Home » Genealogie » Over ‘dat leste goet’ van Anna van Wijck gekocht door Aellert van Meerten

Over ‘dat leste goet’ van Anna van Wijck gekocht door Aellert van Meerten

In de ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe deel 2’, getranscribeerd door dr. P.D. Spies, komt een lange tekst voor waarin Aellert van Meerten ook voorkomt. De gerichtsdag is gehouden op maandag 10 juli 1564. Hieronder wordt slechts de tekst weergegeven.1

#Replick#
Jan van Tiell al eijscher referiert hem tot zijnder duechtelicke aensprake met alles geen wes daerin bedonghen is, uind seit mede voer zijn replick, als dat Anna van Wijck Harmansdochter in horen nichtiger antwordt bij exceptie niet ontfenckelicken en kan zijn, off oeck zulcx van mijn heren ritteren und knechten van Nederbetouwe hoer zulcx niet toegelaten en zall worden, aengesien dat men tegens loffweerdighe segell unnd brieve, daerin versegelt is als dat Anna van Wijck Anthonisdochter mij eeijscher geloeft uind versegelt heeft te vriën van alzulcke twee hondert karolusguldens unnd allen scaede daerbij, gaende uuijt den Pepperkoecken, vurgemelten brieven zeker tijden van jaren, hetwelck zij niet gedaen heeft, ’t welck zij verweerster niet ontkennen en zall.

Indem zij Anna sullicx niet en dede, soe bekende sij mij eeijscher schuldich te zijn die somme van twee hondert carolusgulden uind allen scade daerbij, uind die uuijt te panden uuijt omtrent drie marghen lantz een zeker onderpant zijnde. wellick onderpant zij Anna als verweerster alnu gebruickt overmitz verwijn hebbende op Anna van Wijck Anthonisdochter uind hoer toebehoert heeft, und zij hoer daerinne versegelt heeft te betalen als des heren thins unnd bijnnenjaerschen verschenen pacht, als blickt bij den bezegelden schultbrieff voer verhaelt in mijnder aenspraecken met den inhalt van dien, daer ick eijscher mij toe referier.

Item alsoe sij verweerster bijbrenght in horer nichtiger exceptie antwordt, alsdat den besegelden schultbrieff, daer ick eijscher alnu mede spreeckende zij ende voerheen op hoer verweerster und onderpant mede gesproecken hebbe, solde gesuccumbiert zijn ter oersaecken, soe zij is seggende, van ennige rasueren uind anders etc.

Daerop seit uint repliciert Jan van Tiell als eijschers vurschreven datselffde den voergenoimden schultbrieff niet gekent en is, dan voir goet gekent is, dat Aelbert van Marten, die dat leste goet hadde gekoft van Anna van [Wijck] Anthonisdochter, brocht twee contschappen zoe zij waren, diewelck ick eijscher noet gesien off gehoert hadde. Ick zolde beijde anders waell wederlecht hebben uind dieselffde tuichden, als dat Aellert van Merten dat leste goet van Anna van Wijck Anthonisdochter gekoft hadde unnd geërft uind voldaen was voer datum van mij eijschers schultbrieff. Als blickt bij een sententie gewesen tot Kesteren durch Harman van Eck, diewelcke gewesen heeft met sampt mijn heren ritteren unnd voirt nae inhalt die sententie hierbij inbedinckt, geteikent met die C.

Item alszoe zij verweerster in hore nichtige exceptie antwort bijbrengt, alsdat ick eijscher niet gefondiert zolde zijn, mijn actiën und schult ten derden instantiën op hore te instituieren, metz als dat ick eijscher hetzelve ordell gewesen durch Harman van Delfft niet naegegaen en zolde hebben gehat unnd hetzelve datelick verlaten solde hebben etc.

Dairop seit unnt replicieert Jan van Tiell eijscher alsnu hetzelve wairhafftich te zijn, want ick hoer verweerster, soe ’t mijnder huijsfrouwen maeij is, sullicx geloeft hadde mijn actie und schult ijrst te versuecken soe veer ick se krijgen koste op Aellert van Marten, want hij dat leste goet hadde van Anna van Wijck Anthonisdochter. All hadde ick hoer sulcx niet geloeft, als jae, soe hadde ick eijscher haer verweerster niet uut kunnen gelossen, want ick geen gelt en hadde om haer verweerster uuijt hoer verwijn sij hadde op het vurschreven onderpant, dan hebben altoes mijnen schultbrieff altoes te werck gestelt als blickt ende ritter unnd knechten wael kentelick is. Soe dan die schult unnd actie goet is und die penninghen ick opgeleit hebben voer Anna van Wijck Anthonisdochter uind dat onderpant vurschreven Anna Anthonisdochter toebehoert heeft unnd zij verweerster hetzelve onderpant overmitz verwijn daerop in ’t gebruick heeft, zal hoer verweerster alle sulcke exceptie niet toegelaten worden, dan zall gehladen zijn mij eijscher op te leggen uind te betalen vermogens mijnder aenspraecken und segellbrieve voirverhaelt, want men tegen sulcke zegell unnd brieve geen exceptie off ijetwes voer geniten zall.

Dan soe zij verwerderster het onderpant gebruickt, zall zij gehalden zijn mij eijscher op te leggen unnd te betalen woe vurschreven. Off ick eijscher verhoep van mijn heren ritteren unnd knechten, dat mij toegewesen ende erkant zall worden ten minsten hoer verweerster op te leggen unnd te betalen haer schulden daer het verwijn op gemaeckt is ende dat in alden datum dan mij eijscher schultbrieff is, mitz ten dat zij verweerster zall gehalden zijn rekenonghe te doen van het gebruick van het vurschreven onderpant tot affslach van horen schulden in alden datum uind alle tot erkentenisse van mijn heren ritteren ende knechten, ende zij verweerster zall gecondemniert worden in alle die kosten van desen proces und van den angetogen boven genoimden penninghen ende schade. Uind zall mede gedaen hebben een onrechte pandtweronge und bij mijn eijscher gedaen te zijn een rechte peindinghe. Dat seit den eijscher dat recht is uind begeert des een voirordell, soe ’t versegelt als heren tijns und bijnnenjaersche verschenen pacht.

Voetnoten

  1. Spies, P.D., 2019, Ambt Nederbetuwe Gerichtssignaat Bank Kesteren 1559-1566. Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe deel 2 (Pumbo), blz. 579-581.