Mijn aandacht werd gevangen door ‘Buitenaards leven is kans voor het geloof’ (Taede A. Smedes, ND Gulliver, 27 september 2019). Leuk, iemand die gewoon durft te zeggen wat er te zien is. Natuurlijk is er buitenaards leven. De bijbel zelf spreekt er overduidelijk over, een geestenwereld die niet van deze aarde is; God is zelf trouwens ook zeer onaards. Maar dat bedoelen we meestal niet, en daaraan denken we meestal ook niet. We zoeken buitenaardse intelligentie op ons niveau. En UFO’s of UAP’s zijn een mooie aanwijzing. Dat zouden inderdaad die geesten kunnen zijn en dus niet wat we bedoelen, maar ook wezens van andere werelden, waarom niet. Als de bijbel niet letterlijk ergens over spreekt, is dat niet de ontkenning van het bestaan. C.S. Lewis dacht daarover al in zijn Out of the Silent Planet (1938), waarin de aarde was afgegrendeld van alle andere (bewoonde) planeten om die te beschermen voor de zonde die bij ons was neergestreken.
Smedes gaat vooral in op de vermeende angst bij gelovigen voor de mogelijkheid van buitenaards leven. Hij vergoelijkt dat, omdat we ‘al zoveel hebben moeten accepteren’, en noemt dan de ouderdom van het heelal die hoger zou zijn dan de bijbel zou zeggen en dat er evolutie is, ‘bij velen nog altijd een bittere pil’. Volgens Smedes ligt er een taboe op buitenaards leven, dat snel moet worden opgelost. Uit zijn verdere woorden lees ik, dat hij er heilig van overtuigd is, dat er al miljoenen jaren eerder dan wij ontstonden, elders intelligent leven is ontstaan. Die overtuiging is helaas op niets gebaseerd dan op onwetenschappelijke aannames. Dat we exoplaneten ontdekken met water betekent namelijk niets spannends, tenzij we door onze wetenschappelijke ideeën gaan denken, dat God enkel met water en zuurstof iets kan aanvangen, of dat de evolutie altijd en overal gelijk moet lopen met de veronderstelde onze. Wetenschap werkt helaas anders. De natuurwetenschappen kunnen alleen beschrijven wat er momenteel gebeurt, niet wat er ooit, buiten onze waarnemingen, gebeurd zou zijn of wat er in de toekomst zal gebeuren. Het verleden hoort bij de geschiedwetenschappen, de toekomst bij de fantasie. Een groot probleem in de evolutietheorie is de vermenging van natuurwetenschap (bv. de erfelijkheidsleer en de verandering van kenmerken van soorten) met geschiedwetenschap (bv. het ontstaan van leven). Het natuurwetenschappelijke deel is wel aardig te bewijzen en dus grotendeels aannemelijk, hoewel ook hierin telkens aardverschuivingen blijven ontstaan. Het geschiedwetenschappelijke deel is van geheel andere orde. In die wetenschap gaat het namelijk niet om wat er gebeurd zou kunnen zijn, maar om hoe het werkelijk gegaan is. Er zijn intussen zoveel vondsten die het ontstaan van leven en de eerste ontwikkeling zoals meestal wordt geschetst onmogelijk maken, dat we dat gedeelte van de evolutietheorie met goed fatsoen niet overeind kunnen houden. Maar in alle populaire verhandelingen en alle schoolboeken wordt dat wel gedaan, omdat die twee wetenschapsterreinen ineen verstrengeld als een mooi verhaal gepresenteerd worden: alles slikken of anders stikken.
Als ons eigen evolutieverhaal al niet klopt, waarom dan aangenomen, dat het er bij andere planeten (waar we nog nooit geweest zijn en dus niet werkelijk weten hoe het er is) wel zo aan toe zou gaan? Waarom niet geloven wat God zelf ons wil vertellen? Of laten we onze wetenschap ook bepalen, wat er wel of niet waar is in de bijbel?
Dick Schinkelhoek laat zich een paar pagina’s verder in dezelfde krant niet zo gemakkelijk verleiden, gelukkig. Hij laat zich niet om de tuin leiden door inscripties die suggereren, dat onze God een vrouw zou hebben. Schinkelhoek kiest ervoor, om zich te baseren ‘op wat de bijbel vertelt over wie God is’. Dat wordt wel lastig, als de wetenschap eerst gaat vertellen, wat je in de bijbel mag lezen. Wetenschap kan en mag dat niet, maar je kan die keuze maken. Schinkelhoek maakt die keuze niet. Maak je die keuze wel, wees daarin dan eerlijk voor jezelf en je lezers. Probeer dat niet quasi wetenschappelijk te verkopen. Zo raak je namelijk alles kwijt.
Helaas worden veel mensen op deze manier verstrikt. Gerrit Achterberg misschien niet, volgens het stukje van Rien van den Berg in dezelfde krant. Achterberg memoreert de vondst van een Coelacanth in 1938; een soort uit een groep die al 65 miljoen jaar van de aarde verdwenen zou zijn en zelfs als gidsfossiel diende: vindt je een fossiel van een Coelacanth in een gesteente, dan is dat gesteente dus ouder dan 65 miljoen jaar. Best lastig als je dan plotseling een levende voor je neus hebt… Wat jammer, als we dan met de wetenschap in de hand denken, bij God op tafel te kunnen kijken. Wat jammer, als we niet willen luisteren, als die God aan z’n kinderen uitlegt, wat Hij aan het doen is; als wij tegen God zeggen, dat wij het wel op onze manier willen zien. Ik hoor dat ook wel terug in de woorden van Rien van den Berg: ironie, want we kunnen helemaal niet bij God op tafel kijken, er is teveel niveauverschil. Blijf je bij God een peuter voelen en vertrouw op Zijn uitleg, ook als je er eigenlijk niets van begrijpt. Een kind van God kan niet tegen God zeggen, dat Hij onwaarheid spreekt.
Een korte versie van dit artikel verscheen in het Nederlands Dagblad (zie hier).