Home » Genealogie » Op de uitgaaf der Geestelyke Mengelstoffen door den Wel Eerwaerden, zeer Geleerden en Godvruchtigen Heere, Gerard van Aalst

Op de uitgaaf der Geestelyke Mengelstoffen door den Wel Eerwaerden, zeer Geleerden en Godvruchtigen Heere, Gerard van Aalst

OP DE UITGAAF

DER

GEESTELYKE MENGELSTOFFEN,

Over verscheidene gewichtige stukken
der Praktikale Godgeleerdheid,
in twee Delen,

Door den Wel Eerwaerden, zeer Geleerden en Godvruchtigen Heere,

GERARD VAN AALST.

Zeer Geacht en Getrouw Leeraar in de
Gemeinte Gods te WEST-ZAANDAM.

Mynen Hoog Geëerden en Geliefden
Oud-Oom.

Zoo gunt Gy dan aan Neêrlands Kerk
Dit menigmaal begeerde werk,
Een bundelken vervuld met zaken,
Wel van verscheiden soort en aart;
Doch oordeelkundig t’zaam geschaard,
Om dat zy ’t Zielen welzyn raken.

Heer OUDOOM, die Uw schonen tyd
Niet werk – en nutteloos verslyt;
Maar tracht te leren en te stichten:
Die het Talent van Uwen Heer’
Dus aanlegt, om te Zyner eer’
Ons voor te gaan en voor te lichten.

Uw werk toch is van zulk een soort,
Dat kenners heeft alreê bekoord:
My mocht het ook met hun gebeuren
let van dien dierb’ren schat te zien,
Waar van Ge nu een proef komt biên,
Het licht wel dubbel waerd te keuren.

Want het gewicht van deze stof,
Haar nuttigheid, zal U veel lof
By den Godvruchten doen behalen,
Die meermaal door U zyn gesticht;
Daartoe was ook Uw doen gericht;
Daar wilt Gy U graag toe bepalen.

Dat kon Gods Volk voor langen tyd
Getuigen; dat erkent de Nyd,
Die schoon ze op Uwen goeden handel
Steeds vruchteloos een’ laster werpt,
En hare boze tong vaak scherpt:
Gy stichtte altyd door woord en wandel.

Zelfs toen Ge Uw Wederhelft, in deugd
Een voorbeeld, Uwen lust en vreugd,
Verliezen moest, O slag der slagen!
De zwaarste in ’s levens worstel-perk!
Die ook on in het wichtig werk
U niet doen stilstaan of vertragen.

ALETTA, zulk een dierbaar pand!
Aan welke Uw dankb’re mond en hand
Een duurzame Eer-kroon heeft geschonken,
Van U thans in het licht gebracht,
Ten blyke voor het nageslacht.
Hoe zy in Godvrucht heeft geblonken.

Door ééne plaat Uw’ oogen-lust
God toen weg nam;
1 maar niet geblust
Heeft Uwen moed. om Uwe krachten,
Schoon in een hoogen ouderdom,
Zo nut te slyten: Wederom,
Geeft Gy een vrucht van heil gedachten.

Na dat Gy ’t Zinbeeld had beschoud
Van ’t Zaads verscheiden vrucht,2 ontvouwd’
Gy ons het Heil geloof naar ’t leven,
In eigen aart, natuur en kracht: 3 Van Schriften, daar men zo naar tracht,
Hebt Gy dit ook in ’t licht gegeven.

Nu hebt Ge Uw noeste bezigheid
Gesteld, in ’t gene ons opwaarts leidt,
Of toont het wezen van die dingen,
Waar op een Kristens ziel vertrouwt,
En haar geloof en hope bouwt;
Schoon mensch en duivel die bespringen.

De Waarheid U toch dierbaar is,
Die deze volgt, loopt nimmer mis:
Zy zal toch nooit haar kracht verliezen!
Om dat ze in ‘t Woord haar’ grondslag heeft,
Dat voor geen hel noch dwaling beeft:
Roemwaerdig! die haar voetspoor kiezen.

Hier op vest Gy in dit geschrift,
In ’t welk Ge waar – van valsheid schift,
De zuivere en Hervormde merken,
Van Roepinge en Genade-Staat:
Den vromen Gy dan sporen gaat,
Hun zaligheid toch uit te werken.

