Home » Homoseksualiteit
Categoriearchief: Homoseksualiteit
Aruba in cassatie tegen het homohuwelijk – Dr. Roelof Bisschop stelt Kamervragen over ‘ideologisch kolonialisme’ van Nederland
Het Antilliaans Dagblad meldde eind februari 2023 dat Aruba in cassatie gaat tegen het homohuwelijk. Dit hoger beroep is nodig omdat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie uitgesproken heeft dat paren van hetzelfde geslacht met elkaar moeten kunnen trouwen. Volgens het Hof is de uitsluiting van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht in strijd met het discriminatieverbod. Direct na de gerechtelijke uitspraak dienden de Arubaanse oppositiepartijen Accion 21, RAIZ en Movimiento Arubano Soberano (MAS) een initiatiefwetsvoorstel in waarin het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht wordt opengesteld. Behandeling daarvan kan nu echter pas plaatsvinden nadat duidelijk wordt wat de Hoge Raad in Nederland hierover beslist. Dr. Roelof Bisschop (SGP) sprak van ‘ideologisch kolonialisme’ en stelde afgelopen woensdag Schriftelijke Kamervragen over deze kwestie aan de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering drs. Alexandra C. van Huffelen (D66).

Bekendheid
Bisschop vraag allereerst of de staatssecretaris bekend is met de artikelen uit het Antilliaans Dagblad1 en Amigoe2 over de kwestie. Het Kamerlid vraagt bevestiging of het legitiem is voor Caribische landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden om in cassatie te gaan ‘indien zij van mening zijn dat [er] inbreuk is gemaakt op hun autonome bevoegdheden op grond van het Statuut’. De derde vraag gaat over het onderschrijven door de staatssecretaris van de opvatting dat de rechter niet op de stoel van de politiek mag gaan zitten. Bisschop vraagt in de vierde Kamervraag aan de staatssecretaris Of zij de constatering deelt dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie ‘geen opdracht heeft om een harmoniserende uitleg toe te passen die leidt tot steeds uniformere wetgeving in de landen van het Koninkrijk’. Indien dit niet het geval is, wil Bisschop graag weten met welke literatuur en jurisprudentie de staatssecretaris haar opvatting kan onderbouwen.
Geen internationaal recht
Dr. Roelof Bisschop constateert dat er momenteel geen internationaal recht ‘bestaat voor paren van gelijk geslacht om te trouwen’. De SGP’er vraagt de staatssecretaris of zij ook de vrijheid wil ‘verdedigen van de landen van het Koninkrijk om zich te houden aan de ondergrens van het internationaal recht zolang het Statuut zelf geen nadere voorschriften geeft inzake het familierecht en discriminatie’. Nederland zou respect moeten passen ‘voor het primaat van de democratie in de landen van het Koninkrijk’. Bisschop vraagt of de staatssecretaris zich kan voorstellen dat de druk vanuit Nederland om Nederlandse wetgeving over te nemen ‘ervaren kan worden als ideologisch kolonialisme’. De invoering van het homohuwelijk stuit in Caribische landen bij velen op grote bezwaren. De laatste vraag gaat over de bereidheid van de staatssecretaris om in het kader van de dialoog ‘ook in contact te treden met vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen die deze bezwaren hebben, waaronder kerken’.3
Ten slotte
Het is goed dat dr. Roelof Bisschop de vinger bij de zere plek legt. Opvallend is dat er zoveel tegenstand tegen het homohuwelijk bestaat in de Caribische landen van ons Koninkrijk der Nederlanden. Invoeren van het homohuwelijk lijkt zo meer op dwang. Veel inwoners lijken er namelijk niet op zitten te wachten. We zijn daarom met politicus en indiener Bisschop benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris.4
Voetnoten
Een partnerschapsverbond – Ad de Bruijne pleit voor homoseksuele variant op het huwelijk en zet zo een wissel om
Het nieuwe boek van prof. dr. Ad de Bruijne, Verbonden voor het leven. Een theologisch-ethisch voorstel rond homoseksualiteit en seksuele diversiteit, doet veel stof opwaaien en zal voorlopig een grote rol spelen in discussies binnen orthodox-gereformeerde kring.
Er is veel te zeggen over deze veelomvattende studie van De Bruijne, hoogleraar ethiek en spiritualiteit aan de Theologische Universiteit Kampen/Utrecht van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Meer dan eens las ik passages met hartelijke instemming. Ik noem de duidelijke afwijzing van seksualiteit als puur genotmiddel en daarmee van seksualisering van lichamelijkheid en affectieve liefde, zoals die in de huidige cultuur volop plaatsvindt. Met recht en reden wordt ook gewaarschuwd tegen het dominante liberalisme dat ernaar tendeert morele minderheidsposities te dwingen tot aanpassing aan politiek-correcte, maar in feite totalitaire meerderheidsmoralen. Toch ben ik teleurgesteld en verontrust over de strekking van dit boek.
Ingrijpende koerswijziging
Ik geef nu eerst de kern van de positiekeus van De Bruijne weer, om vervolgens enkele kritische kanttekeningen te plaatsen. De Kamper ethicus pleit voor een homoseksuele relatie die door de kerk met vrijmoedigheid kan worden (in)gezegend. Dit betekent een ingrijpende koerswijziging, zowel voor hemzelf als voor de kerk waartoe hij behoort.
De Bruijne stelt dat een homoseksuele relatie kan worden gezien als een variant op het huwelijk. Hij erkent dat het huwelijk als zodanig is voorbehouden aan man en vrouw. Het is een unieke scheppingswerkelijkheid die op weg naar de nieuwe hemel en aarde een nieuwe zin krijgt, namelijk afspiegeling te zijn van de eenheid tussen Christus en Zijn gemeente.
Exclusief voor deze verbintenis is de mogelijkheid tot voortplanting, de kinderzegen. Naast het huwelijk plaatst het Nieuwe Testament de keus om ongehuwd te blijven. Deze ongehuwde staat kan worden gezien als afspiegeling van de intieme verbondenheid tussen Christus en iedere gelovige afzonderlijk. Het is een koninkrijkswerkelijkheid die vooruitgrijpt op het getransformeerde bestaan op de nieuwe aarde. Tussen deze beide fenomenen van huwelijk en bewust ongehuwd blijven in bepleit dit boek ruimte voor een derde fenomeen: de homoseksuele relatie, een vergelijkbare eenheid als die tussen man en vrouw. De auteur wil dit niet ‘homohuwelijk’ noemen, omdat de geslachtelijke verscheidenheid en daarmee de mogelijkheid tot voortplanting ontbreken. Deze relatievorm kan seksuele gemeenschap impliceren, al hoeft dat niet per se het geval te zijn.
Wie voor seksuele omgang binnen deze relatie kiest, doet goed (en dat is dan ook voluit goed), wie voor seksuele onthouding kiest, doet beter. Naar analogie van het huwelijk is een homoseksuele relatie die ook seksuele omgang behelst, voor heel het leven bedoeld. Volgens De Bruijne zien we in deze relatievorm enerzijds een herinnering aan de schepping van het begin (de seksualiteit wordt net als bij man en vrouw in een monogame relatie ingebed), anderzijds een vooruitgrijpen op de toekomst van het Koninkrijk.
Drie mogelijkheden
De christelijke ethiek zou deze relatie van harte dienen te erkennen als van God gegeven mogelijkheid en de kerk zou daaraan dan ook Gods zegen moeten meegeven. De Bruijne benadrukt dat zo’n relatie niet gezien mag worden als een noodoplossing die vanuit pastorale tegenmoetkomendheid wordt aangereikt. Het moet gaan om een volwaardige vorm van navolging van Christus die recht doet aan het eigen karakter van de homoseksuele identiteit.
Zo doen zich in de optiek van De Bruijne voor christen-homo’s die ernst maken met de navolging van Christus drie mogelijkheden voor: ongehuwd blijven, kiezen voor participatie in nieuwe christelijke gemeenschappen of vriendschapsnetwerken en ten derde een eigensoortig partnerschapsverbond aangaan, al dan niet inclusief homoseksuele praxis. Net zoals het huwelijk en het bewust ongehuwd blijven verwijzen naar de grote Toekomst, zo doet dit homopartnerschap dat ook: het wijst op de bijzondere verbondenheid die mensen op de nieuwe aarde zullen kennen, een nieuwe onderlinge eenheid die boven alle natuurlijke grenzen uitgaat.
