Home » Utrechtse streekgeschiedenis

Categorie archieven: Utrechtse streekgeschiedenis

Akte van boedelscheiding (1735) van boedel van Christina van Meerten (1651-1734)

In Het Utrechts Archief is een akte van boedelscheiding te vinden van de boedel van Christina van Meerten (1651-1734), eerst weduwe van Wernard Barbé (1651-1686), laatst weduwe van Johan de Wael (?-?). Het is een uitgebreide akte van 112 pagina’s lang. Hieronder wordt de transcriptie gegeven. Dat zal enige tijd duren, als de Heere het geeft. Daaronder wordt, met dank aan Het Utrechts Archief, de uitgeschreven akte gedeeld. Dit omdat in de transcriptie de layout weggevallen is.1

De transcriptie luidt:

“E:d: op tien srs: zeg: gedept

Boedelcedúlle, staet en inventaris, doen maken en instellen bij Willem van Vianen en Jan van Vianen als gestelde voogden over Johan Barbé, item Maria en Wernarda Barbé, te samen nagelaten kinderen en Erfgenamen van Júffroúwe Christina van Meerten, eerst wedúwe, Boedelhardster en Lijftochterse van Wernard Barbé, in zijn leven notaris voorden Edelen Hove, en procúreúr voorden Edelen Gerechte van Útrecht, en laetst wedúwe van Johan de Wael, zúlx die boedel was op dato van haer overlijden, geweest zijnde den negenden Júlij XVIIC vier en dartigh.

Om tot verstandt van dezen Inventaris te komen,

Staet kortelijk vooraff te letten:

Dat de overledene in haer leven den hare voornoemde kinderen bij haer voornoemden eersten man in echt verwekt, hadde gedaen behoorlijke verantwoordinge en bewijs van húnlieder vaderlijk goedt, alsmede dat van eenige húnner nabestaende bloedtverwanten, op henlieden bij Erffenisse was aengekomen.

En zúlx op de last van de Lijftocht, bij haer daer aen behoúden.

Alles breder volgens acte van scheidinge indato den twaelffden Febrúarij XVIIC vijff en twintigh voor Johan Wechter notaris en zo hiere getúigen gepasseert.

Dat de overledene op den voorschreven twaelffden Febrúarij XVIIC vijff en twintigh comparerende voor gemelde notaris en getúigen, hadde gemaekt hare Testamentaire dispositie.

En daerbij verklaert in alle ’t gene zij met de doodt ontrúimen en nalaten zoúde, (boven en behalven ’t geen zij úit haeren boedel bereits onder hare kinderen hadde verdeelt, en bij maeggescheidt tendage voorschreve gepasseert) zoo wel ’t gene zij (op den last vande lijftocht van Júffroúw Christina Porceliús) van haer broeder Cornelis van Meerten hadde geërft, als ’t gene zij zelfs reets bezat, off haer nogh mogt aenbesterven, niets úitgezondert, tot haere eenige en úniverseele Erffgenamen in drie egale portien te institúeren en nomineren haere drie kinderen, met namen Johan Barbé, Maria Barbé en Wernarda Barbé, met voll recht van institútie.

Onder deze conditie nochtans ten respecte van alle ’t gene haer krankzinnige zoon Johan Barbé, zoo úit hooffde van dezen Testamente van haer zoúde komen te erven, off ook bij scheidinge als voren úit haren boedel bereits aen hem toegedeelt is, in ’t geheel off zelfs ’t geringste gedeelte vandien, niet zal mogen erven off versterven op eenige vrienden van haer overleden man Wernard Barbé.

Zúllende aende nabenoemde voogdt off voogden vrijstaen om zijn capitael, zoo zij ’t nodigh oordeelen tot zijn onderhoúdt te besteden:

En integendeel, zoo door vooroverlijden van de wedúwe van haer voornoemde broeder de goederen die zij in Lijfftocht bezat, aen haer comparante gekomen zijnde, daer door hare voornoemde zoon zijn geheele inkomen, tot zijn onderhoúdt niet nodigh hadde, zoo begeerde de comparante dat die interessen zúllen worden aengelegt tot capitael, en dat het gene haere zoon indier voegen als hier voor van haer geërft heeft, off aengekomen is, zal erven en versterven op zijne twee zústers, off die van haer beide na hem in ’t leven mogte zijn.

