Een belangrijk afschrift uit de ‘Archieven van Leemkuil’
In de Collectie Van Spaen bij de Hoge Raad van Adel vinden we ook de ‘Archieven van Leemkuil’. De Leemkuil was een landhuis in De Liemers (Zevenaar). Het gaat om 198 afschriften van akten uit de periode 1352-1648 die adellijk genealoog Willem Anne van Spaen (1750-1817)1 vermoedelijk gemaakt heeft tijdens zijn verblijf in het Kleefse hertogdom. Deze afschriften werden getranscribeerd door Frank Boekhorst en op de website Leomerike geplaatst.2 Opnieuw een goudmijn voor genealogisch onderzoek.
In het honderdste afschrift gaat het over de goederenverdeling van de te Ingen begraven Derick van Meerten en Bertha van Eck van Panthaleon.3 We krijgen daarbij een beeld van de familieverhoudingen, hoewel er ook een aantal zaken in het afschrift niet lijken te kloppen. De transcriptie luidt:
“Wij Derrick van Merten ende joffrouw Elisabeth van Els echte luijde, Jan van Braeckel en joffrow Janna van Merten echte luijde, Heimerik van Bemmel en joffrow Marij van Merten echte luijde, alle gesusteren broeder en swageren, deilen de goederen van oer sahl. vader en moeder Derrick van Merten en Joffrow Berta van Eck; oerer Moij is Juffrow Marij van Merten die noch leeft. 1569 den 31 martii. Zegel: Derrick van Merten.”
De in dit afschrift eerstgenoemde Derick van Meerten was burgemeester ge Huissen.4 Hij was getrouwd met Elisabeth van Els. Van Meerten had bezit in de stad Huissen (bij de Vierackersche Poort) en een bouwhof met landerijen in Holthuijsen. De genoemde Jan (of: Johan) van Braeckell was een bekende Betuwse edelman. Hij woonde op Huize Kermestein5 en was één van de ondertekenaars van het zogenoemde ‘Smeekschrift der Edelen‘. Johan was getrouwd met Johanna van Meerten en overleed in 1580. Hij werd samen met zijn vrouw, die in 1600 overleed, begraven in de kerk te Lienden en zijn grafsteen ligt daar nog steeds. Heijmerick van Bemmel was getrouwd met Anna van Meerten. Van Bemmel behoorde tot het ridderschap van het kwartier Nijmegen en was in die hoedanigheid ook aanwezig bij de Bancken van Kesteren en Zoelen. In het afschrift staat vermeld dat hij getrouwd was met Maria van Meerten. Dit is onjuist. Heijmerick en Anna zijn eveneens begraven in de kerk te Ingen.6 Maria van Meerten is, vermoedelijk na het overlijden van haar vader, getrouwd met Gijsbert de Cock van Delwijnen. Diverse bronnen geven aan dat zij maar kort getrouwd is geweest omdat Gijsbert op 20 september 1575 is overleden.7 Hun dochter Geertruida de Cock van Delwijnen is getrouwd met Johan van Goltsteijn.8
In dit afschrift zien we vrijwel alle, tot nu toe bekende, (aangetrouwde) kinderen terug van Derick van Meerten en Bertha van Eck van Panthaleon. Er wordt ook nog een tante genoemd (oerer Moij): Maria van Meerten. De genoemde Derick van Meerten was een zoon van Derick van Meerten en Christina van Eck van Panthaleon.9 We weten nu dat dit laatstgenoemde echtpaar ten minste drie kinderen moet hebben gehad: Derick, Theodorica en Maria. Theodorica deed op 25 mei 1502 haar intrede in het St. Agnietenklooster te Rhenen.10 Maria was tot nu toe onbekend, maar uit het afschrift blijkt dat zij op 31 maart 1569 (bij het verdelen van de goederen) nog in leven was. Het lijkt erop dat zij een hoge leeftijd heeft mogen behalen. Derick van Meerten overleed, volgens de informatie op zijn grafsteen, op 20 december 1568 te Ingen. Mogelijk wordt de originele akte, met meer informatie, nog gevonden. Het blijkt een belangrijke akte te zijn omdat de ‘gesusteren, broeder en swageren‘ hiern de goederen ‘deilen (…) van oer sahl. vader en moeder“.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het De Baron. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Een belangrijk afschrift uit de ‘Archieven van Leemkuil’, De Baron 7 (2): 46-47. De Baron is het blad van de Historische Kring Kesteren & Omstreken (www.hkko.nl).
Noten
Wetenschapsjournalist verdedigt het klassieke scheppingsgeloof en brengt debat op gang over theïstische evolutie – Nieuwsbrief d.d. 31-5-2024
Vandaag is het al weer de laatste dag van de tweede volle lentemaand (mei). Er is deze maand veel geschreven over geloof en wetenschap. Zoveel, dat het niet meer bij te houden is. In Nederland worden vanuit het belijden van het klassieke scheppingsgeloof veel zaken beargumenteerd en bediscussieerd. In deze nieuwsbrief proberen we dat voor uw voetlicht te brengen, maar we zullen ongetwijfeld daarbij zaken vergeten zijn.
‘De werken van Zijn handen’
In de vorige nieuwsbrief lieten wij al weten dat er een nieuw boek is verschenen van wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg. Het boek heeft als titel ‘De werken van Zijn handen‘ en is verkrijgbaar via de webshop van De Banier. Het betreft vooral een kritische beschouwing van het theïstische evolutionisme. In de vorige nieuwsbrief hebben wij gewezen op enkele positieve recensies. Ondertussen is Van den Dikkenberg een briefwisseling gestart met bioloog en wetenschapsjournalist dr. René Fransen. Fransen is vanwege zijn theïstisch evolutionistische boek ‘Gevormd uit Sterrenstof‘ een oude bekende in het scheppingsdebat. In de eerste briefverdedigt Van den Dikkenberg het klassieke scheppingsgeloof. In de tweede briefgaat hij in op enkele bezwaren en geeft hij aan dat het scheppingswonder zich niet met wetenschappelijke instrumentaria laat begrijpen. Een overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.
Hermeneutiek
In de Gereformeerde Gezindte is er momenteel veel aandacht voor de klassieke hermeneutiek en hoe dit in deze tijd nog te verdedigen is. Dr. Pieter de Boer liet vorig jaar een hartenkreet horen om kerk overstijgend samen te werken als het gaat om dit vraagstuk. Wellicht is het mogelijk om te komen tot een gezamenlijke (academische) bundel over hermeneutische vragen en Schriftgezag. Wij willen daarin graag meedenken. Binnen de Gereformeerde Gemeenten is er een werkgroep opgericht om deze vragen te overdenken. Afgelopen maanden zijn zij naar buiten gekomen en hebben artikelen gepubliceerd over de werkwijze en noodzaak om hiertoe te komen (zie hier en hier). Het is aanbevolen aan alle kerkgenootschappen om hier (ook) stappen in te zetten en de samenwerking te zoeken. Gelukkig zien we dat dit ook is gebeurd.
Dierlijk lijden
We schreven in de vorige nieuwsbrief een uitgebreid stuk over dierlijk lijden als gevolg van de zondeval. Tenminste dat is wat veel belijders van het klassieke scheppingsgeloof voorstaan. Door sommigen wordt daar anders over gedacht. Zo geeft publicist Robert Plomp aan dat dieren wel pijn hebben, maar dat zij niet lijden. Dit is volgens Plomp zo, omdat dieren niet kunnen reflecteren op pijn. Dr. ir. Erik van Engelen is het met hem oneens en geeft aan dat dierenleed wel degelijk bestaat. Afgelopen week verscheen de tweede bijdrage van Van Engelen op onze website ‘Oorsprong‘. Zijn tweede bijdrage is hier te lezen.
