Home » Feedback & Vragen

Categorie archieven: Feedback & Vragen

Begraaf de openbare strijdbijl! – Eeuwenoude kloof tussen orthodox-gereformeerden en bevindelijk-gereformeerden is niet te overbruggen

Hooggeleerde theoloog en godsdienstfilosoof dr. Gert A. van den Brink1 heeft met zijn onlangs uitgegeven boeken en gepubliceerde lezingen het stof binnen de Gereformeerde Gezindte hoog doen opwaaien. In 2023 verschenen bij ‘Geloofstoerusting’ twee publicaties: ‘Dordt zoals je Dordt niet kende2 en ‘Hyperdordt3. Aanleiding tot deze publicaties was de lezing: ‘Het evangelie zonder kleine lettertjes’.4 De discussie is hoog opgelopen en laat allerlei menselijke emotie zien: hautain gedrag, satire, semi-gescheld, het gebruik van de preekstoel (of: een katheder) als steekstoel, verdriet, verbijstering, frustratie en vooral verwarring.5 Jongeren (maar ook ouderen) lijken het slachtoffer te worden in deze verwarrende discussie. Het zien van over ‘straat’ rollebollende (al dan niet gepromoveerde) dominees is persoonlijk geen versterking, maar al zeker niet voor een jonge ziel.6 Uit liefde en met pastorale bewogenheid waarschuwde een predikant daarom van de preekstoel om als gemeentelid jezelf niet in de discussie te mengen en de publicaties ongelezen te laten.7 Daar ben ik het van harte mee eens: de eeuwenoude kloof tussen orthodox-gereformeerden en bevindelijk-gereformeerden is niet te overbruggen. Dit debat zal, na veel hete hoofden en koude harten, stranden in een (mogelijk schoorvoetend) agree to disagree. De zaak is dan echter wel (opnieuw?) onherstelbaar beschadigd tussen beide ‘partijen’!

Wel of niet inhoudelijk reageren

Aan het einde van deze maand is het anderhalf jaar geleden dat ik (geattendeerd door een familielid) in aanraking kwam met ‘Het evangelie zonder kleine lettertjes’ van dr. Gert A. van den Brink. Omdat ik dr. Van den Brink ken als een sympathiek en begaafd man, hem graag hoor spreken over apologetische onderwerpen en hem daarom ook wel eens uitnodig op een congres8 was ik erg teleurgesteld in de (inhoud van de) lezing. Ik besloot daarom de discussie maar te laten rusten. Ook toen zijn twee meest recente boeken verschenen en deze de afgelopen week opnieuw in het nieuws kwamen. Verdrietig over manier van reageren van beide partijen (‘partijschappen’), dacht ik afgelopen weekend erover na om deze keer zelf wél inhoudelijk te reageren. Toen ik afgelopen weekend via de Social Media een bericht met instemming aanhaalde, was het hek van de dam. M’n postvak explodeerde en ik merkte dat deze discussie, ook al blijf je dicht bij de inhoud, emotioneel heftiger gevoerd wordt dan de discussie over (theïstische) evolutie. Overigens had ik uiteindelijk wel een paar mooie gesprekken met mensen die (op sommige onderdelen) anders hierover dachten dan ik. Een tweede bericht via Social Media volgde waarbij ik kort reageerde op de hierboven genoemde lezing zoals die uitgewerkt is in ‘Dordt zoals je Dordt niet kende’. Daarop volgde van sommige reageerders instemming met de gedachte om daar wat over te schrijven, maar ook negatief advies. Volgens sommige reageerders zou niemand gediend zijn met nog meer polemiek. De stevige discussie kent nu al alleen maar verliezers. Bovendien zullen de ‘partijen’ er onderling toch niet uitkomen. Overigens kan ik het van predikanten die in diskrediet worden gebracht wel begrijpen dat zij in heilige verontwaardiging flink van leer trekken.9 Toch kan de vraag gesteld worden of dit, de wijze waarop er gereageerd wordt, de Zaak wel dient. Een reageerder gaf terecht aan dat 1 Petrus 2:2310 wel eens wat vaker in beoefening zou mogen zijn.

Niet inhoudelijk reageren

Na advies van verschillende personen uit de verschillende partijen, heb ik besloten om in het vervolg niet meer in het openbaar (inhoudelijk) te reageren rond de discussie ‘Dordt’ en ‘Hyperdordt’.11 Dat heeft een flink aantal redenen, maar ik noem er vijf: (1) Dat heeft te maken met twee teksten uit de Schrift in de Statenvertaling: Galaten 6:3Want zo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed” en 1 Korinthe 10:12Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle”. (2) Het onderwerp is een persoonlijke en tere zaak. We kunnen, en mogen, niet over andermans ‘staat voor de eeuwigheid’ oordelen. We kunnen onze opponent wél aanspreken op de ‘stand van het leven’, maar daar moeten we het bij laten. (3) Het wordt een té rationele benadering van (het ontbreken van) een persoonlijk wonder. Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid is een paradox (schijnbare tegenstelling). Deze paradox kunnen we rationeel niet klein krijgen. Door Gods genade moeten we hieronder leren bukken en buigen en God, God laten. (4) Deze discussie is typerend een discussie tussen orthodox-gereformeerden en bevindelijk-gereformeerden. Een meer bevindelijk (vanuit een door God geschonken geloof) geloven vs. een meer rationeel/beschouwelijk geloven.12 Een persoonlijke doorleving (bevinding) van het door God geopenbaarde en geschonken heil (predestinatie, wedergeboorte, toenemende ellendekennis, vierschaar, bewuste rechtvaardigmaking, geschonken geloof etc.) vs. geloven als menselijke wilsact (daad) in reactie op de Goddelijke aanbieding van het Evangelie.13 Al minstens vier eeuwen is deze discussie gaande. Alles wat er nu gezegd wordt, dat is al een keer gezegd. We hoeven de discussie rond de werken van dr. Alexander Comrie (1706-1774), Wilhelmus Schortinghuis (1700-1750) en Theodorus van der Groe (1705-1784)14 en tussen de afgescheidenen en dolerenden onderling niet opnieuw te voeren.15 Wanneer, na al die eeuwen, deze twee ‘kampen’ zijn blijven bestaan, dan moeten we niet de illusie wekken dat we het nu wél zouden kunnen oplossen. Naast dat dit laatste zeer hoogmoedig zou zijn, is het ook bijzonder naïef dat zó te denken.16 De publicaties lezende vind ik het daarom niet vreemd dat dr. Van den Brink (soms?) voorgaat in een orthodox-gereformeerde kerk.17 (5) Ten diepste gaat de discussie over het ‘aanbod van genade’ in de preken. Dit is een onderwerp dat valt onder homiletiek en daarom dient deze discussie (dit theologische dispuut) allereerst op de universiteiten en theologische hogescholen plaats te vinden.18 De plaats waar studenten worden opgeleid tot dienaren des Woords. De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben beiden partijen in hun gelederen: orthodox-gereformeerden en bevindelijk-gereformeerden. De Theologische Universiteit Apeldoorn (waar dr. Van den Brink een aanstelling heeft) zou daarom de beste plaats zijn om geleerden uit beide ‘kampen’ te laten disputeren. Het Hersteld Hervormd Seminarie (waar dr. Van den Brink kerkelijk aan verbonden is als emeritus-predikant) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam zou ook kunnen, maar mogelijk zijn er meer bevindelijk-gereformeerden en traditioneel-gereformeerden dan orthodox-gereformeerden in de Hersteld Hervormde Kerk. Als deze opties afvallen zou je nog kunnen denken aan Driestar Educatief, omdat het aanbod van genade ook het onderwijsveld raakt.19 Het theologische dispuut dient dan, voorzichtig, zorgvuldig, naar het gebod der liefde handelend (ook postuum) en met biddend opzien, inhoudelijk voorbereid en uitgevoerd te worden. Een voorbereidende interne bezinning op wat de opponent te berde brengt, bijvoorbeeld op een predikantenbijeenkomst, is binnen de beide ‘kampen’ dan allereerst gewenst. Dit theologische dispuut zou verder niet tot onrust (of: verwarring en partijschappen) in de gemeentes moeten leiden en daarom al zeker niet via kranten, vlugschriften of Social Media moeten worden ‘uitgevochten’.20

Mijn motto: Samenwerken waar kan, distantie waar moet. Bevindelijk-gereformeerden en orthodox-gereformeerden kunnen op diverse terreinen prima met elkaar samenwerken. Te denken valt aan Schriftgezag, kerkgeschiedenis, hermeneutiek, apologetiek, medisch ethische onderwerpen, Intelligent Design, probleem van het lijden en kwaad, rentmeesterschap, etc. Dan denk ik hierbij terug aan het uitstekende debat dat dr. Gert A. van den Brink had met de retorisch sterke atheïst dr. Herman Philipse. Als ik het goed heb was dit debat naar aanleiding van het boek met de ludieke en vindingrijk bedachte titel: ‘Er is geen God en Philipse is zijn profeet. De onredelijkheid van een atheïst’.21 Een zeer lezenswaardig en bruikbaar boek! Dan denk ik hierbij aan de bijdragen over Intelligent Design22, methodologisch naturalisme23 en gedragsbiologie (Frans de Waal)24 van dr. Gert A. van den Brink. Hij werd toen, door theïstische evolutionisten, helaas wel behandeld als kop van Jut.25 Het is een groot gemis dat de theoloog en godsdienstfilosoof op dit terrein véél stiller is geworden. Dr. Van den Brink is een sympathiek en zeer begaafd persoon. Dat we onderling anders denken over het (komen tot het) heil is verdrietig, maar hoeft samenwerking op bovengenoemde punten niet in de weg te staan. Dat geldt ook voor dhr. Marcel Vroegop, van (in dit geval uitgeverij) Geloofstoerusting. Door de opkomst van modern-gereformeerden na de Tweede Wereldoorlog, waar orthodox-gereformeerden meer ‘last’ van ervaren dan bevindelijk-gereformeerden, is deze samenwerking zelfs broodnodig. Veel orthodox-gereformeerden zijn modern-gereformeerden geworden (zie bijvoorbeeld de snelle switch die de voormalige Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in het algemeen het laatste decennium hebben doormaakt), zodat deze stroming kleiner is dan ooit. We hebben elkaar op de bovengenoemde punten daarom harder nodig dan ooit te voren. ‘Hete hoofden, koude harten’-discussies zullen ook voor persoonlijke verwijdering zorgen. Dat zal de Zaak in het algemeen zeker niet dienen.

Tenslotte

In het slotwoord sluit ik mij aan bij de liefdevolle en pastorale benadering van de predikant uit de inleiding, die zijn gemeenteleden adviseerde de boeken niet te lezen. Deze discussie hoort allereerst thuis als een theologisch dispuut aan een universiteit. Het gaat immers om een homiletisch onderwerp: het aanbod van genade in de preek. Ik roep de partijen op om daarbuiten alstublieft de strijdbijl te begraven! Om voorbeeld te geven en te luisteren naar adviezen van anderen ga ik daarom geen openbare diepteboringen doen in de twee recente publicaties van dr. Van den Brink, maar laat ik het rusten. De discussie is, hoe voorzichtig, zorgvuldig, liefdevol en biddend ook geformuleerd, niet gediend met nóg meer olie op het openbare vuur.

