Home » Artikelen geplaatst door Jan van Mourik
Auteursarchief: Jan van Mourik
Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (3) Algemene kennis en de uitleg van de Schrift – Bespreking naar aanleiding van ‘Geestspraak’
Hoe kan het toch dat in het boek van dr. Van den Belt bij de erkenning dat de Bijbel de onfeilbare regel is voor geloof en leven ruimte ontstaat voor opvattingen die met deze belijdenis op gespannen voet staan? Als uitgesproken is dat wie de Schrift als onfeilbare regel beschouwt zich niet vergist als hij daarop vertrouwt, is dat een vraag die zich aan de lezer opdringt.
Dr. Van den Belt zoekt in hoofdstuk 8 naar de verbinding tussen Gods mond en Gods hand. Het gaat hem om de vraag naar de verhouding van Gods specifieke openbaring in Christus en in de Schriften die van Hem getuigen tot Gods universele openbaring in schepping en geschiedenis. Hij kiest zijn uitgangspunt in wat verwoord wordt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 2. God openbaart Zich in het boek van de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. De letters van dat boek kunnen we echter niet goed lezen zonder de bril van de Schrift.
Van den Belt interpreteert deze belijdenis op een manier die meteen al vragen oproept. Hij spreekt van een ‘enerzijds-anderzijds’. ‘Enerzijds versta je de schepping en de geschiedenis vanuit het Woord, als bril waardoor je de wereld beschouwt. Anderzijds mag je ook zoeken naar de betekenis van dat wat je in de wereld ziet voor het verstaan van de Bijbel’ (295-6). De vraag is of we dat zo kunnen stellen.
Maar geeft dit theologisch ook niet te veel gewicht aan algemene kennis? Er is sprake van minstens twee beperkingen. De focus van artikel 2 ligt niet op algemene kennis van de werkelijkheid. Het gaat om het dienen van de ene, ware God. Niet om kennis van de door God geschapen werkelijkheid op zich.
De tweede beperking is de ontoereikendheid van deze kennis vanwege de blindheid van de mens door de zonde om God te kennen. Ze dient om de mens alle onschuld te benemen als hij andere goden dient. Niettemin fundeert Van den Belt hierop zijn betoog over de betekenis van algemene kennis voor de uitleg van de Schrift. Hij heeft zelf al geconstateerd dat er op dit punt een verschil is met de scribenten van “Het onfeilbare Woord” (2020): ‘De studie staat ook kritischer dan ikzelf tegenover het honoreren van de universele openbaring in de schepping en de geschiedenis om de bijzondere openbaring in de Bijbel te leren verstaan‘ (blz. 21).
Invloed op de uitleg
Gelukkig wil Van den Belt zich wachten voor een al te groot optimisme over onze kennis van de schepping. Vanwege de doorwerking van de zonde is ons kennen ten dele. Dat maakt hem extra voorzichtig Gods hand en mond op elkaar te betrekken. Voor Van den Belt is wetenschappelijke vooruitgang ook niet hetzelfde als vooruitgang in universele openbaring. Hij wil zeker de resultaten van de wetenschap niet de status geven van ‘openbaring’. Hij weet ook van grenzen voor het gebruik van deze kennis bij de verklaring van de Schrift. De Schrift zelf is helder en afdoende.
Dat betekent echter niet dat onze algemene kennis geen licht kan werpen op de betekenis van de Bijbel. Van den Belt wijst daarbij op het onderzoek van de antieke culturen, archeologische opgravingen en natuurwetenschappelijke inzichten. Hij wil niet zeggen dat we meer weten dan Jezus en Paulus, maar wel dat wij andere dingen weten dan Jezus en Paulus. We kunnen sommige dingen ook beter begrijpen dan de reformatoren. Een probleem ontstaat pas als nieuwe inzichten in strijd zijn of lijken te zijn met de wijze waarop de Bijbel altijd is uitgelegd.