‘Evolving Life from Non-Life’
Het team van de bekende theïstisch evolutionist prof. dr. Cees Dekker heeft maar liefst 40 miljoen gekregen voor het project ‘Evolving Life from Non-Life‘ (EVOLF). Op de website van de TU Delft wordt aangegeven dat het team ‘de kloof tussen niet-leven en leven’ wil ‘overbruggen door een levende synthetische cel te bouwen uit levenloze biomoleculen’. Bij Fundamentum denken we dat het bouwen van een levende cel, met de huidige kennis, niet zal lukken. Ook niet als daar 40 miljoen aan wordt uitgegeven. Wel denken we dat het project onze kennis van de cel zal vergroten. Hoe meer kennis we krijgen van de levende cel, hoe meer we ons verbazen moeten over de complexiteit daarvan. Veel mechanismen en moleculaire machines zijn zelfs niet-reduceerbaar complex. Het project van prof. dr. Cees Dekker zal, naast alle andere aanwijzingen die er zijn, een krachtig pleidooi worden voor Intelligent Design. We hopen dat deze kromme stok (het aantonen van abiogenese zonder Schepper) een slag ten goede zal geven. Prof. Dekker zal natuurlijk geen abiogenese willen zonder Schepper (zo heeft hij ook in diverse interviews gezegd), maar dat zal wel het uiteindelijke naturalistische gevolg zijn. In 2015 gaf dr. Peter Borger in twee artikelen (hier en hier) al aan dat het, vanwege de complexiteit en verkeerde vooronderstellingen, niet zal lukken om een levende cel na te bouwen. Hij heeft toen gelijk gekregen, want met het projectgeld van toen is het niet gelukt.
Studiedag over ‘Paris Basin’
De zesendertigste geofachtagung van de Duitse creationistische organisatie Wort und Wissen zal gaan over het bekken van Parijs. Deze studiedag wordt onder andere georganiseerd door de bioloog en geoloog drs. Tom Zoutewelle. Het betreft een vakoverstijgende studiedag, zo wordt de snelle radiatie van zoogdieren in het Tertiair ook vanuit biologisch oogpunt bekeken. Er zijn diverse academici uitgenodigd, waaronder de Nederlanders dr. Renata van der Weijden en dr. Peter Borger en de Brit Paul Garner (MSc.). Zoutewelle zelf zal het thema inleiden. Meer informatie is hier te vinden. We hopen dat de lezingen gebundeld kunnen worden in een boek. Het is belangrijk dat creationisten detailonderzoek doen. Van harte aanbevolen!
Website
De website ‘Oorsprong‘ werd deze maand opnieuw meer bezocht dan de vorige maand. Elke dag verschijnen er artikelen over het vraagstuk geloof en wetenschap. Afgelopen maand zijn er, samen met genealogische artikelen, meer dan 175 artikelen verschenen op onze website. Welke artikelen worden veel gelezen of zijn nieuw? Hieronder een greep van vijf artikelen. Veel zegen bij het (her)lezen of het (opnieuw) kijken hiervan.
(1) Sommige christenen wijzen op vondst ark des verbonds: terecht? (geschreven door dr. Mart-Jan Paul).
(2) Moet de evolutietheorie onderwezen worden op scholen? – Enkele gedachten om dat, naast ID-onderwijs, wel te doen (geschreven door Jan van Meerten).
(3) Watervogel zit er warmpjes bij (geschreven door ir. Henk van der Kooij).
(4) ‘Micro Machines and Molecular Scissors’ – Dr. Joe Deweese sprak voor de livestream van Logos Research Associates (lezing door dr. Joe Deweese).
(5) Nieuwe uitleg inzake homoseksualiteit gaat met bijbeltekst op de loop (geschreven door dr. Pieter Lalleman).
De volgende nieuwsbrief verschijnt, als de Heere leven en gezondheid geeft, op 29 juni 2024 D.V. (Iemand laten) Aanmelden voor deze nieuwsbrief kan hier.
De datering van de nieuwtestamentische geschriften – Bespreking van ‘Rethinking the Dates of the New Testament’
De vraag naar het gezag van de geschriften van het Nieuwe Testament valt niet zonder meer samen met de tijd van hun ontstaan. De grote vraag is of wij de geschriften van het Nieuwe Testament lezen, zoals zij zichzelf aandienen. Dat maakt de vraag naar de ontstaanstijd van de nieuwtestamentische geschriften niet onbelangrijk.
In mijn studententijd las ik de studie van J.A.T. Robinson Redating the New Testament. Deze kwam in 1976 uit. De liberale Engelse theoloog was in zijn benadering van de datering van het Nieuwe Testament opmerkelijk conservatief. Hij dateerde alle nieuwtestamentische geschriften vóór de val van Jeruzalem in 70 na Chr. Dat standpunt liet geen ruimte om de pastorale brieven en 2 Petrus als pseudoniem geschriften te zien. Daar hebben we dan ook een voorbeeld van het feit dat een late datering het gezag van nieuwtestamentische geschriften raakt.
Een late datering van bijvoorbeeld evangeliën maakt het gemakkelijker te beweren dat zij historisch minder nauwkeurig zijn. Bij een vroege datering waren er nog meerdere ooggetuigen in leven en konden die wijzen op historische onjuistheden. Naast de studie van Robinson wijs ik op die van John Wenham Redating Matthew, Mark and Luke: A Fresh Assault on the Synoptic Problem die in 1992 verscheen. Evenals Robinson bepleit hij een vroege datering van de synoptische evangeliën. Hij gaat niet in op de datering van andere nieuwtestamentische geschriften. Wenham behoorde, evenals bij ons dr. H. Mulder, tot de kleine minderheid van de nieuwtestamentici die, aansluitend bij de oudste vroegchristelijke getuigenissen, Mattheüs als het evangelie zien dat het eerst op Schrift werd gesteld.
De synoptische evangeliën zijn vóór 62 na Chr. geschreven
Jonathan Bernier die als hoofddocent Nieuwe Testament aan het Regis College van de Universiteit van Toronto is verbonden, schreef een studie die aansluit bij die van Robinson, maar hij probeert zich methodisch nauwkeuriger te verantwoorden dan Robinson. Evenals Robinson neemt hij naast de canonieke geschriften van het Nieuwe Testament 1 Clemens, de Didache, de Brief van Barnabas en de Herder van Hermas mee. De reden is dat deze vroegchristelijke geschriften ongeveer in dezelfde tijd geschreven zijn als de laatste boeken van het Nieuwe Testament.
Als het gaat om de synoptische evangeliën noemt hij de argumenten om Markus als het oudste evangelie te zien. Daarin volgt hij de overgrote meerderheid van de nieuwtestamentici. Dat Lukas het laatst is geschreven, is nog duidelijker aanwijsbaar. Bij de datering van de evangeliën is de vraag wanneer Handelingen is geschreven cruciaal.
Bernier betoogt dat de meest voor de hand liggende verklaring van het feit dat Lukas eindigt met het huisarrest van Paulus in Rome is dat het boek Handelingen in die tijd is geschreven. Dat betekent dat het evangelie naar Lukas al eerder werd geschreven. Lukas lijkt beter op de hoogte met de geografie van Macedonië dan van het land der vaderen. Bernier vermoedt dat Lukas zijn evangelie schreef toen Paulus te Caesarea gevangen zat. Hij heeft toen meerdere ooggetuigen gesproken en leerde in die tijd ook het land der vaderen kennen.
Markus is geschreven zo vermeldt het anti-marcionistische voorwoord op dit evangelie na het vertrek van Petrus. Bernier stelt voor dit niet op de dood van Petrus te betrekken, maar op zijn vertrek uit Rome. Hij bezocht volgens Eusebius deze stad al onder de regering van Claudius. Dat brengt Bernier ertoe het evangelie naar Markus ergens in de jaren veertig te dateren. Mattheüs moet chronologisch tussen Markus en Lukas worden geplaatst en is aan het begin van de jaren vijftig geschreven.
Bernier geeft de voorkeur aan de zienswijze dat Lukas van Mattheüs gebruik gemaakt heeft boven die dat zij samen van eenzelfde bron hebben gebruik gemaakt ter verklaring van datgene wat deze evangeliën samen, afgezien van de stof van Markus, gemeenschappelijk hebben. Bernier noemt dat niet als argument, maar de verspreiding van de christelijke kerk over een steeds groter gebied maakt het waarschijnlijk dat al in de jaren veertig de behoefte werd gevoeld om de mondelinge overlevering over Jezus op schrift te stellen.
