De blijvende betekenis van J. Gresham Machen

J. Gresham Machen (1881-1937) behoort tot de Amerikaanse belangrijkste theologen van de eerste decennia van de twintigste eeuw. In zijn boek Christianity and Liberalism (1923) zette hij uiteen dat het liberale christendom en het klassieke christelijke geloof wezenlijk van elkaar verschillen. Voor het liberalisme is het geloof een subjectief gevoel dat de historische feiten van het christelijke geloof niet nodig heeft. De boodschap van het klassieke christelijke geloof is juist onlosmakelijk met deze feiten verbonden.

Het graf van J. Gresham Machen (1881-1937) op de begraafplaats ‘Greenmount Cemetery’ te Baltimore. Bron: Wikipedia.

Machen groeide op in een toegewijd presby­te­riaans aristo­cra­tisch gezin. Zowel liefde tot de Bijbel als het onfeilbare Woord van God, als een wetenschappelijke instelling en brede culturele belangstelling behoorden bij de erfe­­­nis die hij van huis uit had meegekregen. Tijdens een studieverblijf in Duitsland maakte Machen in­ten­sief kennis met de liberale theologie. Hij kwam in een diepe intellectuele en gees­­telijke crisis ervaring. Temeer omdat de liberale theologen met wie hij kennis maakte, ethisch hoog­staande personen waren.

Machen bleef bij het geloof bewaard. Zijn overtuiging was dat alleen het klassieke christelijke geloof echt recht deed aan de relevante feiten. In 1906 aanvaardde Machen de post van uni­ver­sitair docent aan Princeton Theological Seminary. Zijn leeropdracht was het Nieuwe Tes­ta­ment. In deze periode worstelde hij nog altijd met een aantal vragen. Daarom wilde hij aan­van­kelijk ook niet toegelaten worden tot het ambt van pre­dikant. Toen hij intellectueel met zichzelf in het reine was gekomen, liet hij zich pas in het ambt bevestigen. Dat laat zien hoe hoog hij de verplichting nam om in de leer niet af te wijken van de Geloofsbelijdenis van West­­minster.

Machen is in Amerika vooral bekend gebleven als apologeet en bestrijder van het liberalisme. Hii was en bleef echter ook nieuwtestamenticus. Al weer meer dan twintig jaar geleden vroeg de Ameri­kaanse baptist Terry A. Chrisope daarvoor aandacht in een studie met de titel Toward a Sure Faith: J. Gresham Machen and the Dilemma of Biblical Criticism, 1881-1915.

Meer en meer raakte Machen juist door inten­sieve studie van het Nieuwe Testament in haar historische context van de waarheid en be­trouw­baarheid van het nieuwtestamentisch getuigenis overtuigd. Het werd hem steeds dui­de­lijker dat het historisme dat van geen natuur­wonderen wil weten, zich afsluit voor wezen­lijke echt gebeurde feiten. Dat betekent dat er wel een objectieve, maar geen neutrale academische houding mogelijk is.

De belangrijkste nieuw­­testamentische studies van Machen zijn The Virgin Birth of Christ and The Origin of Paul’s Religion. In The Virgin Birth of Christ laat Machen niet alleen zien dat het getuigenis dat Jezus geboren is uit de maagd Maria van Palestijnse (ik gebruik hier de aanduiding in wetenschappelijke zin) bodem is, maar ook dat het reeds aan het begin van de tweede eeuw algemeen aanvaard was binnen de christelijke kerk. Tegen­stem­men beriepen zich niet op een alternatieve historische traditie maar hadden filosofische en dogmatische bezwaren tegen de realiteit van de maagdelijke geboorte.

Bij de vraag naar de verhouding tussen Jezus en Paul is van essentieel belang of Jezus Zelf Zich God wist Die mens werd. Zo ja, dan heeft Paulus Jezus recht gedaan. Zo nee, dan is de bood­schap van Paulus in strijd met die van Jezus. Dat is voor de liberale theologie het geval, maar dat komt omdat zij het principieel voor onmogelijk houdt dat God werkelijk als mens op deze aarde verscheen. Om dat te ontkennen moet men echter ook stellen dat de evangeliën geen be­trouwbaar beeld van Jezus geven.

Machen raakte er door intensieve historische studie van over­tuigd dat dit juist wel het geval is. Alleen door de evangeliën als historische documenten vol­strekt serieus te nemen, krijgen we de mogelijkheid een juiste zicht op de persoon van Jezus te ontvangen. Vanwege de combinatie van grote exegetische bekwaamheid en eer­bie­dige aanvaarding van het gezag van de Schrift is Machen nog altijd van betekenis.

N.a.v.: Terry A. Chrisope, Toward a Sure Faith: J. Gresham Machen and the Dilemma of Biblical Criticism, 1881-1915 (Fearn, Ross-shire: Christian Focus Publications, 2000).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Belangrijke vondst uit tijd van David

Een Hebreeuwse tekst uit de tijd van David is ontcijferd (RD 8-1-2010). Volgens prof. dr. M. J. Paul gaat het hier om een belangrijke vondst.