En bij vooroverlijden van haere twee dochters voor haren voornoemden zoon, dat het dan gaen en versterven zal op Johan van Vianen, off bij zijn vooroverlijden op zijne kinderen en kintskinderen bij representatie.

En die mede alle ontbreekende, bij overlijden van haren zoon, dat dan ’t gene voorschreve is, onder bepalinge als voor, zal erven en versterven op de naeste in den bloede van haer Testatrice.

Zonder echter hierdoor eenigh verbandt op zijne portie te leggen.

Maer alleen begeerende dat er niets van zal erven en versterven op de vrienden in den bloede van haer voornoemde mans zijde.

Stellende de comparante tot voogden over haren krankzinnigen zoon, haren zwager Willem van Vianen en haren neeve Johan van Vianen, met alle zodanige magt van assúmptie, súrrogatie en súbstitútie, als eenig voogdt hebben kan, en dat te samen, off ijder van hen in ’t bizonder, en in ’t geheel,

Met seclúsie van allen anderen. En specialijk ook in allen gevalle vande Edele Achtbaere Heeren gecommitteerdens ter directie vande Momber kamer dezer stadt, en alle andere oppervoogden, waerdat haer sterffhúis mogt vallen Lc.

Alles breder bij den voorschreven Testamente.

Welke Testamentaire dispositie door haer met de doodt is geconfirmeert.

Komende dan tot particúliere Inventarisatie,

Zoo wordt gestelt als volgt:

1e capittúle van vaste goederen, obligatien, plechten Lc. aende overlede in eigendom besprooken door haren overleden broeder, de Heer Cornelis van Meerten, en welke laetst door haere drie kinderen in Lijfftocht zijn bezeten.

De Heer Cornelis van Meerten der overleden broeder heeft volgens zijne Testamentaire dispositie in dato den XVen Júnij XVIIC een en twintigh voor Mr Georg Christiaen Qúalenbrink notaris en zekere getúigen binnen deze stadt gepasseert, boven zeker praelegaet tot zijne Erffgename hadde geinstitúeert zijne zúster Christina van Meerten, eerst wedúwe van Wernard Barbé, en naderhandt van Jan de Wael voor zoo veele portien van deszelfs nalatenschap in voegen voorsz: verdeelt zijnde, als zij kinderen in ’t leven zoúde hebben bij ’t overlijden van den Testateúr, welker getal was drie, en alzoo voor drie vierde parten geworden Erffgename, en zúlx op de last van de Lijfftocht aen Christina Porceliús zijne wedúwe, haer leven lang gedúerende, besprooken, en na overlijden van dezelve. verder mede op de last van de Lijftocht aen Johannes, Maria, en Wernarda Barbé, kinderen vande voornoemde Christina van Meerten: Dat úit dien hooffde tússchen de voornoemde. Christina Porceliús wedúwe en Boedelhardersse van Cornelis van Meerten ter eene, en de overlede Christina van Meerten laetst wedúwe de Wael indie qt voor zich zelven, mitsgaders als Testamentaire Momberse over haren innocenten zoone Johannes Barbé; item Maria en Wernarda Barbé wegens de aen húnlieden besproken Lijfftocht, alsmede de Heer Johan van Vianen koopman in hoút voor de overige vierde portie mede geinstitúeerde Erffgenaem als voren, en derhalven zoo voor zig zelven, en in qt als Testamentaire mede voogdt over den voorn Jan Barbé ter andere zijde, was gemaekt de navolgende scheidinge en verdeelinge der goederen bij den voornoemden Cornelis van Meerten nagelaten, breder volgens de acte van maeggescheijdt den XXen maij XVIIC vijff en twintigh voor Mr Jacob Vervoorn notaris en zekere getúigen gepasseert, waerbij aen Júffroúw Christina van Meerten laetst wedúwe van Johan de Wael in voldoeninge van het eerste vierde part, haer úit hoofde van haren innocenten zoon competerende, bij Lotinge zijn te beúrte gevallen en toegescheiden de navolgende effecten, en dat op de last van de Lijfftocht, eerst aende voornoemde Christina Porceliús, en na haer overlijden denzelven Johannes Barbé gecompeteert hebbende, alse:

Eerstelijk een geconverteerde Lijff in Losrent Obligatie van vijff honderdt gúlden capitael, ten laste dezer provintie, en ten behoeve van Cornelis van Meerten, gestaen hebbende ten lijve van Johannes van Vianen indato den 28en meert 1715. anderdeel fol: 1085. en 154. no: 366. dús 500 – . -.