De datering van het evangelie naar Johannes en de ontwikkeling van de christologie
Bij de datering van Johannes speelt ook de vraag mee op welke wijze zich de christologie heeft ontwikkeld. Meerdere nieuwtestamentici menen dat er sprake is van een ontwikkeling van ene lage naar een hoge christologie. Met een lage christologie wordt bedoeld dat in de tekening van Jezus weliswaar blijkt dat hij een unieke relatie met God had, maar hij wordt nadrukkelijk niet met God gelijk gesteld. Bij een hoe christologie is dat wel het geval.
Voorstanders van deze zienswijze zien in de synoptische evangeliën een voorbeeld van lage christologie en in het evangelie naar Johannes is dan sprake van een hoge christologie. De brieven van Paulus worden daartussen geplaatst.
Gaat men ervan uit dat er aanvankelijk sprake was van een zogenaamde lage christologie, dan zal men het evangelie naar Johannes zo laat mogelijk willen dateren. Meerdere gerespecteerde nieuwtestamentici hebben echter beargumenteerd dat de oudste christologie al een hoog karakter had. Hier moeten de namen van onder andere Martin Hengel, Richard Bauckham en Larry Hurtado worden genoemd.
Alleen door een ernstige reductie op de synoptische evangeliën toe te passen kan men stsellen dat hier sprake is van een lage christologie. De synoptische evangeliën laten vanuit de tekening van het optreden en ook het onderwijs van Jezus zien dat Hij meer is dan een schepsel. We hoeven maar te denken aan het antwoord van Jezus aan de hogepriester bij het verhoor voor het sanhedrin.
De proloog van het evangelie naar Johannes start bij Jezus die als het Woord niet alleen bij God was maar ook zelf God was en is. Het verschil tussen de synoptische evangeliën en het evangelie naar Johannes is niet de christologie als zodanig. Die is in beide gevallen hoog. Het verschil ligt in de wijze van presentatie.
Terecht stelt Bernier dat het bedenkelijk is op grond van een hypothetische ontwikkeling van de christologie het vierde evangelie laat te dateren. Zijn belangrijkste argument om het evangelie naar Johannes vóór 70 na Chr. te dateren, het jaar waarin Jeruzalem werd verwoest, is dat in Joh. 5:2 in de tegenwoordige tijd over het badwater Bethesda wordt gesproken met de vijf zuilengangen. Ik zou hier iets voorzichtiger zijn, omdat ik het niet onmogelijk acht dat wij hier een voorbeeld hebben van een historische praesens.
Ik acht de zienswijze dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, al op hogere leeftijd was, toen hij zijn evangelie schreef het meest waarschijnlijk. Daarbij ga ik ervan uit – evenals onder andere P.H.R. van Houwelingen dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, dezelfde is als Johannes de oudste en dat de vroegchristelijke schrijver Papias dezelfde persoon in twee categorieën noemt.
De overige nieuwtestamentische geschriften en de buiten-canonieke vroegchristelijke geschriften
Bernier wil ook het boek Openbaring nog vóór het jaar 70 dateren. Dat komt omdat hij aanneemt dat in Openbaring 11:1-2 naar de Tweede Tempel wordt verwezen. Echter, het boek Openbaring is een troostboek voor de nieuwtestamentische gemeente. Tal van zaken hebben een symbolische betekenis. Bij de tempel waarvan sprake is in Openb. 11:1-2 zullen we aan de nieuwtestamentische gemeente in overeenstemming met het taalgebruik van Paulus moeten denken.
Met Bernier ben ik van mening dat de brief aan de Hebreeën hoogstwaarschijnlijk is geschreven toen de Tweede Tempel nog intact was, alhoewel ik besef dat we ook in Heb. 10:1-3 met een historische praesens te maken kunnen hebben. Uitgaande dat Jacobus de broeder des Heeren de brief die op zijn naam staat schreef, moet deze brief nog vóór 62 na Chr. zijn geschreven. Omdat er geen verwijzingen naar Paulus zijn, is het niet onmogelijk dat deze brief bij de oudste nieuwtestamentisch geschriften behoort.
Een vroege datering van de meeste brieven van Paulus is onomstreden. Wel is het een vraag of de brief aan de Galaten na Paulus eerste of tweede zendingsreis is geschreven. Bernier kiest voor de eerste optie en met hem meen ik dat daar het meest voor te zeggen valt. Bij de brieven aan Efeze, Kolossenzen, Filippenzen en Filemon is de vraag tijdens welke gevangenschap ze zijn geschreven. Het traditionele standpunt is de door Lukas vermelde gevangenschap in Rome. Bernier geeft niet alleen voor Filippenzen maar ook voor de andere gevangenisbrieven de voorkeur aan Caesarea.
Bernier laat in het midden of de Pastorale Brieven werkelijk van Paulus zijn. Hij sluit die mogelijkheid echter niet uit. Hij weet dat het mogelijk is 1 Timotheüs en Titus tijdens de eerste zendingsreis van Paulus te dateren. Hij acht echter het meest waarschijnlijk dat deze drie brieven door Paulus na zijn vrijlating van de door Lukas beschreven gevangenschap zijn geschreven en dan blijkt uit 2 Timotheüs dat Paulus opnieuw gevangen is.
Ten aanzien van 2 Petrus volgt Bernier eenzelfde lijn als bij de Pastorale Brieven. Hij gaat niet zonder reserve uit van het auteurschap van Petrus, maar sluit dit ook niet uit. Dan moet 2 Petrus in de tweede helft van de jaren zestig zijn geschreven.
Ten aanzien van de niet-canonieke vroegchristelijke geschriften voert Bernier argumenten aan dat zij niet later dan het begin van de tweede eeuw zijn geschreven. Een eerdere datering lijkt mij moeilijk. Dan is zeker voor de Didachè moeilijk te begrijpen waarom het geen canonieke status kreeg.
Conclusie
Ik acht de studie van Bernier van groot belang en wel met name voor studenten in de theologie. Aan menige academische instelling worden late dateringen van nieuwtestamentische geschriften in colleges door nieuwtestamentici als vaste feiten gepresenteerd, maar dat zijn ze niet. De feiten die er zijn, geven ruimte voor meerdere interpretaties en Bernier laat zien dat er zeer goede argumenten zijn voor vroege dateringen. Dat is met name van belang als late dateringen gerelateerd zijn aan zienswijzen die strijdig zijn met het zelfgetuigenis van het Nieuwe Testament en dan denk ik niet in de laatste plaats aan het zelfgetuigenis over de persoon van Jezus Christus.
N.a.v.: Jonathan Bernier, 2022, ‘Rethinking the Dates of the New Testament: The Evidence for Early Composition’ (Grand Rapids: Baker Academic).
Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.
Sommige christenen wijzen op vondst ark des verbonds: terecht?
Steeds weer doen verhalen over sensationele archeologische vondsten in Israël de ronde. Dit gebeurt vooral op internet. Maar hoe kun je die verhalen toetsen? Een vuistregel is om de volgende twee zaken na te gaan: 1) Hoe deskundig en betrouwbaar is de verteller? 2) Hoe kunnen de aangevoerde gegevens en argumenten gecontroleerd worden?
Die vragen zijn ook van belang bij de beoordeling van een oud bericht dat onlangs weer gepubliceerd werd op Revive.nl: “Video gaat opnieuw viral: Archeoloog vindt ark des verbonds met, wat blijkt, het nog steeds levende bloed van Jezus!”11
Volgens het bericht heeft een archeoloog genaamd Ron Wyatt bewijs gevonden voor het feit dat Jezus heeft bestaan. Hij verklaarde op 6 januari 1982 dat hij de ark des verbonds had gevonden. Wat het extra interessant maakte was dat hij een enorme spleet zag boven de grot waar de ark was ontdekt. En het leek alsof er een opgedroogde, zwarte substantie over het verzoendeksel van de ark was gemorst. Toen ze terugkeerden naar het laboratorium om het te testen, ontdekten ze dat het uniek bloed was met 24 chromosomen. En extra bijzonder: Op de een of andere manier leefde het nog! Toen hij terugkeerde naar de plaats waar hij de ark had ontdekt, ontdekte hij dat deze precies onder de plek was begraven waar Christus was gekruisigd. Het wijst erop dat dit het bloed zou kunnen zijn dat naar beneden droop toen de aarde openbarstte tijdens de kruisiging. Tot zover het sensationele bericht.