Om te komen tot een universitair theologisch dispuut is het allereerst nodig om overzicht te krijgen in deze discussie. Daarom ben ik vandaag begonnen met het bieden van een overzicht op deze pagina. Deze pagina wordt elke week aangevuld en met terugwerkende kracht compleet gemaakt. Mocht u het dus willen volgen dan is het verstandig om het overzicht regelmatig bij te houden.

Voetnoten

Feedback & Vragen 2023: Een atheïst en naturalist leest het vogelsporenartikel niet volledig, ziet de aangebrachte nuances over het hoofd en mist daardoor het punt

Onlangs schreef ik over gevonden voetsporen van vogels (of breder: vogelachtigen) in het Trias die een uitdaging vormen voor de naturalist. Bewegingswetenschapper, atheïst en naturalist drs. Bart Klink (voortaan: Klink)1 klom in het toetsenbord en schreef een repliek. Hij verwijt mij de paper in PLOS ONE verkeerd weer te geven. Echter is het Klink die mijn artikel niet goed gelezen heeft, mijn intenties misverstaan heeft en daardoor vecht tegen een door zichzelf opgezette stroman (of: karikatuurbeeld).2 Het is dat Klink bijna smeekte om een reactie, anders had ik het artikel genegeerd. Je kunt wel op elk karikatuurbeeld reageren, maar dan heb je een dagtaak. Het ligt in de aard van een scepticus om een scepticus te blijven, ongeacht wat de opponent er tegenin brengt (we zien dat ook in het sluitstuk van dit artikel). Om niet de beschuldiging te krijgen nooit te reageren op kritiek, reageer ik hier.3 Daarnaast, om niet te vervallen in een welles-nietes-discussie is dit tevens van mijn kant het sluitstuk in deze discussie (met Klink) over deze voetsporen van vogels (of: vogelachtigen)4 in Lesotho. Hopelijk zal de tijd leren wat de sporenmakers zijn en welke kant van de boot voorlopig de beste kant was.5

Een uitdaging = geen probleem

Het gaat al mis in de eerste alinea. Klink geeft aan dat ik geschreven zou hebben dat de vogelsporen (of: sporen van een vogelachtige) ‘een probleem’ zouden opleveren voor de evolutie van vogels uit theropode dinosauriërs. Dat heb ik nergens beweerd. Ik heb wel gezegd dat het een uitdaging vormt voor naturalistische paleontologen. Een uitdaging omdat het naturalistische verhaal herschreven moet worden (wat de auteurs van de paper deels ook op hun wijze proberen te doen). Als zelfs Precambrische zoogdieren in theorie geen problemen opleveren voor het naturalistische paradigma, dan deze sporen al zeker niet. Alles past binnen het naturalistische verhaal, hetzij vanwege datamassage, herinterpretatie, convergentie of de bewering ‘dit type is toch ouder dan eerder gedacht’. Probleem? Nee. Uitdaging? Ja, want het verhaal moet (hoe dan ook) herschreven worden. De naturalistische basisovertuiging zal ongeacht wat daar tegenop komt overeind blijven, het is immers niet voor niets een basisovertuiging.

Koppensnellen

Ten tweede gaat Klink te veel af op alleen de titel. Koppensnellen is zowel letterlijk als figuurlijk geen goed idee. De kop is geschreven om te prikkelen. Dat is in het geval van Klink goed gelukt. Het heeft hem geprikkeld tot reactie. In het artikel spreek ik zelf over voetsporen van vogels (of: vogelachtigen). Waarom? Ik meen dat hier sprake is van naturalistische bias. Wanneer deze voetsporen in de aardlagen van het Krijt of Eoceen gevonden waren, dan waren ze onmiskenbaar toebedeeld aan vogels (of: vogelachtigen). Vogels (of: vogelachtigen) in het Trias zouden echter zowel in theorie als in de praktijk geen uitdaging voor naturalisten hoeven te zijn. Chatterjee, de paleontoloog die Protoavis heeft beschreven, geeft in zijn publicaties zelfs een ‘nieuwe’ fylogenetische boom voor Mesozoïsche vogels (Aves) met Protoavis. Ik ontwaar in het artikel wel degelijk een ad-hoc-oplossing vanwege een naturalistisch vooroordeel, terwijl Chatterjee jaren geleden het mogelijke nieuwe verhaal al heeft gegeven. Dit verhaal past nog steeds binnen het naturalistische paradigma. Echter, zelfs een kleine paradigmaverschuiving gaat langzaam (als een druppelende kraan) en vaak niet zonder ophef.

Overbodig betoog

Ten derde houdt Klink een, in dit opzicht nutteloos, betoog waarom het voetsporen van theropoden (Theropoda) zouden kunnen zijn. In een volgende alinea valt Klink in, een in dit opzicht nutteloze, herhaling dat het ook voetsporen van theropoden zouden kunnen zijn. Dat de voetsporen van deze schepselen zouden kúnnen zijn heb ik nergens ontkend. Sterker nog, de slotzinnen van mijn artikel houden al de, in de paper genoemde, opties open. Wel neig ik in het artikel sterk naar voetsporen van vogels (of: vogelachtigen). Waarom? Omdat de auteurs deze optie uitgebreid bespreken, omdat wanneer deze voetsporen in het Krijt of Eoceen gevonden waren vrijwel zeker vogels (of: vogelachtigen) als sporenmakers zouden worden gezien, maar ook omdat ik in dit kader een kleine paradigmaverschuiving verwacht. Namelijk van géén vogels (of: vogelachtigen) in het Trias naar wél vogels (of: vogelachtigen) in het Trias.

Niet op de hoogte

Ten vierde is Klink niet op de hoogte van de waargebeurde casus van de Santo Domingo Formation. In zichzelf is dat niet problematisch. Je kunt niet alles weten. Echter, in een repliek zou je wat meer gefundeerdere pogingen tot verdieping verwachten. Als hij de voetnoten had gelezen en de weergave van de discussie daaropvolgend (ook in de voetnoten genoemd) had beluisterd, dan had hij geweten waarom dit voorbeeld aangehaald is. Uiteindelijk werden déze sporen opnieuw gedateerd als Mioceen en was de uitdaging op deze wijze opgelost zonder te erkennen dat er sporen van vogels (of: vogelachtigen) in het Trias gevonden zijn. Wetenschappelijk kersenplukken en datamassage. Dit zou ook zó kunnen gebeuren met deze sporen. Dan werken deze sporen niet mee aan een kleine paradigmaverschuiving, maar wordt er gedaan aan datamassage en wetenschappelijk kersenplukken. Echter, wanneer er meer van dergelijke vondsten worden gedaan, dan komt er een keer een tijd dat het bestaan van vogels (of: vogelachtigen) in het boven-Trias wel moet worden erkend.

Zondvloedgeologie

Ten vijfde laat Klink in het sluitstuk van zijn artikel onbegrip zien ten opzichte van het scheppingsparadigma. Opnieuw negeert Klink de in de voetnoot (maar ook in de lopende tekst) genoemde bron. Dan blijft dit onbegrip bestaan. De bron werd aangehaald vanwege de gedachte dat in de aardlagen eerst de voetsporen zouden kunnen voorkomen en daarna (dus hoger in de aardlagen) de lichaamsfossielen. Binnen de korte chronologie (waarbinnen zondvloedgeologie wordt bedreven) is dit geen reden tot zorg omdat tussen het afdrukken van de voetsporen en het begraven van het lichaamsfossiel maar een korte tijd ligt. Hoeveel tijd hangt af van de keuze voor de zondvloedgrens. Nergens heb ik beweerd dat deze voetsporen tijdens de zondvloed moeten zijn afgezet. Zondvloedgeologie is niet hetzelfde als de bewering dat álle aardlagen door de zondvloed zouden zijn afgezet. Voor wat betreft het Trias (en de rest van het Mesozoïcum) zie ik het Rekolonisatiemodel als interessante werkhypothese. Maar zelfs áls je ervan uit gaat dat de aardlagen van het Mesozoïcum tijdens de zondvloed zijn afgezet, dan heb je niet gelijk een bak met water waar alle sedimenten als bij toverslag zijn afgezet. Zelfs dr. Tim Clarey, die er van uit gaat dat het Mesozoïcum tijdens de zondvloed is afgezet, geeft aan dat de zondvloed een progressieve wereldwijde zondvloed was.6 Bij Klink zien we dus een negeren van de voetnoot, een misverstaan van de auteursintentie en onbekendheid met zondvloedgeologie. Deze onbekendheid komt opnieuw openbaar in de tweede stelling. De aardlagen die afgezet zouden zijn door de zondvloed weerspiegelen het leven vóór de zondvloed. Wanneer er dan vogelsporen (of: van een vogelachtige) voorkomen in aardlagen die tijdens de zondvloed zijn afgezet, dan weerspiegelt dát de vogels (of: vogelachtigen) van de eerste wereld (het begin). In deze creationistische visie leefden Cambrische fossielen gelijktijdig met Mesozoïsche fossielen. Ze zijn alleen relatief gezien eerder afgezet.7 De tweede stelling is dus een oneigenlijke stelling voortkomend uit een poging om de zondvloed te verklaren of weg te verklaren vanuit een naturalistische tijdschaal (van miljoenen jaren eerder en miljoenen jaren later). Wanneer je de naturalistische tijdschaal gaat toepassen op de creationistische tijdschaal (of: Bijbelse tijdlijn) dan kom je per definitie scheef uit. Dit heb ik al vaker genoemd naar Klink, dus het is vreemd dat deze kwestie hier opnieuw herhaald wordt alsof er geen enkel weerwoord is geweest.

De kersenpluk van Klink

Ten zesde lijkt het er op dat Klink de paper zelf niet goed gelezen heeft en daarom de spanning of uitdaging (die de auteurs goed hebben weergegeven) ook niet ervaren heeft of vanwege een naturalistisch vooroordeel niet kan (of: wil) zien. Dit blijkt hieruit dat hij met geen woord rept over het (in de paper genoemde) omstreden fossiel van Protoavis, wat één van de kernfossielen is in mijn artikel. Bovendien lijkt Klink ichnologie als wetenschapsonderdeel van de paleontologie enigszins te bagatelliseren. Als de lichaamsfossielen (mogelijk) vooralsnog ontbreken, maar ook als ze er wel zijn, is ichnologie een zeer nuttig en bruikbaar onderdeel. Van sommige beesten zijn alleen de ichnofossielen bekend (ichnospecies).8 De voetsporen van Ipolytarnóc bijvoorbeeld zijn zeer beroemd.9 Ichnologie is een volwaardige tak van sport binnen de paleontologie en de resultaten moeten we (niet alleen als het uitkomt) zeer serieus nemen.

Dino-vogel-hypothese als naturalistische basisovertuiging

Ten zevende betreffende het niet geheel omstreden zijn van de dino-vogel-hypothese geeft Klink mij indirect een punt. Volgens hem gaat het dan om de timing die niet geheel omstreden is. Dat was exact mijn intentie met het geschrevene: discussie over de timing laat zien dat onderdelen van deze hypothese in de praktijk niet geheel onomstreden is. De dino-vogel-hypothese is niet alleen praktische theorievorming, maar zeker al vóór Thomas Henry Huxley (1825-1895), óók een naturalistische basisovertuiging.10 Deze basisovertuiging wordt te vuur en te zwaard verdedigd en wordt vaak als frame over de vondsten gelegd.