Eendardepart in een dito obligatie van Een honderdt gúlden Capitael, sprekende ten laste als boven, beleit ten name van Marten Eswijler, en ten lijve van Maria Barbé, van dato den 28en maert 1715. Eenedeel fol: 992. 104. no: 202. dús 33 – 6 – 10.

Een plechte van vier honderdt gúlden capitael ten laste van Joost Stevense van Grietúizen, gevestigt op zekere Húizinge aende oostzijde vande Oúde gracht alhier t’ Utrecht, tússchen de St Jans en de Viebrúgger, breder volgens den origineelen plechtbrieff in dato den 12en Júnij 1639. 400 – . – .

Een plechte van Dúizendt gúlden capitael, ten behoeve van Cornelis van Meerten en ten laste van Anthonij van Bosveldt, gevestigt op twee Húizingen aende Westzijde van de Snippevlúgt, breder volgens den brieff in dato den 18en Aúg: 1714. dús 1000 – . – .

Noch eene plechte van Dúizendt gúlden, ten behoeve als voren, en ten laste van Henrik Dirxe Honselaer, gevestigt op vijfftien mergen 326 roeden Landts met Húis, bergh en schúer onder den Gerechte van Oúdthúizen volgens den brieff van dato den 2en meert 1701. dús 1000 – . – .

Een goúdt signet ringetje 6 – 15 -.

Een goud zilver signet 2 – 17 – .

Een zilvere penning vanden Admirael Tromp 5 – . – .

Noch aen contant gelt van Christina Porceliús 39 – 16 – 4.

Noch úit de portie die aen Maria Barbé is toegescheiden 14 – 16 – 5.

Item noch úit de portie van Warnarda Barbé 65 – 16 – 5.

En eijndelijk noch úit de effecten van de Erffportie van Johan van Vianen 15 – 16 – 5.

Monterende de vorengemelde toegescheide effecten en gelderen te samen de somme van drie dúizendt vier en tachtigh gúlden drie stúivers dartien penningen. 3084 – 3 – 13.”

Wordt, als de Heere het geeft, vervolgd (gebleven vanaf pagina 20).

Voetnoten

Repertorium op de lenen van de Hofstede Culemborg (3) Leen 101: de helft van de waarden of zanden, die vallen in de Lek in het land van Hagestein

Op de website van de Hollandse Genealogische Databank wordt het repertorium op de lenen van de Hofstede Culemborg van 1251 tot en met 1648 gedeeld. Het repertorium is samengesteld door dr. J.C. Kort. De lenen buiten Gelderland werden eerder gepubliceerd in het tijdschrift ‘Ons Voorgeslacht’ jaargang 42 (1987). Dit repertorium omvat meer dan honderd namen ‘Van Meerten’ en is daarom zeer nuttig voor het genealogisch onderzoek. Na een korte introductie over de heren van Culemborg wordt ingegaan op de lenen. Ieder leen bespreken we afzonderlijk in deze serie. Deze serie willen we uiteindelijk, als de Heere het geeft, als springplank gebruiken naar de originele bronnen (als die er nog zijn). Hieronder een beschrijving van Leen 101: de helft van de waarden of zanden, die vallen in de Lek in het land van Hagestein.2

Het Hagesteinse bos. Bron: Wikipedia.

Beschrijving

Het is een stuk land dat genoemd wordt ‘de helft van de waarden of zanden, die vallen in de Lek in het land van Hagestein’. In 1537 was dit land gelegen over de stroom ‘aan de andere zijde onder de bank van Hagestein in Honswijk’. Het leen is 18,5 morgen groot. Het andere deel is van ‘de kapittels van Dom en Oudmunster’ en was 32 morgen en 2 hont groot, behalve 8 morgen en 62,5 roeden dat zij bestaken. Het stuk land was in 1570 jaarlijks f. 35 Karolusgulden waardig.

