Home » Theologie (Pagina 2)
Categorie archieven: Theologie
De Gewone Catechismus en het ‘evolutie om het even’-antwoord als buitenbeentje
In mei 2019 ben ik begonnen aan een drieluik over de Gewone Catechismus. Eind mei 2019 verschenen twee delen en 22 juli 2019 het laatste deel. We begonnen met een schets van de verontrusting die ontstaan binnen Bewaar het Pand, een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, over het ‘evolutieantwoord’ op vraag 25 en op de uitspraken van prof. Huijgen in een interview met het Reformatorisch Dagblad. Het eerste deel is hier te vinden. In het tweede deel bespraken we het citeren van de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van Van Genderen en Velema door prof. Huijgen. Het tweede deel is hier te vinden. In het slotstuk willen we de Gewone Catechismus zelf bestuderen en dan vooral letten op wat deze catechismus zegt over de gebeurtenissen in het bijbelboek Genesis.
Wordt vervolgd.
Een belangrijke studie over Deuteronomium 22:5 en genderdysforie – Bespreking van ‘Wissel van geslachtskleding en van geslacht’
Dr. Hendrik Koorevaar schreef over Deut. 22:5 een exegetische studie op niveau met als titel Wissel van geslachtskleding en van geslacht. Deuteronomium 22:5 en genderdysforie. Ook wie de brontalen van de Bijbel niet kent, kan er zijn voordeel mee doen, al behoren degenen die de brontalen wel kennen bij de eerste doelgroep.
De auteur laat zien dat Deut. 22:5 geen losse Bijbeltekst is. Deze tekst staat in een literaire en ook theologische context. Ze is niet los te maken van het zevende gebod. Deut. 22:5 is een zeer belangrijke tekst als het gaat om het antwoord op de vraag hoe het vanuit de schepping door God gegeven onderscheid tussen man en vrouw zichtbaar behoort te worden.
Koorevaar beargumenteert op overtuigende wijze dat in Deut. 22:5 God de mens verbiedt zich te presenteren als iemand van het andere geslacht. Hij laat zien dat de uitdrukking ‘een gruwel voor de HEERE’ de ernst van deze overtreding duidelijk maakt. Bij een gruwel voor de HEERE gaat het om zeer ingrijpende zonden.
Met het aanbreken van de nieuwe bedeling is de mozaïsche bedeling tot vervulling gekomen. Voor een groot deel van de mozaïsche wet geldt trouwens dat met het wegvallen van de tempel het onderhouden ervan hoe dan ook onmogelijk is geworden. Echter, heel terecht onderstreept Koorevaar dat de ethische geboden ook onder de nieuwe bedeling van kracht zijn gebleven. Het feit dat Deut. 22:5 spreekt over een ‘een gruwel voor de HEERE’ onderstreept het blijvende karakter van deze woorden.
Er wordt ook wel beweerd dat de Schrift niets zou zeggen over transseksualiteit en genderdysforie. Ze staat niet los van de gedachte dat het met de schepping gegeven onderscheid tussen man en vrouw na de zondeval niet meer onverminderd van kracht zou zijn. Bij deze zienswijze wordt een tekst als Deut. 22:5 bij voorbaat het zwijgen opgelegd. Koorevaar laat zien hoe verstrekkend de zienswijze is ruimte te bieden voor transseksuele praktijken en na te laten genderdysforie te relateren aan de zondeval en haar gevolgen. Geestelijke leiders die hier de gemeente niet duidelijk de wegwijzen, zijn medeplichtig aan wat de Bijbel een gruwelzonde noemt.
Koorevaar heeft een open oog voor de ontwrichtende gevolgen van de zondeval juist ook op het gebied van de seksualiteit. Gods geboden waaronder het gebod uit Deut. 22:5 zijn bedoeld als een dam ter bescherming van onszelf. Gods geboden laten de kaders zien waarbinnen wij ons behoren te bewegen. Deut. 22:5 is een appel op hen die transgendergevoelens bij zichzelf waarnemen. Zij worden ertoe opgeroepen zichzelf geen kwaad te doen. Het lichaam dat God ons gaf, is een aanwijzing voor het gedrag dat God van ons verwacht.
Gods geboden laten ons zien wat God van ons vraagt. Heel belangrijk is dat Koorevaar naar voren brengt dat het metterdaad luisteren naar Gods stem alleen kan ontstaan in geloofsgemeenschap met Christus en dat in samenhang daarmee de gemeenschap van de heiligen van groot belang is. We hebben de taak elkaar aan te sporen niet af te wijken van de levende God.
Deze studie is een appel om het meeleven met hen die worstelen met transgendergevoelens te plaatsen in bijbelse kaders. Dan gaat het zowel om de scheppingsorde als om wat de Bijbel zegt over het ingaan in Gods koninkrijk. Heel duidelijk is dan dat wie een gruwel in de ogen van de HEERE bedrijft het koninkrijk van God niet kan binnengaan zonder zich van deze zonde te bekeren.
Als geestelijke leiders daarin geen helder geluid geven zijn ze eerder misleiders dan leiders en hebben zij ook zelf bekering nodig. Dat geestelijke leiders zich dan bekeren is niet alleen voor henzelf van het hoogste belang maar ook voor degenen aan wie zij leiding geven. Immers als zij in prediking en onderwijs geen helder geluid geven, zijn zij medeverantwoordelijk voor het feit dat degenen die aan hun hoede zijn toevertrouwd een weg bewandelen of inslaan die niet leidt naar het nieuwe Jeruzalem.
Het feit dat Gods Woord mensen pijn kan doen of zich door het bijbelse getuigenis gekwetst voelen, kan, zo geeft Korevaar aan, geen reden zijn het bijbelse getuigenis niet eerlijk door te geven. Niet de menselijke gevoelens moeten ons uitganspunt zijn maar Gods eeuwig blijvend getuigenis over God Zelf en over de weg naar Zijn koninkrijk. Eerlijk doorgeven van het bijbelse getuigenis moet ook altijd een liefdevol doorgeven zijn. Dan moet het ons gaan om het eeuwig behoud van mensen.
Het optreden van de Heere Jezus op aarde laat ons zien dat men niet zover van God verwijderd kan zijn, of er is door Christus een weg terug naar Hem. Het feit dat wij spreken over een weg terug, laat zien dat het delen in Gods genade en vergeving niet buiten bekering omgaat. Het feit dat het voor iedereen nodig is om over gaan uit de duisternis tot Gods wonderbare licht en dat bij de navolging van Christus een strijd tegen ons eigen ik behoort, maakt dat kinderen van God met elkaar kunnen meeleven ook al voltrekt zich de strijd bij de een op een andere wijze dan bij de ander.
De strijd aangaan tegen onszelf en tegen eigen gevoelens en begeerten in te leven naar wat God van ons vraagt, kan niet in eigen kracht. Wie eigen wegen kiest, kan geen beroep doen op Gods hulp en bijstand en zal dat ook niet doen, eenvoudig omdat de noodzaak ervan niet wordt ingezien en de behoefte ertoe ontbreekt. Aks wij daarentegen uit liefde tot Christus Wiens bloed van alle zonden reinigt in Gods wegen willen wandelen, zal Gods ons telkens weer moed en kracht geven. Ook daar waar wij niet meer weten hoe het verder moet. Mijn wens is dat deze studie biddend wordt gelezen en dat het zo een middel in de hand van God mag zijn om bij het bijbelse getuigenis te blijven of ernaar terug te keren.