Meten met twee maten

Volgens de auteurs van de paper zijn er ten minste drie opties qua sporenmakers. In deze spreekwoordelijke boot hang ik aan de kant van vogels en/of vogelachtigen. Ik meen dat naturalistische bias de onderzoekers er van weerhoudt om volop te kiezen voor vogels (of: vogelachtigen) als sporenmakers. Net als bij de relatief grotere Mesozoïsche zoogdieren en de vogels van het Krijt heb ik goede hoop dat ook hier een kleine paradigmaverschuiving zal plaatsvinden. Over vijftig jaar vinden we vondsten van vogels (of: vogelachtigen) in het Boven-Trias waarschijnlijk heel gewoon. De tijd zal leren of ik daar gelijk in heb. In ieder geval heb ik de paper in PLOS ONE niet verkeerd weergegeven (of: begrepen). Al heb ik wel aan één kant van de boot gehangen, heb ik toch de andere mogelijkheden niet uitgesloten. Wat ten slotte nog opvalt is dat er meer populairwetenschappelijke websites waren die een dergelijke titel gebruikten.11 Déze titels worden door Klink echter niet bekritiseerd, mogelijk omdat de auteurs van die artikelen vanuit een naturalistische basisovertuiging opereren. Naast dat Klink het prikkelende karakter van de titel over het hoofd ziet, meet hij hier ook nog eens met twee maten.12

Voetnoten

Feedback & Vragen 2023: Welke creationistische organisaties zijn er in Nederland?

Via de e-mail kreeg ik de vraag hoeveel creationistische organisaties er in Nederland zijn? Het gaat dan om organisaties die het uitdragen van het klassieke scheppingsgeloof en het, op een of andere wijze, bouwen aan een scheppingsparadigma als één van haar hoofdtaken ziet. In het onderstaande overzicht kom ik tot ten minste zeven actieve organisaties.

  1. Weet Magazine. De meest bekende creationistische organisatie is Weet Magazine. Zij geven eens in de twee maanden een meer dan 50 pagina’s dik tijdschrift uit. Leden van de redactie(raad) gaan regelmatig erop uit om lezingen te geven over een breed scala aan onderwerpen. Ieder jaar verschijnt er een scheurkalender, met populair-wetenschappelijke feitjes. Ten slotte heeft deze organisatie ook een aantal dvd’s uitgebracht waaronder de bestseller Is Genesis Geschiedenis? De website van Weet Magazine is hier te raadplegen: www.weet-magazine.nl.
  2. Logos Instituut. Stichting Logos Instituut is, naar het aantal betrokken personen gerekend, de grootste creationistische organisatie van Nederland. Deze organisatie ontstond in 2015 uit verschillende organisaties zoals Stichting De Oude Wereld. Zelf ben ik een aantal jaren in dienst geweest bij deze organisatie, maar om moverende redenen nu niet meer in dienst. Drie tot vier keer per jaar verschijnt het achterbanblad Bijbelvast. Daarnaast kent Stichting Logos Instituut de lokale ‘afdelingen’ Logos Deventer, Logos Stadskanaal en Logos Vlaanderen. Tenslotte vertaalde Logos Instituut onlangs het familieboek van Paul Garner (MSc.), ‘De verloren wereld’ (uitgebracht samen met Grace Publishing House). De website van Logos Instituut is hier te raadplegen: www.logos.nl.
  3. Mediagroep In Genesis. Mediagroep In Genesis is een creationistische organisatie. Op de website staat vertaalde artikelen van de Engelstalige organisatie Creation Ministries International. In het verleden organiseerde Mediagroep In Genesis tournees met Engelstalige sprekers, zoals bijvoorbeeld dr. Don Batten, Philip Bell (BSc.), dr. Terry Mortenson en dr. Emil Silvestru. Tenslotte gaf deze organisatie boeken en dvd’s uit. Momenteel lijken de activiteiten van Mediagroep In Genesis stil te liggen. De website van Mediagroep In Genesis is hier te raadplegen: www.scheppingofevolutie.nl.
  4. Apologica. Stichting Apologica is een apologetische organisatie die het klassieke scheppingsgeloof wil verdedigen. De stichting richt zich ook op andere gebieden, zoals bijvoorbeeld de betrouwbaarheid van de Evangeliën, de Islam, etc. Jaarlijks beleggen zij een Summerschool voor (aankomende) studenten. De website van Stichting Apologica is hier te raadplegen: www.geloofsverdediging.nl.
  5. WaaromSchepping. WaaromSchepping is een organisatie onder leiding van ir. Gert-Jan van Heugten. Namens deze organisatie houdt Van Heugten zijn lezingen. Ze bieden ook een cursus aan onder de titel ‘In zes dagen’. Daarnaast heeft Van Heugten het boek ‘Hoe zit het met… de ouderdom van de aarde’ geschreven (uitgegeven door Uitgeverij Gideon). De website van WaaromSchepping is hier te raadplegen: www.waaromschepping.nl.
  6. Creaton. Stichting Creaton is een organisatie onder leiding van drs. Tom Zoutewelle. Dit is de oudste, momenteel nog actieve, organisatie die het klassieke scheppingsgeloof uitdraagt. Onlangs kwam deze organisatie nog in het nieuws toen zij op 25 november 2023 te Gouda een congres organiseerde over ‘De Grote Vragen’. Daarnaast organiseert Creaton geologische excursies, naar bijvoorbeeld de Ardennen. De organisatie werkt ook samen met het Duitse Wort und Wissen. De website van Creaton is hier te raadplegen: www.creaton.nl.
  7. Fundamentum. Fundamentum is een organisatie onder leiding van ondergetekende. Dit is de jongste organisatie die het klassieke scheppingsgeloof uitdraagt. Vanwege persoonlijke omstandigheden moeten de werkzaamheden op het ziekbed worden uitgevoerd. Daarom gaat de aandacht vooral uit naar het plaatsen van artikelen op de website. Dankzij hulp van derden kon op 21 oktober 2023 te Hardinxveld-Giessendam een congres ‘Bijbel & Wetenschap’ georganiseerd worden. De website van Fundamentum is hier te raadplegen: www.oorsprong.info.

Naast deze organisaties zijn er natuurlijk ook organisaties die wel achter het klassieke scheppingsgeloof staan, maar andere speerpunten hebben. De meeste pro-life-organisaties in Nederland zullen namelijk ook het klassieke scheppingsgeloof belijden. Dat geldt eveneens voor andersoortige organisaties zoals Geloofstoerusting. Bovendien zijn er individuen die ongeacht, of met behulp van de bovengenoemde organisaties, hun eigen plan trekken op dit gebied. Er zijn ook organisaties die nog niet (helemaal) zijn opgeheven, maar niet meer actief zijn als organisatie. Dit geldt bijvoorbeeld voor CreaBel (www.creabel.org) en De Ark van Noach (www.arkvannoach.com). Mensen die verbonden zijn (of waren) aan deze organisaties werken veelal mee met bovengenoemde organisaties. Ten vierde valt te denken aan uitgevers, die gelovigen die het klassieke scheppingsgeloof belijden, een warm hart toe dragen. Naast de namen van de hierboven genoemde uitgevers, valt bijvoorbeeld te denken aan Uitgeverij De Banier. Zij brachten onlangs de bundel Inzicht – Wetenschap voor Gods aangezicht uit en al eerder ‘Geloof en Wetenschap‘, ‘Oorspronkelijk‘ en ‘Waar komen wij vandaan?‘ Dat geldt, om niet meer te noemen, ook voor ‘Uitgeverij Den Hertog‘ en ‘Gebroeders Koster‘. Ten vijfde kunnen we denken aan plaatselijke politieke partijen en kiesverenigingen waar het klassieke scheppingsgeloof wordt beleden, zoals bijvoorbeeld de ChristenUnie Staphorst, de SGP Urk en de SGP Staphorst. Tenslotte spelen uiteraard verschillende kerkgenootschappen een belangrijke rol in het uitdragen van het klassieke scheppingsgeloof. Dat geldt zowel voor zevendedagsadventisten als oudgereformeerden, voor rooms-katholieken als voor pinkstergelovigen en alles wat daar tussen zit of er naast leeft. Deze vormen soms de achterban van bovengenoemde organisaties, maar soms ook niet. Al met al hoop ik de vraag beantwoord te hebben.

Hoe hebben vissen de zondvloed overleefd?

De hele aarde was tijdens de zondvloed met water bedekt. In de kolkende watermassa hebben zoet en zout water zich vermengd. Hoe hebben de zoetwater- en zoutwatervissen dat overleefd?

Inderdaad “hebben (…) veel zeedieren de zondvloed niet overleefd”. Bron: Pixabay.

Niemand van ons is erbij geweest. We weten niet hoe zout het water was voor en tijdens de zondvloed. En waarschijnlijk hebben inderdaad veel zeedieren de zondvloed niet overleefd. We moeten dus bescheiden zijn als we antwoorden zoeken. Maar tegelijk hoeft deze vraag ons ook niet in twijfel te brengen of de zondvloed wel echt gebeurd is. Er zijn meerdere dingen die naar een antwoord wijzen.

1. De ‘fonteinen des groten afgronds’ braken open.

De zondvloed is waarschijnlijk samengegaan met grote aardbewegingen en vulkaanuitbarstingen. Dat kan ook veroorzaakt worden door de grote veranderende waterdruk op de aardkorst. Bij onderzeese uitbarstingen kunnen grote hoeveelheden zout worden opgelost in het water. Tegelijk werden ook de ‘sluizen des hemels geopend’. Dat zorgde voor veel zoet water. Mogelijk waren er ook grote ijspartijen die smolten en plaatselijk voor veel zoet water zorgden. Er kunnen dus grote verschillen zijn geweest in zoutconcentraties tussen verschillende plekken op aarde. Datzelfde geldt voor de temperatuur van het water. Op de plaatsen waar de ene vissoort kon overleven, kon de andere dat waarschijnlijk niet.

2. Veel zeedieren kunnen een grote verandering in zoutgehalte overleven.

Zeesterren bijvoorbeeld, overleven het als de zoutconcentratie zes keer zo klein wordt. Vissoorten als zalm, gestreepte zeebaars en Atlantische steur, schieten kuit in zoet water en worden volwassen in zout water. Ook paling kan in zowel zout als zoet water leven.

3. Door natuurlijke selectie zijn na de zondvloed mogelijk zoet- en zoutwater soorten ontstaan binnen vissenfamilies

Veel vissenfamilies bevatten zowel zoet- als zout water soorten. Denk aan de steur, paddenvis, beensnoek, moddersnoek, haring, zalm/forel, meerval, stekelbaars en platvis. Het zou dus goed kunnen dat ten tijde van de zondvloed veel vissoorten nog het vermogen hadden om zich aan te passen aan grote verschillen in zoutgehalte. In de loop van duizenden jaren hebben door natuurlijke selectie veel soorten deze eigenschap verloren. Ze zijn gespecialiseerd geworden in zout of zoet water.

4. Veel vissoorten kunnen gedurende hun leven ook een verandering aan in zoutgehalte.

Soms is het mogelijk om zoet en zoutwater vissen in één aquarium te houden.

Bron: Batten, D., Sarfati, J., Wieland, C., Catchpoole, D., 2009, Hoe bestaat het! 60 vragen over schepping, evolutie en de Bijbel (Utrecht: Uitgeverij De Banier).

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit het Daniël. De bronvermelding luidt: Walhout, W., 2023, Hoe hebben vissen de zondvloed overleefd?, Daniël 77 (9): 28.