Betrouwbaarheid verteller
Om dit nieuwsbericht op waarde te schatten, is het van belang de twee genoemde criteria te hanteren. Laat ik beginnen met de vraag hoe betrouwbaar de verteller is. Wie op onderzoek uitgaat, komt er achter dat de Amerikaanse christen Ron Wyatt (1933-1999) een verpleegkundige en hulp-anesthesist was die vaak naar het Midden-Oosten gereisd is. Hij heeft ongelooflijk veel bijzondere vondsten gedaan. In bepaalde kringen in Amerika, voornamelijk onder zevendedagsadventisten, is hij een held. Daarbuiten is er onder christenen voornamelijk lichte scepsis tot volledig afwijzing van zijn claims van opmerkelijke vondsten. In kringen van serieuze wetenschappers, ook christen-wetenschappers, wordt het meeste van Rons werk goed beargumenteerd afgewezen.
Een voorbeeld bij de vraag naar controle is de Schelfzee/Rietzee in het boek Exodus. Meestal wordt aangenomen dat die dichtbij Egypte lag, zoals de Golf van Suez of de Bittermeren. Er zijn echter ook argumenten om aan te nemen dat de Golf van Akaba bedoeld is en dat de berg Sinaï in Midian lag (en niet in het schiereiland Sinaï, waar de berg meestal gesitueerd wordt). Ron Wyatt koos voor de Golf van Akaba, en hij verzon een ondiepte van 300 meter op de plaats van de doortocht van de Israëlieten, maar die is er niet. Ron beweerde daar ook een oude granieten kolom te hebben gezien met Fenicisch of oud-Hebreeuws schrift. Hij beheerste die talen echter niet. Controle is niet mogelijk, want er zijn geen foto’s beschikbaar.
Een tweede voorbeeld is de zoektocht naar de ark van Noach. Wyatt heeft dit grote schip ook kunnen lokaliseren, maar geen enkele wetenschapper gelooft hem.
De ark van het verbond
Nu de ark van het verbond. Het korte bericht en de bijbehorende video bevatten geen materiaal dat gecontroleerd kan worden. Wij zouden wel eens willen weten welke ruimte onder Golgotha ontdekt is, hoe hij daar gekomen is en ook hoe hij weet dat die plaats exact onder het kruis van Jezus was. De ontdekking van de Ark van het Verbond zou natuurlijk direct gemeld moeten worden aan de Oudheidkundige dienst in Israël, maar dat is niet gebeurd. Overigens verleent deze dienst alleen maar toestemming tot opgraving aan erkende archeologen. Maar het verhaal gaat dat deze dienst de vondst geheim wilde houden. Ook van deze ark zijn geen duidelijke opnamen beschikbaar.
De ark van het verbond stond in de tabernakel en in de eerste tempel, maar is waarschijnlijk door de Babyloniërs weggevoerd en niet meer teruggekomen. Volgens Flavius Josephus was het Heilige der heiligen in de tweede tempel leeg, en stond er dus geen ark meer (Joodse Oorlog 5.219). Er zijn tal van verhalen in omloop wat er met de ark gebeurd is. Zo heeft 2 Makkabeeën 2:4-8 het bericht dat de ark in opdracht van de profeet Jeremia verstopt is in de berg Nebo. Andere verhalen geven aan dat de ark naar Ethiopië vervoerd is of verstopt is in de tempelberg. Voor Ron Wyatt is het echter duidelijk dat de ark zich in de heuvel Golgotha bevindt. Maar bij gebrek aan bewijs moeten we helaas de conclusie trekken dat hij deze vondst waarschijnlijk verzonnen heeft.
‘Bloed van Jezus’
Volgens het nieuwsbericht heeft Ron het opgedroogde bloed laten onderzoeken in een laboratorium. De medewerkers hebben daarna opgebeld met de mededeling dat dit menselijke bloed 24 chromosomen bevat. Ron legde zelf later uit: “Weet je, iedereen heeft er 46; 23 van je moeder, 23 van je vader. Dit bloed had 23 chromosomen van moederszijde en slechts één Y-chromosoom. Daarnaast zeiden ze dat het bloed leeft.” Elders blijkt dat Ron die samenstelling ziet als een bewijs van de bijzondere geboorte van Jezus, zonder toedoen van een man.
Dit wonderlijke verhaal roept de vraag op welk laboratorium het bloed onderzocht heeft en waar de schriftelijke uitslag is. Maar helaas, Ron vertelde alleen dat het laboratorium ergens in Israël stond. Ook is er geen schriftelijke verklaring, want Ron werd slechts gebeld voor de uitslag. Op deze manier is controle onmogelijk en blijft de lezer van dit verhaal zitten met de vraag wat er echt en wat er gefantaseerd is.
Het aantal chromosomen is afwijkend. Volgens Ron is dat een bewijs van Jezus’ bijzondere afkomst. Wie zich verdiept in het onderzoek naar chromosomen merkt al gauw dat er bij celdeling afwijkende aantallen chromosomen gevormd kunnen worden. Deze genetische afwijkingen zijn nagenoeg altijd schadelijk. Ron houdt zich echter niet bezig met de vraag wat de negatieve consequenties zijn van een afwijkend aantal chromosomen.
Ron Wyatt heeft jarenlang gereisd en is met groot aantal fantastische verhalen thuisgekomen. Er is echter niet één wetenschappelijke organisatie die met hem samenwerkte (ook niet uit orthodox-christelijke hoek) en in de gelegenheid gesteld werd zijn bevindingen te onderzoeken. Ook zijn de resultaten alleen maar wereldkundig gemaakt in vage nieuwsberichten en video’s met onduidelijke beelden. Dit maakt de beweringen ongeloofwaardig. Toch heeft de avonturier nog steeds aanhangers. Wie meer wil weten over hem kan terecht op de Nederlandstalige of Engelstalige site van Wikipedia. Daar staan allerlei voor- en tegenstanders vermeld.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
Voetnoten
Opzienbarend: Afonso Tringa Tol!
Vogels spotten blijft een verrassende en daardoor steeds weer boeiende bezigheid. In diverse uiterwaarden , maar bijvoorbeeld ook in het Eldikse Veld, komt de Tureluur voor. Deze vogel krijgt er geen genoeg van om in broedseizoen regelmatig zijn naam uit te zingen: ‘tjululuu’. Afgelopen weken hoorde ik in de Tollewaard bij Lienden, lopend en fietsend over het klompenpad, ook de felle alarmroep ‘tuuk’: jongen aanwezig!
De Tureluur is een van de kleinere Nederlandse weidevogels: lengte 24-27 cm, iets kleiner dan de Kievit. De Tureluur kan in ons land overwinteren, maar de vogel op de foto is een trekvogel. De vogel is namelijk op 28 oktober 2020 door Pedro Henriques met een mistnet (een zeer dun fijnmazig net) gevangen in het natuurreservaat EVOA-Taag Estuarium bij Lissabon – het belangrijkste moerasgebied van Portugal. De fototureluur Tringa (geslachtsnaam Tureluur) Tol (uiterwaard Tollewaard) is door mij voor het eerst gespot op 19 mei 2022 (Nooit tureluurs, Hét Gemeente Nieuws 6 juli 2022). De vogel had toen jongen.
Tringa Tol kreeg ik in de Tollewaard weer te zien op 4 en 7 april 2023 én recent op 6, 7 en 13 mei 2024!! Mijn waarnemingen verstuur ik naar Afonso Rocha, vandaar nu de naam Afonso Tringa Tol. De vogel is op volwassen leeftijd geringd in 2020. Dus al gauw minimaal 5 jaar oud. Wat een plaats-trouw en wat bezit de vogel een uitstekende tomtom en een nauwkeurig geheugen!
Jongen zijn na 23-25 dagen vliegvlug. Dus door mij nog hooguit enkele weken te zien?
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Opzienbarend: Afonso Tringa Tol!, Het GemeenteNieuws 23 (21): 5.