Potentiële spanning
Uit een aantal voorbeelden in dit hoofdstuk blijkt dat Van den Belt een keuze maakt die ingegeven wordt door zijn inzet van algemene kennis bij de uitleg van de Schrift. Hij noemt de potentiële spanning van Genesis 1 met de wetenschappelijke visie op de oergeschiedenis van de wereld en de mensheid. Nieuwe inzichten op dat gebied wijzen voor hem unaniem en overtuigend in de richting van een planeet en kosmos die veel ouder zijn dan de tienduizend jaren van het jonge-aarde-creationisme.
Hij voelt ook spanning tussen de aanname van een cyclus van leven en dood in de dierenwereld voor de zondeval en de Bijbelse visie op de schepping in een harmonieuze staat van rechtheid waarin de hele wereld een paradijs was zonder lijden en dood. Al geeft hij aan niet te weten hoe dat precies te rijmen is met de uitleg van Genesis, voor hem is het theologisch toch niet problematisch voor deze aanname te kiezen. Hij handhaaft dat de dood voor de mens een gevolg is van de zonde. Maar de dood van een plant of een dier is volgens hem principieel iets anders dan de dood van een mens. Verder constateert hij spanning tussen de feitelijke historische gebeurtenissen en de Bijbelse geschiedschrijving. ‘De geschiedschrijving is gebaseerd op historie, maar soms wordt de geschiedenis profetisch gebruikt en niet objectief beschreven. Daarom zijn niet alle historische details van hetzelfde gewicht‘. De kruisiging en opstanding van Christus zijn niet in het geding. Maar merkt hij op: ‘Voor de opstanding van Christus is het aantal engelen in het graf niet van belang. Voor de trouw van God van generatie op generatie hoeven de geslachtsregisters niet te kloppen‘ (318/9).
Tegelijk houdt hij vol dat het uitgangspunt steeds in de tekst zelf moet liggen. ‘We mogen ervan uitgaan dat wat zich als historisch aandient het ook is‘ (blz. 322). Hij wil die vraag echter niet te snel beantwoorden, maar steeds het genre van de tekst meenemen in de overwegingen. Hoe hij hier op het scherpst van de snede moet balanceren, blijkt uit zijn uitspraak over Genesis 1-11: ‘De eerste hoofdstukken van de Bijbel dienen zich aan als een historische beschrijving van de oergeschiedenis en zij staan in een Bijbelboek met een historisch karakter. Toch is er verschil tussen de concrete verhalen over de aartsvaders en sommige delen van de beschrijving van de oergeschiedenis in Genesis 1-11‘ (blz. 327).
Hier wringt het in deze studie. Op dit punt ontstaat spanning tussen de belijdenis van de Schrift als onfeilbare regel en de inzet van algemene kennis bij de uitleg van de Bijbel. Bij alle waardering voor deze doorwrochte studie daarom toch een kritische vraag: Hoe is dit te rijmen met de gereformeerde belijdenis over het Schriftgezag? Hier wordt toch onmiskenbaar de deur opengezet voor een ander Schriftverstaan?
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Mourik, J. van, Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (3) Algemene kennis en de uitleg van de Schrift, De Saambinder 103 (8): 4-5.
Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (2) Inspiratie, gezag en betrouwbaarheid – Naar aanleiding van ‘Geestspraak’
In het vorige artikel hebben we de route door de publicatie ‘Geestspraak‘ van prof. dr. H. van den Belt verkend. In dit artikel peilen we hoe de verhouding is van de uitgangspunten van deze studie tot de gereformeerde Schriftvisie, zoals die verwoord wordt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat geeft aanleiding tot een aantal kritische kanttekeningen.
De grondslag van de gereformeerde Schriftbeschouwing is te vinden in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de artikelen 3 t/m 7. Artikel 3 belijdt de inspiratie van de Heilige Schrift. Door de Heilige Geest gedreven, hebben de heilige mensen Gods gesproken. God heeft in Zijn bijzondere zorg voor ons en onze zaligheid ervoor gezorgd dat ze het Woord van God op schrift hebben gesteld. Deze inspiratie verliep organisch. Mensen zijn daarbij niet uitgeschakeld, maar ingeschakeld. Voor Van den Belt is dit het uitgangspunt bij de uitleg van de Bijbeltekst zoals die nu voor ons ligt. Hij ziet de Bijbel als het door de Geest geïnspireerde en nog altijd levenwekkende Woord van God.