Rondom het congres 2023 (2) – Hoe vaak zijn de vorige congressen bekeken?

In de rubriek ‘Rondom het congres 2023‘ worden vragen, feedback en gebeurtenissen besproken die verband houden met het congres ‘Bijbel & Wetenschap‘. In het tweede deel de bespreking van de vraag ‘Hoe vaak zijn de vorige congressen bekeken?‘ Het eerste congres ‘Bijbel & Wetenschap‘ in deze vorm werd georganiseerd door Fundamentum in samenwerking met Geloofstoerusting. Het tweede congres ‘Bijbel & Wetenschap‘ in deze vorm werd georganiseerd door Fundamentum, Logos Instituut en Geloofstoerusting.

De livestream van het 2021-congres werd uitgezonden via het YouTube-kanaal van Geloofstoerusting. Via YouTube werd de livestream 2.790 keer bekeken. De link naar de livestream is ook via de voetnoot te raadplegen.1 Het artikel over de livestream op ‘Oorsprong’ werd 1.329 keer bekeken. De video’s werden door Geloofstoerusting afzonderlijk op hun YouTube-kanaal gedeeld. Hieronder in een tabel een lijst van afzonderlijke video’s (geplaatst op de website ‘Oorsprong’) en in tweede kolom het aantal weergaven via het YouTube-kanaal van Fundamentum.

Titel Geloofstoerusting Fundamentum
Jan van MeertenOpening congres ‘Bijbel & Wetenschap’. 783 305
Drs. Marco de WildeHet onfeilbare (inerrant) Woord. 605 104
Dr. Henk HofmanPerspectief op de Schepping: van begrip naar geloof? Het vergezicht van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. 642 64
Carel de Lange (MSc.) – Intelligent Design: Is het wetenschappelijk? 559 230
Dr. ir. Erik van EngelenFine-tuning in de biologie: een peer-reviewed paper voor Intelligent Design. 339 167
Dr. ir. Adriaan van BeekVerwonderen over ons ingenieuze immuunsysteem. 687 78
Dr. ing. Bea ZoerVan foetus naar pasgeborene: een verwonderlijke overgang – Veranderingen in bloedsomloop en longen. 556 130
Dr. Gert van den BrinkIs openbaring een kennisbron? 1.196 64
Jan van MeertenAfsluiting van het ‘Bijbel en Wetenschap’-congres. 225 36
Paul Garner (MSc.) – Dinosaurs: new insights from creationist research. 447 201
Dr. Marcus RossOf Mosasaurs and Meteors: Life and death in Noah’s Flood. 251 861
Drs. Tom ZoutewelleVan (Cambrische) explosie naar extinctie. 460 73

De livestream van het 2022-congres werd uitgezonden via het YouTube-kanaal van Geloofstoerusting. Via YouTube werd de livestream 3.172 keer bekeken. De link naar de livestream is ook via de voetnoot te raadplegen.2 Het artikel over de livestream op ‘Oorsprong’ werd 851 keer bekeken. De video’s werden door Geloofstoerusting afzonderlijk op hun YouTube-kanaal gedeeld. Hieronder in een tabel een lijst van afzonderlijke video’s (geplaatst op de website ‘Oorsprong’) met daarbij in de tweede kolom het aantal weergaven op het YouTube-kanaal van Geloofstoerusting, in de derde kolom het aantal weergaven via het YouTube-kanaal van Logos Instituut en in de vierde kolom het aantal weergaven via het YouTube-kanaal van Fundamentum.

Titel Geloofstoerusting Logos Instituut Fundamentum
Kees van HeldenOpening congres ‘Bijbel & Wetenschap’. 358 191 27
Dr. Benno ZuiddamDe rol van Schriftgezag in de Vroege Kerk. 1.090 294 45
Dr. Peter KorevaarOnze aarde – een speciale planeet voor leven en onderzoek. 327 355 48
Drs. Hans HoogerduijnRekolonisatie en de aardgeschiedenis: hoe de zondvloed en de roerige periode erna geschiedenis schrijven. 621 397 49
Dr. ir. Gert KemaDe rol van schimmels in Gods schepping. 561 357 41
Dr. Peter BorgerTerug naar de oorsprong: over baranomen en soortvorming. 2.377 493 431
Dr. ir. Gijsbert KorevaarScheppingsgeloof en rentmeesterschap: bijbelse waarden en zorg voor de schepping. 481 148 34
Kees van HeldenAfsluiting congres ‘Bijbel & Wetenschap’. 205 73 9
Dr. Todd WoodA creationist biosystematic method: The current status of baraminology. 670 293 131
Dr. Matthew McLainMammal-like reptiles: Synapsids and the evolution of mammals, a different view. 727 411 130

(meer…)

Feedback & Vragen 2023: Hoe zit het met de nazaten van Jacob van Meerten en Hendersken van Roothuijsen?

Via het contactformulier krijgen we regelmatig vragen en opmerkingen, ook over genealogie. Daar zijn we heel dankbaar voor en geeft ook de gelegenheid om bepaalde beleidskeuzes of onduidelijkheden op te helderen. Schroom daarom niet om contact op te nemen via ons contactformulier.1 Ik kreeg via het contactformulier ook opmerkingen en vragen over de nazaten van Jacob van Meerten (1648-?) en Hendersken van Roothuijsen (?-?).2

Iemand stuurde een reactie in op het testament van Geertje van Meerten (1680-?). Toen ik deze transcriptie online zette wist ik (nog) niet zoveel over deze familie. Maar na twee jaar genealogisch spitten ben ik meer te weten gekomen over dit gezin en de nazaten daarvan. De reageerder gaf in haar eerste mail aanvullingen op de transcriptie. Ze gaf aan dat Geertje gedoopt is in 1685 te Ingen als dochter van Jacob van Meerten en Hendersken (Peters) van Roothuijsen. Geertje is niet in 1685 gedoopt maar in 1680, maar de rest is correct.3 De reageerder geeft nog andere gegevens: Het echtpaar kreeg nog drie kinderen. Peter van Meerten (gedoopt te Ingen in 1682), Adriaantje van Meerten (gedoopt te Ingen in 1687) en Dirk van Meerten (gedoopt te Ingen in 1690). Peter trouwde met Jantje van Lienden en kreeg twee zoons: Jacob en Hendrik. Adriaantje is mogelijk jong overleden. Dirk huwde met Gerritje de Koning. Hun zoon was Jacob van Meerten. Deze is gedoopt te Ommeren in 1736 en tante Geertje was doopgetuige. Bij Jacob van Meerten staat bij een sterretje dat hij een zoon was van Derck van Meerten en in 1648 gedoopt te Lienden.4 Of deze Derck dezelfde is als degene die op 21 februari 1641 te Lienden trouwde met Aeltgen Teunis. Hij zou eerder weduwnaar van Geertruit van Eck zijn.

In een reactie bevestigde ik de bovenstaande mail. Ik gaf nog aan dat zoon Hendrik (van Peter) nageslacht heeft tot het heden. Deze gegevens hoop ik, als de Heere het geeft, binnenkort online te zetten. In een tweede mail verwijst de reageerder naar Protocol 112. Dit protocol heb ik onlangs op de website geplaatst.5 Volgens de reageerder zijn de erfgenamen van Wouter en Jantje, de kinderen van Wouter en de broers en zus van Jantje. Dit is correct. Jantje was de tweede vrouw van Wouter. Hij is, zoals de reageerder ook aangeeft, eerder getrouwd geweest met Gerritje (Jansen) van Eck. Dit echtpaar heeft inderdaad kinderen die Jan en Hillebrandus heten. Adriaan van Donselaer was getrouwd met een dochter, Hendrina van Schaerdenburgh. Ook de genoemde Anna Judith was dochters van Wouter en Gerritje en zij was inderdaad getrouwd met Cornelis Jacobse.6 Wat de reageerder niet wist is dat Jantje eveneens een dochter is van Jacob en Hendersken. Het is dus niet Adriaantje die verkeerd weergegeven is, maar daadwerkelijk Jantje van Meerten.

Ten slotte gaf ik aan dat Peter ook nog een dochter met de naam Adriaantje (overleden in 1816) en zij trouwde met Willem van Merkesteijn. Het parenteel van Peter hoop ik dit najaar online te zetten. Genealogie is een complex vakgebied om mee bezig te zijn. Twee weten meer dan één, daarom waardeer ik het meedenken ten zeerste. Heeft u ook vragen of opmerkingen? Schroom dan niet om contact op te nemen (zie inleiding).

Voetnoten

Ir. Gert-Jan van Heugten ging als wetenschapsjournalist naar de International Conference on Creationism (ICC) van 2023 – Enkele kritisch-sympathetische gedachten

Technisch chemicus ir. Gert-Jan van Heugten was deze maand aanwezig op de International Conference on Creationism (ICC). Een bezoek aan dit In-Depth congres is een rijke ervaring voor mensen die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Vier dagen lang luisteren naar en spreken/discussiëren met gelijkgestemden is zeer waardevol.

Bij de opening van de International Conference on Creationism (ICC) in het gebouw van Cedarville University zat de zaal vol mensen. Bron: Keaton Halley (MA), apologeet bij CMI.

Wetenschapsjournalist

Ir. Gert-Jan van Heugten was er als verslaggever namens Weet Magazine en Logos Instituut. Hij heeft deze taak als wetenschapsjournalist goed opgepakt en heeft voor diverse kanalen verslag gelegd. Zo zullen de komende tijd twee (?) populair-wetenschappelijke artikelen verschijnen in het populair-wetenschappelijke tijdschrift Weet Magazine. Daarnaast hield Van Heugten een liveblog bij op de website van Logos Instituut1 en deed hij verslag voor de media Reformatorisch Dagblad2 en CVandaag.3 Bovendien was Van Heugten in de vroege ochtend (voor hem althans) drie keer aanwezig in de livestream van Logos Instituut.4 Petje af voor de output in verslagen en livestreams. In de voetnoten kunt u het allemaal nalezen. Zeker nu de Proceedings een maand uitblijven is het waardevol om zijn verslagen te lezen en zó een indruk te krijgen hoe hij de ICC 2023 heeft beleefd.