Deze potscherf laat zien dat de Israëlieten in de tijd van David al konden schrijven. Foto: G. Laron. Bron: Khirbet Qieyafa Archeological Project.

Prof. G. Galil uit Haifa heeft een vertaling gepubliceerd van een vijfregelige inscriptie, die opgegraven is in Khirbet Qeiyafa. De tekst is niet helemaal volledig, daarom staan de aanvullingen tussen haken. De vertaling: “U zult [dit] niet doen, maar dien de [Heere]. / Spreek recht over de sla[af] en de wed[uwe]. Spreek recht over de we[es] / [en] de vreemdeling. [Pl]eit voor het kind, pleit voor de ar[me en] / de weduwe. Herstel de positie [van de arme] in de handen van de koning. / Bescherm de arme en de slaaf, [onder]steun de vreemdeling.

Khirbet Qeiyafa is een klein vestingstadje in Juda, ten zuidwesten van Jeruzalem, om de grens te bewaken tegen de Filistijnen. Het gevecht tussen David en Goliath vond plaats in de naastgelegen vallei. De muur en de poorten zijn gebouwd uit grote stenen (sommige wegen wel 10 ton). Een dergelijke stad is een aanwijzing van een sterk rijk met grote militaire macht.

Op grond van diverse dateringsmethoden dateren de opgravers de stad in de 10e eeuw voor Christus, de tijd van koning David. Er zijn echter heel wat discussies of het rijk van David wel zo sterk geweest kan zijn en prof. I. Finkelstein van Tel Aviv meent dat de stad ook wel Filistijns geweest kan zijn. De gevonden tekst bevat echter typisch Hebreeuwse woorden en is daarom een krachtige aanwijzing dat de stad bij Israël behoorde.

Alfabet

De tweede conclusie is dat de Israëlieten in de tijd van David al konden schrijven. Dit is voor veel Bijbellezers vanzelfsprekend, maar dat geldt niet voor alle Bijbelwetenschappers en archeologen in het Midden-Oosten. In “Wie schreef de Bijbel?” (Kampen, 2009) stelt prof. Karel van der Toorn bijvoorbeeld dat de Bijbel een verzameling documenten is die in de schrijverswerkplaats van de tempel zijn ontstaan. Eerst was de mondelinge overlevering gezaghebbend en pas later kregen geschreven teksten de status van openbaring. De meeste Bijbelteksten zijn volgens hem daarom pas heel laat ontstaan.

Deze bewering is gebaseerd op een grondig onderzoek van de schrijverspraktijken in Babylonië. Het is echter de vraag of de training van schrijvers in tempels en aan het hof van Babel wel te vergelijken is met die van schrijvers in Israël. Er is een veel zwaardere training nodig om het moeilijke spijkerschrift met honderden verschillende tekens voor lettergrepen te beheersen dan het relatief eenvoudige Hebreeuwse alfabetische schrift met slechts 22 tekens.

De vondst van de genoemde tekst in een vestingstadje toont aan dat daar ook ten minste één schrijver werkzaam was. Overigens kan hier ook verwezen worden naar een vondst van een steen met het Hebreeuwse alfabet erop enkele jaren geleden in Tel Zayit.

Ten derde is de inhoud van de tekst van belang: hij lijkt op diverse teksten uit de Bijbel, maar komt daarmee niet letterlijk overeen. De regels vormen een oproep goed om te gaan met de sociaal zwakkeren, een oproep die op deze wijze niet bekend is bij de buurvolken. Bewogenheid met wees, weduwe en vreemdeling is een bekend thema in de wetgeving van Israël, bijvoorbeeld in Exodus 22:21-24 en 23:3-9 en Deuteronomium 24:17-22 en 27:19.

Bijbelwetenschappers dateren deze teksten vaak uit de tijd van de koningen, na de scheuring van het rijk ten tijde van Rehabeam en Jerobeam. Het boek Deuteronomium zou pas uit de tijd van koning Josia zijn. Uiteraard kunnen op basis van een enkele sociale tekst geen conclusies getrokken worden over de datering van Bijbelboeken, maar een belangrijk inhoudelijk thema is nu bekend uit de tijd van David.

Potscherf

Overigens is de opsomming van weduwe, wees en vreemdeling gebruikelijk in de Bijbelteksten, en ook vinden we meer dan eens een oproep om knechten of slaven met barmhartigheid te behandelen, maar hier wordt ook de positie van kinderen genoemd.

Het blijft onduidelijk wie de tekst heeft geschreven en welk doel deze diende. Een oproep tot sociale gerechtigheid zou goed passen bij een profeet, maar ook een instructie voor rechters of de oudsten van de stad bij het rechtspreken is denkbaar. Omdat de regels op een potscherf zijn geschreven, betreft het mogelijk een schrijfoefening voor een definitieve tekst of een samenvatting van een toespraak.