Zestiende eeuw

Het land komt op 4 september 1518 in leen bij Margaretha van Culemborg, dochter van Gerard, heer van Culemborg. Guillaume Provoost is aanwezig namens Margaretha, tegenover de weduwe Dirk van Steenbergen ‘bij overdracht door Melis uten Eng Melisz. voor Bernard uten Eng Bernardsz.’.3 Op 13 november 1526 komt dit leen in bezit van Ernst van Meerten, ‘bij dode van Margaretha van Culemborg, zijn moeder’.4 Op 2 september 1533 wordt het goed belast voor Margaretha de dochter van de hiervoor genoemde Ernst. Zij is non in het Vrouwenklooster buiten Utrecht. Het goed wordt belast met f. 16 Karolusgulden door haar vader.5 Op 14 mei 1537 vindt er een akkoord plaats tussen Ernst van Meerten, schout van Culemborg, en de deken en kapittel van Dom en Oudmunster. De laatstgenoemden zullen Ernst ‘na scheiding f. 600.- Karolus (…) betalen’.6 Op 14 december 1539 komt het leengoed op Jan, de oudste zoon van Ernst. Wel ‘met lijftocht van Geertruida zijn vrouw’.7 Anton van Meerten8 spring op 19 juli 1540 in voor Jan van Meerten, ‘bij dode dan diens vader’ en ‘met lijftocht van Geertruida, Jans moeder’. Tenzij hun moeder, Geertruida, hertrouwd. Wanneer Jan geestelijke wordt dan komt het leengoed op Cornelis en Jasper, de broers van Jan. Zij zullen hun zus dan f. 20 Rijnsguldens geven.9 Op 24 maart 1552 wordt het belast voor mr. Anton Sibertsz. met f. 9 Karolusgulden door Jan van Meerten. Dit wordt bevestigd door Anton van Meerten van Essensteijn. Het is te lossen met f. 150,-.10 Op 16 maart 1559 wordt het leengoed belast voor mr. Nikolaas van der Burch, kannunik, met f. 12 Karolusgulden door Jan van Meerten. Deze keer is het te lossen met f 200,-.11 Op 2 juli 1563 geldt het leengoed als lijftocht van Hermanna van Herwijnen, vrouw van Jan van Meerten (hierboven genoemd).12 Op 24 april 1570 staat er ‘Johan van Meerten met ledige hand’.13 Op 20 april 1577 laat Jan van Meerten Ernstsz. het leengoed eventueel komen op Jasper van Meerten zijn broer.14 Kennelijk leeft Jan niet meer, want op dezelfde datum komt Jasper voor zijn nichtje Geertruida van Meerten, bij dode van Jan haar vader.15 Daarnaast is ook Cornelis van Meerten Ernstsz., de hofmeester, broer van Jan aanwezig.16 Op 13 augustus 1584 is Nikolaas van Mierlo aanwezig voor Janneke, de dochter van Glaude Willemsz. ‘Bij dode van Geertruida van Meerten, haar moeder.’ Hierna vindt de overdracht plaats aan Dirk Arnoutsz. van Buren voor Katharina van Abcoude van Meerten, weduwe van Gijsbert van Lanscroon. Laatstgenoemde is de tante van Geertruida, dus de oudtante van Janneke.17

Zeventiende eeuw

Aan het begin van deze eeuw verdwijnt dit leengoed uit het geslacht Van Abcoude van Meerten. We lezen dat op 19 maart 1607 dit leen komt op Cornelis van Rozande, ‘bij dode van Katharina van Abcoude van Meerten’.18

Voetnoten

Meer informatie over het gezin van Gijsbert van Hardenbroek (?-1608) in ‘Stamboom met ingekleurde wapenafbeeldingen’ door W. van Putten (1840)

In Het Utrechts Archief is een stuk perkament te bezichtigen met daarop meer informatie over het gezin van Gijsbert van Hardenbroek (?-1608) en Christina van Gellicum. Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde Gijsbert met Bertha van Bemmel. Helaas wordt zij niet op deze stamboom vermeld, mogelijk omdat Gijsbert kort na het huwelijk met Bertha overleed en samen geen kinderen gekregen.4

Stamboom van de nakomelingen van Gijsbert van Hardenbroek en Theodorica van Deutecom, zoals weergegeven in het document op scan 7. Bron: Het Utrechts Archief. Uitsnijding: Jan van Meerten op 16 april 2024.