Calimero-idee

Er was, zoals gezegd, ook een livestream georganiseerd door Logos Instituut. Ik had het wel met Van Heugten te doen. Hij moest vóór zes uur in de ochtend al op, om tegen zes uur (voor hem althans) in de livestream aanwezig te zijn, en daarna had hij een lange dag voor de boeg om ’s avonds laat pas weer onder de wol te kunnen. Bij het beluisteren van de livestream kreeg ik indruk van een Calimero-idee. Wij kleine en zielige Nederlandstalige creationisten, kunnen niet anders dan overleven met Amerikaanse wetenschappelijke argumenten. Maar ook andersom dat de Amerikanen denken die kleine en zielige Nederlanders te moeten helpen door op hun uitnodigingen in te gaan.5 Het is inderdaad belangrijk om Angelsaksische conferenties te bezoeken, maar niet omdat wij Amerikanen per se nodig hebben. Maar om te netwerken en ideeën uit te wisselen. Creationisten moeten internationaal kijken, zodat ze niet iedere keer het wiel opnieuw zelf uit hoeven te vinden. In Nederland zijn genoeg geleerden die het klassieke scheppingsgeloof belijden en die met Psalm 127 in hun achterhoofd mee kunnen bouwen aan een scheppingsparadigma waarbinnen de zondeval en de zondvloed een sleutelrol vervullen.6 We hoeven ons niet blind te staren op de Amerikaanse situatie (de VS heeft, by the way, maar liefst twintig keer zoveel inwoners dan Nederland) en bovendien moet ik denken aan psalm 146 in de berijming van 1773. In het tweede vers zingt de dichter: ‘Vest op prinsen geen betrouwen, waar men nimmer heil bij vindt; zoudt g’ uw hoop op mensen bouwen? Als Gods hand hun geest ontbindt, keren zij tot d’ aarde weer, storten met hun aanslag neer’. De Heere regeert! Ter bemoediging ook het volgende. Met het aantal Nederlandstalige geleerden zouden we op z’n minst vijf bundels zoals Inzicht kunnen volschrijven7 en zou het zelfs lukken om een Nederlandstalig congres a la ICC te organiseren, met papers, abstracts en posters. In 2014/2015 schreef ik achter de schermen al zo’n voorstel uit. Wanneer ik dit draaiboek nog eens bestudeer, zou ik sommige geleerden niet meer uitnodigen vanwege wijziging in standpunt of omdat zij overleden zijn. Veel geleerden zouden echter nog steeds inzetbaar zijn. Helaas is het bovengenoemde voorstel afgewezen vanwege andere prioriteiten, maar in principe zou dit haalbaar kunnen zijn.8 In vergelijking met de ICC zou geologie op een Nederlandstalig congres een ondergeschoven kindje zijn, maar daarentegen zou een Nederlandstalig ICC-achtig congres meer theologie en archeologie bevatten. De Heere heeft ons in Nederland (en Europa) nog zoveel goeds gegeven. We hoeven daarom niet te wanhopen! In mijn bijdrage aan de visiebijeenkomst van 2023 (zie hierboven) gaf ik ook aan dat het niet nodig is om jezelf en anderen een Calimero-idee aan te praten. Bovendien houdt dit Calimero-idee ook de karikatuur en onkunde van Gould c.s. in stand dat het zogenoemde creationisme slechts een Amerikaanse bijzonderheid (of bizarriteit) zou zijn.

Mankracht, tijd en geld vs. beleid en prioriteit

In de livestream schemerde ook door waarom er opgekeken wordt tegen creationisten in de Verenigde Staten. De eerste reden is dat er meer mankracht zou zijn. Daar heb ik het hierboven al over gehad. Wanneer je de VS vergelijkt met Europa dan zal het aantal geleerden dat een klassiek scheppingsgeloof wil belijden even groot zijn. Denkend aan de geschiedenis van Elisa en de jongen (2 Koningen 6:16-17) is het aantal mensen overigens niet relevant. De tweede reden zou de factor tijd zijn. De meeste Nederlandstalige creationisten moeten het creationistische onderzoek, als daar al sprake van is, meestal laten plaatsvinden in hun spaarzame vrije tijd. Tenminste zo is de gedachte. Veelal drukke wetenschappers hebben niet zoveel vrije tijd dus persoonlijk onderzoek schiet er vaak bij in. Een onterechte gedachte als je het mij vraagt. Onderzoek voor een naturalistische instelling kan óók ingezet worden vóór het scheppingsparadigma. Zo gaf bioloog dr. Willem Binnenveld aan dat veel evolutieonderzoek op het gebied van de micro-evolutie plaatsvindt. Deze micro-evolutionaire veranderingen binnen een basistype vormen geen enkele uitdaging voor het belijden van een klassiek scheppingsgeloof.9 Veel wetenschappelijk onderzoek vormt géén uitdaging voor het scheppingsparadigma en veroorzaakt ook geen wrijving daarmee. Een wetenschapper die voor een naturalistische instelling onderzoek doet naar micro-evolutionaire veranderingen zal deze onderzoeksresultaten ook kunnen gebruiken binnen het scheppingsparadigma.10 De derde reden zou geld zijn. In Amerika zou meer geld gestoken worden in creationistisch onderzoek. Geld hoeft, ook in Nederlandse (of Europese) context, geen probleem te zijn. In het verleden heb ik ervaren dat als er, in afhankelijkheid en afwachting van de onmisbare zegen van de Heere, een plan ligt, dat het geld er óók op Zijn tijd komt. Als mensen, tijd en/of geld niet de grootste problemen opleveren, hoe komt het dan dat Nederlandstalig creationistisch onderzoek (d.i. bij creationistische organisaties), in afhankelijkheid en tot eer van onze Schepper, niet tot nauwelijks van de grond komt? Dat ligt in mijn ogen vooral aan het beleid en de prioriteit van de willekeurige creationistische organisatie.11 Wanneer een specifieke organisatie bijvoorbeeld kiest voor ‘outreach’ en niet of nauwelijks voor onderzoek, dan is het logisch dat het creationistische onderzoek bij die organisatie niet of nauwelijks uit de verf komt. Het heeft immers niet de prioriteit die het zou moeten hebben.12

Ten slotte

Van Heugten heeft mooi werk geleverd door van zijn bezoek aan de International Conference on Creationism (ICC) uitgebreid verslag te doen via diverse kanalen. Het is heel waardevol om de ICC te bezoeken en vier dagen lang met gelijkgestemden te spreken en te discussiëren. Zodat ideeën uitgewisseld worden, we niet opnieuw het wiel uit hoeven te vinden en op die wijze zelf het veld weer ingegaan kan worden voor nieuw onderzoek of vervolgonderzoek. De ICC hoeft niet bezocht te worden met een Calimero-idee. In Europa (en in Nederland) zijn genoeg geleerden die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof waar we mee zouden kunnen samenwerken. Als de wil, het beleid en de prioriteit er maar ruimte voor bieden.

Voetnoten

Feedback & vragen 2023: De veertiende-eeuwse Roelof van Meerten is geen bastaardzoon van Willem van Abcoude

In voetnoot 6 van een artikel in De Baron gaf ik aan dat Roelof van Meerten hoogstwaarschijnlijk geen bastaardzoon is van Willem van Abcoude. Willem had wel een bastaardtak die de naam Van Abcoude van Meerten droeg, maar deze tak heeft als stamvader J(o)(h)an van Abcoude van Meerten. Hij was een bastaardzoon van Willem van Abcoude en verwekt in een buitenechtelijke relatie met Johanna van Meerten. Dit gegeven dat Roelof geen, maar Jan wel een bastaardzoon is van Willem van Abcoude lijkt op meerdere vlakken in overeenstemming met de werkelijkheid.1

In kwartierstaat Mulders wordt weergegeven dat Roelof van Meerten de bastaardzoon is van Willem van Abcoude.2 Dit wordt overgenomen door de website Familiearchief Krom3 en de website van John Ooms4 Deze websites bevatten veel gegevens. Roelof zou omstreeks 1370 geboren zijn. Hij zou leenman van het huis van Gelre zijn in 1405. Roelof was getrouwd met Hillegonda van Eijlsweert. Zij zou rond 1375 geboren zijn. Hillegonda is een dochter van Dirk van Eijlsweert. Ze kregen rond 1400 een zoon, Willem van Meerten. Wat opvalt is dat er geen enkele bron gegeven wordt voor al deze gegevens. Vanuit de bronnen kunnen we namelijk opmaken dat Roelof geen zoon is van Willem van Abcoude.

Vreemd

Uit een boek van het geslacht Van Abcoude van Meerten, samengesteld door Johan Louise van Abcoude van Meerten in 1684 uit eerdere bronnen zoals de aantekeningen van Geertruijt van Abcoude van Meerten5, blijkt dat Johanna van Meerten erop hamerde dat de familie de geslachtsnaam ‘Van Abcoude van Meerten’ zou blijven gebruiken. Het is vreemd dat we de achternaam van Roelof in de bronnen nooit weergegeven zien als ‘Van Abcoude van Meerten’. Dat zouden we wel verwachten als dit zó belangrijk zou zijn. De vader van Johanna was ridder Jan van Meerten. Het zou goed zo kunnen zijn dat Jan en Roelof ergens familie van elkaar zijn, maar dan niet via de vrouwelijke lijn als bastaardzoon van Willem van Abcoude, maar eerder via de mannelijke lijn. Jan of Johan komt namelijk ook voor in de tak van Roelof.

Jan is enig (buitenechtelijk) kind

Uit het hierboven genoemde boek van Johan Louise van Abcoude van Meerten blijkt dat Jan, de bastaardzoon van Willem van Abcoude, de enige zoon was uit de buitenechtelijke relatie met Johanna van Meerten. Kennelijk zijn er niet meer kinderen geboren uit deze relatie.6

Roelof is de zoon van Ghevert Moelman van Meerten

Uit het cartularium dat in 1540 opgesteld is door Anna van Brakel van het St. Agnietenklooster blijkt duidelijk dat Roelof niet de zoon van Willem van Abcoude was. Roelof wordt daar immers Roelof van Meerten Ghevert Moelmanszoon genoemd. We weten, vanuit diverse bronnen maar ook uit dit cartularium, dat Roelof inderdaad getrouwd was met Hilgunt of Hildegont. Vanuit een leenaktenboek weten we dat zij een dochter was van de veertiende-eeuwse Dirck van Eylsweerdt.7

Ten slotte

Onderzoek naar de laat-Middeleeuwse ‘Van Meertens’ is een complexe puzzel met veel ontbrekende puzzelstukjes. Dat er daardoor onjuistheden insluipen is onvermijdelijk. Het is soms noodzakelijk om met nieuwe puzzelstukjes de oude puzzelstukjes te herzien of opnieuw in te zetten. We zien dat Roelof van Meerten hoogstwaarschijnlijk geen bastaardzoon is van Willem van Abcoude, maar een zoon van Ghevert Moelman van Meerten. Het is daarmee heel goed mogelijk dat de eerdergenoemde Ghevert van Meerten, die getrouwd was met Christina van Cuyk, mogelijk ook aan deze tak gekoppeld kan worden.8 Laat dat een van de nieuwe uitdagingen worden.

Voetnoten

Bavinck en Kuyper versus Van den Brink – Een reactie op de recensie van de bundel ‘Inzicht’ in het Nederlands Dagblad

In het Nederlands Dagblad van vrijdag 23 juni jl. stond (op pagina 8 van de boekenbijlage Gulliver) een recensie van het boek van Mart-Jan Paul en anderen, ‘Inzicht. Wetenschap voor Gods aangezicht’ (in het vervolg aangeduid als ‘Inzicht’). Deze recensie was geschreven door Gijsbert van den Brink.1

Zoals bekend meent deze hoogleraar Theologie aan de Vrije Universiteit dat evolutie en het orthodox christelijk geloof best kunnen samengaan.2 Hij komt tot deze visie vanuit de overtuiging, dat als het gaat over de geschiedenis van de aarde en het leven daarop, we niet alleen bij de Bijbel te rade moeten gaan. Er is een tweede middel dat ons leert over God en Zijn handelen, namelijk de natuur. Wat de wetenschap ons over de ontwikkeling van de natuur te vertellen heeft zouden christenen daarom, volgens van den Brink, ook serieus moeten nemen. Dit betekent dat ze moeten accepteren dat het leven op aarde honderden miljoenen jaren oud is en door evolutie is ontstaan.

