De geologische kolom’.8 Van der Louw studeerde bodemkunde, werkte als adviseur Bodem en Water bij een ingenieursbureau en schreef samen met de hiervoor genoemde Henk Wiegers het boekje ‘De zondvloed in Nederland’.9 Van der Louw en Wiegers zijn beiden begraven op begraafplaats ‘De Boskamp’ te Assen.

Verzoek

In de advertentie wordt gesproken over cursusmateriaal en mogelijk is er door dezen of genen verslag gemaakt van deze zomercursus. Graag zou ik dit materiaal willen inzien. Wie kan mij helpen aan dit materiaal, dat mogen ook scans of foto’s zijn van het cursusmateriaal of bijbehorende aantekeningen. Correspondentie kan via het contactformulier van deze website of via info@oorsprong.info. Het is aan te bevelen om een dergelijke cursus anno 202x opnieuw te geven, uiteraard aangevuld met de meest recente creationistische inzichten.10 Als de Heere het leven en de gezondheid geeft, wil ik daar graag in meedenken, en als de energie terug komt ook weer aan meewerken.

Voetnoten

Mens is beeld, geen soort

De afzonderlijke schepping van de mens, met zijn specifieke geestelijke vermogens, heeft hem in staat gesteld te zondigen en ook van zonde te worden verlost. Daarin onderscheidt de mens zich van dieren. Het probleem dat orthodoxe christenen met de evolutietheorie kunnen hebben, ligt niet aan de wetenschappelijke feiten. Die zijn duidelijk: als bacteriën, planten of dieren in veranderende omstandigheden komen, kunnen nieuwe vormen, rassen of zelfs soorten ontstaan, die aan die veranderingen beter zijn aangepast. Bijvoorbeeld bacteriën die resistentie tegen antibiotica ontwikkelen, of planten die een warmer klimaat beter verdragen. Deze evolutie kan dus de vormenrijkdom in de natuur vergroten.

Ook het mechanisme voor deze evolutie is in de vorige eeuw opgehelderd. De vorm en functie van levende organismen is erfelijk vastgelegd in de genen van het DNA, die de genetische codes bevatten voor de bouwstenen van de organismen. In dat DNA kunnen, naar men meent, toevallige veranderingen optreden die dikwijls, maar niet altijd, kunnen worden hersteld. Behalve deze mutaties kunnen zich ook wijzigingen voordoen in de volgorde en aantallen van de genen, die de codes bevatten. Zulke recombinaties voegen in principe geen nieuwe informatie aan het DNA toe, terwijl mutaties veranderingen in de vorming van de bouwstenen tot gevolg hebben. Hierdoor kunnen afwijkingen in de vorm of functie van de cellen van het organisme optreden die soms zelfs fataal voor het overleven kunnen zijn. Mutaties zijn vrijwel altijd verliesmutaties, zelden of nooit is een echte winstmutatie bij bacterie, plant of dier aangetoond. Zo is resistentie op zich natuurlijk gunstig, maar berust, voor zover genetisch onderzocht, op het verlies van de factor waarop het schadelijk agens zou moeten aangrijpen.

Evolutie door mutatie en/of recombinatie werkt dus meestal genetisch verarmend en is daarom bij uitstek ongeschikt voor de ontzaglijke toename van genetische informatie in het DNA, die zou hebben moeten optreden bij een evolutie ‘van amoebe tot mens’. Dit laatste is wat men gewoonlijk onder de evolutie in de levende natuur verstaat, maar dit zou als macro-evolutie moeten worden onderscheiden van de boven besproken, wetenschappelijk vastgestelde micro-evolutie op soortniveau. Darwin heeft, bij zijn geniale voorstelling van de evolutietheorie halverwege de negentiende eeuw, weliswaar op macro-evolutie gedoeld, maar miste de genetische en biochemische kennis, die pas in de vorige eeuw is ontwikkeld.