Voor de genealogische puzzel rond Gijsbert van Hardenbroek is het echter wel nuttig om de gezinssamenstelling van hem en zijn eerste vrouw in kaart te brengen. Dit document kan daarvoor dienst doen. De scan van dit perkament omvat allereerst een totaalscan van de complete stamboom en daarna van scans van gedeelten van de stamboom. ‘Onze’ Gijsbert van Hardenbroek vinden we aan de rechterkant in het midden terug. In de volgende alinea volgen we de stamboom verder. Gijsbert van Hardenbroek was Maarschalk van Abcoude en getrouwd met Christina van Gellicum, zo geeft deze stamboom aan.5

Gezinssamenstelling van Gijsbert van Hardenbroek

Samen kregen Gijsbert en Christina, volgens deze stamboom, twee kinderen: Agnes en Agatha. Agnes van Hardenbroek trouwt met mr. Peter van Westrenen. Agatha van Hardenbroek trouwt met Jonkheer N. van Achterveld tot Achteveld. Hij was de zoon van Gijsbert van Hardenbroek, vierde zoon en schildknaap. Op 30 mei 1579 was hij Maarschalk van Eemland. Op 6 oktober 1584 was hij ook Maarschalk van Abcoude. Zijn vrouw, en de moeder van Gijsbert, was Theodorica van Deutecom. Hij overleed in juli 1600 op het huis te Abcoude, zeer oud. Naast Gijsbert kreeg het echtpaar nog twee zonen en één dochter. Mechteld van Hardenbroek trouwt met Peter van Westrenen. Peter is overleden in 1592, Mechteld op 23 september 1593. De twee zonen, Maximiliaan en Jan, zijn gestorven zonder kinderen achter te laten.

Voorgeslacht van Gijsbert

De te Rijswijk begraven Gijsbert van Hardenbroek was dus een zoon van Gijsbert en Theodorica. Vader Gijsbert was weer een zoon van Gijsbert van Hardenbroek. Opa Gijsbert was volgens de stamboom een zoon van Johan van Hardenbroek en deze weer een zoon van Gijsbert van Hardenbroek. De zes generaties daarvoor worden allemaal Gijsbert van Hardenbroek genoemd. We zitten met de eerste Gijsbert van Hardenbroek aan het einde van de twaalfde eeuw. Voor details verwijzen wij u naar de prachtige stamboom van W. van Putten uit 1840.

Voetnoten

Heeft Anthonius van Abcoude van Meerten samen met burggraaf Joost van Montfoort tegen de Turken gevochten in de ‘Slag bij Mohács’?

In de nieuwste Radix (het blad van ForumC) verscheen een lezenswaardig artikel van dr. Ronald de Graaf over Europeese en internationale betrekken met Nederland vijfhonderd jaar geleden. Het gaat onder andere over het imperialisme van Kanuni Sultan Süleyman I, die door De Graaf ‘de Vladimir Poetin van 1523’ met ‘een witte tulband’ wordt genoemd. De Graaf schrijft ook kort over de ‘Slag bij Mohács’ in 1526, waar de Hongaren verpletterend werden verslagen.16

De Graaf schrijft over die ‘Slag bij Mohács’ het volgende:

”Terwijl Karel V in Worms vergaderde, rukte Süleyman vanuit Constantinopel de Donau volgend op. Op 29 augustus 1521 viel het voorste bolwerk van het christendom op het Europese vasteland: hij nam na een beleg van twee maanden de ‘Witte stad’ Belgrado in. Drie jaar later werd na de Slag bij Mohács Hongarije onder de voet gelopen en verloor een zwager van Karel V het leven. Nu lag de weg naar Wenen open.”

Joost van Montfoort (±1510-±1539). Bron Wikipedia.