Bron: Dr. Hendrik J. Koorevaar, 2024, Wissel van geslachtskleding en van geslacht. Deuteronomium 22:5 en genderdysforie (Lunteren: AMV). Het boek is zowel voor boekhandels als particulieren uitsluitend te bestellen bij Boekhandel ‘De Schuilplaats’ (Alblasserdam).
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
Van Genderen, Velema en de ‘evolutie om het even’-benadering van de Gewone Catechismus
Aan het begin van deze maand (mei 2019) is de ‘Gewone Catechismus’ verschenen.1 Bij Bewaar het Pand (een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk) heeft dat tot verontrusting geleid.2 Vorige week hebben we daar in het eerste deel van dit drieluik over geschreven. Vandaag doen we binnen dat drieluik een uitstapje naar de uitspraak van prof. dr. Arnold Huijgen inzake Van Genderen en Velema. We kijken vooral naar paragraaf 18 van hun ‘Beknopte Gereformeerde Dogmatiek’. In het derde deel hopen we het drieluik af te kunnen sluiten met een recensie van de ‘Gewone Catechismus’.
Prof. Huijgen
In het Reformatorisch Dagblad van woensdag 22 mei 2019 wordt prof. Huijgen sprekende ingevoerd. Hij reageert op de verontrusting die ontstaan is bij Bewaar het Pand. Huijgen verbaast zich over het feit dat Bewaar het Pand suggereert dat het bij vraag en antwoord 25 om iets heel nieuws en ernstigs zou gaan. Hij citeert daarna uit de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van zijn voorgangers Van Genderen en Velema. Deze citaten luiden: “De theologie moet zich niet op wetenschappelijke theorieën en modellen vastleggen, hoe plausibel ze ook lijken, want ze hebben altijd iets voorlopigs. De geschiedenis van Genesis 1 en 2 en het scheppingsmodel van het creationisme vallen niet samen”.3 En: “Het heelal kan ouder zijn dan de meeste creationisten aannemen, zoals het ook veel groter is dan men vroeger vermoeden kon. Het geloof staat of valt daar niet mee”.4 Huijgen: “Die laatste zin zou ik graag willen onderstrepen. Een beetje ontspanning kan geen kwaad”.5 De vraag in dit artikel is of Huijgen en Vraag & Antwoord 25 van de Gewone Catechismus met deze citaten Van Genderen en Velema aan zijn kant heeft als het gaat om de biologische evolutietheorie. Daarvoor moeten we paragraaf 18 van de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek bestuderen. Dat doen we hieronder. In de conclusie vergelijken we kort de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek met Vraag & Antwoord 25 van de Gewone Catechismus.
Wordt vervolgd.
‘Evolutie om het even’-antwoord zorgt voor verontrusting
Begin mei 2019 kwam er een nieuwe catechismus uit onder de titel Gewone catechismus. Daarin wordt het christelijk geloof in 100 vragen en antwoorden toegelicht. Bewaar het Pand, een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, maakt zich zorgen over de ruimte die hier wordt gegeven aan de evolutiegedachte. We willen een drieluik plaatsen over deze Gewone Catechismus.
Vandaag willen we een beschrijving geven van de ontstane verontrusting. In het tweede deel maken we een uitstapje naar de dogmatiek van dr. Van Genderen en dr. Velema die prof. Huijgen citeert en bekijken wat deze dogmatiek zegt over schepping en evolutie. In het slotstuk van dit drieluik willen we de Gewone Catechismus doornemen en kijken wat deze Catechismus zegt over de schepping, de zondeval en de zondvloed. We reageren in dit drieluik dus slechts op de eerste hoofdstukken van Genesis omdat daar de verontrusting over gaat. Er is veel meer te zeggen over deze Catechismus, maar dat laten we rusten
Vraag en antwoord 25
Op bladzijde 72 wordt de volgende vraag gesteld: “Wat bedoel je als je zegt dat God de wereld heeft gemaakt – de evolutietheorie zegt toch dat alles spontaan ontwikkeld is?” Het antwoord luidt dan: “Ik geloof dat alles wat bestaat, is voorgekomen uit een idee van God, dat alle variatie tussen planten, dieren en mensen door Hem is bedacht. Of het nu kort of lang heeft geduurd, of alle soorten apart zijn gemaakt of dat ze uit elkaar zijn voortgekomen, dat doet niets af van de liefdevolle bedoeling waarmee God deze wereld, maar ook mij, tot zijn6 eer gemaakt heeft.” Op bladzijde 73 staat een toelichting op vraag en antwoord 25.7 Deze wordt in de discussie echter helaas (nog) niet meegenomen.
Interviews
Op zaterdag 4 mei 2019 verscheen in het Nederlands Dagblad een interview met de opstellers van de Gewone Catechismus. Daarin wordt niet gesproken over schepping (of evolutie). Wel wordt als afbeelding de 25e vraag en het antwoord weergegeven.8 Op donderdag 16 mei 2019 verscheen er een interview met de drie opstellers in het Reformatorisch Dagblad. Ook daarin wordt de Gewone Catechismus toegelicht. De interviewer vraagt aan de opstellers of het gedeelte over de evolutie een compromistekst is. Dr. Huijgen geeft aan dat dit juist niet het geval is. “Dat hele debat over schepping en evolutie wordt momenteel gevoerd met de laatste ernst alsof wanneer de wereld niet in zes dagen van 24 uur gemaakt zou zijn, je alles verliest. Waar het om gaat, is dat deze wereld Gods wereld is en op Hem gericht is.” Dr. Pleizier laat als antwoord weten: “Wie heeft ons bedacht en waartoe zijn wij gemaakt? De dingen eromheen moet je open kunnen laten”. Als laatste van de opstellers geeft dr. Te Velde aan dat het hier om een primaire geloofstekst gaat: “De wereld is door Gods wil en bedoeling geschapen. Dat is een heel ander perspectief dan van een spontane en toevallige evolutie”.9
Bewaar het pand
Vanuit Bewaar het Pand is kritisch gereageerd op de Gewone Catechismus en het interview in het Reformatorisch Dagblad. Doordat prof. Huijgen een van de drie opstellers is, zo geeft de auteur van het artikel aan, “zijn onze kerken ook betrokken bij dit project”. Ze verwijzen in het bericht naar vraag en antwoord 25 en het antwoord van prof. Huijgen aan de interviewer van het Reformatorisch Dagblad. Volgens het bericht wordt hier (in het interview) “een simplificatie toegepast, die de lezer op het verkeerde been zet”. Het zou hier niet alleen om een schepping van zes dagen gaan, alhoewel dat volgens de auteurs van dit bericht wel vastgehouden moet worden, maar om het expliciet ruimte geven aan de mogelijkheid van de evolutiegedachte. “Het kan namelijk kort of lang geduurd hebben, de soorten kunnen uit elkaar voortgekomen zijn. Hiermee is de evolutiegedachte ingevoerd en geaccepteerd.” Volgens de schrijvers heeft dat grote gevolgen. Ze noemen deze afwijking ernstiger dan de zaak over de positie van de vrouw (in het ambt)10 en dit brengt de kerken in verwarring. Als deze gedachten terrein winnen dan, zo zijn de schrijvers van mening, dan dreigen Adam alsook Christus te vervagen. Als laatste verwijzen ze nog naar de brede discussie die ontspon in het Reformatorisch Dagblad rond het boek van prof. Gijsbert van den Brink. In het komend nummer van het tijdschrift Bewaar het Pand zal dieper ingegaan worden op deze kwestie. Ze concluderen: “We mogen hopen en bidden dat de Heere onze kerken verder zal behoeden voor een totale afglijding van het Woord van God”.11