Wel vond hij het al zeer problematisch, dat bij fossiele resten van vroegere organismen geen sporen van zo’n evolutie waren gevonden. Bij een geleidelijk voortschrijdende evolutie van lagere naar hogere levensvormen zouden overgangsvormen immers heel overvloedig moeten optreden, maar dat was toen, en is ook thans nog, niet het geval. Fossielen, die als overgangsvorm kunnen worden geïnterpreteerd, zijn uiterst schaars. Gewoonlijk is een levensvorm in opeenvolgende aardlagen zeer constant tot hij opeens, in tal van opzichten veranderd, afgewisseld wordt door een nieuwe vorm in de hogere aardlagen. Het probleem dat christenen met evolutie kunnen hebben, is dat zij, in plaats van aan de wetenschappelijk bewezen micro-evolutie, denken aan de macro-evolutie, die niet alleen onbewezen is, maar waarvoor ook geen mechanisme bekend is.

Naar zijn aard

We weten in de landbouwveredeling dat bijvoorbeeld tarwe en honden in tal van verschillende rassen zijn te kweken, maar het blijven altijd tarwe en honden, het worden nooit gerst of katten.

Blijkbaar vertonen levensvormen grenzen waarbinnen ze micro-evolutie vertonen, maar waar ze niet buiten kunnen treden (behoudens moderne methoden van genetische manipulatie die in de vrije natuur niet voorkomen). Al in de vorige eeuw werd daarvoor het begrip ‘baramin’ ontwikkeld (‘bara’ = scheppen en ‘min’ = aard, soort). Dit vanuit de gedachte dat God volgens Genesis de oersoorten schiep ‘naar hun aard’, waaruit dan door micro-evolutie de verdere soortenrijkdom op aarde kon ontstaan. Deze idee is nog steeds in lijn met de wetenschappelijke feiten. Het blijft ook nog denkbaar dat God de microevolutie beïnvloedt om de vorming van nieuwe soorten te bewerkstelligen, maar dat onttrekt zich uiteraard aan wetenschappelijke toetsing. Dat al die soorten DNA bevatten, waarvan de samenstelling bij verschillende soorten grote overeenkomst kan vertonen, wekt geen verwondering. Ook de moderne ontwerper gebruikt dezelfde elementen om geheel uiteenlopende creaties vorm te geven.

Naar Gods beeld

De mens is niet geschapen ‘naar zijn aard’, maar ‘naar Gods beeld’ en fossiele resten van primaten zijn dan ook òf typisch aapachtig of duidelijk menselijk. Zijn afzonderlijke schepping met zijn specifieke geestelijke vermogens heeft de mens in staat gesteld te zondigen en ook van zonde te worden verlost. Ieder, die een huisdier heeft, kent diens aanhankelijkheid en, tot op zekere hoogte, het onderling begrip. Maar er is geen gesprek mee mogelijk, zelfs niet met een papegaai. Dieren communiceren met geluiden, gebaren en mimiek, maar het in spraak formuleren van gedachten en gevoelens is voorbehouden aan de mens. Dieren kunnen ook in meerdere of mindere mate tellen, maar dat niet doorzetten tot in het oneindige, ze hebben geen besef van oneindigheid of eeuwigheid. En al vlooit en knuffelt een apin nog zo met haar jong, het blijkt dat zelfs een chimpansee zich niet in een ander kan verplaatsen: liefde is een typisch menselijk vermogen. Het zijn juist deze drie communicatieve eigenschappen van de mens, die de omgang mogelijk maken, onderling en met God.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Nederlands Dagblad. Bron: Bruinsma, J., 2006, Mens is beeld, geen soort, Nederlands Dagblad 63 (16.316): 7.

‘Creationisme houdbaar mits huiswerk goed wordt gedaan’ – Drs. Tom Zoutewelle pleit in ID-interview voor meer academische kennis binnen het klassieke scheppingsgeloof

Onder Nederlandstalige christenen kan 2005 gezien worden als ‘Intelligent Design‘-jaar. Deze wetenschappelijke gedachte veroorzaakte een politieke rel doordat toenmalig Nederlands minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Intelligent Design zag als mogelijke brug om wetenschappers en onderwijskundigen van verschillende geloofsrichtingen met elkaar te verbinden. In het Nederlands Dagblad verscheen er in dat jaar een serie interviews met mensen die hun mening gaven over Intelligent Design. Twee interviews wil ik via deze website eruit lichten: die met drs. Tom Zoutewelle en met de nu wijlen prof. dr. Johan Bruinsma.1