In de tekst wordt een beroep gedaan om zwakken te geven in de handen van de koning, met de bedoeling dat hij hen zal helpen. Dit komt overeen met Psalm 72:4, waar de wens staat dat de koning recht zal verschaffen aan de ellendigen van het volk en mensen in nood zal verlossen.

Om allerlei redenen is de vondst in Qeiyafa dus van belang. Ik ben benieuwd of de interpretatie van de moeilijk leesbare tekst door prof. Galil breed geaccepteerd zal worden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2010, Belangrijke vondst uit tijd van David. Hebreeuwse inscriptie toont Bijbels thema van mededogen met sociaal zwakkeren, Reformatorisch Dagblad 39 (237): 11.

Parenteel van Hubertus Eliza van Meerten (1803-1890) en Dina van der Willigen (1814-1891)

Hubertus Eliza van Meerten werd op 10 april 1847 geboren te ‘s-Gravenhage als zoon van Lambertus Anthonij van Meerten (1769-1855) en Adriana Maria Gregoor (1779-1862). Het parenteel van zijn ouders is hier te vinden. Hij is overleden op 29 april 1890 te Delft. Hij trouwde op 1 september 1841 te Rotterdam met Dina van der Willigen. Dina van der Willigen werd op 7 januari 1814 te Rotterdam geboren als dochter van Volkert van der Willigen (1775-1842) en Adriana Catharina van Charante (1779-1838). Zij is overleden op 2 april 1891 te Delft.

Kinderen

Uit dit huwelijk werden de volgende acht kinderen geboren:

  1. Lambertus Anthonij van Meerten. Hij werd geboren op 29 juli 1842 te Delft1 en overleed op 1 april 1904 te Delft.2 Hij is ongehuwd en kinderloos overleden.
  2. Adriana Catharina van Meerten. Zij werd geboren op 10 november 1843 te Delft3 en overleed op 18 december 1868 te Delft.4 Zij trouwde op 17 oktober 1866 te Delft5 met Hermanus Hartogh Heijs, geboren op 12 november 1839 te Delft6 en overleden op 22 september 1889 te Asten.7 Hij was een zoon van Hermanus Hartogh Heijs (1811-1892) en Maria Margaretha Funnekotter (1815-1880). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  3. Adriana Maria van Meerten (1845-1931).
  4. Jacomina Johanna van Meerten. Zij werd geboren op 10 april 1847 te Delft8 en overleed op 28 februari 1908 te Koblenz. Zij trouwde op 9 augustus 1871 te Delft9 met Hendrik Jan Rink, geboren op 12 juni 1847 te Tiel10 en overleden op 14 september 1883 te Groningen.11 Hij was een zoon van Stephanus Rink (1813-1895) en Gabrielle Jacomina van der Willigen (1813-1853). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  5. Volkert van Meerten. Hij werd geboren op 6 december 1848 te Delft12 en overleed op 26 november 1921 te Schiedam.13 Hij trouwde op 7 mei 1874 te Delft14 met Henrietta Maria Agnes van der Leeuw, geboren op 22 juli 1851 te Delft15 en overleden op 27 februari 1910 te Velp.16 Zij was een dochter van Aart van der Leeuw (1818-1892) en Maria Agnes van der Looij (1821-1890). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  6. Huibert Eliza van Meerten. Hij werd geboren op 20 mei 1850 te Delft17 en het is de auteur (nog) onbekend wanneer hij gestorven is en of hij ook getrouwd is geweest.
  7. Marie François van Meerten. Hij werd geboren op 12 augustus 1852 te Delft18 en overleed op 17 november 1922 te Velp.19 Hij is ongehuwd en kinderloos overleden.
  8. Dina van Meerten. Zij werd geboren op 23 maart 1855 te Delft20 en overleed op 23 maart 1937 te ‘s-Gravenhage.21 Zij is ongehuwd en kinderloos overleden.

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

Voetnoten

Academici verbonden aan het geslacht Van Meerten

In de voorbijgegane eeuwen zijn er diverse academici geweest die verbonden zijn aan het geslacht ‘Van Meerten’. Soms als directe telg uit dat geslacht, soms als aangetrouwde academicus of als kind uit de vrouwelijke lijn. Hieronder wil ik een overzicht bieden van de academici die verbonden zijn aan het geslacht ‘Van Meerten’. De nog in leven zijnde academici worden, vanwege privacy, niet vermeld. De lijst wordt, als de Heere het geeft, in de loop van de tijd verder compleet gemaakt.

Ir. Hermanus Hartogh Heijs (1839-1889). Hij was getrouwd met Adriana Catharina van Meerten (1843-1868) (parenteel).