Reactie
In het Nederlands Dagblad verscheen op 23 mei 2019 in een nieuwsbericht een verwijzing naar bovengenoemd artikel van Bewaar het Pand. In een foto bij het bericht wordt nogmaals ‘het gewraakte antwoord’ getoond van vraag en antwoord 25. De schrijver van het artikel, Gerard ter Horst, verwijst naar een Twitterbericht van prof. Huijgen waarin hij laat weten “de kritiek als een goede aanleiding te zien om in gesprek te gaan”. Ter Horst verwijst daarnaast naar het bericht in het Reformatorisch Dagblad waarin Huijgen wat uitvoeriger ingaat op de kritiek (zie onder).12 Een dag eerder verscheen namelijk een bericht op de website van het Reformatorisch Dagblad dat later ook als artikel verscheen in de papieren versie.13 Naast een beschrijving van het bericht van Bewaar het Pand bevat dit artikel ook een reactie van prof. Huijgen. Volgens hem voert de ‘Gewone Catechismus’ geen evolutiegedachte in. Vraag en antwoord 25 willen de wetenschappelijke theorievorming juist laten voor wat die is. Hij zegt: “In de kerk houden we ons aan de eenvoudige geloofsbelijdenis. Laat wetenschappers hun werk doen. Wij belijden God de Vader, de Schepper van hemel en aarde”. Volgens de auteur van het RD-artikel verbaast het Huijgen dat Bewaar het Pand suggereert dat het hier om iets heel nieuws en ernstigs zou gaan. Huijgen verwijst daarbij naar de Beknopte Dogmatiek van prof. J. van Genderen (1923-2004) en prof. W.H. Velema (1929-2019). Volgens deze geleerden zou de theologie “zich niet op wetenschappelijke theorieën en modellen” moeten “vastleggen, hoe plausibel ze ook lijken, want ze hebben altijd iets voorlopigs. De scheppingsgeschiedenis van Genesis 1 en 2 en het scheppingsmodel van het creationisme vallen niet samen”.14 Huigen citeert Van Genderen en Velema verder: “Het heelal kan ouder zijn dan de meeste creationisten aannemen, zoals het ook veel groter is dan men vroeger vermoeden kon. Het geloof staat of valt daar niet mee”. Huijgen geeft aan dat hij dat laatste zou willen onderstrepen: “Een beetje ontspanning in de discussie kan geen kwaad”.15 Huijgen had liever gezien dat het bestuur van Bewaar het Pand eerst contact met hem had gezocht. Hij hoopt op een gesprek en “niet een nieuw statement op een website”. Vandaag (24 mei 2019) wilde het Nederlands Dagblad nog iets rechtzetten. In het korte berichtje laat prof. Huijgen weten dat ‘niet de opstellers van de Gewone Catechismus (…), maar de door hen opgetekende vraag en antwoord 25 (…) de wetenschappelijke theorievorming over de evolutietheorie [laten] voor wat die is’.16
Volgende week (in mei 2019, red.) verschijnt er een artikel in het tijdschrift Bewaar het Pand. Dan zullen we zien wat de bezwaren zijn van deze groep. In het komend artikel van dit drieluik zullen we kijken naar wat dr. J. van Genderen en dr. W.H. Velema schrijven over schepping en evolutie en of het terecht is dat prof. Huijgen deze geleerden citeert ter verdediging van deze zaak.
Dit artikel werd in 2019 geschreven.
Voetnoten
Schriftgezag en Schriftkritiek (1) God is groot en wij begrijpen het niet
De Bijbel is het meest gelezen en best verkochte Boek. Echter, uit recent onderzoek blijkt dat meer dan 75% van de bevolking van ons land de Bijbel niet of nauwelijks leest. Wat nog ernstiger is, is dat dit ook geldt voor de helft van degenen die zich christenen noemen. Hoewel velen nog wel een Bijbel in huis hebben, in welke vertaling dan ook, het Woord van God blijft voor velen gesloten. De belangrijkste oorzaak is geestelijk van aard en gaat terug tot de zondeval. Ten diepste is de mens een vijand van God geworden en daarom heeft de mens een weerzin tegen Gods Woord gekregen. Alleen woorden die ons welgevallig zijn, willen we nog graag horen. De Bijbel spreekt echter een afsnijdende waarheid: de dood in Adam, maar ook het leven in Christus.
De Bijbel gaat vaak tegen onszelf in. De Waarheid snijdt in ons vlees. We ontvangen liever een bestaansbevestiging. De Bijbel is echter niet bedoeld als een Boek voor ontspanning. Het is een diep geestelijk, gezaghebbend en normatief Boek. Het is God Zelf Die tot ons spreekt. Dat wordt vaak niet beseft. Daar komt bij dat er een forse afstand wordt ervaren in tijd, taal en cultuur. Hierdoor begrijpen we de Bijbelteksten lang niet altijd en vraagt het lezen van de Bijbel studie. Daar zijn goede handreikingen voor, denk aan de kanttekeningen en Bijbel met uitleg, maar ook aan verklaringen van M. Henry, Dächsel, Calvijn etc.
Die studiehouding is lang niet iedereen gegeven. Het wordt zelfs wel eens verdacht gemaakt. Het zou vrome jongelingen kweken, tot werkheiligheid leiden etc. Maar ook het persoonlijk Bijbellezen en het lezen na de maaltijd staat onder druk. Er is in onze jachtige wereld weinig tijd voor aandacht, vertraging en meditatie. De ontlezing wordt versterkt door de digitalisering. De immense invloed van het beeldscherm heeft de woordcultuur veranderd in een beeldcultuur. Dat heeft enorme consequenties voor de leesvaardigheid in het algemeen en het lezen van de Bijbel in het bijzonder. Overigens geldt dat ook voor de luistervaardigheid. Ik kan al deze aspecten niet uitwerken, maar noem dit wel om de complexiteit te duiden.
Schriftgezag
Schriftgezag begint met ‘eenvoudig’ geloven dat God God is, en Zijn Woord is Goddelijk en daarom waar. Alzo zegt de Heere HEERE! (Ezech. 20:3b). De Heere spreekt door middel van Zijn Woord. De Bijbel wordt niet alleen minder gelezen, het gezag van de Bijbel is ook tanende. Dat heeft uiteraard met elkaar te maken. Ik ga nu eerst in op het Schriftgezag in het verleden en het heden. De vraag hoe de Bijbel tot stand gekomen is, heeft velen in het verleden bezig gehouden. Hoe kunnen we weten of al die Bijbelboeken echt zijn en of ze door Gods Geest zijn ingegeven? De Schriftkritiek was vooral gericht op de samenstelling van de canon. Het was Guido de Brès die veel van die vragen heeft beantwoord in artikel 3 t/m 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Nadat de kerk deze geloofsbelijdenis heeft overgenomen en dit geschrift één van de Drie Formulieren van Enigheid werd, is veel van de kritiek verstomd. Ook in onze tijd horen we hier niet zoveel commentaar meer op. Om die reden ga ik hier niet verder op in, maar verwijs ik naar deze geloofsbelijdenis.