Het interview met wijlen prof. dr. Johan Bruinsma (1927-2017) heb ik al besproken op deze website.2 Drs. Tom Zoutewelle studeerde biologie en geologie en is de kartrekker van Stichting Creaton. Zoutewelle is nog steeds actief op dit gebied en organiseerde vorig jaar, in samenwerking met Studiengemeinschaft Wort und Wissen, een congres over ‘De Grote Vragen’.3 In 2005 was hij ook actief binnen de Nederlandse ID-beweging. Veel deelnemers uit die tijd zijn tegenwoordig helaas opgeschoven. Tegenwoordig wordt Intelligent Design vooral nog verdedigd door Nederlandse creationisten.4 Hierbij geldt wel de regel dat alle jongeaardecreationisten menen dat er Intelligent Ontwerp in de schepping zichtbaar is, maar niet alle geleerden die Intelligent Ontwerp in de schepping detecteren jongeaardecreationisten zijn. Overigens zie je tegenwoordig ook sommige theïstische evolutionisten, zoals de Oxfordse hoogleraar theoretische natuurkunde dr. Ard Louis, weer flirten met Intelligent Design.5

Variatie binnen het basistype

Drs. Tom Zoutewelle kwam voor het eerst met ‘Intelligent Design’ in aanraking door de boeken van de bekende biochemicus dr. Michael Denton. In 1996 las de bioloog en geoloog het boek van dr. Michael Behe over niet-reduceerbare complexiteit, een concept binnen de ID-beweging. Omdat Zoutewelle al jaren een bekend gezicht is binnen het Nederlandse schepping-evolutie-debat wordt hij geïnterviewd door dr. Tjirk van der Ziel. Zoutewelle geeft aan sympathie te hebben ‘voor de gedachte dat achter de natuur een ontwerp zit’, maar geeft ook aan ‘geen behoefte aan een evolutiemodel’ te hebben. Wel ziet de geleerde een grote mate van variatie onder levende wezens. Dat kunnen we waarnemen in de natuur, maar zeker ook bij gedomesticeerde dieren.6We weten ook dat eenden, ganzen en zwanen een gemeenschappelijke voorouder hebben gehad. Creationisten noemen dat een basistype, een geschapen oervorm van waaruit soorten zijn ontstaan. Maar ik ben ervan overtuigd dat basistypen begrensd zijn in hun variatie.” Zoutewelle is het oneens met prof. dr. Cees Dekker c.s. die wél uitgaan van een evolutionaire ontwikkeling.

Te snelle draai richting theïstische evolutie

Zoutewelle vindt het bijzonder dat er (in 2005) zoveel Nederlandse academici achter het idee van ‘Intelligent Design’ staan. De geleerde ziet de manier waarop deze academici zich verdedigen als juist. “Ze praten bij voorkeur over een ontwerp, niet over een Ontwerper. De hypothese van een ontwerp kun je proberen wetenschappelijk te testen, en ik moet zeggen dat ik er veel in zie.” Zoutwelle vindt een God, die een evolutionaire ontwikkeling van het leven zou sturen, ‘wetenschappelijk gezien geen aanvaardbare optie’.7 Daarom houdt hij moeite met opinieleiders die afstand genomen hebben van het zogenoemde creationisme. ID is daarom ook geen alternatief voor het creationisme, Hij ziet het eerder als aanvullend en ziet (in de Verenigde Staten) overlap tussen ID en creationisme. “Creationisme is daar [over het ontstaan van leven] altijd veel duidelijker over geweest, bijvoorbeeld over de afzetting van aardlagen en het catastrofisme. Creationisten menen dat de zondvloed de verschillende aardlagen heeft gevormd.” In Nederland is die overlap ver te zoeken.8Aanhangers van ID maken naar mijn mening te snel een draai naar theïstische evolutie, omdat in hun ogen het creationisme heeft afgedaan. En dat is volgens mij niet waar.