Bijbelteksten
Op welke basis rust dit verregaande voorstel? We zijn geneigd direct te vragen naar de bijbelse fundering ervan. Maar die vraag vindt de auteur te kort door de bocht. Een van de redenen waarom hij zijn boek het licht heeft doen zien, terwijl er toch al een stortvloed van literatuur over homoseksualiteit bestaat, is dat volgens hem in veel beschouwingen de ethiek te veel gereduceerd wordt tot exegese van bijbelteksten (met de daarbij behorende bezinning op de toepassing van de bijbelse gegevens in onze eigen situatie). Dat is echter een te beperkte vraagstelling. ‘Christelijke ethiek is geen puzzel van bijbelse normatieve aanwijzingen leggen, maar het is gelovig nadenken over God, over zijn werken en dus over de mens, de wereld en alles wat daarbij hoort. In het licht daarvan ontstaat inzicht in wat wel en niet bij God past.’ (p. 26)
De bekende bijbelteksten diemet zoveel woorden over homoseksuele praktijken gaan, spelen bij De Bruijne dan ook geen doorslaggevende rol. Dat is te meer opmerkelijk, omdat hij zelf aangeeft dat deze teksten duidelijke taal spreken. Op pagina 462 en 463 zegt hij dat hij zelf grotendeels vasthoudt aan de traditionele exegese, die hij als volgt samenvat: ‘Deze houdt in dat de Bijbel eenduidig is in de afkeuring van alle vormen van gelijkgeslachtelijk verkeer die in zijn eigen tijd in beeld waren. Daarbij kon het ook gaan om relaties waarin sprake was van oprechte vriendschap en liefde. De vaak herhaalde mening dat de bijbelse afwijzing van dergelijke relaties beperkt zou zijn tot pederastie (erotische relatie tussen een volwassen man en een opgroeiende jongen, red), uitspattingen, machtsmechanismen of cultische prostitutie houdt geen stand tegenover de historische en exegetische kennis van dit moment.’
Wissel gaat om
En op pagina 331 stelt De Bruijne dat wie primair afgaat op de bijbelteksten ‘niet anders kan dan concluderen dat deze categorisch alle seksueel verkeer tussen mannen onderling en vrouwen onderling uitsluiten. Alternatieve exegeses die in de loop van de tijd zijn voorgesteld, noemde ik immers niet houdbaar.’ Maar hij voegt hieraan toe: ‘Alleen hermeneutische overwegingen kunnen ertoe leiden dat wij vandaag anders handelen dan de betreffende teksten zeggen.’ Hier gaat een wissel om. Ook al geeft de Schrift geen enkele ruimte voor homoseksuele praxis, de hermeneutiek (die vertolking van bijbelse lijnen in onze tijd) zou die ruimte wel bieden. De betreffende afwijzende bijbelteksten zijn volgens De Bruijne niet beslissend, omdat ze eenvoudig niet ingaan op wat vandaag het centrale probleem is, namelijk ‘het feit dat wij de gelijkgeslachtelijke oriëntatie beschouwen als onderdeel van iemands identiteit, mee bepalend voor wie iemand is.’ (p. 463) Dit zicht op identiteit en homoseksualiteit kenden de bijbelschrijvers nog niet en daarom zijn hun uitlatingen niet van toepassing op dit nieuw ontdekte fenomeen. Als het dus over homoseksualiteit gaat, weten we meer dan Paulus en daarom kan Paulus hierover niet het laatste woord spreken.
Gehoorzaamheid aan de Schrift
Hier klinkt een geluid dat we in de breedte van de Protestantse Kerk al zo vaak hoorden en dat in een vorige generatie ook vanuit Kampen (door prof. dr. J. Douma) helder is weersproken. Zeker is christelijke evaluatie van de context van ‘vandaag’ noodzakelijk om Christus na te volgen in de actualiteit. Maar kan kennis van de context in mindering worden gebracht op de gehoorzaamheid aan de Schrift? Dat is wat hier naar mijn overtuiging helaas wél gebeurt. Hier komen eigenschappen van de Schrift als de helderheid en de genoegzaamheid daarvan in het gedrang. Laat ik het eenvoudig zo zeggen: de Bijbel is het Woord van de eeuwige God. In de Bijbel is gerekend met heel de geschiedenis tot aan de jongste dag. Als het Zijn bedoeling was dat Zijn gemeente in de 21e eeuw homoseksuale verbintenissen ging inzegenen, zou de HEERE daarvoor dan niet tenminste een aanwijzing gegeven hebben in Zijn Woord?
Er zijn allerlei moderne vragen die we kunnen benaderen door bepaalde bijbelse lijnen door te trekken en ons zo in het verlengde daarvan te bewegen (denk bijvoorbeeld aan medisch-ethische vragen of aan de positie van de vrouw). Maar dat lukt niet ten aanzien van homoseksuele praxis. En een beroep op Gods toekomst zou juist moeten leiden tot relativering van seksualiteit (dat geeft De Bruijne zelf ook aan) en dus niet tot acceptatie van alternatieve seksuele relaties naast het huwelijk van man en vrouw. Onmiskenbaar gaat zo’n pleidooi gepaard met een verzwakking van het beroep op Gods heilzame scheppingsordening.
Het heeft mij pijnlijk getroffen dat De Bruijne afscheid lijkt te nemen van de gereformeerde visie dat de zondeval op de schepping gevolgd is en dat het huwelijk teruggaat op de staat der rechtheid toen gebrokenheid ten gevolge van de zonde nog niet aan de orde was. Juist dat inzicht is van fundamenteel belang om de uniciteit van het huwelijk voluit te handhaven en geen gelijkwaardige alternatieven daarnaast te erkennen.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Hoek, J., 2023, Een partnerschapsverbond. Ad de Bruijne pleit voor homoseksuele variant op het huwelijk en zet zo een wissel om, De Waarheidsvriend 111 (1): 11-13 (artikel).
Vuur, maar weinig licht – Bespreking ‘Vuur dat nooit dooft’
Om maar meteen met de deur in huis te vallen: ”Vuur dat nooit dooft” is een verwarrend boek. Hoewel aangeprezen als „onmisbaar”, een „must have” en getipt voor het beste theologische boek van het jaar, maakt het deze kwalificaties helaas niet waar. Het helpt christenen niet verder in de bezinning op de thema’s seksualiteit en gender. De reden? De auteurs luisteren te veel naar de cultuur en te weinig naar de Bijbel.
René Erwich en Almatine Leene beogen vier doelen met ”Vuur dat nooit dooft”. Ze willen de huidige maatschappelijke context duiden, een historisch overzicht geven, wetenschappelijke benaderingen bespreken en theologische inzichten delen. Ten dele slagen ze daar ook in. Het boek bevat verschillende interessante en leerzame gedeelten waar de lezer zijn winst mee kan doen. Zo biedt hoofdstuk 2 een overzicht van visies op gender en seksualiteit door de eeuwen heen, maakt hoofdstuk 3 inzichtelijk hoe de wetenschappelijke omgang met gender zich ontwikkeld heeft en biedt hoofdstuk 5 een nuttige bespreking van de geweldige impact van pornografie.
Maar naast de genoemde vier doelen hebben de auteurs nog een vijfde doel. Hoewel ze heel bescheiden stellen slechts een „beetje orde in de verwarring te willen scheppen”, worden ze gedreven door een heel duidelijke missie, een missie die als een rode draad door het boek loopt – en dat is het ter discussie stellen van gevestigde patronen binnen de christelijke traditie, zoals binair denken en heteronormativiteit. Dat maakt het vanaf het begin een gekleurd boek. Terecht merkte dr. Yme Horjus op dat de conclusies al van tevoren vaststonden. Wat betreft gender vinden de auteurs dat man en vrouw „geen binair en polair gegeven” is, maar een „continuüm waarbinnen ruimte voor diversiteit is.” Er bestaan volgens hen „veel meer geslachtsvariaties dan slechts de mannelijke en vrouwelijke vorm.” Het „krampachtige binaire denken rondom gender” zou opgegeven moeten worden. Die aanname –die uiteraard een keuze is– leidt ertoe dat de auteurs sympathiek staan tegenover gendertransitie en homoseksualiteit.
Helaas heeft ”Vuur dat nooit dooft” de nodige kritiekpunten. Allereerst ontbreekt het dit boek aan een duidelijke eigen visie. De uitgave had aan kracht gewonnen als de auteurs minder zouden zijn teruggevallen op andere schrijvers en gewoon hun eigen verhaal geschreven hadden. Te vaak heeft het boek het karakter van een omgevallen boekenkast waarbij zo veel mogelijk visies aan het woord moeten komen. Daarnaast is het lezen van deze studie bij tijden een vermoeiende exercitie. Geregeld zijn zinnen verwarrend geconstrueerd, zodat je je afvraagt wat er nu precies bedoeld wordt. Wat bijvoorbeeld te maken van deze zin op blz. 63-64: „De ‘regie’ van de man werd steeds minder onderworpen aan de vormgevingseisen, waarbij voorheen, voordat de biologie zich ermee bemoeide, altijd een of andere medische rechtvaardiging had bestaan”? Daarnaast worden er regelmatig balletjes opgeworpen die vervolgens niet uitgewerkt worden.
Veel bezwaarlijker dan deze stilistische mankementen zijn echter de inhoudelijke bezwaren die tegen het betoog van de auteurs ingebracht moeten worden. De auteurs gaan tamelijk kritiekloos en naïef mee in het huidige discours over gender en seksualiteit zonder de fragwürdige aannames die daaronder liggen bloot te leggen. Het is een verbijsterende lacune dat de magistrale studie van Carl Trueman –die dat wél deed– niet eens aangehaald wordt door de auteurs. Enige vorm van cultuurkritiek ontbreekt vrijwel geheel.