Had Adam een navel? – Weet Magazine brengt speciaal voor Vaderdag een boekje uit met 75 vragen voor nieuwsgierige christenen
Weet Magazine heeft afgelopen maand een geschenkboek uitgegeven met 75 vragen voor nieuwsgierige christenen. Het boek is uitgegeven met het oog op Vaderdag, maar is natuurlijk ook voor een andere gelegenheid te kopen. Zo leent het boek zich bijvoorbeeld ook goed als verjaardagscadeau. Bovendien is het boek niet alleen geschikt voor mannen, maar ook vrouwen zullen dit interessant vinden.
Niet meer met de spreekwoordelijke mond vol tanden
Op de achterkant wordt aangegeven dat het leven vol vragen zit. Zo druppelen ook elke week nieuwsgierige vragen binnen bij de redactie van Weet Magazine. Daarom heeft Weet Magazine een selectie gemaakt van 75 vragen die de afgelopen jaren gesteld zijn. “Of je nu een kritische student bent of een nieuwsgierige ouder, met de 75 vragen in dit boek kun je je hart ophalen.” Uitgever Frans Gunnink schrijft in zijn voorwoord: “Nadat je de laatste bladzijde hebt omgeslagen, sta je niet meer met je mond vol tanden en hoef je het antwoord op voor het oog ingewikkelde vragen niet meer schuldig te blijven.” Hij roept in zijn voorwoord op om nog meer vragen te stellen. “Wie weet krijg je wel een plekje in een nieuwe Weet of in een mogelijk volgend boek.”
Een voorbeeld: de kassabon
De eerste vraag is gelijk al een ludiek voorbeeld. Of de kassabon bij het oud papier moet, zorgt binnen gezinnen soms voor verwoede discussies. De scribent geeft echter aan dat het niet verstandig is om kassabonnen bij het oud papier te gooien. Dat komt namelijk omdat deze bijna allemaal gedrukt worden op thermisch papier. “Dit is papier waar met behulp van hitte een afdruk op gemaakt wordt. Dat is handig want dan hoef je nooit inkt bij te vullen.” Het thermische papier blijkt ook anders te zijn, want het bevat een coating met bisfenol A. In hoge dosering is deze stof giftig, daarom wordt het gebruik van deze stof aan banden gelegd. Beter is het, volgens de auteur, dus om geen bon aan te nemen of, als je dat toch zou willen, deze uiteindelijk bij het restafval te gooien. Dankzij Weet Magazine komen er nu dus veel minder kassabonnen bij het oud papier.
Het boek ‘Had Adam een navel?’ is verkrijgbaar via de webshop van Weet Magazine of bij de lokale boekhandel.
‘Scheppingswonder is niet te verklaren’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn tweede brief aan bioloog én wetenschapsjournalist
Beste René,
Dank voor je reactie. Je constateert dat wij verschillen van mening over de reikwijdte van de wetenschap en het gezag van de Bijbel. Ik denk dat je dat juist ziet en dat dit ook bepaalt hoe wij tegen de zaken aankijken. Ik ga stap voor stap door jouw brief heen en zal waar nodig aangegeven wat mijn positie is, want ik heb de indruk dat die voor jou nu nog niet geheel duidelijk is.
Allereerst wil ik opmerken dat ik geen creationist ben. Maar ik geloof, zoals velen met mij nu en in de voorbije eeuwen, dat de Bijbel Gods geïnspireerde, onfeilbare Woord is. Een creationist is in mijn optiek een wetenschapper die wetenschap bedrijft met de wetenschappelijke methode en met de Bijbel als uitgangspunt en ijkpunt. Wat mij betreft is creationistische wetenschap mensenwerk, en dus even feilbaar als de gangbare, seculiere wetenschap.
Als het gaat over de schepping is een kerntekst Hebr. 11:3 (SV): ‘Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden.’ In het kort: God heeft alles wat wij zien geschapen uit niet door Zijn Woord. Enerzijds is dat een krachtig, scheppend spreken geweest (Ps. 33:9); anderzijds moeten we ook denken aan God de Zoon als het ongeschapen Woord van God (Joh. 1:1, vgl. Ps. 33:6). We lezen dat ook geregeld terug in Genesis 1: ‘En God zeide … en er was.’
In mijn boek ga ik uitgebreid in op het genre van Genesis. Ik laat verschillende theologen aan het woord, ook hedendaagse, die duidelijk aangeven dat uit de structuur van Genesis blijkt dat Genesis 1-50 één doorlopende geschiedenis is. Zij wijzen onder meer op het woord ‘tôledôth’ waardoor het Bijbelboek in twaalf afgepaste delen is verdeeld. Hoewel ze Genesis 1 ‘verheven proza’ noemen, is er volgens hen alle reden om aan te nemen dat hier sprake is van historie, dus waargebeurde geschiedenis in tijd en plaats. De enige reden om het anders te lezen, is wanneer iemand hiervoor een externe motivatie heeft, zoals bijvoorbeeld geloof in theïstische evolutie. Uit de Bijbeltekst zelf volgt dat niet.
Je schrijft: ‘Is het mogelijk dat hier iets wat voor de oude Israëlieten een volledig raadsel zou zijn verteld is in een taal en denkkader dat bij hen past?’
Interessante vraag. Hier kom je op het terrein van de accomodatieleer: dat God Zich in Zijn neerbuigende goedheid heeft aangepast aan het beperkte verstand van de mens. Met Calvijn geloof ik dat God zijn woorden en werken heeft aangepast aan het bevattingsvermogen van de mens. Dit beschrijf ik uitgebreid in hoofdstuk 43. Maar dat betekent niet dat God de mensen destijds een leugen op de mouw heeft gespeld; dat Hij wel zegt: ‘Ik heb alles geschapen in zes dagen’ (Gen. 1; Ex. 20:11), maar dat Hij alles werkelijk in miljarden jaren heeft gemaakt. Dit beweren theïstisch evolutionisten Kenton Sparks, Nicholas Wolterstorff en Alistair McGrath. Maar dat zou God tot een leugenaar maken en dat kan onmogelijk waar zijn (zie o.m. Deut. 32:4; Jer. 10:10; Joh. 14:6). Kortom, ik zie geen enkele aanleiding om Genesis 1 anders te lezen dan ik in de vorige brief heb verwoord: dus als een schepping in zes dagen.
Je schrijft verder: ‘Maar als zo iemand vervolgens beweert dat de wetenschap deze stellingname [van een zesdaagse schepping] bevestigt, dan zal ik daar commentaar op leveren.’
Uiteraard, dat doe ik ook. De schepping in zes dagen is een wonder, en een wonder laat zich nu eenmaal niet methodologisch naturalistisch bevestigen of ontkrachten. Ik heb de wetenschap daarvoor dus ook niet nodig.
Ik verbaasde me daarom eerlijk gezegd over jouw stelling: ‘De bewijzen voor een jonge aarde en de bewijzen tegen evolutie die worden aangedragen vanuit het ‘wetenschappelijk jonge aarde creationisme’ zijn doorgaans zeer slecht onderbouwd. Je verwijst er regelmatig naar in je boek, maar ik kan daar niet in meegaan.’
Ik vroeg me af: waar doel je op? In slechts één hoofdstuk, om precies te zijn hoofdstuk 9, noem ik enkele creationistische theorieën en onderzoeken ten aanzien van de veronderstelde enorme ouderdom van het heelal en de aarde. Verder gebruik ik onderzoeksresultaten die zijn verschenen in de gangbare literatuur. Misschien kun je deze stelling wat nader verklaren?
Verder ga je in op de vraag ‘wat de reikwijdte van wetenschap is en welke kenbron voor mij bepaalt hoe ons universum, het leven en de biodiversiteit tot stand zijn gekomen: de wetenschap of de Bijbel?’
Dank daarvoor. Even een opmerking vooraf: je stelt in dit laatste deel van je brief allerlei creationistische theorieën aan de orde, die ik voorbij ga, ten eerste omdat ik ze in mijn boek niet noem, en in de tweede plaats omdat ze voor mijn betoog niet van belang zijn.
Ik citeer even een iets langer stuk om helder te maken waar ik nu op in wil gaan: ‘Interessant genoeg geef jij de wetenschap voorrang als het gaat om de vraag hoe God het gras doet groeien. God is dan een ‘eerste oorzaak’. Ik denk dat je een vergelijkbare redenering zou kunnen gebruiken als het gaat om hóe ‘de aarde’ planten en dieren voortbracht, en hoe het stof werd gebruikt om de mens, Adam, te maken. En ja, dat zeg ik op grond van de wetenschap, maar in dialoog met de Schrift, net zoals jij dat doet voor het groeiende gras, op de aarde vallende sterren en schatkamers van de hagel.’