Huiswerk goed doen

Volgens Zoutewelle is het zogenoemde creationisme houdbaar, als christenen tenminste ‘de moeite nemen hun huiswerk goed te doen’. Wat is dat volgens drs. Zoutewelle? “Daarmee bedoel ik: laat christenen een opleiding volgen in vakgebieden die in deze discussie relevant zijn, zoals de geologie of de paleontologie. Dan kunnen ze ook met autoriteit spreken; ze weten waar ze het over hebben.” Als studenten dan afgestudeerd zijn, dan ontdekken ze dat er allerlei gegevens zijn ‘die pleiten voor een catastrofale interpretatie van de aardlagen en haar fossielinhoud’.9 Zoutewelle heeft zelf dit fascinerende ook ervaren, maar het vergt volgens de bioloog en geoloog wel moed en doorzettingsvermogen. “Het is namelijk veel makkelijker om mee te lopen met de stroom.” Zoutewelle vindt dat je niet te snel moet rommelen aan de duidelijke lijn van schepping, zonde en verlossing. Dat levert problemen op en het ‘is geen vrijblijvende zaak’. Daarom zou hij graag zien ‘dat aanhangers van ID vasthouden aan een schepping en aan een zondvloed. Dat moeten we niet weggeven’.10 In het slot voert drs. Tom Zoutewelle nog een pleidooi voor zijn ‘oude aarde jonge schepping’-visie.11 De schepping heeft in ieder geval niet langer dan tienduizend jaar geleden plaatsgevonden, maar het heelal is volgens Zoutewelle ouder. “Ik geloof dat de zondvloed de mogelijkheid biedt om aardlagen en haar fossielen in korte tijd af te zetten.12

Voetnoten

Is er in Zwitserland nog Bijbelgetrouw (universitair) onderwijs te vinden? – Interview in het Reformatorisch Dagblad met ds. Reinhard Möller

In het Reformatorisch Dagblad van 17 januari 2024 stond een interessant interview met ds. Reinhard Möller, emeritus-predikant in Aesch (Zwitserland). In het interview maakte Möller zich zorgen over het spaarzame Bijbels-gereformeerde belijden wat nog in het land gevonden wordt. In het interview kwam ook de Staatsunabhänginge Theologische Hochschule Basel voor. Is dat nu (nog) wel of geen Bijbelgetrouw instituut? 1

De ingang van de Staatsunabhänginge Theologische Hochschule Basel. Bron: Wikipedia.

Ds. Reinhard Möller diende van 1985 tot en met 2022 de Freie Evangelische Gemeinde te Aesch. Tijdens de zondagse eredienst zitten er zo’n 35 mensen in de kerk. Möller maakt zich zorgen over zijn land (Zwitserland). De nationale kerken zijn veelal Bijbelkritisch. “Gelukkig zijn er nog steeds voorgangers die naar de Bijbel willen luisteren, al ervaren ze steeds minder ruimte in de kerk.” Möller schat dat er tussen de 100.000 en 200.000 Bijbelgetrouwe christenen in Zwitserland zijn overgebleven, op een bevolking van 8 miljoen Zwitsers. Möller wil met zijn gemeente Aesch bewust reformatorisch zijn. “Uitgaande van de vijf sola’s van de Reformatie: alleen de Schrift heeft gezag en mensen worden alleen door genade en alleen door geloof gered.” In Zwitserland wil Möller opkomen voor de onfeilbaarheid van de Bijbel en laat hij zijn stem horen als het gaat om medisch ethische onderwerpen.

STH Basel

Ds. Möller laat niet alleen zijn stem horen in de media, maar is ook kritisch richting de als behoudend bekendstaande Staatsunabhängige Theologische Hochschule (STH) te Basel. Möller heeft hier zelf gestudeerd en bewaart warme herinneringen aan rector prof. dr. Samuel R. Külling (1924-2003). “Hij werd honderd jaar geleden geboren, maar de STH Basel besteedt nauwelijks aandacht aan dit jubileum.” Waarom was dr. Külling zo’n belangrijk figuur voor de STH Basel? Hij promoveerde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een onderzoek naar Genesis en keerde zich tegen de Schriftkritiek.2Hij wilde jonge mensen in Zwitserland een volwaardig alternatief op universitair niveau bieden, zodat ze niet naar andere vrije faculteiten hoefden te gaan. De opleiding in Basel kwam er, maar met veel tegenstand uit de kerken.” Op Bijbelse gronden wil Möller geen mensen gaan vereren, ‘maar we moeten God wel dankbaar zijn voor wat Hij in het verleden heeft gedaan’. Dat geldt wat betreft Möller niet alleen dr. Külling, maar ook docenten zals prof. dr. Georg Huntemann (1929-2014).3 Möller heeft de indruk dat deze generatie bijna vergeten is. Studenten raad hij aan om geen theologie in Basel te studeren, maar naar Engeland of Amerika af te reizen. “Daar hebben ze betere en meer Bijbels gefundeerde literatuur en commentaren dan hier, in het Duitse taalgebied.” Sommige docenten huldigen namelijk niet-reformatorische standpunten en bijvoorbeeld een lezing van de Rooms-katholieke journalist Peter Seewald werd kritiekloos ontvangen. Vroeger was het tegenovergestelde het geval, toen kwam ex-priester Herman Hegger langs om een dergelijke lezing te geven.