Prof. dr. Anthonie Gerrit Honig (1864-1940). Hij promoveerde op 19 oktober 1892 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een proefschrift met als titel: ‘Alexander Comrie’. Hij was de zoon van Elisabeth van Meerten (1824-1873) (parenteel).

Mr. Hendrik Nicolaas Jan Cornelis van Meerten (1900-1981). (parenteel).

Mr. Marius Berend van Meerten (1867-1939). Hij promoveerde in 1892 aan de Universiteit van Amsterdam tot meester in de rechten, op een proefschrift met als titel: ‘Art. 306 Wetboek van Strafrecht‘.

Mr. Marius Berend van Meerten (1932-2020).

Dr. Jan Pot (1874-1957). Hij promoveerde op 10 juli 1925 aan de Universiteit Leiden op een proefschrift met als titel: ‘Het beleg van Zierikzee‘. Hij was de schoonzoon van Jacomina Johanna van Meerten (1847-1908) (parenteel).

Prof. dr. Hendrik Jan Rink (1847-1883). Hij promoveerde op 16 Juni 1871 aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift met als titel: ‘Over de snelheid van het geluid bij voortplanting in de lucht‘. Hij was getrouwd met Jacomina Johanna van Meerten (1847-1908) (parenteel).

Mr. Dirk Sijbrand Westerman Holstijn (1900-1960). Hij was getrouwd met Maria Françoise Wilhelmina van Meerten (1902-1979).

Klassieke uitleg Genesis staat nog steeds overeind

Zijn de aanwijzingen voor evolutie overweldigend? Maar dat is de kracht van de klassiek-gereformeerde Bijbeluitleg ook. In een respectvol getoonzet artikel (Nederlands Dagblad 28 november 2015) pleit dr. G. van den Brink voor theïstisch evolutionisme. Het respect was helaas even ver te zoeken toen Van den Brink zei dat geen mens zich meer letterlijk voorstelt dat God de mens boetseerde (maakte van ‘klei’). Ik heb de euvele moed me dat wel letterlijk voor te stellen. Dan moet je wel goed lezen wat er staat. Het Hebreeuws gebruikt een zorgvuldig woord; vertaal het met ‘beeldhouwen’. God nam ‘stof’ (materie) van deze aarde en vormde dat, scheppend als een beeldhouwer, om tot een mens.

Op het punt van goed lezen wat er staat heb ik vier vragen aan Van den Brink:

Menselijk brein

1. Van den Brink heeft wel erg veel respect voor de (natuur)wetenschap. Ik mis het besef dat ook deze wetenschap interpretatie is. Wij theologen interpreteren de Bijbelgegevens. Evenzo interpreteert ‘de wetenschap’ de feiten die zij tegenkomt. Menselijk brein interpreteert waarheden (Bijbelse of waargenomen in de werkelijkheid). Waarom staat wetenschappelijke interpretatie zo vast dat theologische daarvoor moet wijken? Theologen zijn in hun interpretatie niet onfeilbaar, andere wetenschappers net zomin. Daarom staat de klassieke uitleg van Genesis 1-3 even vast als de interpretatie van wetenschappelijke gegevens. Beide zijn feilbaar. Bij Van den Brink prevaleert de (natuur)wetenschap. Waarom? Die aanwijzingen zijn ‘overweldigend’. De klassiek-gereformeerde niet? Dat is een subjectieve ervaring. De natuurwetenschap overweldigt Van den Brink. Dat kan gebeuren. Maar breng dat niet als onomstotelijke waarheid.

2. Met het huwelijk van Kaïn is Van den Brink snel klaar. Dat pleit voor het bestaan van preadamitische mensachtigen. Maar het staat toch nergens vast dat Kaïn en Abel de enige kinderen waren van Adam en Eva op dat moment en Seth nummer drie wordt? Waarom moet het huwelijk en de dreiging van Kaïn opgelost worden met mensachtigen die er geweest moeten zijn? Waarom waren Kaïn en Abel niet het 100e en 150e kind van Adam en Eva? Vervelend overigens om dan het woord incest te gebruiken. Dat zet een foute toon. Adam en Eva waren nog volmaakt geschapen. Daarom was huwen binnen de familie, het gezin, nog niet zo problematisch als het nu is.

3. Is het een probleem voor je godsbeeld dat de schepping zucht onder de zonde van de mens? Je kunt wel dicteren dat het niet in de Bijbel staat, maar in Romeinen 8 staat het toch?

Geen duisternis

4. De schepping was tof, geeft Van den Brink aan. Terecht stelt hij dat dit niet ‘volmaakt’ betekent. Volmaakt is de schepping pas na de jongste dag. Tof betekent evenwel niet beantwoordend aan haar doel, maar beantwoordend aan zijn doel: aan Gods doel. God is goed, licht, zonder duisternis. Jakobus wordt woedend als we God iets van het kwade in de schoenen schuiven (Jakobus 1). Ik vrees dat Van den Brink die woede moet duchten als hij beweert dat het kwade (lijden en de strijd om het bestaan, roven en doden) door God geschapen is (al moet je ‘scheppen’ dan weer tussen hoge komma’s zetten). Laten we voor Gods Naam opkomen en die zuiver houden. Als God iets maakt, beantwoordt het aan zijn doel, dus is het goed, zonder kwaad, lijden, strijd.