Ik zal proberen een ander eerst te ontrafelen. Groeiend gras lijkt mij van een andere orde dan ‘vallende sterren’ en de ‘schatkamers van de hagel’. De laatste twee zijn beeldspraak, en ik weet niet waar ik die heb genoemd: volgens mij niet in mijn boek en niet in mijn brief. Dus waar dit vandaan komt, weet ik niet.
Afijn, als ik jou goed begrijp laat God volgens jou gras groeien, zoals Hij het ook heeft geschapen: door natuurwetten en natuurlijke processen. Het gaat er volgens jou om hóe ‘de aarde’ planten en dieren voortbracht, en hoe het stof werd gebruikt om de mens, Adam, te maken. En daar komt dan de wetenschap bij om de hoek kijken.
In deze redenering vermeng je volgens mij twee dingen: Schepping en voorzienigheid. Je kunt er in mijn boek hoofdstuk 29 op naslaan, dat hier gedetailleerd op ingaat. Ik volg daarvan nu even de hoofdlijn. Namelijk: scheppen gaat over ‘worden’; voorzienigheid gaat over het ‘zijn’ en ‘blijven’ van het geschapene door Gods onderhouding, medewerking en regering. Van Genderen en Velema schrijven in hun dogmatiek: ‘We mogen de schepping niet laten opgaan in onderhouding en regering.’
Schepping en voorzienigheid ‘zijn in de Schrift zo wezenlijk onderscheiden, dat ze als arbeid en rust tegenover elkaar kunnen worden geplaatst’, schrijft Bavinck in zijn dogmatiek. Hij vervolgt dat vanaf de schepping ‘terstond en onmiddellijk’ de voorzienigheid begint. Dus de manier waarop God als eerste Oorzaak heeft geschapen – door een krachtdadig spreken – is een andere dan hoe Hij Zijn schepping in stand houdt, namelijk door tweede oorzaken – zoals door natuurwetten en de natuurlijke processen die de wetenschap bestudeert.
Feitelijk gaat de wetenschap dus buiten zijn boekje als zij de oorsprong van de dingen wil onderzoeken. De oorsprong is immers gebeurt door een goddelijk wonder. In mijn optiek kan de wetenschap dus helemaal niets zinvols zeggen over de oorsprong der dingen, omdat zij dan een goddelijk wonder wil verklaren. De wetenschap is gebonden aan het onderzoeken van de tweede oorzaken die God gebruikt in Zijn voorzienigheid.
De schepping eindigt volgens Genesis 1 en 2 na zes dagen met een rustdag; na de zesde dag is er geen bijzonder scheppingswerk van God meer gevolgd. De theïstisch-evolutionistische voorstelling suggereert echter dat het scheppingswerk van God door evolutie nog steeds doorgaat; anders gezegd: God heeft nog nooit gerust van Zijn scheppingshandelingen. Het ‘scheppende’ evolutieproces is immers nog niet tot een einde gekomen. Dat weerspreekt Genesis 2: 1-3 en het vierde gebod.
Je gaat vervolgens in op het door mij gemaakte onderscheid tussen empirische en historische wetenschap. Als je de laatste liever forensische wetenschap noemt, heb ik daar geen bezwaar tegen.
Wat mij betreft, is dit onderscheid geen creationistische frame, maar een aanduiding van het verschil in onderzoeksmethode. Natuurlijk kun je hierbij natuurwetenschappelijke instrumenten etc. gebruiken. Hoe wetenschap werkt, weet ik uit mijn tijd in Wageningen. Ik denk niet dat onze meningen daarover uiteen lopen.
Waar mijns inziens de schoen wringt is dat je de uitkomsten van je metingen, noem het feiten, zult moeten interpreteren in een bepaald denkkader of vanuit bepaalde vooronderstellingen. Daar ga ik uitgebreid op in in hoofdstuk 8 van mijn boek.
Het gebruikte denkkader is van belang bij vrijwel alle voorbeelden die je aanhaalt. Bijvoorbeeld: ‘Soorten komen niet uit de lucht vallen, ze passen in een groot (maar soms incompleet) schema. En je ziet dat bij totaal verschillende soorten een zelfde type aanpassing ontstaat, zoals de torpedo-vorm voor vissen en zeezoogdieren, of het antivries dat dieren die leven rond de beide polen aanmaken. Wanneer we naar het DNA van mensen en niet-menselijke primaten kijken dan blijkt de onderlinge verwantschap op basis van genen maar ook op basis van DNA buiten de genen goed overeen te komen. Dit zijn feiten, geen aannames.’
Dat klopt, maar als je ze gaat interpreteren concludeer je hieruit vanuit een evolutionair denkkader een evolutionaire verwantschap. Vanuit een Bijbels denkkader zou een creationist tot andere conclusie komen, bijvoorbeeld een gemeenschappelijk bouwplan, of adaptatie van genetisch rijk geschapen soorten aan een polaire omgeving, enzovoort.
Je schrijft ook: ‘Metingen op aarde komen goed overeen met metingen van kosmische leeftijden (sterren, sterrenhopen enzovoorts).’ Dat is aantoonbaar onjuist. De James Webb-telescoop ontdekte onverwacht zogeheten zware, grote sterrenstelsel uiterst ver weg.12 De snelheden waarmee de sterren en sterrenstelsels bewegen varieert ook onverwacht veel.13 Zelfs de ster- en planeetvormingshypotheses staan op zijn kop. En dat is verklaarbaar: wij moeten het doen met waarnemingen aan sterren in het hier en nu. Vanuit de lambda-CDM bigbangkosmologie redeneren astronomen naar een naturalistische theorie van sterrengeboorten en planeetvorming. Maar geen enkel feit weerspreekt dat de sterren op de vierde dag zijn geschapen en nu onderworpen zijn aan de gevolgen van de zondeval.
Je schrijft: ‘Wetenschap werkt, maar moet altijd kritisch worden bevraagd.’ Nou, hierin kunnen we elkaar denk ik goed vinden. Maar als het gaat om de oorsprongsvraag, zou de wetenschap zoals gezegd eigenlijk een goddelijk scheppingswonder moeten verklaren. En dat kan de methodisch naturalistische wetenschap per definitie niet.
Ik ben ook niet overtuigd van de evolutionaire wetmatigheden die je noemde. Deze ‘wetmatigheden’ zijn immers niet universeel zoals de wetten van Newton en Einstein? Ze zijn er voor hun waarde immers afhankelijk van of je denkkader is gekleurd door de vooronderstelling van de universele gemeenschappelijke afstamming van de soorten?
Verder ga je in op mijn slotvraag: ‘Maar wat is nu mijn belangrijkste kenbron? (…) Maar ik geloof niet dat de Bijbel een historisch juiste beschrijving van de schepping heeft gegeven, een conclusie die ik trek na afweging van wat er in de Bijbel over is geschreven, hoe theologen en Bijbelwetenschappers daarover denken én wat grote aantallen natuurwetenschappers (inclusief een behoorlijk aantal christenen) over het verleden van onze planeet, de biodiversiteit en onze eigen afstamming hebben ontdekt.’
Inderdaad heb je hiermee je positie duidelijk gemaakt. Uiteindelijk bepaalt de wetenschap dus hoe je Genesis 1 leest. Je zult het mij niet kwalijk nemen dat ik voor mij een andere conclusie trek in het spoor van andere theologen dan die jij volgt. Om een hedendaagse te noemen: Jakob van Bruggen schrijft in zijn boek Het kompas van het christendom op pagina 78: ‘Er staat heel wat in de Bijbel, waarvan we niet zeggen dat het de kern of hoofdbedoeling vormt, maar dat er wel in meekomt en ook waar is.’ De Kamper theoloog stelt met een beroep op het gezag van de Bijbel dat Gods Woord altijd het laatste woord heeft. ‘Een wetenschap die in strijd komt met de Bijbelse gegevens blijkt fout of voor correctie vatbaar te zijn.’