Met dit standpunt ben je bij de auteurs die aan het boek ‘Inzicht’ hebben meegewerkt aan het verkeerde adres. Zij wijzen evolutie af en gaan uit van een historische lezing van Genesis. Die komt er op neer, dat de hoofdgroepen van het leven niet in honderden miljoenen jaren uit elkaar zijn geëvolueerd maar door God in zes letterlijke scheppingsdagen zijn geschapen. Van den Brink typeert deze standpunten als het slaan van piketpaaltjes. Hij beoordeelt dit als eenzijdig, biblicistisch en oppervlakkig.

Van den Brink ziet hier over het hoofd dat de auteurs van ‘Inzicht’ helemaal op de lijn zitten van Abraham Kuyper, de oprichter van het instituut waar Van den Brink zijn brood verdient. Kuyper stelt in zijn Stonelezing over calvinisme en wetenschap, dat wat de mainstream wetenschap over de ontwikkeling van de natuur zegt geen objectieve waarheid is, maar gebaseerd is op een specifiek geloof, namelijk het geloof van ‘het eindeloos normaal verloop van alle dingen’. D.w.z. dat de natuur altijd zo heeft gefunctioneerd zoals dat nu het geval is.

Kuyper verwerpt dit, wat hij noemt, normalistisch uitgangspunt.3 Hij betoogt dat calvinisten uitgaan van de abnormaliteit van de natuur: de schepping is geen kwestie van een ‘evolutio in infinitum’, maar van een serie exclusieve goddelijke wonderen; en de natuur bevindt zich sinds de zondeval in een gebroken staat en functioneert sindsdien over de hele linie abnormaal.

Dit verschil in vooronderstelling tussen de normalistische kijk van de mainstream wetenschap op de ontwikkeling van de natuur en de abnormalistische visie van de calvinisten typeert Kuyper als een conflict van de eerste orde. Hij tekent er bij aan dat de mainstream wetenschap haar normalistische zienswijze aan ons opdringt en eist dat wij een bewustzijn zullen hebben die aan het zijne gelijk is. Een andere kijk wordt als zelfbedrog af geserveerd.4

Dat de auteurs van ‘Inzicht’ zich niet conformeren aan de denkbeelden van de mainstream wetenschap over de evolutie van het leven is dus helemaal in de geest van Abraham Kuyper. Die stelt bovendien dat calvinisten “een eigen wetenschap moeten optrekken die past bij de grondslag die onwrikbaar vastligt in hun eigen bewustzijn”. Hij bepleit een “vrije wetenschap tegenover haar tirannieke tweelingzuster”.

Van den Brink heeft, als het gaat om oorsprongsvragen, geen oog voor dit vooronderstellingenconflict van de eerste orde waar Kuyper op doelt. Hij heeft, in de woorden van Kuyper, zijn bewustzijn al helemaal aangepast aan dat van de mainstream wetenschap. Zoals gezegd gaat hij uit van de hardheid, feitelijke juistheid, van wat de wetenschap ons te zeggen heeft over de natuurhistorie. Christenen moeten daarom hun bijbeluitleg daar aan aanpassen.

Dat is niet iets waar je zorgen over hoeft te maken, vindt hij, want zo’n herijking is ook gebeurd met de geocentrische en de slavernij-bevestigende Bijbelpassages. Van den Brink gaat hier gemakshalve aan voorbij dat de laatst genoemde zaken geen leerstellige impact hebben, terwijl de acceptatie van de natuurhistorische interpretaties van mainstream wetenschap zeer grote theologische implicaties heeft.

Bijbelse inhouden veranderen ingrijpend wanneer we er vanuit gaan dat God door evolutie zou hebben geschapen. Denk hierbij aan het ontstaan van het natuurlijk kwaad, de oorspronkelijke goedheid van Gods schepping, de goedheid van God zelf, de oorsprong van de dood, de betekenis van de zondeval en de kruisdood van Jezus. Dat Van den Brink de aanpassing van het lezen van de Bijbel aan de evolutietheorie van een zelfde orde acht als het vanuit nieuwe culturele inzichten anders omgaan met teksten over slavernij of over de positie van de aarde in het heelal in dus een drogredenering.

Van den Brink meent verder dat wij, om harmonie tussen Bijbel en wetenschap te verkrijgen, te rade kunnen gaan bij Herman Bavinck. Van Bavinck heb ik het concept van eerste en tweede schepping geleerd. De eerste schepping betreft het voortbrengen van de hemel en de aarde, dus de kosmos. Daarnaar verwijzen de eerste twee verzen van Genesis 1. De Bijbel geeft daar verder geen extra info over. De tweede schepping wordt vanaf vers drie beschreven en gaat over het inrichten en bewoonbaar maken van de reeds eerder geschapen aarde.5

Wat betreft de scheppingsdagen gaat Bavinck niet uit van dagen van 24 uur. Het zijn ‘werkdagen van God’. Daarbij noemt hij bijv. dat de eerste drie scheppingsdagen een ander karakter hebben dat de drie daaropvolgende, omdat de zon pas op de vierde dag zou zijn geschapen. Een betere uitleg op dit punt, lijkt mij, is, dat God de zon op de eerste dag in werking zette en op de vierde dag vanaf het aardoppervlak zichtbaar maakte in de watergewelf dat de aarde vanaf de tweede scheppingsdag omhulde. Bavinck gelooft ook niet dat de zesde dag 24 uur heeft geduurd omdat er zoveel dingen op die dag zijn gebeurd.

Bavinck is verder van mening dat Gods schepping niet zozeer als een serie plotselinge wonderen moet worden opgevat, maar dat God tijdens de scheppingsweek ook natuurlijke processen zou kunnen hebben gebruikt. Die impliceren ook meer tijd dan de 144 uren van 6 letterlijke scheppingsdagen. Je zou kunnen denken dat Bavinck met deze ruimere exegese van de scheppingsdagen de deur voor macro-evolutie op een kier zet. Vandaar dat Van den Brink bovenstaande kijk van Bavinck op de scheppingsdagen ziet als een aanzet om de uitleg van Bijbel meer met de moderne wetenschap in overeenstemming te brengen.

Anderzijds was Bavinck geen voorstander van de ‘klassieke’ manieren om Genesis en geologie met elkaar te verzoenen, Zo zet hij een streep door de ‘day-age’ theorie; volgens deze theorie zouden de scheppingsdagen geologische perioden van miljoenen jaren voorstellen. Ook in de ‘gap theorie’ zag hij weinig heil. Deze theorie komt er op neer dat er tussen de eerste twee verzen van Genesis en de scheppingsdagen zoals die vanaf Genesis 1 vers drie worden beschreven al scheppingswerelden zouden hebben bestaan. En van een figuurlijk lezen van Genesis 1, wat inhoudt dat scheppingsverhaal niet historisch, maar poëtisch, mythisch wordt opvat, nam hij ook afstand.

Bavinck verwerpt dus deze drie klassieke harmonisatiehypothesen van Genesis en geologie. Hij concludeert – ondanks zijn ruimere kijk op de scheppingsdagen – dat er tussen de Bijbel en de inzichten van de mainstream oorsprongwetenschap toch een fundamentele discrepantie bestaat.

Deze discrepantie is volgens Bavinck het gevolg van de onterechte waarheidsclaims van de geologie en paleontologie (fossielkunde). Wat betreft deze wetenschappen beklemtoont hij het onderscheid tussen harde feiten en hun interpretatie. Hij concludeert bijv. dat de berekeningen van de ouderdom van de aarde en de tijdsperioderingen van de geologische kolom pure ‘speculatieve hypothetische schattingen’ zijn. Hij adviseert theologen zich alleen te richten op de onbetwistbare aardwetenschappelijke “hard rock facts” en waarschuwt voor de hypothesen en conclusies die geologen aan die feiten verbinden.

Hij geeft daar een aantal redenen voor. De belangrijkste komt neer op zijn stelling dat over gebeurtenissen in het verleden weinig met zekerheid kan worden gezegd: hoe zijn aardlagen en fossielen ontstaan, hoe snel, door welke processen of gebeurtenissen? We waren er niet bij, kunnen de geschiedenis niet overdoen of reconstrueren. Dus zijn de hypothesen en conclusies van geologen allemaal vrij subjectief en speculatief en verre van aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheden.6

Van den Brink negeert deze relativering van Bavinck van de theorieën van natuurhistorische wetenschap. In zijn boek ‘De aarde bracht voort‘ geeft hij aan dat hij de voorstelling van de mainstream wetenschap aanvaardt van “het gedurende een zeer lange tijdsperiode op aarde verschijnen van steeds complexere levensvormen alsook aan de theorie van de gemeenschappelijke afstamming”.7

Mogelijk dat Van den Brink voorbij gaat aan Bavinck scepsis over geologische theorieën, omdat hij meent dat Bavinck te weinig van geologie afwist. Of omdat toen Bavinck rond 1900 over deze wetenschap schreef die nog in de kinderschoenen stond. De huidige natuurhistorische kennis zou veel harder en overtuigender zijn. Daardoor zou Bavincks reserve t.a.v. van geologische theorieën nu niet meer geldig zijn.8

Natuurlijk, het kan niet worden ontkend dat er de afgelopen 125 jaar een enorme hoeveelheid nieuwe feiten over aardlagen en fossielen is vergaard. Maar het verassende is dat al deze nieuwe kennis niet tot meer ‘hardheid‘ en zekerheid heeft geleid binnen de natuurhistorische wetenschap. Volgens de aardwetenschappers C. Ollier en C. Pain is de ratio tussen feiten en interpreterende theorie in de twintigste eeuw zelfs verschoven van 1:3 naar 1:10.9 Dus het gewicht van de interpretaties is alleen maar toegenomen. Dezelfde inschatting maakt de geoloog R. Veenhof. Volgens hem is “misschien tien procent van de geologische ideeën werkelijk waarneembaar en berust 90 procent op creatief denken“.10 Hetzelfde geldt voor de interpretatie van fossielen. De evolutionist J. Rust is daar duidelijk over: “zonder evolutionair denkkader en de er aan ten grondslag liggende evolutietheorie zijn de fossielen alleen maar interessante overblijfselen uit vervlogen tijden. Dat ze de geschiedenis van het leven vertellen wordt alleen duidelijk als je ze vanuit het inzicht bekijkt dat hun opeenvolging op evolutie berust”. Rust zegt hier dus dat de fossielen als op zichzelf staande feiten ons niets te zeggen hebben. Je moet ze interpreteren vanuit een vooropgesteld geloof in evolutie. Ook hier zie je dat niet de feiten beslissend zijn maar de wereldbeschouwing, het paradigma, de vooronderstellingen van de onderzoeker. Die laat de fossielen buikspreken: ze vertellen het verhaal waarin hij zelf op voorhand gelooft.11

Bovenstaande citaten maken duidelijk dat Bavincks oordeel over de aard van de natuurhistorische kennis noch steeds actueel is. Deze kennis is, om een prachtige metafoor van Arie van den Beukel aan te halen, als een glas pils met een smal voetje. Oftewel weinig pils en veel schuim. Net zo geldt dat voor de natuurhistorische wetenschap. De kennis die ze voorbrengt is voor 10% hard feitelijk en voor 90% zacht interpretatief. Ze wordt door een overdaad aan speculatieve hypothesen en theorieën gedomineerd. Daarom zijn de kritische beschouwingen van Kuyper en Bavinck over de waarheidsclaims van de natuurhistorische wetenschap ook nu nog steeds geldig.