Van den Brink lanceerde een stellig verhaal. Ik hoop aangetoond te hebben dat er nog veel vragen te stellen zijn en de klassiek-gereformeerde Bijbeluitleg nog steeds heel goed te verdedigen is.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Voorberg, P.L., 2015, Klassieke uitleg Genesis staat nog steeds overeind, Nederlands Dagblad 72 (19.092): 12 (artikel).

‘Hermeneutiek en homiletiek bij William Perkins (1558-1602)’ – Dr. A. Baars spreekt hierover op 27 maart 2024 D.V. in Gouda

Op woensdagavond 27 maart 2024 D.V. spreekt prof. dr. A. Baars over hermeneutiek en homiletiek bij de puritein William Perkins (1558-1602). Deze ‘Studium Generale’-lezing wordt gehouden te Gouda in het gebouw van Driestar Educatief en is een samenwerking tussen Studium Generale en CGO. Volgens de geleerde hebben ‘Perkins en de zijnen (…) ons echt nog wel wat te zeggen’.1

Inhoudelijk

William Perkins (1558-1602). Bron: Wikipedia.

Op de website van Driestar Educatief geeft prof. Baars aan dat er vandaag ‘allerlei nieuwere vormen van hermeneutiek’ te horen zijn.2 Deze vormen houden ons voor ‘dat we de Bijbel op andere manieren moeten lezen dan doorgaans in het verleden’ Het lijkt er daarom op dat de hermeneutiek ‘hopeloos ouderwets en achterhaald’ is. Schijn bedriegt! “Perkins pleit voor weinig Schriftuitleg en heel veel gedetailleerde toepassingen. Kan dat zo wel op opent zijn visie op de toepassing juist verrassende mogelijkheden om de postmoderne hoorder te bereiken?” We hoeven, volgens de geleerde vandaag ‘niet zomaar een streep’ te zetten ‘door de klassieke manier van het verstaan van de Bijbel’. In dit opzicht wil prof. Baars de puritein Perkins ‘kritisch-positief of, zo je wilt, positief-kritisch benaderen’ Perkins wordt gezien als de ‘vader’ van het zogenoemde Engelse puritanisme. Zijn hermeneutiek wordt door prof. Baars ‘klassiek-calvinistisch’ genoemd.3 In de introductie op de avond wordt aangegeven dat Perkins in zijn visie op de Schrift ‘een volgeling van de grote reformatoren vóór hem, met name van Calvijn’ is. “Dit houdt onder meer in dat hij volstrekt uitgaat van het goddelijk gezag van de Schrift. Voor hem zijn de menselijke auteurs van de Bijbel de ‘schrijvers’ of ‘secretarissen van de Heilige Geest’. Hij hecht daarom zeer aan de letterlijke betekenis van de tekst en staat wat huiverige tegenover de allegorische exegese.” In plaats van de allegorische betekenis spreekt Perkins liever van de ‘figuratieve betekenis’. Als uitlegregel maakt Perkins veelvuldig gebruik van het zogenoemde ‘Schrift met Schrift vergelijken’. De introductie op de lezing vervolgt: “Wat zaken betreft die letterlijk zo niet in de Schrift voorkomen (bijvoorbeeld: voorschriften voor de invulling van de liturgie) moet men deze regel hanteren: men moet uitgaan van algemene Bijbelse principes en daaruit via logische conclusie concrete uitspraken doen.4

Praktisch

De lezing wordt gehouden in het gebouw van Driestar Educatief te Gouda. De avond start om 19.45 uur en duurt tot ongeveer 22.00 uur. De kosten voor deze avond bedragen 12 euro en aanmelden is mogelijk via de website van Driestar Educatief (zie voetnoot).5

Voetnoten

Betuwehof: langdurige zorg én Eiberzorg!

24 februari 2024 – De Betuwehof, Opheusden. Een nieuwe woning voor Ooievaars wordt geplaatst. Wat een Eiberzorg! Bron foto: Jasper Huisman.

Ooievaar 4E481 is geringd in juni 2017 in Klarenbeek. De vogel is door mij (HvdK) voor het eerst bij de Betuwehof gezien in april 2020. Dat jaar, en in 2021, 2022 en 2023, had het paar (ongeringde vogel en 4E481) steeds een nest met jongen. Op 2 juni 2023 werd ontdekt dat boktor de paal van het ooievaarsnest ernstig had aangetast. Daar het nest toen al verlaten was, is met medewerking van een vrijwilliger van Stichting Ooievaar (STORK) diezelfde dag nog het ooievaarsnest neergehaald!