Opvallend is dat Van den Belt flink ruimte geeft aan redactie- en tekstkritiek. Redactiekritiek gaat over de wijze waarop de boeken tot stand gekomen zijn. Tekstkritiek gaat over de overlevering van de oorspronkelijke tekst. ‘De Heilige Geest heeft ervoor gezorgd dat wat we nu hebben het eigen Woord van God is, tot stand gekomen in alle kwetsbaarheid, niet alleen van de historische context en de persoonlijke omstandigheden en beperktheden van de auteurs, maar ook van het proces van redactie en tekstuele overlevering‘ (blz. 125). Hier is sprake van een verschil van visie met wat in ‘Het onfeilbare Woord‘ (2020) door scribenten uit onze gemeenten naar voren is gebracht. Zij zijn op dit punt veel voorzichtiger. Van den Belt constateert dat ook zelf in de inleiding van zijn boek.
Gezag
Artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt over het gezag van de Heilige Schrift. De Heilige Schrift heeft gezag in zichzelf (ook wel autopistie genoemd). Tegelijk legt de Heilige Geest getuigenis af in de harten van de gelovigen dat de Bijbel het Woord van God is. Calvijn heeft deze fundering van het Schriftgezag gemunt. De Geest is bij Calvijn de innerlijke Leermeester Die het verstand verlicht zodat het Woord van God als Zijn eigen Woord aanvaard wordt. Het is onlosmakelijk verbonden met het geloof waardoor de Geest de vereniging met Christus werkt. Het gezag van de Bijbel is niet gefundeerd op de kerk. Alleen de gelovigen of verkorenen hebben die zekerheid die voortvloeit uit het getuigenis (testimonium) van de Heilige Geest. Dit getuigenis verloopt langs de lijnen van de heilsboodschap. Toch verdient te Schrift het ook in zichzelf om geloofd te worden. De Bijbel heeft gezag in zichzelf onafhankelijk van het getuigenis van de Heilige Geest.
Van den Belt stelt in dit verband de vraag hoe autopistie en testimonium in de moderne context bij elkaar gehouden kunnen worden. Hij zoekt de oplossing in de richting van het eenparige getuigenis van de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Hij ziet hier een gemeenschappelijk belang van Rome en Reformatie. ‘De discussie over de vraag of de kérk of de Schrift primaat heeft, valt in het niet bij de vraag of er überhaupt sprake is van een gezaghebbende openbaring die van buiten tot ons komt‘ (blz. 244). Hij wil ervoor waken om het getuigenis van de Heilige Geest te versmallen tot een individuele ervaring en wijst daarom ook op de kerk. Dit schuurt wel enigszins met de passage in de Nederlandse Geloofsbelijdens; ‘en dat niet zozeer omdat ze de Kerk aanneemt en voor zodanige houdt‘. Een voorzichtige vraag is of dit de deur niet op een kier zet van de kerk als interpreterende gemeenschap. Gelukkig stelt Van den Belt in het laatste hoofdstuk: ‘De Schrift wordt wel gelezen in de gemeenschap van de kerk, maar de rol van die interpreterende gemeenschap mag niet zo groot worden dat zij betekenis toekent aan de Schrift in plaats van dat zij haar betekenis eraan ontleent‘ (blz. 391).
Betrouwbaarheid
In artikel 7 wordt de volkomenheid of de betrouwbaarheid van de Heilige Schrift beleden. Daar wordt beleden dat de Heilige Schrift de wil Gods volkomenlijk vervat, en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Tevens wordt verworpen wat met deze ‘onfeilbare regel’ niet overeenkomt.
In dit verband wijst Van den Belt op de ontspannenheid waarmee reformatoren als Calvijn omgaan met mogelijke fouten in de tekst. Tegelijk wijst hij er ook op dat zij de Bijbel beschouwen als het door de Geest geïnspireerde, of zelfs gedicteerde Woord van God. Dit brengt hem ertoe ook zelf ontspannen in het spanningsveld te blijven staan, ook nu we veel meer weten over de ontstaansgeschiedenis van de tekst en we over veel tekstvarianten beschikken (blz. 130).