Concluderend en samenvattend. Het grote verschil tussen de schrijvers van ‘Inzicht’ en Gijsbert van den Brink zit dus vast op hun houding t.o.v. de natuurhistorische wetenschap. De auteurs van ‘Inzicht’ zitten meer op de kritische lijn van Bavinck en Kuyper. Ze gaan, net als Bavinck, uit van het speculatieve van de natuurhistorische theorieën. Dat zijn geen harde, objectieve waarheden maar op vooronderstellingen gebaseerde interpretaties.

Net als Kuyper realiseren deze schrijvers zich dat de mainstream geologie gebaseerd is op een onbijbels normalistisch en naturalistisch wereldbeeld. Vanuit dit denkkader wordt binnen de aardwetenschap alles in de natuur verklaard zonder een scheppende of anderszins ingrijpende God; ook wordt verondersteld dat alle processen op aarde altijd identiek zijn verlopen, zonder dat er sprake is van eenmalige (scheppings)wonderen en de doorwerking van de zondeval.12

De auteurs van ‘Inzicht’ willen zich niet onderwerpen aan de natuurhistorische theorieën die geen rekening houden met de Bijbel. Ze blijven bij een historische lezing van Genesis. Zij kiezen, in de geest van Kuyper, voor een radicaal en principieel eigen wetenschap van de aardgeschiedenis die verdisconteert wat de Bijbel ons hierboven te melden heeft.

De kritische geest van Kuyper en Bavinck t.a.v. de mainstream natuurhistorische wetenschap, waardoor zij de evolutietheorie afwijzen, ontbreekt bij Van den Brink. Daardoor neemt hij geen afstand van de ongewisse hypothesen en theorieën van de moderne oorsprongswetenschap. Hij geeft zich daar aan over, onder het te makkelijke motto: ik ben maar een leek op het gebied van de natuurgeschiedenis, maar ik ga er vanuit dat wat de moderne wetenschap hierover zegt wel klopt. Zo past hij, om de woorden van Kuyper nogmaals te gebruiken, zijn bewustzijn aan de inzichten van de mainstream wetenschap over de oergeschiedenis aan. Vanuit deze mindset leest hij opnieuw de Bijbel en komt hij tot aanpassingen van wat Gods Woord leert. Wie zich laat inspireren door de kritische geest van Bavick en Kuyper zal deze denklijn van Van den Brink niet snel volgen.

Staphorster archeologie bij voorbaat afgewezen door naturalisten en theïstisch evolutionisten

Afgelopen week werd mijn column over ‘Archeologie in Staphorst1 op de website ‘Oorsprong’ geplaatst. Deze column werd eerder geplaatst in het gezinsblad Om Sions Wil.2 Nadat de column op de website geplaatst werd, deelde ik deze in diverse Facebook-groepen. Ik ontving een aantal positieve, maar ook een aantal negatieve reacties. In de column roep ik namelijk op tot bijbelgetrouwe, bij de Schrift passende, archeologie. Deze oproep werd bij voorbaat als ondeugdelijk afgewezen door naturalisten en theïstisch evolutionisten.3

Er werden verschillende bezwaren aangedragen en opmerkingen gegeven. Daarover ontstond dan tussen voor- en tegenstanders discussie. Hieronder wil ik de hoofdberichten beantwoorden. Ik ga niet uitvoerig op alle reacties in, omdat discussies onder hoofdberichten al snel verzandden in discussies over onderwerpen die niet meer over het hoofdbericht gingen. Omdat het veelal gaat om besloten Facebook-groepen noem ik geen namen en geef ik alleen de reactie (geanonimiseerd) weer.

Verstand uitschakelen?

Een persoon (A) die kritisch tegenover de oproep staat geeft het volgende aan:

“Waarom zou ik als gelovige mijn verstand moeten uitschakelen?”

De column is geen oproep om het verstand uit te schakelen en maar blind te geloven. Het tegendeel is zelfs waar. Voor een bijbelgetrouw archeologisch instituut is zelfs heel veel christelijk verstand nodig. Een medewerker moet een gigantische stroom aan informatie verwerken (en mogelijk zelfs opnieuw karteren, interpreteren en kaderen). Daarnaast roeit een dergelijk medewerker vaak tegen de stroom in en krijgt hij of zij vanuit naturalistisch perspectief diverse moeilijke vraagstukken op te lossen. Dat vergt heel veel denkwerk, we hebben immers de werkelijkheid niet in onze broekzak. Als het om de Staphorster archeologie gaat, moet, aangaande de vondsten uit de steentijd, vaak vanaf nul begonnen worden. Dit omdat er door bijbelgetrouwe archeologen nog nauwelijks werk in deze periode verricht is. Als laatste zou het ‘uitschakelen van het verstand’ ingaan tegen het bevel van de Heere Jezus. In Markus 12:30 staat deze uitspraak: “En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod” (SV).4 Verstand uitschakelen? Nee, ten volle in dienst van de Heere inzetten.

Geschiedvervalsing?

Een persoon (B) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Geschiedvervalsing plegen dus. Lijkt mij geen goede zaak.”

Het doel van het oprichten van een bijbelgetrouw archeologisch instituut is niet om geschiedvervalsing te plegen. De archeologische vondsten worden immers niet weggemoffeld of ontkend, maar slechts in een ander kader (dan het naturalistische) geïnterpreteerd. We zagen dat ook in de uitspraken van orthodoxe christenen in de Staphorster Gemeenteraad. De vondsten uit de steentijd werden niet ontkend, maar slechts anders ingekaderd.

De waarheid ombuigen

Een persoon (C) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Ik begrijp niet de kronkel die mensen moeten hebben wanneer de waarheid koste wat het kost omgebogen moet worden. Dit is zo in en in triest en kan alleen maar ontstaan door de starre houding en oogkleppen van gelovigen. Dit hele verhaal staat voor alles wat er mis is met religies in het algemeen. Wanneer we willens en wetens de waarheid gaan verdraaien om gelijk te krijgen is het einde zoek. Dit is precies de reden dat het creationisme totaal niet serieus wordt genomen.”

Deze scepticus gaat er met gestrekt been in. Kennelijk heeft deze persoon niet zulke goede ervaringen met gelovigen. Omdat de reactie sterk emotioneel is bevat het ook veel ongenuanceerdheden en onwaarheden. Net als onder het kopje hierboven is het in de oproep niet te doen om ‘waarheid koste wat het kost’ om te buigen. Alsof wetenschapsbeoefening tot absolute waarheden kan komen. Dat is niet het geval! Meer dan elders zien we binnen de wetenschapsbeoefening de beperktheid van ons verstand onder ogen. Daarmee is het hoogste doel van de wetenschapsbeoefening om de juiste verklaring van dit moment en met de huidige kennis te bieden. Binnen de creationistische wetenschapsbeoefening geldt hier de beste verklaring van dit moment en met de huidige kennis (rekening houdend met Gods openbaring). Oók binnen de creationistische wetenschapsbeoefening moet rekening gehouden worden met de beperktheid van het verstand en het ontbreken van belangrijke puzzelstukjes. In plaats van het gestrekte been van de scepticus past hier bescheidenheid. Het is bijbelgetrouwe archeologen er dus niet om te doen de waarheid te verdraaien, maar om de archeologische vondsten vanuit een ander kader dan de naturalistische te interpreteren.

Before present is een neutrale tijdsrekening

Een persoon (D) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Er is al een neutrale tijdsrekening: BP, before present. Wordt vrij algemeen in de archeologie gebruikt. En verder houd ik mij aan de wetenschap, dat terzijde.”

Before Present’ is geen ‘neutrale’ tijdsrekening, maar bedacht door Willard Frank Libby (1908-1980) die met zijn collega’s de C14-methode ontwikkelde.5 BP wordt gebruikt bij naturalistische C14-dateringen met ‘hoge’ ouderdommen. ‘Present’ is overigens misleidend omdat het jaar 1950 als uitgangspunt wordt gehanteerd. Ten slotte lijkt er achter de invoering van ‘Before Present’, ‘Before Common Era’ of ‘Common Era’ een antichristelijke (in ieder geval ontkerstenende) geest schuil te gaan. In ieder geval wordt de geschiedenis hierdoor (semantisch) losgeweekt van God (Anno Domini) en Christus (voor/na Christus), of dat nu methodologisch (BP) of ideologisch (BCE en CE) is en of dat nu met goede of kwade bedoelingen gebeurd is.6 Dat laatste is natuurlijk verre van neutraal! Het is prima om wetenschap een grote(re) plaats te laten hebben binnen het wereldbeeld, de vraag is echter wel of dat creationistische of naturalistische wetenschapsbeoefening moet zijn.

Dom en onwetenschappelijk

Een persoon (E) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Er is maar een soort wetenschap. Dat is de wetenschap die op basis van feiten en waarnemingen conclusies trekt. Een wetenschap die op basis van vooraf bepaalde aannames op een vooraf aangenomen conclusie probeert te komen is geen wetenschap. Kortom de aarde is veel ouder dan 6000 jaar. Dat ontkennen is gewoon dom en volstrekt onwetenschappelijk.”

We zien hier verschillende zaken verkeerd gaan. Allereerst zien we dat hier de natuurwetenschap, slechts als wetenschap gezien wordt. Daarmee worden de alpha- en gammawetenschappen grotendeels uitgesloten. Dat lijkt mij een verregaande stap, zelfs voor een naturalist. Ten tweede wordt hier niet in rekening gebracht dat slechts het verheffen van de natuurwetenschap ook een vooroordeel is. Het betreft een bepaalde wetenschapsfilosofie die niet volgt uit de natuurwetenschap zelf. Daarmee wordt het betoog van deze atheïst inconsistent. Ten derde is het een algemeen misverstand dat de naturalistische wetenschapsbeoefening, waarbij alleen rekening gehouden wordt met natuurlijke oorzaken, een neutrale wetenschapsbeoefening zou zijn. Ten vierde volgt de opmerking dat de aarde ‘veel ouder is dan 6000 jaar’ niet uit het voorgaande. Het is daarmee geen conclusie, maar een vooraf gestelde claim. Ten slotte wordt in de reactie van deze atheïst afgesloten met een drogreden (‘het is gewoon…’). In deze archeologische discussie gaat het overigens niet om de ouderdom van de aarde, maar eerder over de ouderdom van de mensheid. Een verschil dat ook creationisten wel eens over het hoofd zien als ze argumenten voor een jonge ouderdom van de mensheid aandragen tegen een oude aarde.

Niet onbevooroordeeld

Alle reageerders vanuit naturalistische en/of theïstisch evolutionistische paradigma lijken ervan uit te gaan dat de (al dan niet methodologisch) naturalistische wetenschapsbeoefening ‘neutraal’ is en dat creationistische wetenschapsbeoefening ‘bevooroordeeld’ zou zijn. Dat eerste geldt per definitie niet, want het is (methodologisch) naturalistisch. Onbevooroordeelde wetenschapsbeoefening bestaat niet. De onderzoeker neemt altijd zijn of haar bagage mee.

Een persoon (F) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Is waarschijnlijk niet mogelijk, omdat het gewoonweg niet haalbaar is om alle archeologische vondsten in 6000 jaar te proppen. Dat laat dit bericht juist ook zien? En het zou toch ook geen wetenschappelijke benadering zijn? Je gaat dan al bevooroordeeld het onderzoek aan en je sluit bij voorbaat uit, dat de aarde wel miljarden jaren oud is, terwijl dat misschien wel gewoonweg de waarheid is.”