Nu jouw slotvraag: ‘Wel ben ik benieuwd wat jij nu precies overtuigend vindt aan de resultaten van ‘creation science’. Je noemt allerlei voorbeelden in je boek, maar zowat ieder ‘bewijs’ voor een jonge aarde of de onmogelijkheid van evolutie dat je noemt is al vele malen ontkracht. Het voldoet echt niet als wetenschap.’
Ik heb al aangegeven dat ik de wetenschap, of die creationistisch is of niet, niet nodig heb om mijn positie te bepalen ten aanzien van de historiciteit in tijd en plaats van Genesis 1-11. Daarvoor heb ik genoeg aan het Schrift met Schrift vergelijken, waarbij andere Bijbelgedeelten de juiste uitleg van Genesis 1-11 geven, zoals de Heilige Geest Die Zelf heeft bedoelt.
Daarnaast zou ik graag willen weten welke voorbeelden ik in mijn boek heb genoemd, die inmiddels door de wetenschap zijn ontkracht. Je verzoek is me nu te algemeen. Kun je de voorbeelden die je op het oog hebt voor me op een rijtje zetten, want ik weet werkelijk niet welke je bedoelt. Te meer, omdat ik juist in het algemeen naar de gangbare wetenschappelijke literatuur verwijs. Dan kunnen we daar in onze laatste brieven wellicht op ingaan.
Gode bevolen,
Bart
Noot van de redactie: De tweede brief van dr. René Fransen is op de website van CVandaag (hier) te vinden. Het overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
Voetnoten
Orthodoxe christenen de schaamte voorbij – Bespreking van ‘God bewijzen’
Er zijn tal van signalen in onze cultuur dat orthodoxe christenen de schaamte voorbij zijn. Er was nogal wat valse schaamte onder christenen voor ‘de’ antichristelijke wetenschap, zodat zij zich in een hoek lieten drukken en niet verder kwamen dan wat aarzelende woorden ter verdediging van het christelijk geloof. Dit tij begint te keren.
Stefan Paas en Rik Peels zijn voorbeelden van zelfbewuste christenen die de uitdaging met wetenschappelijke pretenties tegen het christelijke geloof graag aangaan. Ze doen dat heel knap. In een toegankelijke schrijfstijl weten ze een enorm arsenaal aan kennis te presenteren, terwijl de subtiele zinswendingen laten zien dat men het academische discours beheerst en de wetenschappelijke nuance niet uit het oog verliest. Wat dit betreft, niets dan lof.
En een geestelijke spade dieper: ik hoop van harte dat dit boek bijdraagt aan een zelfbewustere houding onder christenen enerzijds en dat anderzijds niet-christenen zich nog eens achter de oren krabben over hun vanzelfsprekende ongeloof. Het is duidelijk dat de auteurs juist ook de ongelovige mede-Nederlander op het oog hebben. De uitgave bij de Balans spreekt boekdelen. Het is tegelijk tekenend voor de passie van Paas en Peels.
Na deze positieve inzet, wordt het tijd om iets over de inhoud te vertellen. Het boek bestaat uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is tegelijk kenmerkend voor de grondtoon van het geheel. De schrijvers beginnen niet met de bezwaren tegen het christelijk geloof, om vanuit een verdedigingshouding over het geloof te schrijven, maar ze presenteren het christelijke geloof als een reële optie en als de normaalste zaak van de wereld. Evenals kunst, muziek, seksualiteit en taal behoort religie tot de menselijke realiteit. De rollen worden gewoon omgedraaid: Degene die God ontkent, heeft iets uit te leggen. Dit betekent ook dat niet het christelijk geloof, maar het atheïsme een product is van indoctrinatie. In deze inzet verraadt zich het hoge ‘Plantinga-gehalte’ van dit boek. De filosofische inzichten van Alvin Plantinga worden als het ware omgesmolten in pasmunt.
Het volgende hoofdstuk gaat in deze lijn verder als het verdedigt dat we niet overal een wetenschappelijke verklaring voor te hoeven hebben om zonder bewijs te geloven. In dit hoofdstuk blijkt onderhuids vooral een discussie met Dawkins die stelt dat je in de gekste dingen kunt geloven als je zonder bewijs dingen aanvaardt. Nadat de tegenwerpingen ontrafeld zijn en de ongelijksoortigheid van het geloof in een vliegende theepot en God is aangewezen, concluderen de schrijvers dat er intellectueel niets mis is met religieus geloof.
In het derde hoofdstuk laten de schrijvers argumenten tegen het bestaan van God de revue passeren. In dit langste hoofdstuk uit het boek komen argumenten langs als: wij geloven gewoon in één god minder, als je in Jakarta geboren was, was je moslim geweest, alles kan wetenschappelijk verklaard worden, gebedsexperimenten laten zien dat God niet bestaat, God zou nooit zoveel lijden toelaten, ed.
In het volgende hoofdstuk worden we in een hypothetische gedachtegang meegenomen naar een wereld zonder God. De grondstelling van de auteurs is dat ongelovigen in de Westerse wereld eigenlijk nog steeds het christelijke kapitaal aan het verteren zijn en daarop parasiteren. Als het ongeloof evenwel echt op eigen benen komt te staan, is er geen toekomst voor de moraal. Na de dood van God is er geen moreel leven meer te verwachten.
Het laatste hoofdstuk behandelt bekende argumenten voor het bestaan van God, zoals het kosmologische godsbewijs, de finetuning van het heelal, de wonderen en het ontologische godsbewijs.
Is er ook kritiek te leveren? De titel vind ik niet gelukkig. Terwijl de auteurs betogen dat ze niet willen spreken over bewijzen van God, klinkt dit wel in de hoofdtitel door. Dat zou nog vanuit een ‘marketing-perspectief’ te verdedigen zijn, maar de ondertitel doet net alsof argumenten voor en tegen het geloof als gelijkwaardig naast elkaar staan, terwijl dit bepaald niet zo is.
Ik vraag me ook af of de ‘Free Will Defense’ voor het kwaad heel sterk is aangezien er in het eschaton geen kwaad kan zijn, terwijl er toch de hoogste mate van vrijheid zal zijn.
Er wordt verwezen naar een onderzoek van de biografieën van bekende atheïsten. Het blijkt dat in het merendeel sprake was van een afwezige vader of een verstoorde vaderbinding. Ik kan mij voorstellen dat een rasechte atheïst zo’n verwijzing als retoriek kwalificeert, hoewel het de vraag is of dit terecht is. Overigens heeft dit boek veel meer gewicht dan de goedkope retoriek van Dawkins.
N.a.v.: Paas, S., Peels, R., 2013, God bewijzen: argumenten voor en tegen geloven (Amsterdam: Balans)
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Vlastuin, W. van, 2014, God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven, Theologia Reformata 57 (1): 103-105.
’t Was anders – Verwarring rond twee echtparen Vonck en Van Eck
Genealogisch onderzoek is als het leggen van een grote puzzel, waarvan de doos met de originele foto ontbreekt.1 Vaak gaat het leggen van de puzzelstukjes goed, zeker als er veel materiaal beschikbaar is. Soms gaat het leggen van de stukjes niet goed of wringt er toch iets. Dat overkwam mij bij het voorlaatste artikel in De Baron. Na verder onderzoek ben ik er achter dat het toch anders ligt.14
Vandaag was ik bezig voor een nieuw artikel in De Baron over een stuk land te Ingen, wat in wisselend bezit is geweest van Van Meerten en Van Eck. In deze bron kwam ene Margriet van Eck voor die getrouwd is geweest met Adrian Vonck. In het in de inleiding genoemde artikel schreef ik dat Margriet de dochter was van Johan van Eck en Aleid van Meeckeren. Wanneer die informatie vergeleken wordt met informatie over het stuk land te Ingen kan dát onmogelijk kloppen. Een nazaat van Johan en Aleid zou dan heel ver over de honderd jaar moeten zijn geworden. In het genoemde artikel stelde ik Adrian Vonck gelijk met Jan Vonck. Nu weet ik echter dat dit niet correct is. Het detail in een getekende kwartierstaat, elders op deze website, moet dan ook anders.15 Met dank aan de website van Gert-Jan Vonk (Genealogie Vonck van Lienden) wordt duidelijk hoe het wél zit. Vooral de Genealogie van Dirck Vonck van Lienden liet zien hoe het is.16 Op die hele website kom ik, als de Heere het geeft, in een later artikel op terug.