Er zijn wel andere vragen voor in de plaats gekomen en misschien zijn die nog wel veel ernstiger. De Bijbelboeken zelf worden dan wel niet ter discussie gesteld, maar de inhoud van de Bijbel wel. Bij het beantwoorden van de kritische vragen is het noodzakelijk om te staan voor de waarheid van Gods onfeilbare Woord, zonder de ogen te sluiten voor wetenschappelijke ontwikkelingen of nieuwe inzichten. Dat vraagt behoedzaamheid bij het spreken. Ik wil dat benadrukken omdat dit ook in onze tijd nogal eens fout gaat.
Het geocentrisch wereldbeeld van À Brakel
Als voorbeeld noem ik de gedachten van Wilhelmus à Brakel over het wereldbeeld in zijn leerzame standaardwerk ‘De Redelijke Godsdienst’. In hoofdstuk 2 van deel 1, gaat hij uitvoerig in op het Woord van God. À Brakel stelt terecht dat de geopenbaarde verborgenheden in het Woord het menselijk verstand ver te boven gaan. De rede moet op duizend kilometer afstand blijven van geloofszaken. À Brakel noemt dan als voorbeeld de wetenschappelijke stelling dat de aarde om de zon draait en dat de zon stilstaat. Hij neemt daar met ontzetting kennis van. God kan immers niet liegen. In de Bijbel staat duidelijk dat de aarde stilstaat en onbeweeglijk is en dat de zon omloopt. We moeten ons niets aantrekken van de wijsgeren en sterrenkundigen die hier andere inzichten over hebben, stelt À Brakel. God is de Schepper, Onderhouder en Regeerder van alle dingen. “Kent Hij Zijn eigen werk niet, en niet beter dan een mens met een klein en duister begrip? Moet men zijn oordeel niet onderwerpen aan het zeggen van God? Of zou men de heldere uitdrukkingen van God ombuigen en verdraaien naar zijn dwalend verstand? Al wat God, ook van natuurlijke dingen, zegt, is waarheid. God zegt dat de wereld stil, onbeweeglijk staat en dat de zon omloopt, zo is dit dan een vaste en ontegensprekelijke waarheid.”
Zoals hieruit blijkt verdedigt À Brakel een geocentrisch wereldbeeld: de zon draait om de aarde. Gisbertus Voetius (1589-1676) nam datzelfde standpunt in. We moeten hierbij bedenken dat het heliocentrische model, waarin de aarde om de zon draait, nog relatief jong was. Nicolaas Copernicus (1473-1543) kwam met het eerste ontwerp, maar pas in de zeventiende eeuw werd de theorie onderbouwd en bevestigd door Galileo Galileï (1564-1642) en Johannes Kepler (1571-1630).
Galileï kwam vanwege zijn theorie diverse malen in aanvaring met het kerkelijk gezag. In 1633 werd Galileï veroordeeld: hij moest het heliocentrisch model afzweren en kreeg levenslang huisarrest. Toen Galilei stierf, was Wilhelmus à Brakel 7 jaar oud. Theologen waren in die tijd erg georiënteerd op Aristoteles, die ook een geocentrisch wereldbeeld verdedigde. Het is duidelijk dat de ontkenning van het geocentrisme door hen werd gezien als een vorm van nieuwlichterij en een aanval op de Bijbelse waarheid.
Inmiddels onderkennen we allemaal dat de aarde om de zon draait en dat in de Bijbel op een menselijke wijze gesproken wordt, bijvoorbeeld in Jozua 10:12-13a: Zon, sta stil te Gíbeon, en gij maan, in het dal van Ajálon. En de zon stond stil en de maan bleef staan. De Heere sprak op deze wijze om het vanuit menselijk oogpunt duidelijk te maken. Dit wordt ook wel waarnemingstaal genoemd. Met dit voorbeeld probeer ik duidelijk te maken dat we niet te snel moeten zijn in onze oordelen. Wijsheid en voorzichtigheid is ook hier geboden. Maar dit voorbeeld kan ook tot verkeerde conclusies leiden. Daar kom ik in een volgend artikel op terug.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Wachter Sions. De volledige bronvermelding luidt: Leeuwen, G.R. van, 2024, Schriftgezag en Schriftkritiek (1) God is groot en wij begrijpen het niet, De Wachter Sions 72 (7): 5-6.
Ir. Bart van den Dikkenberg houdt komend voorjaar D.V. lezingenserie voor comité ‘Samen Gereformeerd’ over (gevaren van) het theïstische evolutionisme
Wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg heeft begin dit jaar een boek uitgebracht waar kritisch wordt gekeken naar het theïstisch evolutionisme.13 Komend voorjaar D.V. hoopt hij een drietal lezingen te geven over dit onderwerp voor het comité ‘Samen Gereformeerd’ in Hoevelaken.14
Van den Dikkenberg, auteur van ‘De werken van Zijn handen’, hoopt tijdens de lezingenserie in te gaan op het theïstisch evolutionisme en een kritisch commentaar daarop te geven. In ieder geval de eerste lezing hoopt plaats te vinden in het Gelderse Hoevelaken, dorpshuis De Stuw, De Brink 10. Op 26 maart 2025 D.V. gaat de wetenschapsjournalist bij het Reformatorisch Dagblad in op de vragen wat we verstaan onder het theïstisch evolutionisme en waarom de populariteit van deze stroming groeit. Op 23 april 2025 D.V. staan de filosofische en theologische argumenten tegen theïstisch evolutionisme centraal. Ten slotte wordt op 23 mei 2025 D.V. nagedacht over de vraag waarom het theïstisch evolutionisme een gevaarlijk standpunt is voor het Schriftverstaan en het eeuwig zielenheil. Na iedere lezing is het mogelijk om vragen te stellen aan de spreker.
Wat de andere twee locaties zijn, wordt bekendgemaakt na 26 maart 2025 D.V. Iedere lezing start om 20.00 uur (met een inloop vanaf 19.30 uur). Toegang is gratis. Wel zal er een collecte worden gehouden om de onkosten te bestrijden. Opgave is wenselijk en dat kan via het e-mailadres info@samengereformeerd.nl.
Voetnoten
Een goed begin: De aard van Gods handelen als voorwaarde voor de geschiedenis van het heil
Noot van de redactie: De lezing van dr. Dolf te Velde op de hieronder genoemde studiedag is hier ook te beluisteren.
Op 22 september 2017 organiseerden AKZ+ (weetwatjegelooft.nl) en enkele andere instanties een studiedag “Evolutie: Stel dat het waar is…” naar aanleiding van het nieuwe boek van Gijsbert van den Brink, En de aarde bracht voort: Christelijk geloof en evolutie. In het 4e themablok “Evolutietheorie en heilsgeschiedenis: schepping, historische Adam, zondeval en verlossing” leverde ik een bijdrage vanuit de Systematische Theologie. De bijdragen van deze studiedag worden tevens geplaatst op Theoblogie, en zullen waarschijnlijk later nog in boekvorm gepubliceerd worden. Ik laat de tekst van mijn bijdrage volgen in de vorm waarin ik die uitsprak.