Onbevooroordeeld onderzoek bestaat niet (later gaf deze criticus dat ook toe). De criticus in de bovenstaande reactie wil zelfs niet aan bijbelgetrouwe archeologie beginnen en gaat daarmee zelf bevooroordeeld ‘het onderzoek aan’ en ‘sluit’ deze criticus ‘bij voorbaat uit, dat de aarde’ (beter: de mensheid) ‘wel’ duizenden ‘jaren oud is’. Dat de huidige mensheid (H. sapiens) honderdduizenden jaren oud is, dat is de best mogelijke naturalistische verklaring voor dit moment. Rekening houdend met Gods openbaring zal een creationist daar anders over denken. Het is sterk naturalistisch bevooroordeeld om een dergelijk streven tot oprichting van een bijbelgetrouw archeologisch instituut, zoals voorgesteld wordt in de column, bij voorbaat af te wijzen. Alsof de complete archeologie alleen in de naturalistische broekzak te vinden is. Quod non.

Geen uitdaging maar een opluchting

Een persoon (G) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Nee. Dat zou geen uitdaging zijn. Het zou een opluchting zijn voor klassieke scheppingsgelovigen, maar bestaat niet. Je moet toch de gehele prehistorie ontkennen om in het letterlijke Bijbelverhaal te geloven. Dat geldt ook voor de astronomie, waarin we de historie zien van het universum.”

De criticus haalt er de astronomie bij, hoewel interessant laten we dat hier rusten. Het gaat immers in de column om archeologie. Per definitie en ook wetenschapspraktijk is astronomie geen archeologie en vice versa. Sterk ageren tegen de naturalistische astronomie, zou het verzetten van de doelpalen uit de column betekenen. Daarnaast kun je een oud (geschapen) heelal verdedigen en toch overtuigd zijn van een jong (geschapen) mensheid.

Uiteraard hoef je de prehistorische vondsten niet te ontkennen. Dat is ook wat de Staphorster raadsleden keer op keer benadrukten. Bijbelgetrouwe archeologen wijzen echter de naturalistische interpretatie van deze vondsten af, net als de hoge(re) ouderdommen. Dat wil niet zeggen dat men ‘de gehele prehistorie’ moet ontkennen. Ten slotte is het geen opluchting, maar een uitdaging. Klassieke scheppingsgelovigen hebben voor het geloof in Christus Jezus het immers niet nodig om tot een rationeel-sluitend tijdskader te komen. Sterker nog, als alles bewezen zou kunnen worden (wat per definitie onmogelijk is) dan zou het geen geloof meer zijn. Bovendien is het onmogelijk om voor alle vondsten een sluitende verklaring te hebben. Er zullen altijd open vragen en met het paradigma strijdende zaken overblijven. Het is wel de uitdaging om alle vondsten zo goed mogelijk te interpreteren. Die uitdaging geldt zowel creationistische als naturalistische wetenschappers.

Toejuichen want dan zien ze hoe onmogelijk het is

Een persoon (H) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Ik zou het zeer toejuichen wanneer jonge aarde creationisten eens een net archeologische overzicht van de wereldgeschiedenis zouden maken. Als dat serieus wordt aangepakt, zal blijken dat er te veel geschiedenis is om in 6000 jaar onder te brengen.”

Het is mooi om vanuit theïstisch evolutionistische zijde aangemoedigd te worden, al lijken de intenties van de criticus niet geheel zuiver. De aanmoediging lijkt erop gericht om creationisten te overtuigen van eigen (theïstisch evolutionistisch) gelijk. Namelijk dat creationisten zijn als een groep bergbeklimmers.7Ze ploeteren hun weg naar de top waar ze uitzicht zullen hebben op de waarheid. Maar als ze boven zijn, ontdekken ze dat’ deze aarde toch oud is. Kijken ze om zich heen dan zien creationisten de theïstisch evolutionisten weer, die er al langer achter zijn dat de aarde oud is. Dat lijkt mij een wat hautaine stellingname. Goed om creationistische archeologen aan te moedigen, maar dan graag wel zonder bijbedoelingen.

Heroriëntatie van Bijbelse basisovertuiging

Een persoon (I) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Ik zou beginnen met een heroriëntatie op de Bijbelse ‘basisovertuiging’. Daarvoor hoef je de Bijbelse teksten niet ter discussie te stellen, maar wel de interpretatie van bepaalde Bijbelse begrippen. Zo wordt bij de schepping van de aarde al gauw gedacht aan de schepping van de ‘planeet’ aarde. Op Bijbelse gronden is te verklaren dat met de geschapen aarde, het droge land, het oprijzen van land uit de oervloed is bedoeld, je zou dat land mogelijk het Pangea kunnen noemen. De aarde was verborgen en werd vervolgens zichtbaar gemaakt, een soort geboorte. De schepping van de hemel(en) zou je kunnen opvatten als de atmosferische lagen boven de aarde. In de Bijbel lezen we immers o.m. over de ‘vogelen des hemels’. Aan de hand van de Bijbelse chronologie is de schepping of geboorte van onze gemeenschappelijke voorouder Adam, te dateren op 4000 v. Chr. Maar was Adam de eerste mens? We lezen dat op een zeker moment werd gezegd “Laat Ons mensen maken”. Kennelijk was het ‘concept mens’ al bekend, want er werd niet verklaard wat met ‘mens’ werd bedoeld. Wel werd verklaard dat die mens van een bepaald soort zal worden namelijk: “naar Ons beeld en Onze gelijkenis”. Buitenbijbelse bronnen zijn er ook. Op gevonden kleitabletten in Mesopotamië die ouder zijn dan de Bijbelse geschriften lezen we ook veel terug over de schepping, die zijn op dat punt veel uitgebreider in gebeurtenissen en in tijdsperioden dan die in de Bijbel staan vermeld. De verhalen hebben veel overeenkomsten met die van de Bijbel, maar er zijn ook grote verschillen. Zo lezen we o.a. over goden die tot wel 120.000 jaar heersten over steden en elkaar met vergelijkbare periodes opvolgden, ver voordat de huidige mens ten tonele verscheen.”

In de bovenstaande reactie zie ik geen betoog tegenover (heroriëntatie) mijn column. De column ging over Staphorster archeologie. De reactie hierboven gaat over Adam én over Mesopotamië. Hier ontgaat mij de heroriëntatie op de Bijbelse basisovertuiging. Adam  wordt als gemeenschappelijke voorouder geplaatst op 4000 voor Christus. Hier komt de criticus voor dezelfde uitdaging te staan als de Staphorster raadsleden (en dan lost deze heroriëntatie helemaal niets op). Was Adam de eerste mens? Als we Romeinen 5 en andere Schriftgegevens volgen dan is dit het geval. Aangaande de koningslijsten op de kleitabletten, ben ik vooral benieuwd naar de gemeenschappelijke bron en receptiegeschiedenis van deze geschiedenissen.  Ten slotte gaat de vergelijking met Pangea mank, omdat er voor Pangea ook al tektonisch opgerezen land bestond. Bovendien is het viel Pangea volgens de naturalist tijdens het Jura uiteen. Deze vermeende heroriëntatie lost in feite niets op voor de Staphorster archeologie.

‘Geef eerst eens antwoord op claim ‘x’ of ‘y’’

Een persoon (J) die kritisch tegenover de oproep staat, geeft het volgende aan:

“Ik zou zeggen: begin eens met uit te leggen waarom we in geen enkele aardlaag ouder dan het laat Mioceen sporen (gereedschappen, fossielen) van mensen vinden als mensen er vanaf het begin geweest zijn.“

De oproep om te komen tot een bijbelgetrouw archeologisch instituut heeft niet als primaire doel atheïsten van bevredigende antwoorden te voorzien, maar vooral om de werkelijkheid vanuit het klassieke scheppingsgeloof te interpreteren. Daarnaast is het een utopie om te beweren dat een dergelijk instituut op alle vragen een antwoord heeft. Dat is onmogelijk en zoals hierboven gezegd zullen er altijd open einden blijven. Dat is het mooie aan bescheiden wetenschapsbeoefening.

De stelling van de atheïst hierboven is sterk naturalistisch vooringenomen. De naturalistische tijdsrekening wordt als standaard genomen en de tijdskaders (als verschillende langdurige tijdvakken) worden gehanteerd. Bovendien is de claim verre van bescheiden, maar zeer stellig dat er vóór het boven-Mioceen (‘laat’ veronderstelt de naturalistische tijdsrekening) géén menselijke artefacten of fossielen te vinden zijn. Dr. Michael Brandt daagt deze naturalistische claim uit in zijn boek ‘Vergessene Archäologie: Steinwerkzeuge fast so alt wie Dinosaurier’.8 Deze gedachten van Brandt zouden goed passen bij een zogenoemde Krijt-Paleogeen zondvloedgrens. Waarbij de mensen vóór de zondvloed (dus de aardlagen van het Paleozoïcum en Mesozoïcum) totaal verdelgd zijn en daarmee niet meer terug te vinden zijn. Na de zondvloed is er een rekolonisatieproces op gang gekomen, waarbij de mensen tot Babel bij elkaar woonden (deze Babel-locatie is nog niet teruggevonden) en zich daarna over de aarde verspreidden. Er zijn echter ook diverse uitdagingen voor deze chronologie en óók die uitdagingen moeten overdacht worden. Niet vanwege druk vanuit atheïstische gelovigen, maar vanuit intrinsieke motivatie en tot eer van onze Schepper.

De criticus maakt echter niet duidelijk wáárom een bijbelgetrouw archeologisch en historisch instituut juist bij deze vraag zou moeten beginnen. Wat mij betreft start een bijbelgetrouw archeologisch en historisch instituut in het heden (net zoals men dat in de genealogie doet), en gaat men zo steeds verder terug naar het verleden. Niet alleen de zogenoemde prehistorie is interessant, maar ook de Romeinse tijd en de kerstening van Europa (waar ook flink discussie over is wanneer dat begon). Sterker nodig is het om eerst te focussen op de voorvragen! Bijv. Welke plaats heeft Gods openbaring in de geschiedbeoefening? Een mooi proefschrift om als leidraad daarvoor te gebruiken is dat van dr. Ewald Mackay, ‘Geschiedenis bij de bron. Een onderzoek naar de verhouding van christelijk geloof en historische werkelijkheid in geschiedwetenschap, wijsbegeerte en theologie’.9

Ten slotte

We zien dat critici en sceptici bij voorbaat het oprichten van een archeologisch en historisch instituut als ondeugdelijk afwijzen. Iets bij voorbaat afwijzen als ondeugdelijk komt door een modernistische wetenschapsfilosofische kijk op wetenschapsbeoefening, namelijk dat er sprake is van neutrale wetenschapsbeoefening. De oprichting van een dergelijk instituut kan mogelijk gezien worden als ontkrachting van deze gedachte. Een dergelijke sterke afwijzing van critici en sceptici hoeft ons echter niet uit het veld te slaan en ons ook niet te verbazen. Het is per definitie volkomen logisch dat naturalisten en theïstisch evolutionisten afwijzend staan tegenover bijbelgetrouwe wetenschapsbeoefening (in dit geval geschiedenis en archeologie). De mensheid slechts duizenden jaren oud, dat kán en mág immers niet juist zijn! De waargebeurde casus van Staphorst laat ons zien dat het nodig is om experts te raadplegen/in te zetten die én de juiste opleiding hebben én vasthouden aan de (historische) betrouwbaarheid van de Schrift.

Voetnoten