Dirck Vonck van Lienden was getrouwd met Johanna Pelgromsdochter de Kemp. Zij kregen, volgens de hierboven genoemde genealogie, ten minste zes kinderen. Eén zoon heette Jan Vonck van Lienden. Hij was getrouwd met Aleid van Eck van Panthaleon. Aleid was de dochter van Johan van Eck en Aleid van Meeckeren. Hier wordt de eerste verwarring opgelost. Maar hoe zit het dan met Margriet? Een andere zoon van Dirk Vonck van Lienden heette Pelgrom Vonck van Lienden. Pelgrom Vonck van Lienden was getrouwd met Alit (Noest). Zij kregen, volgens de genoemde genealogie, ten minste vijf kinderen. Eén van deze kinderen heette Adriaen Pelgromszoon Vonck van Lienden. Hij was getrouwd met Margriet van Eck van Panthaleon. Deze Margriet was een dochter van Johan van Eck en Margriet Bilersdochter. Johan van Eck was de zoon van Bartholomeus van Eck én Katrijn van Meerten. Adriaen en Margriet kregen ten minste zeven kinderen waaronder Johan Vonck van Lienden en Margriet Adriaensdochter Vonck van Lienden, resp. vernoemd naar hun opa en oma.
De puzzel lijkt nu beter opgelost, de stukjes moesten namelijk anders gelegd worden. In het komende artikel dat D.V. volgt hoop ik te laten zien dat het oplossen van deze puzzel leidt tot het oplossen van weer andere puzzelstukjes.
Voetnoten
Achtergronden bij de grafsteen van Bartholomeus van Eck en Katrijn van Meerten te Ingen
De grafsteen is erg bekend en wordt beschreven in het mooi vormgegeven boek De Betuwe van dr. R.F.P. de Beaufort en drs. Herma M. van den Berg. De geleerden beschrijven de steen als volgt: “4. 238 x 108 cm. In het midden, in een Renaissanceversiering, een wapen. Randschrift in Gotische letters: INT JAER ONS HERN MVC XLI DE XXII SEPTEB. STARF BARTOLOME VAN ECK. INT JAER MVC XXXIV DE XXVI MEERT STARF JOFFR. KATRY VA MERTE SY… Op ieder der vier hoeken een wapentje.“17 Een foto van de steen is ook in de collectie van het Arend Datema Instituut te vinden en wordt bij dit artikel afgebeeld.18 Helaas geven de bronnen niet meer informatie over de genealogische en historische achtergrond van deze begraven personen. In tegenstelling tot de vorige grafsteen hebben we nu wel de namen.19 Mogelijk is er een verband met de andere grafstenen.
Bartholomeus van Eck
De linkerzijde van de grafsteen bevat de twee kwartieren van Bartholomeus van Eck. Linksboven zien we het wapen van Van Eck (Van Panthaleon). Dit wapen wordt ook in kleur weergegeven in de zeventiende eeuwse kwartierstaat van Gertruijdt Dorothe Goltsteijn.20 Linksonder wordt het wapen van Van Meeckeren weergegeven. Deze komt ook voor in de hiervoor genoemde kwartierstaat. Bartholomeus was dus de zoon van een Van Eck en een Van Meeckeren. Het gaat om Johan van Eck en Aleid van Meeckeren. Dit waren ook de ouders van Bertha van Eck, de vrouw van Derick van Meerten.21 De gezinssamenstelling van Van Eck en Van Meeckeren wordt duidelijk uit een lijst van zegels betreffende het geslacht Van Eck die geïnventariseerd zijn door het Nationaal Archief. Daar lezen we over een zegel van Johan van Eck, gedateerd op 27 april 1553. Johan woont op dat moment in Amersfoort en heeft een ‘Geldersch leengoed‘ geërfd van zijn vader Bartholomeus.22 Deze Johan heeft zich, volgens de verklaring van zijn oom Hendrik van Eck, “buijten allen zijnen vrunden danck ende consent in den huijwelijcke gegeven“. Hendrik was een broer van Bartholomeus. Naast twee zoons hadden Van Eck en Van Meeckeren ook nog twee dochters. Een dochter (Aleid) was getrouwd met Johan Vonck23 en de andere dochter (Bertha) was getrouwd met Dijrck van Marte. Vader Johan van Eck, dus de opa van de in Amersfoort wonende Johan, was in 1553 reeds overleden. Dat geldt eveneens voor Bartholomeus van Eck.24 De grafsteen geeft aan dat hij op 22 september 1541 is overleden.
Katrijn van Meerten
De rechterzijde van de grafsteen bevat de twee kwartieren van Katrijn van Meerten. Deze puzzel is een stuk ingewikkelder. Rechtsboven zien we het wapen van Van Meerten: de klimmende hazewindhond. Dit wapen wordt eveneens in de juiste kleuren weergegeven in de genoemde kwartierstaat hierboven. Het wapen rechtsonder, konden we met dank aan wapenkenner Ad de Jong, toewijzen aan Van Cuyck. Een leeuw met in het midden een band met twee plussen of kruizen. Het wapen van Van Cuyck van Culemborg. Op deze wijze ook getekend door Aernt van Buchel in zijn Monumenta.25 Het wapen moet niet verward worden met een ander wapen van Van Cuyck (met de merletten).26 Het is hiermee duidelijk dat de moeder van Katrijn van Meerten een Van Cuyck was. Dan moet Katrijn wel een dochter zijn van Gevert van Meerten en Christina van Cuyck. In het archief van de Heeren en Graven van Culemborg wordt deze Gevert in stuk 2493 genoemd in combinatie met Van Cuyck. We lezen daar dat Jan van Kuyck, schepenen van Culemborg, zich, samen met zijn broers Sweder, Goessen, Gijsbert en Antonys en zijn zwagers Gevert van Meerten en Willem Zuermont, schuldig erkent aan het kapittel van Culemborg. Christina had, zoals uit deze akte blijkt, ten minste vijf broers en één zus. Uit andere bronnen weten we dat de vrouw van Willem Zuermont, Aleid (of: Aliid) van Cuyck was.27 Er is ook nog een akte bekend waarbij Jaspar, heer Van Culemborg, belooft zijn zwager Gevert van Meerten schadeloos te zullen houden.28 Katrijn had in ieder geval één broer (Johan) en één zus (Johanna). Johanna was getrouwd met Johan van Wijck. Over Johan is (nog) té weinig informatie te geven. Waarschijnlijk was Hillegonda van Meerten, die getrouwd was met Albert (Hermansz.) van Leeuwen uit Rijswijk, ook een zus van Katrijn. Hiervoor ontbreekt echter vooralsnog definitief bewijsmateriaal. Mogelijk was Katrijn ook via de ‘Van Meerten’-lijn familie van Derick van Meerten. Deze Derick was namelijk als familie aanwezig bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden bij het huwelijk van Johan van Wijck en Johanna van Meerten (de zus van Katrijn).29 Als Derick een neef was van Katrijn, dan was Gevert de zoon van Willem van Meerten en een broer van Derick van Meerten den Oude.30 De grafsteen geeft aan dat zij op 26 maart 1534 is overleden.
Afsluitend
Uit het bovenstaande blijkt dat de personen achter de grafstenen in de Hervormde Kerk te Ingen inderdaad familie van elkaar zijn. Dat geldt in ieder geval voor de grafstenen van Heijmerick van Bemmel en Anna van Meerten, Derick van Meerten en Bertha van Eck en de grafsteen van Bartholomeus van Eck en Katrijn van Meerten. Bij de laatstgenoemde grafsteen zou het zelfs kunnen gaan om dubbele familie. Namelijk Bartholomeus van Eck via de vrouwelijke lijn als zwager van Derick en via de mannelijke lijn als aangetrouwde neef van Derick.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het De Baron. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Achtergronden bij de Grafsteen Bartholomeus van Eck en Katrijn van Meerten te Ingen, De Baron 7 (2): 27, 30-31. De Baron is het blad van de Historische Kring Kesteren & Omstreken (www.hkko.nl).