Gijsbert heeft ons een flinke kluif toegegooid, en daar zetten we vandaag graag de tanden in. Zelf heb ik veel van dit boek geleerd. De componenten van de evolutietheorie zijn fair en op de meest overtuigende wijze beschreven. In de eigen argumentaties van Gijsbert van den Brink blijven de domeinen ‘evolutie’ en ‘orthodox christelijk geloof’ niet los van elkaar staan. Oprecht en vasthoudend zoekt hij naar de implicaties van ‘evolutie’ voor het orthodox-christelijke geloof.
Op dat punt richt ik dan ook mijn reactie: hoe pakt de incorporatie van elementen uit het evolutiedenken in het christelijk geloof uit? Kan met behulp daarvan het christelijk geloof op een aannemelijke manier eigentijds verwoord worden?
Geloofsartikel
Vanuit mijn studie van gereformeerde scholastiek tegen de achtergrond van het Middeleeuwse christelijke denken is mij duidelijk geworden dat ‘schepping’ tot de kern van het christelijk geloof behoort. Het eigenlijk-christelijke begint niet pas bij incarnatie en verzoening, maar begint bij ‘in den beginne’. De ontologische differentiatie tussen God de Schepper en de wereld die Hij heeft geschapen, en het wilsmatige – dus open-contingente – karakter van Gods handelen t.o.v. de wereld zijn uniek voor het christelijk geloof. Ik formuleer het hier als algemene stellingen, maar deze inzichten hebben vergaande consequenties voor hoe het vervolg van de geloofsleer eruit komt te zien.
Wat dat betreft vind ik de ‘prijsberekening’ door Gijsbert vaak te beperkt. En ook te formeel, doordat vooral een negatieve vraag wordt gesteld: wordt artikel x of y van het christelijk geloof door evolutie uitgesloten, en omgekeerd? Dat levert alleen een negatieve compatibiliteit op. Daarmee laat je nog niet zien hoe het plaatje wordt getekend als je een evolutionaire invulling geeft aan begrip x of y.
Uiteraard zet Van den Brink ook die stappen naar een meer positief-inhoudelijke invulling, o.a. in het hoofdstuk 7 waar mijn bijdrage zich vooral op richt. Toch houd ik ook dan het gevoel dat de confrontatie tussen geloofsbegrippen en elementen uit de evolutietheorie op te beperkte schaal plaatsvindt. In termen van wetenschapstheorie: het blijft dan bij een ad hoc-hypothese die helpt om het geloofsparadigma overeind te houden. Het lezen van Gijsberts boek heeft bij mij het besef verscherpt dat ‘schepping’ en ‘evolutie’ twee verhalen zijn over ontstaan en bestaan van onze werkelijkheid, die van grotendeels verschillende principes uitgaan. In de voorstellen van Gijsbert lijkt het alsof ze elkaar niet hoeven te bijten. Ik wijs een aantal onderliggende vragen aan waarbij ik zal betogen dat scheppingsgeloof en een evolutionaire verklaring elkaar wél bijten. Ik denk dat dit theologisch meer winst oplevert dan een ad hoc aanpassing aan inzichten uit de evolutietheorie.
Terug naar het begin
De eerste vraag is de vraag naar het begin. Het gaat mij niet om de tijdschaal die we daarbij hanteren, van een 6000 jaar jonge aarde, of van een oerknal 15 miljard jaar geleden. Het gaat mij om het principe: heeft deze wereld een begin, en hoe komt dat er? Gijsbert zegt telkens: gegeven het feit dat er leven is, vertelt een evolutietheorie hoe dat leven zich vervolgens ontwikkelt. Mijn inziens kunnen we het ‘feit’ dat er leven is niet zo maar aannemen. Van de andere kant redenerend is niet inzichtelijk waarom evolutie als verklarend principe zou stoppen bij de grens tussen levenloos en levend. Hoe ver we het beginpunt ook terugschuiven, we ontkomen er niet aan de vraag naar dat begin te blijven stellen. Daarbij komt dan uit de christelijke theologische traditie de notie op dat God de wereld schiep ‘uit niets’ (ex nihilo). Hier wordt de zaak op scherp gesteld door een absoluut begin te poneren, waar niets aan voorafging.
Nieuwe dingen
De tweede kernvraag is, wat de verbinding tussen de theologische notie van schepping en de evolutionaire processen betekent voor de aard van Gods handelen. Als God ‘gebruik maakt’ van het proces van evolutie, is dat dan bijbels gezien voldoende om zijn betrokkenheid als Schepper te beschrijven? Niet alleen Genesis 1, maar ook bijvoorbeeld Psalm 33 benadrukt het totaal vernieuwende en constitutieve van Gods scheppen-door-te-spreken. Waar blijft dit initiërende, fundamentele van de categorie ‘schepping’ wanneer het evolutionair proces het eigenlijke werk doet? Dit punt lijkt mij voor het geheel van de heilsgeschiedenis van belang. In het geloof van Israël zoals het Oude Testament dat laat zien, is Gods macht als Schepper de grond om van Hem steeds weer nieuwe uitredding te verwachten. Zelfs wanneer je met veel bijbelwetenschappers uit de historisch-kritische school ‘schepping’ opvat als een extrapolatie – terugverlenging – van wat Israël bij de exodus heeft ervaren, blijft dit het beslissende punt. Zie bijvoorbeeld het tweede deel van Jesaja. Het vermogen om nieuwe dingen te doen, iets uit niets tot aanzijn te roepen, onderscheidt de HEER van de zogenaamde goden van de volken rondom.
Van den Brink omschrijft Gods scheppend handelen met behulp van de verwante begrippen voorzienigheid (providentia) en medewerking (concursus). Dit lijkt mij niet toereikend, omdat dan de wezenlijke notie van Gods onafhankelijke, nieuwe, initiërende handelen als grond van het bestaan van de wereld ontbreekt. God doet meer dan een beetje bijsturen en in goede banen leiden. Zou ‘schepping’ niet meer zijn dan een theologische kwalificatie van wat biologisch en geologisch toch al het geval is in termen van evolutie, wordt God dan niet feitelijk overbodig in het verhaal van het bestaan van de wereld? En een ander, filosofisch, probleem: evolutie leidt tot oneindige causale regressie: elke schakel in het proces heeft weer een voorafgaande schakel nodig. Die oneindige regressie wordt juist gecounterd in de klassieke Godsbewijzen. Hier staat iets van de identiteit van God op het spel. Als Hij aan het begin van deze wereld staat, dan is Hij zelf van een andere orde dan wat door Hem bestaat.