Wat ook ontbreekt, is een helder normatief kader. De auteurs zijn vuurbang voor het vingertje. Ze maken al gelijk aan het begin duidelijk dat ze vooral niet willen voorschrijven. Als je op zoek bent naar een ethisch kader „moet je elders zijn.” Voordat je het weet zijn we moralistisch bezig; het gaat immers zo vaak al over grenzen. Tja, als zelfs theologen het daar niet meer over mogen hebben, wie dan nog wel?!
Maar hoe kan het anders als je de theologische vooronderstellingen aanhangt die Erwich en Leene aanhangen? Daar liggen de grootste vragen. God, geloof, theologie en seksualiteit hebben „met elkaar te maken”, maar over het hoe blijft veel onduidelijk. Dat is volgens de auteurs dan ook „niet eenvoudig” en veel hangt daarbij af van de „bril waarmee we de Bijbel lezen.” De auteurs geven aan dat ze de Bijbel niet willen lezen als een „wetboek” (wie wel? vraag je je af). In plaats daarvan stellen ze voor de Bijbel te lezen vanuit het kader van „verlangen”: het verlangen van God naar de mens en het menselijk verlangen naar relationaliteit.
Mijns inziens wordt de Schrift zo in een jas gestopt die slecht past. Niet dat verlangen niet belangrijk is, maar het is een thema dat in het geheel van de Schrift een bescheiden rol speelt en zeker geen kernthema is. Erger nog is dat met behulp van deze benadering de inhoud en zeggingskracht van Bijbelteksten gerelativeerd of geherinterpreteerd worden. Dat wordt duidelijk zichtbaar bij de behandeling van homoseksualiteit. Bij de zonde van Sodom zou het niet zozeer om homoseksualiteit gaan, maar om gebrek aan gastvrijheid. Deze exegese deugt beslist niet. In het licht van de heiligheidscode uit Leviticus (hoofdstuk 17-26) en de interpretatie hiervan bij Ezechiël wordt duidelijk dat het wel degelijk om seksuele zonde ging, in het bijzonder homoseksuele handelingen. Bovendien blijkt dat God al voor het betoonde gebrek aan gastvrijheid van plan was Sodom en Gomorra te verdelgen.
Als het gaat om Paulus’ visie op homoseksualiteit wordt weer eens de bewering gedaan dat het hier niet om homoseksualiteit als zodanig zou gaan, maar vooral om misbruik en exploitatie (van bijvoorbeeld jongens, zogenoemde pedasterie). Maar er is niets in Romeinen 1 wat aanleiding geeft tot de gedachte dat er sprake is van machtsmisbruik; alles wijst erop dat het seksuele handelen plaatsvindt in een sfeer van gelijkwaardigheid en wederzijdse instemming. Het zijn exegeses die al lang grondig weerlegd zijn; ook Ad de Bruijne –die zelf geen bezwaar heeft tegen homoseksuele relaties– is er in zijn recente studie over homoseksualiteit duidelijk over dat de Schrift alle vormen van homoseksueel gedrag veroordeelt.
Selectief
De auteurs geven er geen blijk van op de hoogte te zijn van hoogwaardige studies als die van Robert Gagnon, gaan vrijwel niet in interactie met andere stemmen, maar zijn heel selectief in hun literatuurkeuze. Zo wordt een echt debat uit de weg gegaan en wordt het preken voor eigen parochie. Je vraagt je af wat er zo nog overblijft van de helderheid (”claritas”) en vooral het gezag van de Schrift. In plaats van de wat vreemde keuze voor ”verlangen” als leidend motief, hadden de auteurs beter in kunnen steken met de klassieke trits schepping-val-verlossing. Echter, de schepping wordt gerelativeerd en het effect van de (zonde)val wordt compleet genegeerd. Dan zijn we mijlenver verwijderd van de klassiek-christelijke visie en is het niet vreemd dat dit boek zo weinig zeggingskracht heeft.
Je zou graag willen dat er iets minder aandacht was voor diversiteit en iets meer voor de zo broodnodige normativiteit. Daarvoor moet je niet bij Erwich en Leene zijn. Volgens de auteurs gaan we nu eenmaal struikelend door het leven – en ik kan helaas niet anders dan toestemmen dat er in dit boek heel wat gestruikeld wordt. Ja, het is waar, bij een complex thema als seksualiteit en gender zijn „antwoorden niet altijd te geven”, maar ik ben ervan overtuigd dat er in het licht van de Bijbel heel wat meer te zeggen is dan Erwich en Leene doen.
Dit boek draagt niet bij aan een helder getuigenis over Gods bedoeling met gender en seksualiteit, maar vergroot de verwarring veeleer. Het geeft wel vuur, maar weinig licht. Hooguit zal het hen die al ‘om’ waren, bevestigen in hun gelijk. We snakken ondertussen naar een boek in Nederland dat ons met kennis van zaken en trouw aan de Schrift en de christelijke traditie wel de weg kan wijzen.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2022, Vuur, maar weinig licht, Reformatorisch Dagblad 52 (201): 26-27 (artikel).
Heeft dr. Prosman het boek gelezen met één oog dicht? – Een Twitter-draad van dr. René Erwich als reactie op een recensie in De Waarheidsvriend
Het boek ‘Vuur dat nooit dooft’ lijkt een steen in de vijver van de Gereformeerde Theologie te worden.1 De Gereformeerde Gezindte zou op het gebied van seksualiteit hoognodig moeten ‘omdenken’ (p. 37). Helaas voor de auteurs blijkt niet iedereen in de Gereformeerde Gezindte dat van plan te zijn. Eén van de auteurs van het genoemde boek, hoogleraar praktische theologie dr. René Erwich, reageert daarom als in de spreekwoordelijke wiek geschoten op theologen die het oneens zijn met het boek. Systematisch theoloog dr. Jan Hoek2 zou last hebben van een ‘normatieve reflex’ en ’empirie allergie’.3 Theoloog dr. Yme Horjus4 ‘smeert het debat dicht’ en haalt ‘zijn bekende eenzijdige kijk op wat een ‘echt’ theologische discussie is’ van stal.5 Theoloog dr. Ad Prosman6 zou het boek gelezen hebben ‘met één oog dicht’7 en zijn recensie ‘dient niemand, ook uw achterban [die van De Waarheidsvriend, JvM] niet’.8 Op de recensie van classicus en theoloog dr. Benno Zuiddam9 hoopt dr. Erwich nog te reageren.10
Nu kan ik mij voorstellen dat de emotie komt bovendrijven als een jarenlang project wordt aangepakt. Zo’n boek is immers toch je kindje geworden. Wanneer het gesprek wordt platgeslagen met dergelijke emoties wordt het ‘open gesprek’ niet verder geholpen. Vandaag plaatste ik een drietal recensies, van dr. Prosman, dr. Horjus en dr. Zuiddam.11 Via LinkedIn kreeg ik reactie van dr. René Erwich, een van de auteurs van het boek ‘Vuur dat nooit dooft’. Hij schreef:
“Graag ook onze reactie op dit artikel overnemen om eenzijdige beeldvorming en het gemakkelijk wegzetten van zaken te voorkomen. Dat doet het debat recht.”
Met dat laatste ben ik het eens, als er reacties zijn dan moeten die ook weergegeven (of er liever naar verwezen) worden. Bij navraag via LinkedIn bleek de recensie van dr. Ad Prosman in De Waarheidsvriend te worden bedoeld met ‘dit artikel’. Zelf was ik niet bekend met een officiële reactie van de auteurs op dit artikel dan alleen een Twitter-draad van dr. René Erwich. Kan dat als officiële reactie gezien worden? Volgens dr. Stefan Paas is een (opinie)artikel toch echt iets anders dan een tweet (of Twitter-draadje). En dat ben ik het met dr. Paas eens. Social media is in mijn ogen veel vrijblijvender en vluchtiger.12 Dr. Erwich ziet de Twitter-draad echter als officiële reactie op de recensie. In een vervolgreactie schrijft dr. Erwich nog:
“Jan van Meerten, wellicht vrijblijvend maar niet minder fundamenteel, zou fijn zijn als die reactie vermeld werd. Lijkt me ook gewoon eerlijker. Horjus, Prosman en Zuiddam melden zich vanuit een specifieke hoek en dat is prima, maar dan ook de andere geluiden laten horen s.v.p.”