Volgens Van den Belt wijst de uitdrukking ‘onfeilbare regel’ op de betrouwbaarheid van de Schrift. Vanuit deze positie neemt hij meermalen in zijn boek fors afstand van de interpretatie van de onfeilbaarheid van de Bijbel als foutloosheid (inerrancy). Het is een opvatting van Evangelicals die eind van de negentiende eeuw opkwam in de strijd tegen het opkomende liberalisme in de Amerikaanse theologie. Gezien de manier waarop het begrip gefunctioneerd heeft in die context, is het wel begrijpelijk dat Van den Belt er kritiek op heeft. Gelukkig maakt hij naast ontsporingen ook melding van meer genuanceerde posities die vandaag worden ingenomen en veel goeds brengen op bijbels-theologisch en exegetisch gebied. Maar de acceptatie van verworvenheden van de redactiekritiek en de tekstkritiek en de naar het schijnt kritiekloze omarming van de toegenomen gevoeligheid van de huidige lezers voor de historische gelaagdheid van de tekst, zijn toch iet in balans met die herhaaldelijk afstand nemen van de opvatting van de foutloosheid van de Schrift.
Het is wel wat gemakkelijk als hij onder de afwijzing van deze opvatting schrijft: ‘Als de Schrift een ‘onfeilbare regel is’, dan vergis je je dus niet als je daarop vertrouwt‘ (blz. 133). In het licht van deze uitspraak komen we ertoe om de volgende keer toch wat forse kritiek neer te zetten op de stellingname van dit boek over de betekenis van algemene kennis voor de uitleg van de Heilige Schrift.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Mourik, J. van, Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (2) Inspiratie, gezag en betrouwbaarheid, De Saambinder 103 (7): 4-5.
Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (1) Regels voor het Bijbellezen – Naar aanleiding van ‘Geestspraak’
Enkele maanden geleden verscheen het boek ‘Geestspraak’ van de hand van prof. dr. H. van den Belt. Het gaat over het verstaan van de Bijbel. Het is een onderwerp waarover de laatste jaren in de gereformeerde gezindte veel te doen is. In het boek wil hij inzichtelijk maken hoe je een gelovige omgang met de Bijbel kunt combineren met een wetenschappelijke houding. In drie artikelen volgt waardering, maar ook fundamentele kritiek.
Het boek is helder en boeiend geschreven. Het neemt de theologisch geïnteresseerde lezer van begin tot eind mee. De bijzondere titel ontleent Van den Belt aan de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (325/381): ‘Wij geloven […] in de Heilige Geest, Die Heere is en levend maakt […] Die gesproken heeft door de profeten’. Deze titel markeert de positie van de schrijver in het hedendaagse debat over het Schriftgezag en het Schriftverstaan. Hij noemt zijn positie gereformeerd – in de lijn van de gereformeerde confessie – en tegelijk ook katholiek – in de lijn van de oudkerkelijke belijdenis.
De ondertitel luidt: ‘Hoe we de Bijbel kunnen verstaan’. Van den Belt ziet het als een ongelooflijk wonder dat we de Schrift kunnen verstaan. De ondertitel spreekt dan ook niet van een mogelijke manier om de Bijbel te verstaan. Maar is ingegeven door het besef van het wonder dat we de Bijbel kunnen verstaan. Voor Van den Belt is dat een wonder van de Heilige Geest.
Het boek geeft een begeleide tour door het landschap van de theologie. Het is rijk aan doorkijkjes in exegese, kerkgeschiedenis en dogmatiek. Aan het einde van elk hoofdstuk wordt een concreet vraagstuk behandeld, zoals geweld in de Bijbel, polygamie, de plaats van de vrouw in de gemeente. Bij wijze van proef op de som.