De vraag naar het begin heeft onmiddellijk gevolgen voor de status van de geschapen wereld en de verhouding tussen God en de wereld. Is het bestaan van de wereld aan het toeval te danken, of is het een product van ijzeren noodzakelijkheid? Of is de wereld een contingent geheel dat bestaat dankzij de wil van God? In de 13e eeuw zijn daar al grote debatten over gevoerd. Natuurfilosofen verdedigden, in aansluiting bij de grote Griekse denker Aristoteles de stelling dat de wereld ‘eeuwig’ is, dus geen begin heeft. In de setting van de toenmalige filosofie is daarmee meteen gegeven dat de wereld ‘noodzakelijk’ bestaat, en dus los van een God die haar geschapen heeft. De kerk heeft in een aantal veroordelingen zich hierover uitgesproken, en zelfs de kerkleraar Thomas van Aquino viel onder dat oordeel. Krijgen we met de evolutietheorie datzelfde probleem terug? Als we de de tijdschaal van het ontstaan van de wereld eindeloos terugschuiven, komt dit dan de facto niet neer op een eeuwig bestaan? Weliswaar is met de ‘oerknal’ of Big Bang een beginpunt gepostuleerd, maar zolang de vraag niet beantwoord kan worden waardoor deze oerknal is veroorzaakt, blijft de eeuwigheid van de wereld een optie. Dit is een filosofisch probleem dat grote theologische consequenties heeft. Juist gereformeerde theologie heeft altijd vastgehouden aan de fundamentele contingentie van de geschapen wereld, en die contingentie is eraan te danken dat God de wereld heeft geschapen ‘toen het Hem goeddacht’ (NGB art. 12).
Goed geschapen
Een verdere inkleuring van de vraag naar het karakter van Gods handelen betreft de categorieën die de heilsgeschiedenis bepalen. De oorspronkelijke goedheid van de schepping – wat dat ook in biologische zin moge betekenen – is in ieder geval een ontologische goedheid: de wereld die uit Gods handen komt, is zoals ze moet zijn, gebouwd op duurzaam bestaan en floreren door de kracht van God. Het geschapen bestaan, en daarbinnen met name het menselijk bestaan, is een gewild bestaan, niet autonoom en intrinsiek gedreven, maar aangelegd op een bestemming die in gehoorzaamheid aan God wordt waargemaakt.
Als toespitsing hiervan: de ‘staat der rechtheid’ van de eerste mensen kan niet gereduceerd worden tot een moment van bewustwording en aansprakelijkheid. Op dit punt houdt het betoog van Van den Brink voor mij iets onhelders. Hij lijkt afstand te nemen van de visie van A. van de Beek die de zondeval als een moment van bewustwording typeert. Tegelijk lijkt zijn eigen betoog daar dicht in de buurt te komen, met dien verstande dat Gijsbert ook al het ontstaan van een positief godsdienstige en morele kwaliteit van het menszijn opvat als een plotseling opkomende fase in de evolutie van de hominiden.
Als ik bij deze voorstelling kritische vragen stel, gaat het mij niet om de vraag of het bijbelse verhaal van één mensenpaar – Adam en Eva – op een geloofwaardige manier vervangen kan worden door een groter aantal individuen waarbij zich dezelfde ‘sprong’ in de richting van een verbondsbetrekking met God zich op hetzelfde moment voordoet. Mij gaat het om de innerlijke verklaringsmogelijkheid van dit voorstel. Gijsbert beschrijft heel eerlijk hoe de gedragingen die wij in de christelijke ethiek als ‘zondig’ bestempelen, evolutionair gezien volstrekt normaal zijn en onmisbaar voor het voortbestaan van de soort. Op een goed moment komt de homo sapiens zó dicht bij het cognitieve en gedragsmatige niveau dat voor de huidige mens kenmerkend is, dat we op dat moment van een homo divinus kunnen spreken, een op God aangelegde mens. Het bittere raadsel is dat nagenoeg op hetzelfde moment dat de eerste mensengroep het besef krijgt van de aanspraak door God, deze mensen zich ook alweer van het verbond met God afkeren.
Verbond zonder grond?
Het oppervlakkige probleem met deze overgang van een pre-religieuze en pre-morele mensheid náár een kortstondige staat van morele en religieuze rechtheid die onmiddellijk in moreel verval en religieus verlies overgaat, is dat deze stappen niet evolutionair verklaarbaar zijn. Als de ontwikkeling van hominide tot mens verloopt volgens het proces van toevallige mutaties, wat is dan verantwoordelijk voor het ontstaan van juist die cognitieve en protomorele intuïties die de oermensen vatbaar maken voor God? Als vóór dit denkbeeldige Adam-en-Eva moment het kwade gedrag van de mensen geen kwaad genoemd kan worden, en na het verlies van de positieve betrokkenheid op God het kwaad alweer de overheersende toestand is geworden, dan verdwijnt evolutionair gesproken de mogelijkheid van het moreel en religieus goede in een microscopisch klein punt. Het is nóch uit het voorafgaande nóch uit het erop volgende te verklaren.
De meer ingrijpende consequentie is dat de aanspraak van God op de mens, waarin Hij zich aan deze mens bekend maakt en hem/haar voor zich opeist als bondgenoot, uit het niets voortkomt. Op welke grond kan God aanspraak maken op exclusieve verering, als het niet is omdat Hij volgens een bewust besluit deze mens heeft geschapen om zijn evenbeeld te zijn? Voor mijn besef gaat in de denkoefening van Van den Brink de reële grond verloren om van een beeld Gods, een staat der rechtheid, en een schuldig staan tegenover God te spreken. De verklaring in termen van evolutie is van een zodanig andere orde, dat ik niet kan zien hoe hier het bijbelse verhaal over de verhouding waarin God de mens tot zichzelf geschapen heeft, kan worden ingepast.
Twee verhalen
De wijze waarop God bij het begin van de mensheid betrokken is, is in meer dan één opzicht bepalend. Bepalend in wat deze betrokkenheid zegt over God zelf: Hij is in zichzelf goed, en een zeer overvloedige bron van al het goede. In de prachtige samenhang van al zijn eigenschappen – wijsheid, goedheid, almacht et cetera – is Hij al onze liefde en verering waard.
Gods betrokkenheid aan het begin is bepalend ook voor hoe wij als mensen staan ten opzichte van Hem. Als God ons verkiest tot een leven in gemeenschap met Hem, klopt dit op een of andere manier met hoe wij zijn geschapen. Gehoorzaam zijn aan Gods goede wil is ons niet van huis uit vreemd, maar haalt onze ware bestemming in gerechtigheid en heiligheid naar boven.
De wijze waarop God aan het begin staat, bepaalt tenslotte ook wat wij in het vervolg van de heilsgeschiedenis van Hem mogen verwachten. Zijn goedheid die Hij legt in zijn werk van het begin geeft ons gegronde hoop voor een wereld die eens weer bevrijd zal worden uit de slavernij van de vergankelijkheid. Zijn almacht, die blijkt uit hoe Hij alle dingen door zijn scheppend Woord tot stand bracht, maakt dat zijn goedheid geen machteloze wens is, maar effectief haar doel bereikt. Wat Hij wil, volvoert Hij. God schept nieuwe dingen en put uit ongekende mogelijkheden. Deze liefdevolle macht houdt het verhaal van Gods heil voor mens en wereld op gang.
Voorlopig houd ik het erop dat evolutie dit verhaal niet kan vertellen of kan ondersteunen, omdat het in de diepste waarden en begrippen een ander verhaal is.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen van zijn website Theologieplus. Het originele artikel is hier te vinden.