Ik ben het eens met het feit dat er verwezen moet worden naar de reacties, om zo de discussie inzichtelijk te maken en de standpunten eerlijk weer te geven. Dat wil niet zeggen dat we met Fundamentum alle meningen maar een podium zouden moeten geven. Fundamentum is niet een neutraal christelijk platform waar de pluriformiteit van aardse kerkgenootschappen zichtbaar zou moeten worden. We staan ergens voor! Bij Fundamentum wijzen we bijvoorbeeld homoseksuele praxis af als zonde (op de manier van Johannes 8)13 en geven we een pastoraal bewogen getoonzette ‘nee’ bij transitie.14 Daarnaast belijden en verdedigen we bijvoorbeeld een zesdaagse schepping, historische zondeval en een wereldwijde zondvloed.15 Uiteraard moeten we deze standpunten op een gedegen wijze beargumenteren met het oog en een toonzetting gericht op het zielenheil van de naaste. Dat wil niet zeggen dat we allerhande meningen in artikelvorm overnemen op onze website. Om tegemoet te komen aan het verzoek van de auteur hieronder een weergave van de Twitter-draad in verhaalvorm. Dit doe ik zonder inmenging of annotaties. Zelf heb ik het boek bijna uitgelezen en hoop ik, als de Heere leven en gezondheid geeft, hiervan een recensie te maken. De recensie zal hoogstwaarschijnlijk negatief zijn, heb het boek namelijk met gemengde (maar vooral negatieve) gedachten gelezen.
Reactie van dr. René Erwich op Twitter
Dr. René Erwich reageerde op Twitter in een paar korte statements op de recensie van dr. Ad Prosman in De Waarheidsvriend n.a.v. het boek ‘Vuur dat nooit dooft’. Hij geeft aan dat hij de reactie ook namens dr. Almatine Leene geeft. Hieronder in quote-vorm zijn hele reactie.16
Onze reactie op dr. Prosman in De Waarheidsvriend op ‘Vuur dat nooit dooft’ in een paar korte statements:
(1) Wij beweren in het boek niet dat er afscheid genomen moet worden van binair denken, wel een relativering van dat denken.
(2) Wij schrijven nergens dat de Bijbel verantwoordelijk is voor allerlei onderdrukkingsmechanismen; wel zijn we van mening dat specifieke interpretaties van met name het OT hebben bijgedragen aan onderdrukking van vrouwen.
(3) We presenteren in het boek het resultaat van een lezing van een aantal teksten en thema’s uit de Bijbel; Prosmans bewering dat onze interpretatie van data en de optelsom van OT/NT m.b.t. seksualiteit samen de emancipatiebehoefte van vandaag realiseert, is ronduit ongefundeerd.
(4) Prosman heeft wellicht een cursus ‘closereading’ nodig. Hij ziet geen onderscheid tussen het citeren van of verwijzen naar een wetenschappelijke bron enerzijds en de mening van ons als auteurs anderzijds (Vuur dat nooit dooft, p. 167, voetnoot 146).
(5) Wij beweren dat de menselijke seksualiteit een herrijking nodig heeft vanuit een trinitarisch perspectief, dit i.p.v. een eenzijdige inbedding in Grieks-Romeinse dualistische concepten. Dat is dus wat anders dan dat wij alles als dualistisch wegzetten.
(6) Wij beweren dat het krampachtige binaire denken moet worden opgegeven vanwege het herscheppende en transformatieve werk van de Geest. Prosmans interpretatie dat volgens ons het binaire man-vrouw denken moet worden opgeheven delen wij niet. Zijn analyse is incorrect.
(7) Prosman claimt dat ‘wie verlangen als criterium en leidraad kiest, (die) baant de weg voor homoseksualiteit…’. Wij bedoelen alleen dat ‘verlangen’ een sterk grondmotief is dat haar inbedding en zuivering vindt in relatie tot de Opgestane en Zijn Geest.
(8) Ten slotte: De Waarheidsvriend, het zou uw blad zieren als u iets zorgvuldiger te werk gaat in het recenseren van deze literatuur en iets zorgvuldiger leeswerk verricht voordat u de zaak affakkelt. Dat dient niemand, ook uw achterban niet.
De reactie op de recensie van dr. Ad Prosman is daarmee niet mals. Bij het vierde statement van de auteurs staat een verwijzing naar voetnoot 146 van het boek Vuur dat nooit dooft. Voor de volledigheid, in deze voetnoot staat het volgende:
Jennings (Jennings, 2019) wijst in zijn uitvoerige bijdrage over homoseksualiteit ook op een groot aantal andere teksten in de Bijbel en voorbeelden waarin homoseksualiteit op een of andere wijze naar voren lijkt te komen, en niet enkel in teksten uit het Nieuwe Testament. In dit verband gaat hij in op de liefdesrelatie tussen Ruth en Noömi (Ruth 1:16-17). De beide vrouwen moeten volgens Jennings hun relatie verborgen houden in een patriarchale samenleving en met dat doel heeft Ruth geen andere optie dan hun overleven veilig te stellen door een relatie met Boaz aan te gaan. Interessant is het commentaar in Ruth 4:14. Ruth slaapt met Boaz, raakt zwanger en baart een zoon. De omstanders getuigen dan tegen Noömi: ‘Geprezen zei de HEER, die jou vandaag iemand gegeven heeft die voor je zorgen zal. Moge zijn naam in Israël blijven voortbestaan! Hij zal je je levensvreugde teruggeven en je onderhouden als je oud bent, want je schoondochter, die je liefheeft en die meer waard is dan zeven zonen, heeft hem gebaard.’ De vreugde over de geboorte van de zoon richt zich niet op Boaz, maar op het feit dat Noömi een zoon heeft gekregen. Dat is een opmerkelijk commentaar in de tekst. Jennings interpretatie is boeiend en vraagt om verdere reflectie. Uiteraard komen achtereenvolgens ook de relatie tussen David en Jonathan aan de orde (1 en 2 Samuel), de centurio die Jezus vraagt om hulp voor zijn zieke knecht (Mat. 8) en het verhaal over de Ethiopische eunuch (Hand. 8:26-39). Jennings wijst ook op een mogelijke queer-lezing van teksten waarin de relatie tussen God en het volk Israël wordt beschreven. Hierbij is het volgens Jennings van belang om te zien dat bijvoorbeeld bij de profeten Amos en Hosea, maar zeker ook bij Jeremia en Ezechiël, de relatie tussen God en zijn volk vaak sterk gefeminiseerd wordt, God is vaak de jaloerse en benadeelde echtgenoot die moet omgaan met een overspelig Israël.
De volledige bronvermelding van Jennings 2019 is niet te vinden of het moet gaan om Jennings 2017. Dan luidt de volledige bronvermelding: Jennings, T.W., 2017, ‘Same-seks Relations in the Biblical World’, in: Thatcher, A. (ed.), The Oxford Handbook of Theology, Sexuality, and Gender (Oxford: Oxford University Press), blz. 206-221. Kennelijk hebben dr. Ad Prosman of de redactie van De Waarheidsvriend nog niet gereageerd op deze Twitter-draad. De auteur stelt voor om een briefwisseling op te starten in De Waarheidsvriend. Hij schrijft via Twitter:17
Voorstel: we openen een open briefwisseling in De Waarheidsvriend over de verschillen van inzicht om zo een goed gezamenlijk beeld te krijgen? Kunnen dr. Prosman, dr. Leene en ik het debat goed voeren op argumenten. Minder kun je toch niet verwachten als het zo belangrijk is!
Het voorstel van dr. René Erwich is een prima voorstel om op in te gaan. Wellicht komt deze briefwisseling nog eens tot stand of is inmiddels al afgesproken het zó of op een andere manier te doen. Laat het inhoudelijke debat maar gevoerd worden.
Voetnoten
Sprookjesboek – Bespreking ‘Vuur dat nooit dooft’
René Erwich, hoogleraar praktische theologie, en Almatine Leene, predikant in de GKv, vatten een paar jaar geleden het plan op om de kerken te dienen bij het nadenken over gender en seksualiteit. Dat resulteerde onlangs in de uitgave van het boek Vuur dat nooit dooft. Gender, seksualiteit & theologie in gesprek. Helpt dit boek de kerken verder?
Opvallend is dat de beide auteurs niet uitgaan van het bestaan van twee geslachten, man en vrouw, maar kiezen voor een zogenoemde fluïde (vloeibare) benadering van gender en seksualiteit (p.31). ‘Gender zit tussen je oren en niet tussen je benen’, zeggen ze (p.72), waarbij hun taalgebruik wel iets zegt over hun sociaal-maatschappelijke oriëntatie.
De auteurs menen dat alle transgender zelfidentificatie (= zelf bepalen of je man, vrouw of iets anders bent) een vorm van geslachtsvariatie is, punt. Pluriforme genderidentiteit (het bestaan van allerlei genders) leidt volgens hen tot een prachtige theologische verdieping, waarbij al het mannelijke en vrouwelijke in iedereen uiteindelijk zijn bestemming vindt in Christus. (p.240)
Eros
Het gaat in dit boek ten diepste om eros, seksueel verlangen met een onlosmakelijke lichamelijke component. Volgens Erwich en Leene heeft dit verlangen een normatieve functie: ze zien de mens met zijn gevoelens als normatieve genderidentiteit en dat bepaalt uiteindelijk wat ethisch gewenst is. Dat de Bijbel ook spreekt over liefde in brede zin (het verlossende agape voor een gevallen wereld, ook in seksueel opzicht), over Adam als het mannelijke verbondshoofd en over een ordening van de samenleving volgens de schepping – dat is voor de auteurs niet van belang. Waar de Schrift in deze patriarchale termen spreekt, beoordelen ze dat negatief en als cultureel bepaald. (p.159) ‘Feitelijk is dit een vorm van seksisme, het bevoorrechten van een geslacht boven een ander geslacht en dat heeft veel invloed gehad en heeft dat nog steeds.’ (p.38) Zowel de Bijbel als de christelijke liturgieën en liederen staan hier schuldig voor het aangezicht van de auteurs.