Denkend aan de ‘Slag bij Mohács’ kwam m’n transcriptiewerk van het geslachtsboek ‘Van Abcoude van Merthen’ in gedachten.19 Op pagina 72 staat dat Anthonius van Abcoude van Meerten20 als edelman van de tiende burggraaf Joost van Montfoort gevochten heeft tegen de Turken in Hongarije.21 Op deze bladzijde staat dat Anthonius eerst page was bij de Heer van Gaesbeek, maar daarna als edelman is voorgesteld aan de Heer van Montfoort. Samen met de Heer van Montfoort is hij ten strijde getrokken tegen de Turken (hier Turs genoemd). Na deze (verloren) strijd zijn ze, zowel Anthonius als Joost, via Frankrijk terug in het Sticht Utrecht gekomen. Joost is daarna Frans(man) geworden (mogelijk in Bourgondische dienst gekomen).22 Volgens de transcriptie is hij jong, namelijk op 27-jarige leeftijd, overleden. Anderen bronnen geven aan dat hij 29 jaar geworden is. Joost is in ieder geval rond 1539 overleden. De ‘Slag bij Mohács’ vond plaats in 1526. Het geschatte geboortejaar van zowel Van Abcoude van Meerten als Van Montfoort is 1510. Beiden moeten dus zestien jaar oud zijn geweest toen ze tegen de Turken vochten. Als hier de ‘Slag bij Mohács’ bedoeld wordt. In een eenvoudige zoektocht naar bronnen over Nederlanders die meevochten in de ‘Slag bij Mohács’ kon ik niets vinden. Een nieuwe uitdaging! Hebben Anthonius van Abcoude van Meerten (±1510-±1573) en Joost van Montfoort (±1510-±1539) meegevochten in de ‘Slag bij Mohács’?

Voetnoten

De heerlijkheid Urk en het geslacht (Van Abcoude) Van Meerten – Artikel op ‘Urker uitgaven’

Aan het einde van de 15e eeuw komt de heerlijkheid Urk in Utrechtse handen (het geslacht Zoudenbalch). Dit blijft zo’n anderhalve eeuw zo. Telgen uit het geslacht Zoudenbalch of Soudenbalch droegen daarom ook als titel ‘Heer van Urk’. Iemand uit het geslacht Van Meerten is zelfs ‘Vrouwe van Urk’ geweest. Klaas de Vries en Klaas Post schreven over het eigenaarschap van Zoudenbalch een kort artikel voor de website ‘Urkeruitgaven’. Hieronder een korte samenvatting van dat gedeelte dat de genealogie van het geslacht Van Meerten aangaat.23

In 1530 gaat de heerlijkheid Urk over van Evert Zoudenbalch II naar Jan (of Johan) Zoudenbalch. Bij zijn overlijden in 1558 komt de heerlijkheid Urk in het bezit van zijn zoon Evert Zoudenbalch III. Als Evert in 1567 overlijdt komt de heerlijkheid Urk in handen van zijn broer Gerrit Zoudenbalch en zijn vrouw Barbara van Abcoude van Meerten van Essenstein.

De erfenis van Gerrit Zoudenbalch

Het is niet zo’n gunstige tijd wanneer Gerrit Zoudenbalch de heerlijkheid Urk overneemt. In 1570 raast een verwoestende storm over Urk. Een deel van het land gaat verloren en het kerkgebouw wordt verzwolgen door de zee. Het is ook in geestelijk opzicht een roerige tijd door de opkomende Reformatie. Ook op Urk wordt de invloed van deze beweging steeds groter. Dit is een doorn in het oog van Gerrit, die graag trouw blijft aan de oude Rooms-Katholieke Kerk en dit ook graag ziet bij de Urkers.