Maar hoe verder? Een duurzame paalwoning kost geld. Eiberzorg ontwaakt. Vanuit vrijwilligers komt spontaan een actie op gang om sponsors te zoeken. De actie verloopt goed. In 2024 is het zover. Op twee zaterdagen is met vrijwilligers van Betuwehof Zorg en hulp van sponsoren de nieuwe paal, van 9 meter, met ooievaarsnest geplaatst. Zullen de vorige bewoners terugkeren? Of zijn ze al verhuisd? We hopen dat deze prachtige paalwoning weer bewoond wordt. Dan kunnen de bewoners van Betuwehof Zorg en andere natuurliefhebbers weer genieten van de heerlijke, klepperende taal van de Ooievaar.

Tot slot in vogelvlucht de sponsoren die alle kosten betaald hebben: Ochten: Gijsbert van den Brink en Betuws Kalver Centrum B.V; Opheusden: Dik Hendriks van Warbij, Loon- en Grondverzetbedrijf G. Frentz, Van de Bijl & Heierman B.V, NOESK en Kegelaar Transport B.V ; Dodewaard: J. van Dam Tuinaanleg en De Keij Betonplaten B.V.; Randwijk: Houtzagerij de Vree. Sponsoren en vrijwilligers: dank! Met ons ziet u dus deze vogels graag vliegen!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Betuwehof: langdurige zorg én Eiberzorg!, Het GemeenteNieuws 23 (11): 1.

Bijna 100 Grote Zilvers!

Grote Zilverreigers slapen in tegenstelling tot Blauwe Reigers sociaal. De vogels verzamelen zich op gemeenschappelijke slaapplaatsen veelal binnen een half uur na zonsondergang en vertrekken veelal binnen een half uur voor zonsopkomst. Het is en blijft altijd weer een belevenis om in de schemer de witte vogels binnen te zien komen of te zien gaan.

Eind februari was er weer een landelijke slaapplaatstelling Grote Zilverreiger en Aalscholver. Op 24 februari telde ik vanuit de vogelhut in de Blauwe Kamer ongeveer 65 uitvliegende Grote Zilverreigers (op 25 februari 2023 ‘slechts’ 35)! Op 27 februari op naar ‘mijn’ tweede slaapplaats, die in de Marspolder, vijfeneenhalve kilometer van de Blauwe Kamer af. Ik ontdekte rond 7.00u de witte vogels in de struik-boomrand van de oever van de rechthoekplas en wel 32 (een record): bijna 100 Grote Zilvers in vier dagen! Natuurlijk, overlap is niet uit te sluiten. Op 29 februari hier weer geweest, voor foto’s. U ziet 10 van de ‘slechts’ 20 aanwezige Grote Zilverreigers.

Grote Zilverreigers zien we pas vanaf 1976 jaarlijks in ons land. Vanaf 1990 werden ze snel talrijker. De Grote Zilverreiger is nu in het winterhalfjaar een normale verschijning, ook in onze omgeving. Landelijk overwinteren er meer dan 2500 exemplaren! Dat ze dit jaar in onze regio beduidend meer aanwezig waren dan in het vorige winterseizoen kan heel wel te maken hebben met het feit dat veel uiterwaarden nog geheel of ten dele onder water staan. Grote Zilverreigers zoeken graag wadend in ondiep water voedsel.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Bijna 100 Grote Zilvers!, Het GemeenteNieuws 23 (11): 5.

Parenteel van Jacomina Johanna van Meerten (1847-1908) en Hendrik Jan Rink (1847-1883)

Jacomina Johanna van Meerten werd op 10 april 1847 geboren te Delft1 als dochter van Huibert Eliza van Meerten (1803-1890) en Dina van der Willigen (1814-1891). Het parenteel van haar ouders is hier te vinden. Zij is overleden op 28 februari 1908 te Koblenz. Zij trouwde op 9 augustus 1871 te Delft2 met Hendrik Jan Rink. Hendrik Jan Rink werd op 12 juni 1847 te Tiel3 geboren als zoon van Stephanus Rink (1813-1895) en Gabrielle Jacomine van der Willigen (1813-1853). Hij is overleden op 14 september 1883 te Groningen.4

Kinderen

Uit dit huwelijk werden de volgende vier kinderen geboren:

  1. Dina Rink. Zij is geboren op 27 mei 1872 te Tiel5 en het is de auteur (nog) onbekend wanneer zij is overleden. Zij trouwde op 1 augustus 1901 te ‘s-Gravenhage6 met Johan Carl Friedrich Langenfeld, geboren op 26 mei 1860 te Wertherbruch en het is de auteur (nog) onbekend wanneer hij is overleden. Hij was een zoon van Johan Kraft Langenfeld (?-?) en Pauline Anna Matilde Bindernagel (1822-?). Voor het huwelijk met Dina was hij gescheiden van zijn eerste vrouw Else Janssen (1868-1933).
  2. Stephanus Rink. Hij is geboren op 24 juli 1873 te Delft7 en het is de auteur (nog) onbekend wanneer hij overleden is en of, en zo ja met wie, hij getrouwd is.
  3. Huibert Eliza Rink. Zij is geboren op 19 oktober 1874 te Delft8 en overleden op 28 juli 1875 te Delft.9
  4. Gabrielle Jacomina Rink. Zij is geboren op 24 juni 1882 te Groningen10 en is overleden op 8 februari 1955 te Hilversum.11 Zij trouwde op 16 april 1908 te Giessendam met Jan Pot, geboren op 8 februari 1874 te Giessen-Oudkerk en overleden op 20 september 1957 te Oldebroek.12 Hij was een zoon van Leendert Pot (1846-1917) en Heiltje Schakel (1854-1923).

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

Voetnoten

Theïstische evolutie: vlees noch vis

Op een warme oktoberavond benam Jesse Kilgore, een jonge student, zichzelf het leven. Het lezen van Richard Dawkins’ ”The God Delusion” was zo ondermijnend voor zijn christelijke levensbeschouwing dat hij het vooruitzicht met dit atheïstische perspectief te moeten leven, niet aankon.

Een extreem geval – maar het illustreert de nietsontziende destructiviteit van het neodarwinisme voor het christelijk geloof. De evolutietheorie biedt immers een verklaring voor de werkelijkheid zonder daarbij God nodig te hebben. Daarmee is het –in de woorden van bioloog William Provine– de grootste motor van het atheïsme ooit bedacht. Evolutionair bioloog Douglas Futuyma brengt het scherp op noemer als hij de consequenties van de evolutietheorie uit de doeken doet. „Als de wereld en zijn schepselen puur door materiële, fysieke krachten ontwikkelde, kunnen ze niet ontworpen zijn en hebben ze geen bestemming of doel.” Provine beschrijft haarfijn de wereldbeschouwelijke implicaties hiervan. „Het begint met het opgeven van een actieve godheid, vervolgens de hoop dat er een leven is na de dood. Als je die twee opgeeft, volgt de rest heel makkelijk. Je geeft de hoop op dat er een immanente moraliteit is. En, ten slotte, er is geen menselijke vrije wil. Als je gelooft in evolutie, kun je niet hopen op enig idee van vrije wil. Er is überhaupt geen hoop dat er enige diepe zin is in het leven: we leven, we sterven, en wij zijn er helemaal geweest als we sterven.

Gezien het enorme aanzien dat het neodarwinisme geniet en de verlegenheid die dit bij christenen oproept, is het niet vreemd dat er gezocht wordt naar synthese. Is het neodarwinisme wel zo bedreigend? Moeten we opteren voor antithese? Of kan het ook anders? Velen menen van wel. De fysicus Karl Giberson schreef enige jaren geleden dat de dichotomie tussen evolutie en schepping verkeerd is. En hij spreekt voor velen. Zo meent de bekende christenfilosoof Alvin Plantinga dat de mutaties van de evolutie door God gepland zijn. Hoe aannemelijk deze gedachte ook is, ze heeft tegelijkertijd iets verbazingwekkends. Walter Rossiter, evolutionair bioloog, die enkele jaren geleden van atheïst christen werd, noemt het samengaan van evolutie en christelijk geloof een verbazingwekkend naast elkaar zetten van twee –in zijn ogen– onverenigbare posities.

Een belangrijke reden om theïstische evolutie af te wijzen wordt door de evolutietheorie zelf aangedragen. Aanhangers van theïstische evolutie menen dat God op bepaalde momenten ingrijpt en zo het evolutieproces stuurt. Maar evolutie is per definitie een blind proces dat alle kanten op kan gaan. In de woorden van de bekende paleontoloog Stephen Jay Gould: „We hadden er net zo goed niet kunnen zijn. En als je de tape zou terugdraaien en opnieuw zou beginnen, zou de uitkomst volslagen anders zijn.” Het is tegenstrijdig om te stellen dat zo’n proces enig beoogd doel kan bereiken. Iets kan niet bedoeld én onbedoeld zijn.

Kerngedachten

Daarnaast kan de theologie van theïstische evolutie de lakmoesproef van christelijke orthodoxie niet doorstaan. Je kunt niet God en Darwin hebben, zonder iets wezenlijks los te moeten laten. Dat betreft bijvoorbeeld de verhouding tussen Schrift en werkelijkheid. Theïstische evolutie gaat uit van twee kerngedachten: dat God de ultieme schepper is en dat evolutie de ontwikkeling van het leven op aarde beschrijft. Er is echter geen noodzakelijke relatie tussen die twee aannames: de aanname dat God Schepper is vereist niet dat evolutie het mechanisme van schepping is. God zou ook op een andere manier geschapen kunnen hebben. Echter, wanneer je uitgaat van de juistheid van de tweede aanname –dat evolutie waar is–, beïnvloedt dat onvermijdelijk de eerste aanname. Als Darwin gelijk heeft, dan bepaalt zijn theorie de manier waarop de Schepper gewerkt moet hebben. We lezen het scheppingsverhaal dus door de bril van de evolutie – niet andersom.