Dr. G.W.S. Mulder heeft, met zijn proefschrift, de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit niet geschonden
Vandaag is het precies een jaar geleden dat dr. G.W.S. Mulder promoveerde op het proefschrift ‘Tussen tekst en toepassing: Onderzoek naar het tijdbetrokken element in de Homiletiek van Gereformeerde Piëtisten in de Nederlanden 1600-1800’. Begin dit jaar was er commotie ontstaan over dit proefschrift. Dr. G.A. van den Brink gaf aan dat hij het proefschrift ‘ondeugdelijk en onwetenschappelijk’ vond, mede vanwege het, in zijn ogen, sterk ondermaatse gebruik van het Latijn. Daarop nam de onderzoekscommissie van de Vrije Universiteit (VU) het proefschrift onder de loep. Uit een persverklaring gegeven door één van de promotoren, prof. dr. W. van Vlastuin, blijkt dat deze beschuldiging van dr. Van den Brink ongegrond is verklaard. De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is door het werk van dr. Mulder niet geschonden.17
Volgens de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van de VU heeft dr. Mulder zich ‘niet schuldig (…) gemaakt aan een schending van de wetenschappelijke integriteit’. In de persverklaring laat de promotor weten dat de klachten nauwkeurig gewogen en minutieus getoetst zijn, maar dat de bezwaren van dr. Van den Brink ongegrond zijn verklaard. Er is eveneens geen sprake van plagiaat. De studie voldoet aan de basisvoorwaarden voor Wetenschappelijke Integriteit. In de persverklaring wordt aangegeven dat het ‘goed [is] dat er duidelijkheid is gekomen over de geuite klachten en vooral dat zijn blazoen is gezuiverd’. In de persverklaring geeft dr. Mulder aan ‘blij’ te zijn ‘met de gemotiveerde beslissing van de VU’. Dr. Van den Brink geeft in de persverklaring aan dat het voor hem ‘een geruststelling’ is, nu blijkt dat de wetenschappelijke integriteit niet in het geding is. Prof. Van Vlastuin geeft aan dat dr. Van den Brink ‘achteraf spijt’ heeft dat hij de kritiek via Refoweb heeft gegeven. Procedureel en inhoudelijk had hij dat niet op deze manier moeten doen. Van den Brink was niet de enige die een klacht tegen het proefschrift had ingediend, ook een theologiestudente (die anoniem wil blijven) was het oneens met het proefschrift. Zij noemt het tegenover het Nederlands Dagblad ‘zuur’ dat ze ‘in het ongelijk’ is ‘gesteld’. Ze geeft aan dat ze op dit moment de uitslag zal moeten respecteren, maar bezint zich erop of ze in hoger beroep zal gaan. Dan moet zij zich binnen zes weken wenden tot het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) voor een nader advies. Prof. Van Vlastuin verwacht niet dat er in hoger beroep wordt gegaan door de klager of de beklaagde. De uitslag is goed nieuws voor de promovendus en de promotoren.
‘Is het niet vreemd is dat de promotor zelf met een persverklaring naar buiten komt?’, zo vraagt een journalist van het Nederlands Dagblad. Nee, zegt Cassandra Appelman de persvoorlichter van de VU. Onderzoeken naar wetenschappelijke integriteit zijn altijd besloten. Betrokken kunnen en mogen wel kiezen voor ruchtbaarheid. Van Vlastuin, meende, desgevraagd dat het goed was om de beeldvorming te corrigeren. Hoe zit het met de kritiek op de kennis van het Latijn van dr. Mulder? Mulder heeft een gymnasiumopleiding Latijn. Van Vlastuin: ‘Als hij een samenvatting geeft van een boek in die taal, is hij niet verplicht die te voorzien van voetnoten’. Overigens had ds. A.J.T. Ruis, via Linkedin al eerder aangegeven dat het slecht gebruik van Latijn erg meevalt.18 Dat blijkt nu inderdaad zo te zijn.19
Voetnoten
Nederlandse replica van de Ark van Noach staat te koop via ‘Troostwijk Veilingen’
Afgelopen week was er weer enige activiteit op de website van de bekende replica van de Ark van Noach, gebouwd door Johan Huibers. De replica wordt te koop aangeboden via Troostwijk Veilingen. Het openingsbod is 350.000 euro. Deze levensgrote replica is, volgens de veiling, ‘op te halen op afspraak’. De droom van Johan Huibers heeft ruim acht jaar stilgelegen. Op 23 januari 2016 sloot de replica voor de laatste maal haar deuren aan de Maasstraat 14, te Dordrecht. In Dordrecht alleen al werden 280.000 bezoekers ontvangen. Van het ambitieuze plan om naar Rio de Janeiro te varen kwam uiteindelijk niets terecht. Nu dus weer een (enigszins verrassend) bericht: de Nederlandse replica van de Ark van Noach staat te koop.20
Johan licht zijn besluit toe op zijn website. Hij geeft aan dat hij ‘met een zwaar hart’ de replica van de Ark van Noach te koop zet, tegelijkertijd ‘ook vol hoop voor de toekomst’. Het begon met een droom, maar groeide uit tot een tastbare realiteit. “Mensen van over de hele wereld bezochten de Ark: van gelovigen tot sceptici, ieder met hun eigen vragen en verwachtingen. Hier werd niet alleen gekeken, maar ook beleefd.” Daarnaast werden er ook bruiloften georganiseerd. “Dit schip stond symbool voor meer dan hout en spijkers; het was een drager van een boodschap, een plek van verbinding.” Ook voor creationistisch Nederland is deze replica van belang geweest. Zo werd op 25 oktober 2012 het boek van Tjarko Evenboer, ‘De wereldwijde vloed’, hier gepresenteerd21, hield Weet Magazine op 7 september 2013 hier haar eerste lezersdag22 én hield Logos Instituut hier op 7 november 2015 (dus nog vóór de openingsbijeenkomst) haar eerste achterbanmeeting, met gerichte uitnodigingen, om haar plannen voor breder publiek te presenteren en bediscussiëren. Er werd ook wel eens een congres georganiseerd, zoals op de ‘Geloof jij het’-congresdag van 26 oktober 2013 waar dr. Peter Borger (over biologie), ing. Stef Heerema (over steenzout) en drs. Jarko Meijer (over C14) spraken.23
Moeilijke beslissing
Johan Huibers noemt de verkoop van deze replica een moeilijke beslissing. Toch heeft hij na veel gebeden en overwegingen besloten om hiertoe over te gaan “Het was geen gemakkelijke beslissing, want het schip is een deel van mijn leven geworden. Toch geloof ik dat dit de juiste stap is.” De arkbouwer hoopt dat de nieuwe eigenaar de replica zal onderhouden en opnieuw laten schitteren. De verkoop van de ark is niet voor de winst, maar voor een (nieuw) doel. “Het besluit om de Ark te verkopen is niet ingegeven door winstbejag. Het doel is simpel: de gemaakte kosten dekken en ruimte creëren voor nieuwe projecten.” In zijn artikel op de website spreekt Huibers zijn dank uit ‘aan iedereen die zich de afgelopen jaren vrijwillig heeft ingezet’. De eigenaar heeft veel energie en toewijding gezien. Er is nu, zo geeft Huibers aan, tijd om afscheid te nemen, en ook tijd voor een nieuw begin. “Ik bid dat dit schip, waarin zoveel werk, liefde en geloof is gestoken, een nieuw leven krijgt. Dat ze opnieuw een inspiratiebron mag worden, een plek van ontmoeting en verwondering.”