Geslachtsblindheid
Het boek volgt kritiekloos de theorie van Thomas Laqueur.1 De auteurs menen dat mannelijk en vrouwelijk slechts principes zijn en geen seksen (p.51). Het verschil zou gradueel zijn: ‘er is één geslacht en dat is mannelijk. Pas rond 1800 veranderde deze gedachte’. Dit is wel een zeer verwarde kijk op de opvattingen van vroegere geslachten.
Het principiële probleem dat ook hier terugkeert is dat de auteurs de theologische notie van het verbond niet verdisconteren. Ook hun taalkundig geheugen is kort. Tot in de twintigste eeuw beschouwde men het vrouwelijke als bij het mannelijke inbegrepen. Er is in de Schrift en de Westerse traditie weliswaar sprake van één menselijk geslacht (of bloed, vgl. Hand. 17:26), maar zowel theologisch, biologisch als sociaal werd dit altijd strikt gescheiden in mannelijk en vrouwelijk.
Het menselijk denken, ons kijken naar de werkelijkheid en de taalkundige uitdrukking ervan, verloopt al duizenden jaren in termen van mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Dat de wereld vanaf de Franse Revolutie de man niet meer ziet als verbondshoofd van de schepping, die verantwoording aan God schuldig is, moge duidelijk zijn. Maar dat betekent geenszins dat de westerse samenleving pas rond 1800 begon te denken in termen van mannelijk en vrouwelijk. Wie dat zegt, heeft nooit echt Grieks, Latijn, Frans of oudere vormen van Nederlands gestudeerd. Daarbij: alleen al de middeleeuwse kerkelijke regels over intersekse (hoogst uitzonderlijke gevallen waarbij iemand met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken ter wereld komt) laten zien dat het denken in twee geslachten – mannelijk en vrouwelijk – ook voor 1800 voluit normatief was. Na de puberteit moest men zich conformeren aan zijn/haar biologische geslacht en daarbij blijven.
Vaagheid
Naar duidelijke seksuele moraal en normativiteit zoekt de lezer in dit boek tevergeefs. De hoofdregel is dat er geen sprake mag zijn van misbruik of ongewenstheid. De theologie heeft als gesprekspartner slechts te zeggen dat wederkerigheid van seksueel verlangen als lichamelijke expressie belangrijk is (p.201). Zou iemand die onbevangen het Nieuwe Testament leest ook tot die conclusie komen?
Een seksueel actieve Jezus is in dit boek kennelijk een optie. De auteurs spreken van ‘een al dan niet gehuwde Christus’ en ‘Christus als huwelijkspartner vooral in metaforische zin’ (p.151). Daarbij geven ze de indruk zich te distantiëren van de vroege kerk. De superioriteit van het celibatair leven zoals bepaalde kerkvaders dit voorstonden, was ‘gebaseerd op hun overtuiging dat Jezus niet getrouwd was’ (p.151).
Schriftgebruik
Het boek kenmerkt zich door situatie-ethiek, dat wil zeggen dat er geen vaste waarheid of normatieve ethische handelwijze is die overal voor alle mensen geldt. Het benadert de Schrift exegetisch niet als eenheid, als Godspraak van de Geest. Veel wat de auteurs niet uitkomt, verwerpen ze als achterhaald of cultureel bepaald. Paulus’ veroordeling van homoseksualiteit op grond van Gods natuurlijke openbaring (Rom. 1) wordt bij Erwich en Leene: ‘Paulus richt zich tegen homoseksuele activiteit waarin sprake is van misbruik en exploitatie’ (p.166). Natuurlijk doet de apostel dit impliciet ook, maar de tekst verwerpt homoseksueel gedrag van mannen en vrouwen expliciet op grond van Gods scheppingsbedoeling.
Een tekst die de auteurs past, ontvangt daarentegen de hoogste lof zonder dat de tekstuele context verrekend wordt. Zo wordt 1 Korintiërs 7:4 (‘ook de man beschikt niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw’) geprezen als zeer revolutionair, want in de Romeinse wereld zou seksualiteit een uitdrukking van macht zijn geweest ‘van mannen naar vrouwen’ (p.159). Ten diepste is dit een biblicistische benadering, een vorm van liberaal buikspreken die teksten losmaakt uit het denken van de Schrift en integreert in een andere levens- en wereldbeschouwing.
Historisch brongebruik
De selectieve omgang met primaire bronnen beperkt zich niet tot de Bijbel. De auteurs menen blijkbaar dat ze op deze wijze ook mogen omgaan met de kerkgeschiedenis. Ik geef een aantal voorbeelden van wat de auteurs zeggen en vergelijk dat met de werkelijkheid zoals die uit de kerkelijke bronnen blijkt.
Geen echtelijk verkeer voor geestelijken?
‘In 303 werd al geëist dat zowel bisschoppen, priesters en diakenen, alsook geestelijken die aan het altaar dienen zich
onthielden van echtelijk verkeer en moesten ophouden met het verwekken van kinderen’ (p.53).
De werkelijkheid: de vroege kerk kende geen algemeen verbod op seks voor geestelijken. Erwich en Leene zeggen niet wie of welke vergadering dit eiste, maar bedoelen waarschijnlijk de synode van Elvira (al dateren ze die elders in 306). Veel geleerden plaatsen de synode niet in 306 maar tussen 300 en 303, voor de grote vervolging onder keizer Diocletianus.) Het gaat hier hoe dan ook om een regionale kerkelijke wet die ingegeven was door een specifieke historische situatie waarin men het onverantwoord vond om zijn vrouw zwanger te maken. De inhoud van canon (regel) 33 is een logisch uitvloeisel van Mattheus 24:19 (‘Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen’) en 1 Korintiërs 7:29 (‘Laten zij die vrouwen hebben, voortaan zijn alsof ze die niet hebben’). Zelfs het middeleeuwse canonrecht (bijv. Hostiensis, Lectura X 3.34.7) behandelt echtelijk verkeer binnen het huwelijk als een verplichting die ook aan de vrouw verschuldigd is. Wel kwam er uit hygiënische overwegingen een verbod op seksuele omgang van geestelijken voorafgaand aan de eucharistiebediening.
Geen seks in het decanaat?
‘Op het concilie van Elvira in 306 werd besloten dat hogere geestelijken (paus, dekens en bisschoppen) zich moesten onthouden van seks’ (p.53).
De werkelijkheid: Elvira was een regionale synode in Spanje die geen besluiten nam voor de hele kerk. Het besluit waarvan de auteurs hier spreken is overigens niet terug te vinden in de canones van Elvira. Bovendien: de paus bestond in 306 nog niet, alle metropolieten werden ‘paus’ genoemd. Ook dekens bestonden in 306 niet. Het decanaat is een organisatievorm die pas in de negende eeuw in Frankrijk ontstond en zich daarna over de westerse kerk verbreidde. Dat er getrouwde bisschoppen waren, is goed gedocumenteerd. De Westerse Kerk telde tot ver in de middeleeuwen pausen die getrouwd waren: Adrianus II (867–872) leefde met zijn vrouw in het Lateraanse paleis, Johannes XVII (1003) trouwde voordat hij gekozen werd tot bisschop van Rome. Dat een bisschop ‘de man van één vrouw’ moet zijn (1 Tim. 3:2) werd door de kerk niet in twijfel getrokken.
Zelfverminking Origenes?
‘Bijvoorbeeld de kerkvader Origenes (184-253) die zichzelf castreerde. Daar kreeg hij later spijt van, want
zo hoefde hij het gevecht met seksuele begeerten niet meer aan te gaan’ (p.54).
De werkelijkheid: In zijn late werk over het gebed (De Oratione XX.1) schrijft Origenes dat iemand die gecastreerd is niet in de kerk mag komen. Dit maakt zijn zelfcastratie historisch onwaarschijnlijk. Dat hij er later spijt van kreeg omdat hij graag de strijd aan wilde gaan tegen seksuele begeerten is een psychologisch inzicht van Erwich en Leene dat niet te herleiden is tot het werk van Origenes.
Zelfcastratie wenselijk?
‘De gedachte dat Jezus snel zou terugkomen had vooral aan het begin van de kerkgeschiedenis grote invloed. Het krijgen van kinderen was dan immers minder belangrijk. Het huwelijk bevolkt de aarde, maagdelijkheid de hemel en die hemel was voor veel mensen de belangrijkste prioriteit. Zelfcastratie was daarom wenselijk’ (p.55).