Hermeneutische regels
De studie biedt diepgaande theologische bezinning op de uitleg van de Schrift. Maar dat is geen doel op zichzelf. De auteur wil een concrete handreiking bieden voor het persoonlijk verstaan en toepassen van de Bijbel.
Met dat doel begeeft hij zich op het terrein van de hermeneutiek. De klassieke hermeneutiek geeft de regels voor het uitleggen van de Bijbel. Daartegenover staat de huidige nieuwere hermeneutiek die veelmeer gaat over de vraag waar je mee bezig bent als je de Bijbel uitlegt. In deze studie begeeft Van den Belt zich in het spanningsveld van het huidige debat.
Van den Belt geeft tien hermeneutische regels. Hij ziet ze niet als formules die je kunt toepassen om de juiste exegese uit een tekst te laten rollen, maar als leefregels, regels voor het leven uit de Schriften.
Bijbel als enige bron
Bij de behandeling van de eerste vijf regels geeft Van den Belt antwoord op de waarom-vraag: Waarom is de Bijbel de enige bron en norm of het uitgangspunt voor leer en leven van de christen? Hij gaat daarbij in op de grondhouding die de Bijbellezer moet aannemen.
1. In de Bijbel spreekt de heilige God. Daarbij past een mengeling van verwondering en ontzag voor God.
2. Bij de belijdenis dat God één is, hoort de houding om te zoeken naar de diepere geestelijke eenheid in de verscheidenheid van de Bijbel.
3. Omdat de Bijbel geïnspireerd is, vraagt dat aanvaarding van de Bijbel als Woord van God.
4. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gaat het om het getuigenis van Christus. Bij het uitleggen van de Bijbel moet daarom oog zijn voor de bredere heilshistorische context.
5. De Bijbel als geheel is de door God gegeven canon en moet daarom ook in onderlinge samenhang gelezen worden.
Lijn naar leer en leven
Met de laatste vijf regels geeft Van den Belt antwoord op de vraag naar de wijze van toepassing van de Bijbelse boodschap op de geloofsleer en het christelijke leven.
6. Uitgangspunt voor Van den Belt is dat de Bijbel gezag heeft. De Heilige Geest getuigt in het hart van de gelovigen dat zij het Woord van God is. Dat vraagt aanvaarding van het Woord als gezaghebbend voor leer en leven. Maar hoe dan?
7. De Geest geeft leiding door het Woord. Het geeft zicht op onze grenzen bij het uitleggen van de Bijbel en zet aan tot oefening in openheid voor de boodschap van de tekst.
8. Gods openbaring is universeel. De Heilige Geest spreekt door schepping en geschiedenis. Dat heeft invloed op het verstaan van de Bijbel.
9. De Bijbel vraagt gehoorzaamheid aan Gods geboden. Dat uit zich in een verlangen om naar Gods geboden te leven.
10. De kerk is de gemeenschap der heiligen. Je leest de Bijbel met de kerk van alle tijden en plaatsen. Daarom moet er ook geluisterd worden naar haar stem in het verleden en in andere culturen.
Aanspring tot trouw Bijbellezen
Wanneer we naar deze basisregels zien, dan biedt Van den Belt in ‘Geestspraak’ veel wat tot bezinning roept. In het boek vertelt hij ook wat persoonlijk Bijbellezen voor hem betekent. ‘Vanaf mijn zestiende lees ik elk jaar de hele Bijbel door aan de hand van het leesrooster van de Schotse predikant Robert Murray M’Cheyne (1813-1843) en dat is ontzettend verrijkend voor mij geweest. Het gebed (oratio), de overdenking (meditatio) en vooral de beproeving (tentatio) zijn middelen waardoor de Geest ons leert de Schriften te verstaan. Deze geestelijke regels voor de bestudering van de Bijbel steken ver uit boven alle hermeneutische regels die je maar zou kunnen bedenken’.
Na deze verkenning van de opzet van het boek kijken we in de volgende aflevering kritisch naar de inhoud.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Mourik, J. van, Hoe kunnen we de Bijbel verstaan? (1) Regels voor het Bijbellezen, De Saambinder 103 (6): 4-5.