Beschrijving
Hoe ziet deze replica eruit? De veiling geeft een omschrijving. Het is een houten schip met de afmetingen van 122 meter lang, 29 meter breed en 27 meter hoog. De replica is zeven verdiepingen hoog. Op de begane grond zijn de dierenverblijven, maar ook een filmzaal, een conferentieruimte, een restaurant, een winkel en appartementen. Deze ark kan betreden worden via een loopbrug, langs de kassa en informatiebalie naar de ontvangsthal. Hier zijn ook de toiletten te vinden. Loopbruggen leiden de bezoekers naar hogere verdiepingen. Er zijn voor de mensen met een rolstoel twee liften aanwezig. Op de eerste verdieping bevinden zich ook de kantoren en eveneens toiletten. Wanneer er naar de tweede verdieping gelopen wordt, dan bieden open balustrades uitzicht op de eerste verdieping. Op de tweede verdieping worden diverse tentoonstellingen gehuisvest met levensechte dieren van polyester. Op de derde verdieping bevinden zich een filmzaal, een keuken, een restaurant, een conferentieruimte en toiletten. Het buitendek, rondom het schip is via diverse deuren bereikbaar. Op de vierde verdieping zijn vier appartementen te vinden, met balkons aan beide uiteinden. Deze verdieping is eveneens bereikbaar via liften. Op de vijfde verdieping is de zolder te vinden. Een luik biedt uitzicht op het dak. Op dit moment ligt de replica in Krimpen aan den IJssel (kavelnummer A1-26370-1). Het openingsbod ligt op 350.000 euro (503.965 euro incl.). Er zijn momenteel nog geen biedingen, en daarmee is ook de minimumprijs nog niet gehaald. Meedoen aan de veiling kan via deze link.24
Ten slotte
Na een radiostilte van een lange tijd, horen we weer iets over de replica van de Ark van Noach gebouwd door Johan Huibers. Hoewel het zondvloedverhaal niet als entertainment bedoeld is, en zo ook niet kan en mag worden ingezet, zet deze replica wel aan het denken. Ook wij hebben ‘naar het rechtvaardig oordeel Gods’ tijdelijke en eeuwige straffen verdiend. ‘God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede’. Daarom moet er óf door onszelf óf door een ander betaald worden.25 Wij kunnen zelf niet betalen voor onze zonden, die zijn te hoog en te veel, we maken onze schuld dagelijks groter.26 Een Middelaar en Verlosser hebben we nodig, ‘Die een waarachtig en rechtvaardig mens is (…) Die ook tegelijk waarachtig God is’.27 Wie kan aan deze eis voldoen? ‘Onze Heere Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, en tot een volkomen verlossing geschonken is’. Hij is de levende Ark der Behoudenis alleen door Zijn aangebrachte Borgwerk kunnen ‘wij deze straf (…) ontgaan en wederom tot genade komen’. De Ark en de zondvloed: een boodschap van zonde en genade. Laat dat op eenvoudig sobere, doch dringende, wijze gebracht worden. Niet door middel van entertainment met een hoog Hollywood-karakter. Dat zal uiteindelijk teleurstellen. Wel door middel van het naspreken van Zijn eeuwig blijvend Getuigenis. Als de replica op deze wijze ingezet wordt, zal daar een zegen op rusten.
Voetnoten
‘We zijn de auteur zeer erkentelijk dat hij de tijd heeft genomen om dit boek te schrijven’ – Bespreking van ‘De werken van Zijn handen’
Iedere zondag wordt in onze gemeenten beleden: ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde‘. Het geloof in de schepping in zes dagen staat echter ondertussen behoorlijk onder druk, ook in de gereformeerde gezindte. Diverse organisaties en kerkverbanden die in het verleden nadrukkelijk de historische werkelijkheid van Genesis 1 tot en met 3 hebben uitgedragen, buigen inmiddels voor de gangbare opvattingen in de natuurwetenschappen. De aarde zou door middel van evolutie zijn ontstaan en dit proces van evolutie zou dan geleid worden door de Schepper. Deze gedachte wordt uitgedragen via publicaties als ‘En de aarde bracht voort‘ (dr. Gijsbert van den Brink) en zelfs via een kinderboek (‘Oer‘, van Corien Oranje28).
Het is broodnodig dat er een Bijbels weerwoord klinkt tegen deze aantasting van het Bijbelse geloof in de Schepper, die door Zijn spreken hemel en aarde schiep. We mogen daarom blij zijn dat Bart van den Dikkenberg, wetenschapsjournalist bij het Reformatorisch Dagblad en ouderling in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, een kritisch commentaar heeft geschreven op de theïstische evolutie, onder de passende titel ‘De werken van Zijn handen‘.
Het boek van een kleine 500 pagina’s valt in twee delen uiteen. In het eerste deel schrijft Van den Dikkenberg over allerlei natuurkundige, chemische en biologische aspecten rondom het thema ‘schepping en evolutie’. We komen hierin onder andere hoofdstukken tegen over de oerknal, het maken van leven en de geologie. Ik voel me als predikant niet capabel om dit gedeelte van het boek te beoordelen op betrouwbaarheid, maar in het ‘Voorwoord’ staat een overzicht van de wetenschappers die inhoudelijk hebben meegelezen.
Het tweede deel van het boek gaat over de theologische gevolgen van het accepteren van de evolutietheorie. De schepping is geen losse steen in het bouwwerk van de theologie waar ongestraft aan gemorreld kan worden. Heel duidelijk laat de auteur zien dat de theïstische evolutie onvermijdelijk leidt tot een ander Godsbeeld en mensbeeld. Ook verandert de visie op zonde en genade. Ik citeer van pagina 306: ‘Als we de uniciteit van het menselijke ras als nageslacht van Adam ontkennen, dan functioneert ook de parallel tussen Adam (als hoofd van het werkverbond) en Christus (als Hoofd van het genadeverbond) niet. Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden (1 Kor. 15:22). Kortom, de leer van de theïstische evolutie ondermijnt de Bijbelse leer van de verzoening en maakt deze krachteloos. Het evolutiedenken blijkt in de praktijk een verwerping van het christendom‘.
Het gaat dus niet om kleinigheden of randzaken die op het spel staan. Laten we ook wat betreft de scheppingsleer waakzaam zijn in onze gemeenten en op onze scholen. Biddend dat de Heere ons en onze jongeren bewaart bij de heldere Bijbelse boodschap van schepping en verlossing.
Dit is geen boek dat ieder gemeentelid zal aanspreken. Maar elk gemeentelid dat interesse heeft in de natuurwetenschappen móét dit boek gelezen hebben. Kerkenraden zouden kunnen overwegen om dit boek cadeau te doen aan studerende jongeren. Ook studentenverenigingen raden we aan om dit boek op de vereniging te bestuderen en te bespreken.
We zijn de auteur zeer erkentelijk dat hij de tijd heeft genomen om dit boek te schrijven. Er verschijnen in onze kring veel ‘stichtelijke’ boeken, maar de toerusting van gemeenteleden in de moderne tijd hebben we te lang en te veel laten liggen. Ook op dit gebied moeten we weer in de leer bij de Nadere Reformatoren, die nadrukkelijk de ontwikkelingen in de maatschappij volgden en van Bijbels commentaar voorzagen. Zou het niet waardevol en noodzakelijk zijn dat er ook boeken komen met een kritische beschouwing van andere vakgebieden, zoals bijvoorbeeld de menswetenschappen en de economische wetenschappen? Wie pakt deze handschoen op?
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Raaf, P.J. de, Boekennieuws, De Saambinder 102 (46): 10.