De werkelijkheid: wie aan zelfcastratie deed kwam onder tucht en mocht geen priester worden (canon 1 van Nicea 325). Kerkvaders als Chrysostomos spraken in dit verband van ‘moordenaars van Gods schepping’.
Transitie door onthouding?
‘Seksuele onthouding bood mensen met een lage status (vrouwen, armen en ongeschoolden) de mogelijkheid om een held te worden. Deze maagden hadden volgens Clemens hun seksualiteit overwonnen en daardoor konden zij mannelijke functies bekleden in de kerk. Ze werden niet langer als vrouwen gezien, maar als leden van een derde gender’ (p.56).
De werkelijkheid: Een derde gender dat toelating geeft tot de kerkelijke ambten is niet terug te vinden bij Clemens van Alexandrië, maar is een radicale feministische (her)interpretatie van zijn werk door de historicus April DeConick. De vroegkerkelijke schrijvers zijn eenduidig: de kerkelijke ambten zijn voorbehouden aan mannen die aan de voorwaarden voldoen. Er is geen derde sekse van vrouwen die een transitie tot man hebben ondergaan.
De vrouw een mislukte man?
‘De gedachte dat vrouwen eigenlijk mislukte mannen waren, zoals men in de oudheid al dacht, vind je dus terug in de vroege kerkgeschiedenis’ (p.56).
De werkelijkheid: Hiëronymus schreef aan een moeder die de maagdelijkheid van haar dochters wilde beschermen. Daarvoor geeft hij praktische tips. Het vrouwenlichaam is zo uiterst mooi en aantrekkelijk dat het tot zonde of een legitiem huwelijk kan verleiden. Wie maagd wil blijven, moet zich daarvan bewust zijn en ingetogen optreden uit zelfbescherming.
Prostitutie noodzakelijk?
‘De visie van de kerkvaders had ervoor gezorgd dat het huwelijk in de Middeleeuwen lange tijd werd veracht… Prostitutie was soms noodzakelijk omdat men niet wilde dat het zaad van een man verspild werd…’ (p.57).
De werkelijkheid: Hoewel de overheid dikwijls een tolerant beleid voerde, veroordeelden de middeleeuwse kerkelijke
canonregels seks buiten het huwelijk; seks met een prostituee gold als verzwarende omstandigheid.2 De canonregels eisten overigens zwaardere straffen voor bezoekers van prostituées en eigenaren van hoerenhuizen dan voor de betrokken vrouwen.
Conclusie
Vuur dat nooit dooft schept eigen waarheden in zijn omgang met de Schrift en de kerkgeschiedenis. Wie serieus beweert: dat de Kerk zelfcastratie wenselijk achtte, prostitutie noodzakelijk vond om geen zaad te verspillen, en vrouwen beschouwde als mislukte mannen die via seksuele onthouding konden uitstijgen tot een derde gender – doet niet aan wetenschap maar schrijft een sprookjesboek. Daarmee zijn de kerken niet gediend. Het boek wil helpen het open gesprek over seksualiteit serieus te voeren, ook als er verschil van inzicht blijft bestaan (p.249). Deze recensie bewijst dat het in ieder geval in dat opzicht geslaagd is.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Nader Bekeken. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A., 2022, Sprookjesboek, Nader Bekeken 29 (9): 304-308.
Boek ‘Vuur dat nooit dooft’ vermijdt echt theologische discussie
Er is een zeer sterke neiging zichtbaar om mensen die zich rekenen tot de lhbtiq+-gemeenschap ook vanuit de kerkelijke wereld met compassie en meeleven te bejegenen. Maar mag de Schrift daarbij zijn eigen zeggingskracht behouden?
Het boek ‘Vuur dat nooit dooft. Gender, seksualiteit en theologie in gesprek’ van prof. dr. René Erwich en dr. Almatine Leene (RD 24-6 en 8-8) heb ik kort na de verschijning van voor naar achter gelezen. Opvallend is dat het boek bijna geheel is gewijd aan de genderproblematiek, terwijl de titel is ontleend aan Hooglied 8:7 en 8, dat één grote ode is aan de liefde tussen man en vrouw (M en V).
Het is mij duidelijk geworden dat de auteurs van ‘Vuur dat nooit dooft’ ruimte zoeken voor alle mogelijke genderuitingsvormen. Een woordvoerder van de organisatie van de Canal Pride in Amsterdam verklaarde op tv dat nu alle letters van het alfabet bij deze manifestatie wel zo’n beetje vertegenwoordigd waren. Het is voor mij echter de vraag of deze ‘rek’ aanwezig is in het Hooglied. Maar de titel van het boek is daar wel aan ontleend!
Maar één conclusie
Het boek is één grote hoeveelheid citaten van vele auteurs. Het toont een enorme belezenheid, die breed wordt uitgestald. Veel mensen zullen erdoor geïmponeerd raken, om niet te zeggen overweldigd. Ik las al ergens dat iemand het boek een ”must have” had genoemd.
Ik begreep dat bij de presentatie nadruk werd gelegd op het niet innemen van standpunten. Dat bevreemdt mij, want de opbouw van het boek is van dien aard dat mensen op grond van het aangedragen materiaal eigenlijk maar één conclusie kunnen trekken: er moet in kerk en samenleving ruimte komen voor alle lhbtiq+-ers en men zou in de kerkelijke wereld niet al bij voorbaat een anti-houding moeten aannemen.
Hermeneutische sleutel
Mij echter overtuigde het boek eigenlijk niet. Ik kwam erachter dat de conclusies ervan al van tevoren vaststonden. De schrijvers kozen voor „het narratief van verlangen” dat in de Bijbel verankerd zou liggen. Dat is hun hermeneutische sleutel. Daarmee hopen ze dat alles wat ze schrijven plausibiliteit krijgt.
In de aanvulling van de auteurs (RD 8-8) op het verslag van de boekpresentatie (RD 24-6) wordt gesteld dat de normativiteit van de Schrift in gesprek moet worden gebracht met inzichten uit andere wetenschappen. Dat lijkt me een goed uitgangspunt, maar hoe voorkomen we dat de Bijbel meteen wordt weggeblazen? Mag de Schrift zijn eigen zeggingskracht behouden?
Onoverkomelijk
Een werkelijk theologische discussie gaan de schrijvers naar mijn opvatting uit de weg. Serieuze tegenspraak komt niet in het boek voor. Ik ben benieuwd naar wat het voor de auteurs betekent dat „zulke mensen (onder anderen mannen die met mannen slapen) het Koninkrijk van God niet zullen beërven” (1 Korinthe 6:10).
Feitelijk is dit een tuchtuitspraak. Ik kan mij niet voorstellen dat andere wetenschappelijke disciplines het gesprek willen en kunnen aangaan over deze uitspraak van Paulus, die niet getuigt van enige acceptatie. In het Bijbels-theologische hoofdstuk geven de schrijvers geen bevredigend antwoord op dit punt, dat voor velen wél onoverkomelijk is in zo’n genderdiscussie.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Horjus, Y., 2022, Boek ”Vuur dat nooit dooft” vermijdt echt theologische discussie, Reformatorisch Dagblad 52 (112): 25 (artikel).
Als geslacht niet meer telt – René Erwich en Almatine Leene banen de weg voor alle vormen van seksualiteit
Twee theologen van orthodoxe huize schreven een boek over seksualiteit. Zij wilden over deze materie een compleet boek schrijven, maar het gevolg is dat de ene gedachte over de andere buitelt. Menige lezer zich zal afvragen wat de auteurs met Vuur dat nooit dooft beogen.
In het boek van René Erwich en Almatine Leene komt het hele spectrum van seksualiteit aan de orde. Wie dit boek leest, beseft dat de hele kijk op seksualiteit in de loop van nauwelijks twee decennia ingrijpend veranderd is. Dat heeft uiteraard fundamentele gevolgen voor onze visie op het huwelijk. De auteurs van Vuur dat nooit dooft. Gender, seksualiteit & theologie in gesprek geven een flinke impuls aan wijt zij ‘omdenken’ noemen (p. 37). Erwich was docent aan de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) en is nu als hoogleraar verbonden aan een theologische universiteit in Melbourne. Leene is predikant te Hattem (Gkv) en daarnaast docent Theologie in Zwolle. Zij kreeg bekendheid als Theoloog des Vaderlands (2020/21).
Omdenken
Om een indruk te geven van de inhoud van het boek geef ik hier een summiere opsomming. Het boek bestaat uit zeven hoofdstukken die verschillende facetten van gender en seksualiteit bespreken. Aan de orde komen: de geschiedenis van gender en seksualiteit (hoofdstuk 2), wat de moderne wetenschap erover te zeggen heeft (3), hoe deze begrippen functioneren in de Bijbel (4), hoe het concept van ‘verlangen’ ons in deze vragen verder helpt (5), met welke hedendaagse vormen van gender en seksualiteit we te maken hebben (6), plus een inleiding en nabeschouwing.