De natuur en de Schriftuur kunnen niet in conflict zijn, zo stellen aanhangers van theïstische evolutie. En dus legt de Schriftuur het loodje ten opzichte van het dictaat van de natuur, in casu de evolutie. De evolutie heeft gelijk, de Schrift is plooibaar, open voor correctie of alternatieve interpretaties. De Schrift danst op de muziek van de wetenschap. Dat is een ontoelaatbaar verstaan van de verhouding natuur-Schriftuur. Een dergelijke lezing van de natuur leidt op meerdere punten tot conflict met de Schrift. In de eerste plaats impliceert theïstische evolutie een deïstisch godsbeeld; er is geen actieve betrokkenheid van God op de werkelijkheid. De god van de theïstische evolutie is een god die hooguit de boel in gang zet en vervolgens miljarden jaren wacht tot de eerste mens op het toneel verschijnt en dan pas actief op de werkelijkheid betrokken raakt. De christenfilosoof James Anderson vergelijkt de god van de theïstische evolutie met een geheim agent die voorzichtig alle sporen van zijn activiteiten uitwist. Dit is zo anders dan het Bijbelse beeld van God Die actief betrokken is op de werkelijkheid en desnoods, als Hij het nodig acht, de natuurwetten doorbreekt.

In de tweede plaats: de kern van het darwinisme is de gedachte dat evolutie plaatsvindt door mutaties; we weten echter inmiddels dat in vrijwel bijna alle gevallen deze mutaties beschadigingen zijn in het DNA; feitelijk is er sprake van degeneratie in plaats van progressie. De gedachte dat God mogelijk evolutie gebruikte, „maakt Hem de auteur van grote destructie en pijn (…) Kwaad, kosmisch onrecht, lijden en dood zijn precies de mechanismen die God gekozen heeft te gebruiken in het scheppingsproces”, aldus Walter Rossiter. Misschien is dit nog wel het meest fundamentele argument. Hoe verhoudt de god van de evolutie zich tot de God en Vader van de Heere Jezus Christus? Hoe verhouden zich de ”struggle for life” en de ”survival of the fittest” tot de God van Israël, Die juist een kennelijke voorkeur heeft voor al wat zwak en gebroken is?

Verder leidt theïstische evolutie tot een nieuw verstaan van de zonde. Als Giberson zegt dat „zonde vooral zelfzucht [is]”, is dat een lachertje. Zelfzucht is immers dé drijvende kracht achter evolutie. Hoe kan datgene wat God blijkbaar als motor van de evolutie beoogd heeft ineens zonde heten? Als zelfzucht de basis van de zonde is, noem het hoe je het noemen wilt, maar noem het geen zonde. Dat geldt ook voor het verstaan van de erfzonde. Volgens gangbare opvattingen stamt de huidige mensheid af van zo’n 10.000 verschillende voorouders. Maar hoezo zou je delen in een schuld van een ander als je niet eens van hem afstamt?

Laatste Adam

Dat geldt ook voor de toekomstige verheerlijking van de christen. Paulus verbindt in 1 Korinthe 15 het dragen van het beeld van de laatste Adam, Christus, aan het gedragen hebben van het beeld van de eerste Adam (1 Kor. 15:49). Dit wordt uiteraard problematisch voor diegenen die niet van hem afstammen – en dat zijn er nogal wat als theïstische evolutie een feit is. We kunnen het beeld van de laatste Adam alleen dragen als we ook het beeld van de eerste Adam gedragen hebben – en dus ook van hem afstammen.

Ten slotte, theïstische evolutie verhoudt zich ook moeizaam met een klassiek verstaan van de scheppingsorde: waar volgens Paulus Adam eerst gemaakt is en daarna Eva –en dat heeft consequenties voor het huwelijk en het gemeenteleven– is de prioriteit van Adam in een theïstisch-evolutionair kader niet vol te houden. Kortom, wie klassiek christelijk geloof wil verenigen met evolutie, komt in de knel. Theïstisch evolutionisme is een gedrocht, vlees noch vis. Onverteerbaar vanuit consequent christelijke orthodoxie, onaanvaardbaar voor naturalisten. Het is of theïsme of evolutie – maar het samenvoegen van die twee is eten van twee walletjes.

Dit artikel is een weergave van het referaat dat de auteur in 2017 hield tijdens de presentatie van het boek van prof. dr. M. J. Paul, ‘Oorspronkelijk’. De boekpresentatie is hier terug te kijken.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2017, Vlees noch vis, Reformatorisch Dagblad Accent 47 (137): 5 (artikel).