Naar de eeuwige Euangelie-Wet,
Die Jesus zelf heeft ingezet,
En door Zyn’ Geeft in ’t volk wil planten,
Dan Hy met Zyn genade-kracht
Van verre heeft naby gebracht,
Door middel van Zyn heil-gezanten.

Gy toont, dat dezen, een’ die roept,
En Kristus Heer en Meester noemt,
Steeds tot bekeering moeten wekken,
En leren: Die Gods wille doet,4 Is in des Vaders ogen goed
En kan te zyner eere strekken;

Wen hy zyn’ toevlucht tot het bloed
Des Lams, met een beklemd gemoed,
In waar Geloove heeft genomen:
Dat hem voor God rechtvaerdig maakt,5 Wanneer ’t Jesus liefde blaakt,
Uit wien alleen zyn heil moet komen.

’t Gemoed, dat zo gereinigd is,
Leert Gy, dat tot des Heeren disch,
Naar zyn bevel, alleen mag komen;
Geen dienaars keur de ziel behoeft:
Die hier zichzelf maar wel beproeft,6 Wordt van den Gast-heer aangenomen.

Ja Gy ons hier met nadruk leert:
Hoe me in Gods huis met vrucht verkeert,
Daar alles eerlyk en met orden
Geschieden
,7 en Eenvoudigheid,
Vereenigd met Voorzichtigheid,
In leer en daad betoond moet worden.8

Wie dankt U voor dit kleinood niet?
Daar U geen moeilykheid verdriet,
Als Gy maar vruchten moogt erlangen:
Kunt Gy het niet door spreken doen;
In d’Ouderdom noch vet en groen,
Wenscht Gy ze door uw schrift te ontvangen

Wordt uw doorwrochte werk bespot,
Van dwaal-geest, of der bozen rot;
Geen nood! Hun, die in ’t aklig donker
Beschimpen dat rechtzinnig is,
Verstrekt het licht tot duisternis:
Zy schrikken voor het Zon-geflonker.

’t Zy U genoeg, (elk weet Ge houdt
Het daar ook voor) het geestlyk zout
En kostlyk zoet van Uw betrachting
Bestraald wordt door den Heer der Kerk’:
Terwyl by vromen ’t nuttig werk,
En by den wyzen blyft in achting.

Heb dank dan, Oom! voor deze blaân
In onzen tyd zo nuttig aan
Een ieder, die het geestlyk leven,
Houdt in een heilige waardy:
Wie kent dat inniger dan Gy?
In ‘t Praktikale zo bedreven!

Gy zyt beroemd voor zo een’ Man,
Die ’t beste, daar van schryven kan,
Om dat Hy ’t zelf heeft ondervonden,
En zo veel proeven doorgestaan:
Een, niet bezet met yd’len waan,
Kan zulke zaken recht doorgronden
.

Wy bidden: Ga met schrijven voort,
Dan worde ‘er noch al meer gehoord:
VAN AALST IS IN GODS KERK EEN VADER,
Ai! schenk veel uit dien ryken schat,
Die ’t eenzaam Kabinet bevat,
Gevloeid uit Uw geopende ader.

God geve aan ieder, die dit leest,
Te lezen met bedaarden geest,
Hy neme weg al het vooroordeel,
En gunne door Zyn Geestes licht,
In dit zo duister tyd-gewricht,
Uw pen veel nut te doen en voordeel!

Hy doe de Waarheid en de Vreê
Altyd gepaard gaan, is ons beê.
Leef lang, Gezond, en in Geloven;
Tot dat Ge aanschouwt in heerlykheid,
Aan trouwe dienaars toebereid,
Gods aangezicht volmaakt hier boven.

LEONARDUS VAN MEERTEN,

S. S. Theol. Stud.

Utrecht,
Den 29 van Wynmaand,
des Jaars 1753.

Voetnoten

  1. Ziende op de Lyk-Predikaatie over Ezech. XXIV : 16, met welke het Twede Deel dezer Verhandeling besloten wordt.
  2. In Zyn Eerw. Werkje over de Gelykenis van den Zajer.
  3. In de Proeve des Geloofs.
  4. Volgens Matth. VII : 21.
  5. Rom. III : 28.
  6. 1 Kornith. XI : 28.
  7. 1 Korinth. XIV : 40.
  8. Matth. X : 16, Vergel. met Luk. XII : 42, en 2 Korinth. I : 12, Zie ook Tit. II : 7.