Het Roomse bewind van Barbara van Abcoude van Meerten van Essenstein

Na de dood van haar man in 1599 wordt Barbara Vrouwe van Urk. De Vries en Post melden: “De Vrouwe van Urk behoort tot de hoogste adel in de Nederlanden. Haar vader is de Heer van Abcoude en behoort als vliesridder tot de hoogste ridderorde in het Habsburgse rijk. Haar moeder stamt af van de graven De Lalaing, haar grootvader was ooit stadhouder van Holland, en haar grootmoeder is een prinses uit het Huis van Luxemburg.” Ze maakt het tot haar levensdoel om de vele ketterijen (van de Reformatie) uit te bannen. Ze krijgt het zelfs voor elkaar om in 1600 een nieuwe Roomse kerk op Urk te bouwen, dit terwijl het in het gewest Holland per plakkaat verboden is om publieke Rooms-Katholieke erediensten te houden. Barbara sterft in april 1614 en haar zwager Jonkheer Ruysch (die getrouwd is met Vrouwe Walraven Zoudenbalch) wordt haar opvolger.24 Het echtpaar gaat datzelfde jaar nog failliet en de crediteuren verkopen de heerlijkheid Urk. Hierdoor komt er een einde aan anderhalve eeuw Zoudenbalch.

Voetnoten

De twaalfde jaargang van ‘De Navorscher’ en de genealogie van het geslacht Van Meerten

De twaalfde jaargang van het blad ‘De Navorscher’ verschijnt in 1862 en heeft twee vermeldingen van een persoon uit het geslacht Van Meerten.25 De eerste vermelding is van Cornelis van Meerten die leefde in de 16e eeuw. De tweede vermelding is van Hendrik van Meerten die leefde in de 18e eeuw.

Cornelis van Meerten

Als antwoord op een vraag uit het vorige nummer van ‘De Navorscher’ over Henricus van Beieren worden op de bladzijden 106 tot en met 108 twee kronieken gedeeld van tijdgenoten. Hierin komt de naam van ene Cornelis van Meerten naar voren:

”Dair nae (na 1 July 1528) liet mijn heer van Vtrecht deese navolgende personen op tween verscheiden dagen metten zweerde rechten: Gysbert van der A, Goert de Coninck scholtus, Jacob Bloem boechmaker, Cornelis Hack, Claes Pouwels bontwercker, Jan van Wyck, Cornelis van Meerten, Gerit Foyt ouerste ouwerman, Ioest van Eyck, Stam van Roynen, Peter borduerwercker, Willem Knijf bastert. Dit geschiet wezende is de grue van Hoichstraten heer van Montay bynnen Vtrecth gecomen ende men heeft voirt getracteerd de stadt ende het Nedersticht van Vtrecht an den Keyser te brengen, twelck naderhandt geschiet is, soe datse den greve van Hoichstraten heer to Montany bynnen Vtrecht in stadt van Key.”

Het gaat hier mogelijk om Cornelis van Abcoude van Meerten, die getrouwd was met Geertruijda Lap van Waveren. Hij werd volgens sommige bronnen op 15 juli 1528 te Utrecht onthoofd. Dat sluit aan bij het hierboven beschreven ‘metten zweerde rechten’. Cornelis was een zoon van Ernst Taets van Abcoude van Meerten (?-1498) en Bertha van Culemborg (?-?).

Hendrik van Meerten

Vermelding in ‘De Navorscher’ jaargang 12, bladzijde 374.

Ene v.H. vraagt op bladzijde 307 of er ook lotgevallen bekend zijn ‘ H. van Meerten, in 1788 S.S. theol. Stud? Hij noemde zich Ex pago Arkel Batavus’. Deze vraag wordt door ene v. D. N. als het volgt beantwoord:

”H. van Meerten (vgl. XII. Bl. 307). Deze Hendrik van Meerten was een zoon van Leonardus van Meerten, die, proponent zijnde in 1755, predikant werd te Arkel, en van daar in 1780 vertrok naar Koudekerk; Hendrik van Meerten werd eerst predikant in de bedijkte Schermer en in 1798 te Gouda.”

Hieruit leren we dat de predikant Hendrik van Meerten een zoon was van predikant Leonardus van Meerten.26 Leonardus was proponent in 1755 en werd daarna predikant te Arkel. In 1780 vertrok hij naar Koudekerk. De eerste gemeente van Hendrik was Schermer en in 1798 werd hij predikant te Gouda. Iets wat niet in ‘De Navorscher‘ staat maar wel bekend is, is dat de oudoom van Leonardus, Gerardus van Aalst was.27

Voetnoten

Een Utrechts Jaarboek uit 1750 over een Middeleeuwse telg uit het geslacht Van Meerten

Het eerste deel van de ‘Utrechtsche Jaarboeken van de vijftiende eeuw‘ uit 1750 bevat een passage over onder andere een telg uit het geslacht Van Meerten.28 Het gaat om Celis Dirks zoon van Meerten29. Hij leefde in de vijftiende eeuw.