Wat bedoelen de auteurs met omdenken? De kern is dat we afscheid moeten nemen van het zogenaamde binaire denken en dat kerk en theologie plaats moeten inruimen voor het genderspectrum. Het binaire denken gaat ervan uit dat er twee geslachten zijn: man en vrouw. Wie in de lijn van een genderspectrum denkt, vindt dit achterhaald en ook veel te simpel. Want het is niet zo, betogen Erwich en Leene, dat wie biologisch man is, ook denkt, leeft en voelt als man en omgekeerd geldt ditzelfde voor een vrouw. Een man kan zich vrouwelijk voelen en een vrouw mannelijk. Het kan gaan wringen tussen geslacht en gender. We zijn eraan gewend geraakt dat relatiepatronen bepaald werden door het biologisch geslacht en niet door gender (hoe men zich ‘voelt’). Dit is het zogenaamde genderessentialisme: je gedraagt je zoals je geslacht is en niet zoals je je voelt (p. 74). Genderessentialisme is onrecht, zelfs onderdrukking. Voor een vrouw komt daar nog een extra vorm van onderdrukking bij, omdat zij steevast een lagere plaats inneemt dan de man. In de Hebreeuwse Bijbel zijn vrouwen meestal ‘in seksueel opzicht bezit van mannen’ (p. 136). Dus is de Bijbel verantwoordelijk voor allerlei onderdrukkingsmechanismen.
Ruimere opvattingen over seks
Het is toch wel verrassend dat Erwich en Leene in hoofdstuk 4 willen aantonen dat het Oude Testament in bepaalde opzichten behoorlijk liberale opvattingen huldigde. Dat geldt dan voor seksuele verhoudingen en niet zozeer wat man-vrouwverhoudingen betreft. Kort gezegd: in dit boek wordt betoogd dat het Oude Testament vrij omgaat met seks en dat het Nieuwe Testament de vrouw bevrijdt uit haar nederige positie. Dus als we Oude en Nieuwe Testament bij elkaar optellen, hebben we de emancipatie en bevrijding waar we in onze tijd behoefte aan hebben.
In het Oude Testament was seks buiten het huwelijk geoorloofd. Denk maar aan de aartsvaders, aan de koningen, aan het verschijnsel van bijvrouwen (bijvoorbeeld Hanna en Peninna). Ook homoseksualiteit werd volgens de auteurs niet veroordeeld. Zonder enig bewijs worden de liefde tussen David en Jonathan en tussen Naomi en Ruth als voorbeelden van homoseksualiteit genoemd (p. 167, noot 146). Uit dit alles moet blijken dat het huwelijk bijna een randverschijnsel was en dat men in Israël ruime opvattingen had over seks.
Tweepoligheid
Fundamenteler is hoe de auteurs Genesis 1:27 lezen, namelijk heel anders dan de kerk de eeuwen door gedaan heeft (p. 158). In dit vers staat dat God de mens mannelijk en vrouwelijk schiep. Dat betekent, zo schrijven zij, dat God een spectrum van gendermogelijkheden schiep waarvan het man-zijn en vrouw-zijn de twee polen zijn waarbinnen een grote variatie mogelijk is. Daarbij zullen we moeten denken aan homoseksualiteit en de meest uiteenlopende vormen van heteroseksualiteit. Zie de opsomming in hoofdstuk 3.
Erwich en Leene willen in de man-vrouwverhouding veel meer dynamiek aanbrengen. Het binaire denken (de tweepoligheid, bijvoorbeeld God-mens, man-vrouw, hemel-aarde, lichaam-geest) noemen zij dualistisch (p. 192) en zonder omwegen of verdere uitleg wordt de kerkelijke uitleg van Genesis 1:27 als afgedaan beschouwd. Het gebrek aan verantwoording van keuzes is trouwens typerend voor dit boek. Maar het punt dualiteit (het binaire denken) verdient nu juist wel aandacht. Dualisme brengt scheiding, dualiteit verenigt. Daar gaat het om. Genesis is niet dualistisch, maar benoemt dualiteit die juist de compleetheid van Gods schepping benadrukken. Hemel en aarde: dat is de compleetheid van de schepping. Lichaam en geest: dat is de compleetheid van de mens. Man en vrouw is de compleetheid van het huwelijk. Dualiteit is geen simplificering. Het wil alleen zeggen dat alle complexe systemen uiteindelijk hierop teruggaan. Het wil ook zeggen dat wie deze fundamentele tweeheid ontkent, uitkomt bij een holisme waarin alles tot één beginsel te herleiden is, zodat ook God en mens tot elkaar te herleiden zijn. De consequentie is uiteindelijk dat de mens de plaats van God inneemt.
Totaal nieuwe orde
Het binaire man-vrouwdenken is door Christus opgeheven, leer ik. Met instemming wordt Sarah Coakley aangehaald, die schrijft dat Christus elke tweeheid heeft tenietgedaan en tot eenheid heeft gemaakt (p. 194). Christus heeft dus ook de tweeheid van man en vrouw tenietgedaan. Man en vrouw zijn in Christus met elkaar verzoend. In Christus is een nieuwe mens tot stand gekomen. Geslachtelijke verschillen zijn niet meer van belang. Daarom moet ieder mens, wie ‘hij’ of ‘zij’ ook is – tussen aanhalingstekens omdat dit verschil eigenlijk niet meer van toepassing is – zichzelf verstaan vanuit Christus, dus als een mens voor wie geslacht niet meer telt. Dr. A.A. van Ruler zou uit zijn vel gesprongen zijn als hij dit had gelezen! Alsof de geschapen werkelijkheid als zodanig niet goed is! Het komt er dus op neer dat het man-zijn en vrouw-zijn tot de gebrokenheid van de schepping behoren, want anders zou Christus die tweeheid niet hoeven te verzoenen. Christus maakt heel, geneest, brengt de mens tot zijn doel door het man- of vrouw-zijn op te heffen, zodat dit onderscheid geen rol meer hoeft te spelen in de vragen rond seksualiteit. Omdat in Christus geen man of vrouw is (Gal. 3:28), moeten we voortaan spreken over het ‘continuüm mens, mensheid, menselijke werkelijkheid, personen’ (p. 197). Dit is een ‘totaal nieuwe orde’.
Afgezien van het feit dat dit betoog de theologische grenspalen fundamenteel verzet, wordt ons hier ook heel duidelijk gemaakt dat de diversiteit die zo sterk bepleit wordt (genderspectrum), tot een dwingende en verstikkende eenvormigheid leidt, namelijk tot de mens-in-het-algemeen, wiens biologische geslacht geen rol meer speelt.
Verlangen
In het boek is de focus op de Anglicaanse theologie gericht. Dat betekent dat de nadruk niet op verzoening ligt maar op de menswording van Christus. In Christus ontmoeten God en mens elkaar. Ze ontmoeten elkaar in een wederzijds verlangen: zoals God verlangt naar de mens, zo verlangt de mens naar God. Dit noemen de auteurs de narratief van het verlangen, dat zij ontlenen aan Rowan Williams, voormalig aartsbisschop van de Anglicaanse Kerk (p. 41, 115,199 en hoofdstuk 5). Williams zegt dat in het verlangen naar God de mens het initiatief bij God moet laten. Zo is het ook in de seksuele liefde, want dan heb ik niet langer de leiding over wie ik ben. In het (seksuele) verlangen ervaar ik de ‘enorme hulpeloosheid van mijn eigen ik’ (p. 41). Met andere woorden, in het seksuele verlangen is de mens pas echt aangewezen op de ander. Alleen de ander kan geven wat ik mis.
Deze gedachte is bepaald niet nieuw, want ieder mens is in alle facetten van zijn bestaan aangewezen op de ander, van wieg tot graf. Toch hebben de auteurs met het woord ‘verlangen’ wel degelijk iets fundamenteels op het oog, namelijk dat daar waar mensen echt naar elkaar verlangen, elke seksuele verhouding aanvaardbaar is. Want wie verlangen als criterium en leidraad kiest, baant de weg voor homoseksualiteit, maar evengoed voor alle andere vormen van seksualiteit. ‘Verlangen heeft voorrang op geslacht, gender en seksualiteit’ (p. 191). Duidelijker kan het niet gezegd worden, Een echt verlangen naar de ander bepaalt of een relatie goed is of niet. Een zuiver (seksueel) verlangen is zelfs een teken van het nieuwe leven in het Koninkrijk van God; dan zijn we een nieuwe schepping, hebben we een nieuw lichaam, vertonen we het beeld van God en hebben we de nieuwe mens aangetrokken (p. 197).
Zo wordt in dit boek het leven in Gods goede schepping op een fatale wijze vermengd met het leven in het Koninkrijk van God. Bovendien wordt het leven in het Koninkrijk op een onbijbelse wijze ingevuld.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Prosman, A.A.A., 2022, Als geslacht niet meer telt. René Erwich en Almatine Leene banen de weg voor alle vormen van seksualiteit, De Waarheidsvriend 110 (35): 7-9 (artikel).