De huidige rector, prof. dr. Jacob Thiessen, van STH Basel bestrijdt het bovengenoemde. Wanneer een dergelijke journalist wordt uitgenodigd, wil dat niet zeggen dat zijn verhaal kritiekloos geaccepteerd wordt. De studenten worden geleerd om andere standpunten kritisch te analyseren. Nieuwtestamenticus dr. Thiessen volgde dr. Külling twintig jaar geleden op als rector. Er wordt volgens Thiessen wel degelijk aandacht besteed aan de oprichter. “Zoals in het laatste nummer van het universiteitsblad ‘STHPerspective’, rond de twintigste sterfdag van Külling.” De honderdste geboortedag is volgens de nieuwtestamenticus pas op 9 februari 2024.4 Bovendien moet niet alleen gekeken worden wat de hogeschool niet doet, maar ook wat zij wel doet. “Als je luistert naar mijn lessen inleiding tot het Nieuwe Testament, dan kun je zien dat ik grotendeels tegen de stroom van de nieuwtestamentische wetenschap in Duitstalige landen in zwem. Dat geldt ook voor mijn lessen over Bijbelse hermeneutiek. Hierin behandel ik onderwerpen als de inspiratie, de onfeilbaarheid en het gezag van de Bijbel.

Tenslotte

Het interview zo volgend ontkomen Duitstalige landen ook niet aan het geknaag van de tand des tijds (tijdgeest). Het is goed dat Möller kritisch is, dat scherpt op. Zoals de bekende ds. Jodocus van Lodenstein (1620-1677) al zei: ‘Ecclesia reformata semper reformanda’.5 Dat in Duitstalige landen niet alles kommer en kwel is, blijkt wel uit de verschijning van het vuistdikke boek ‘Einleitung in das Alte Testament’.6 In de bijdrage over Genesis ontbreekt het werk van Külling helaas, maar de hoofdredacteuren dr. Walter Hilbrands en dr. Hendrik J. Koorevaar staan, zeker op dit punt, bekend als Bijbelgetrouw.7 Paulus roept in 1 Timotheüs 4 op om acht op onszelf te hebben en op de leer. Dat lijkt mij een goede en blijvende les, persoonlijk, maar ook als organisatie of instituut: “Heb acht op uzelven en op de leer; volhard daarin; want dat doende, zult gij en uzelven behouden, en die u horen” (1 Tim. 4:16, SV).

Voetnoten

Kees-Jan en het geheim van de camping – Bespreking van het gelijknamige kinderboek

Opeens klinken zachte voetstappen. Dat is vast Freddy, denkt Kees-Jan. Hij gluurt door de takken naar het paadje. Hij schrikt. Het is Freddy niet. Het zijn twee groene laarzen. Die heeft Freddy niet. Kees-Jan duikt verschrikt diep weg. De laarzen staan stil. Er klinkt geritsel in de struiken.

Kees van den End is een kinderboekenschrijver die al sinds 2005 kinderboeken schrijft, onder andere bij Gebr. Koster en Om Sions Wil. Hij heeft ook een serie met als hoofdpersoon Kees-Jan. In het boek Kees-Jan en het geheim van de camping (verschenen in 2016) beleeft de familie van Kees-Jan weer nieuwe avonturen. Het is een mooi boekje geworden voor kinderen vanaf zes jaar.

Kees-Jan gaat met zijn familie naar de camping. Dat spreekt tot de verbeelding voor de kinderen. Het is goed mogelijk dat ook kinderen uit onze achterban zelf naar een camping in Zeeland zijn gegaan. Op deze camping beleeft Kees-Jan allerlei dingen en hoort hij ook verhalen over de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast ontdekt hij een verboden paadje dat leidt naar een bouwvallige caravan. Wat is daar te doen? Dat gaan we niet verklappen, lees daarvoor dit kinderboek.