We lezen in dit jaarboek op bladzijde 469 en 470 het volgende:

Bladzijde 470 uit het eerste deel van de ‘Utrechtsche Jaarboeken van de vyftiende eeuw’.

“In het begin van dit jaar (d.i. 1436, JvM) is de Stadt Utrecht, schoon alomme bevredicht, en met niemand oorlog voerende of twist hebbende, dan alleen met Walraven van Meurs en zyne aanhangeren, in groot gevaar geweest van overvallen te worden. Deze aanslag was gesmeet door Jan van Arkel, Heer van Heukelom, de eenigste overgeblevene manlyk oir van het oudt en aanzienlyk geslacht der Arkels. Ik vinde niet, dat eenig ongelyk door de Utrechtenaars hem aangedaan is, waar door hy wettige redenen gehadt heeft, om tot dit besluit te komen. Waarom ik met den Heer Kemp (1) vast stelle, dat de begeerte om wraak te oeffenen, over ’t geen voortyts door de Utrechtenaars tegen het huis van Arkel, (waar van wy hier boven verhaal hebben gedaan) begaan was, hem hier toe heeft aangezet. Deze eenige volk by een vergadert hebbende, heeft voor af eenige gewapende mannen Stadtwaarts aan gezonden, zelfs hen met zyn heir op de hielen volgende, naar alle waarschijnlykheit om door die een der poorten te doen overvallen en vermeesteren, en om dan de Stadt met zyn volk te lichter te overrompelen. Doch deze aanslag is mislukt, dewyl de eerstkomende gevangen zyn geworden, en hy dus genootzaakt te rug te trekken. Dewyl nu dit vyandlyk voornemen gesmeet, en by na ter uitvoer gebracht was, zonder aanzegginge van oorlog, zoo heeft de Raadt zeventien dier gevangenen ter dood veroordeelt, te weten, Jan, Dirk, Wouter en Steven van Grootenveld, Roever van Bolk, Jan Roever van Bolk, Wallard van Wese, Celis Dirks zoon van Meerten, Wouter Jan Reiners zoon, Johan Gysberts zoon, Johan Dirks zoon, Govert die Buyn, Otto Gerrits zoon van Oist, Remkyn die Weert, Willem van Hamme, Geris Krauwel, en Gerit Stevens zoon; en zyn vier andere gevangenen losgelaten. De eerstgemelde zyn alle den XIX February onthooft, en heeft de Raadt, om deze buitengewoone gerechts-oeffeninge by te wonen, door eene Stadts bode aan Jonkheer van Brederode, Dirk van der Merwe, en Heer Jan van Langerak en zynen broeder verzocht in de Stadt te komen, en de Steden Amersfoort, Deventer, Campen en Zwoll daar van kennisse gegeven. Alle deze gevangenen hebben op Hasenberg gezeten, en zyn eenige mannen geschikt, om toe te zien, dat zy des nachts niet ontkwamen, welke wakers ieder nacht gekregen hebben aan bier een braspenning, zoo als my gebleken is uit des eerstens Cameraars rekeningen, uit welke ik ook gezien hebbe, dat te dezer tydt de Stadt een Zegel heeft laten maken, wegende vier loot zilvers, om hunne brieven daar mede te zegelen.”

In 1436 werd er dus een aanslag gepleegd op de stad Utrecht door Jan van Arkel. Zonder oorlogsverklaring wilde hij de stad overmeesteren. Het plan is verijdeld en de eerste lichting die de poort moest vrijmaken, waartoe ook Jelis Dirksz. van Meerten behoorde, is gevangen genomen. Zij moesten deze laffe aanval op de stad uiteindelijk met de dood bekopen. Ze werden gevangen gezet op de Hasenberg. Op 19 februari 1436 werden zij onthoofd. Bij (1) hierboven wordt in de tekst verwezen naar ‘Beschryv. van Gorinchem bladz. 254’.30

Voetnoten