Geblokkeerd door theoloog dr. Marco Derks
Als sinds deze website bestaat heb ik het standpunt verdedigd dat homoseksuele praxis zondig is. Mensen met homoseksuele gevoelens moeten we echter niet verstoten, maar in liefde omringen. Als voorbeeld heb ik verschillende keren Johannes 8 genomen. Waar de Heere Jezus enerzijds de mensen die veroordelen beschaamd gemaakt heeft, maar anderzijds ook gewaarschuwd heeft voor doorwandelen op het pad van de zonde.1 Het waarschuwen daartegen is dus geen liefdeloos en zelfverheffend gebeuren. “Want zij2 hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods;” (Rom. 3:23, SV).
Dat dit standpunt niet in dank afgenomen wordt en leidt tot uitsluiting daar kwam ik laatst achter. Wat was het geval? Onlangs verscheen de zogenoemde NBV21 Wetenschapsbijbel. Het gaat om een soort Bijbel met kanttekeningen en uitgebreidere artikelen als bijlage. Deze kanttekeningen en bijlagen werden geschreven door een zestigtal wetenschappers. Een van de redacteuren, dr. Koert van Bekkum, deelde via het sociale medium Twitter de lijst met auteurs. Graag wilde ik meer weten over de auteurs en hun achtergronden. Door het ‘taggen’ van de auteurs door Van Bekkum kon ik veel informatie vinden. Ik klikte ook op de verwijzing naar theoloog dr. M. (Marco) Derks.3 Dr. Derks is coördinator van de Nederlandse Onderzoeksschool voor Theologie en Religie (NOSTER). NOSTER werkt samen met verschillende Nederlandstalige universiteiten. Op NARCIS is te lezen dat de geleerde expert is in Augustijnse studies, christelijke ethiek, pastorale theologie, queertheologie, radicale theologie en religie en secularisme.4 Helaas kwam ik via Twitter niet ver, want Derks heeft mij geblokkeerd.5 Waarom? Dat weet ik niet! Er staat geen opgaaf van reden bij, al heb ik wel een vermoeden. Ik heb, bij mijn weten, nooit een Twitter-conversatie gehad met dr. Derks. Maar ziende op zijn bijdrage in de zogenoemde NBV21 Wetenschapsbijbel (die gaat over Homoseksualiteit) en zijn expertise in de christelijke ethiek en queertheologie denk ik dat dit komt door mijn standpunt in het genderdebat en mijn visie op homoseksuele praxis.6 Blokkeren zonder ooit iemand gesproken te hebben is wel erg radicaal, het is ook jammer want had veel vragen naar aanleiding van zijn bijdrage Homoseksualiteit in de NBV21 Wetenschapsbijbel. Een gesprek daarover blijkt nu, in ieder geval via Twitter, onmogelijk!
Voetnoten
Nashville-studiedag 12 september 2019 (6): P. Nunn (MSc. MA) – Pastorale handreiking LHBTQ
Op 12 september 2019 werd de Nashville studiedag gehouden. De zesde spreker van de dag, Philip Nunn (MSc. MA), gaf een lezing onder de titel ‘Pastorale handreiking LHBTQ’. In de komende weken willen we, als de Heere leven spaart, de video’s van de studiedag ook via deze website delen. Dit met dank aan de Werkgroep Nashville Verklaring.
Waarom ik geen spijt heb van mijn handtekening onder de Nashvilleverklaring
Vijf jaar geleden werd in de Amerikaanse stad Nashville een verklaring opgesteld over het huwelijk die bekend zou komen staan als de Nashville Statement.1 Vele bekende, voornamelijk evangelicale theologen en voorgangers betuigden adhesie. De verklaring werd in verschillende talen gepubliceerd en riep her en der flinke commotie op. De heftigste van allemaal ging over de Nederlandstalige Nashvilleverklaring (januari 2019).2 Was het dat waard?
De verklaring werd direct – nog voordat de vertalers om een reactie was gevraagd – geframed als een anti-homodocument. Dat was schadelijk voor mensen met homoseksuele gevoelens, en onjuist wat betreft de verklaring. Het document wil namelijk vooral een positief getuigenis afgeven over het huwelijk als heilzame instelling van God. In lijn daarmee neemt de verklaring afstand van zaken die het zicht op Gods bedoeling vertroebelen of daarmee mee in strijd zijn.
Linkse roeptoeters
Dat dit tot verbazing en ongenoegen in de samenleving leidde, hoefde niet te verbazen. De gemeente Amsterdam bijvoorbeeld reageerde direct en tweette: ‘Je mag zijn die je bent’. Zo staan miljoenen in het leven. Het is de populaire verwoording van wat Carl Trueman ‘expressief individualisme’ noemt: de gedachte dat je ‘jezelf’ moet kunnen zijn en dit te allen tijde dient te kunnen uiten.3 Wie hierin niet meedoet is de sjaak en krijgt een of ander ‘foob’-label opgeplakt: een manier van framen die iedereen die er anders over denkt in een verdachte hoek plaatst.
Zelfs een voorzichtige en bescheiden campagne als Gendertwijfel vorige week (waar deskundigen uit diverse disciplines kanttekeningen plaatsen bij het gemak waarmee (jonge) mensen van geslacht kunnen veranderen) wordt weggezet als transfoob en daarom staatsgevaarlijk.4 Het was dat het reclamebureau gelukkig net op tijd zijn huiswerk goed deed5, anders hadden linkse roeptoeters hun zin gekregen.6 De tolerantie waar ze de mond zo vol van hebben, blijkt in de praktijk alleen te gelden voor hen die er net zo over denken als zijzelf. In zo’n tijd kan het bijna niet anders of elk geluid dat afwijkt van de mainstream kan op verzet en tegenspraak rekenen. Deze reactie zegt natuurlijk nog niets over de (on)juistheid van datgene wat tegenspraak oproept.
Ik kom weer bij de Nashvilleverklaring. Je hoeft het natuurlijk niet met iedere punt of komma eens te zijn. Maar duidelijk is, dat deze verklaring gewoon verwoordt wat voor christenen tot voor kort gemeengoed was: het huwelijk tussen man en vrouw als instelling van God, de verschillende roeping van man en vrouw en afwijzing van alle vormen van wat de Schrift ‘porneia’ noemt ( seksueel gedrag buiten het huwelijksverbond van man en vrouw).
Dick Schinkelshoek betoogde vorige week in het Nederlands Dagblad dat de Nashvilleverklaring alleen maar het tegendeel bereikt heeft van wat ze beoogde.7 Ze heeft volgens hem alleen maar geleid tot meer emancipatie van vrouwen en homo’s in de kerk. Dat zou kunnen. Maar dat zegt meer over die delen van de kerk dan over de Nashvilleverklaring. Progressieve christenen lijken het belangrijker te vinden om mee te bewegen met wat er in de samenleving speelt dan om vast te houden wat de kerk altijd heeft geloofd. Nieuwe manieren van omgang met de Bijbel, gecombineerd met hermeneutische moves zorgen ervoor dat je uit kunt komen bij het tegendeel van wat de Schrift stelt. Want wat de Schrift stelt, dat was natuurlijk ‘toen’; dat hoeven wij nu zo niet meer te zien…
Theologie én ethiek
Schinkelshoek beweert dat het lijkt dat voor Nashville en zijn steunbetuigers het christelijk geloof zo ongeveer lijkt te staan of te vallen met de seksuele ethiek. Daarmee slaat hij de hamer op de kop. Want zo is het inderdaad. Wie meent de ethiek los te kunnen maken van de theologie dwaalt. Dat doet de Schrift zelf nooit. Een blik in de brieven van Paulus maakt duidelijk dat theologie en ethiek door hem nooit van elkaar losgemaakt worden. Voor hem is de ethiek (het leven) niet anders dan de consequentie van de theologie (de leer). En wie een beetje vertrouwd is met de geschriften van de kerkvaders weet dat het voor hen niet anders is.
De Rooms-Katholieke Kerk met zijn diepe respect voor de traditie heeft dat beter begrepen dan veel protestanten vandaag en biedt daarom een ethiek die veel meer raakvlak heeft met de Schrift en het algemeen christelijk belijden dan wat onder protestanten momenteel gangbaar is. Het is dan ook niet vreemd dat in het nieuwste handboek over seksualiteit van protestantse origine een geluid te horen is dat op veel punten haaks staat op dit algemeen christelijk belijden.8
En daarom mogen we na vijf jaar blij zijn met Nashville. Want Nashville biedt precies wat we vandaag hard nodig hebben: een beter, betrouwbaarder – want algemeen christelijk – geluid dan wat momenteel veelal te horen is. Door de grote ophef zijn veel christenen wakker geschud. Mannen en vrouwen met homoseksuele gevoelens die in Bijbels spoor wensen te gaan wisten zich gesteund. En de bezinning op deze en dergelijke thema’s is sindsdien verdiept en verbreed. En daarom heb ik geen seconde spijt gehad, mijn handtekening hieronder gezet te hebben. Inderdaad: ik zou het zo weer doen!
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.