Schepper (en Henoch)

Goed dat de auteur schrijft vanuit een scheppingsperspectief. Wanneer de familie van Kees-Jan in de avond naar de zee gaan en de zon zien wegzakken in de zee genieten ze van dit prachtige natuurverschijnsel. Vader en Henderike (de zus van Kees-Jan) kijken daar ook naar en vader zegt: “Wat is Gods schepping toch mooi, hé.” Deze scheppingsverwondering roept herkenning op. Op de terugweg denkt Henderike in de auto na over hoe de hemel eruit zou zien. Ze moet dan óók denken aan Henoch (en Elia), ‘zij mochten zo de hemel binnengaan’. Heel goed dat de auteur de historiciteit van Genesis erkent en dit op een alledaagse manier in zijn kinderboek verwerkt.

Conclusie

De auteur heeft een leuk kinderboek geschreven, omdat er heel veel lessen uit te halen zijn (en dat niet alleen over de schepping) raden wij het boekje aan. Sommige onderdelen zullen zeker niet iedereen in onze achterban aanspreken, het boek is vooral geschreven vanuit reformatorische perspectief met reformatorisch jargon en een beschrijving van een kerkdienst uit de Gereformeerde Gezindte. Voor wie dat geen probleem is die heeft een mooi kinderboek in handen met AVI M4.

Dit artikel werd geschreven in 2020.

Kees-Jan op avontuur in de Ardennen – Bespreking van het gelijknamige kinderboek

Op vakantie in de Ardennen, wie wil dat nu niet? Genieten van het prachtige landschap en de rijke geologie. Kees-Jan is ook op avontuur in de Ardennen. Althans, in dit kinderboek.

Kees-Jan op avontuur in de Ardennen is uitgegeven bij Uitgeverij Om Sions Wil en geschreven door C. van den End. De hoofdpersoon, Kees-Jan, gaat met zijn ouders en de rest van het gezin op vakantie naar de Ardennen. Ze hebben een blokhut gehuurd op een camping in Houffalize en ondernemen talloze activiteiten. Zoals een klimparcours, een bezoek aan een oud kasteel in La Roche-en-Ardenne, wildwaterkanoën, een grot in de buurt van La Roche en de stad Bastogne waar tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten is (Ardennenoffensief). Daarnaast beleeft het gezin een avontuur met twee jongens en een zwarte sportwagen waar een koplamp van kapot is.

Schepping en zondvloed

Het gezin is onder de indruk van de natuur in de Ardennen. Ze geven aan dit niet hadden willen missen: “Wat heeft God de aarde mooi gemaakt. En wat is de mens toch klein en nietig. Papa, Kees-Jan en Henderike hebben onder de aarde mogen kijken. Papa kijkt naar de ingang van de grot. Een diep, donker gat in de rots. ‘Wat is God groot’, zegt hij peinzend” (p. 62). Ook wordt grotvorming op een kinderlijke manier uitgelegd: “Eerst was er grond van steen en kalk. Maar de regen spoelde de kalkdeeltjes weg en de stenen bleven over. Zo krijg je de kamertjes diep onder de grond” (p. 58). Na afloop vraagt Kees-Jan aan zijn vader hoe die kalk onder de grond komt. Vader geeft aan dat dit van schelpen is. Kees-Jan is verbaasd, schelpen hier onder de grond. Henderike die ook meeluisterde geeft aan: “Dat komt door de zondvloed.” Vader stemt daarmee in. De aandacht wordt verlegd naar de Sint-Pietersberg in Maastricht. De versteende zee-egels die daar gevonden zijn ook omgekomen tijdens deze wereldwijde ramp. “’Ja kinderen’, zegt papa, ‘je ziet wel dat God alle dingen wonderlijk bestuurt. Alles wat in de Bijbel staat, is echt gebeurd! Elke keer zien we dat weer. Sommige geleerden zeggen dat het niet waar is, maar wij weten dat gelukkig wel’.” (p. 63).

Het boekje is geschikt voor de leeftijd vanaf 7 jaar (AVI M5).

Dit artikel werd geschreven in 2019.