Home » Gastbijdrage » Is het Oude Testament minderwaardig omdat er veel geweld plaatsvindt?

Is het Oude Testament minderwaardig omdat er veel geweld plaatsvindt?

Het verwijt dat het Oude Testament zo gewelddadig is hoor je steeds vaker. En het is waar, er vallen behoorlijk wat doden daar. Maar het is een misverstand dat het Oude Testament daarom geen goed boek zou zijn. Niet alles wat in de Bijbel wordt verteld wordt ook door de verteller goedgekeurd. Veel van het geweld in het Oude Testament heeft niet de instemming van God en zijn volk, het wordt alleen beschreven.

Ten tweede is de wereld van de Bijbel niet heel anders dan de wereld waarin wij leven. De Bijbel ontstond in een wereld vol geweld, die heel realistisch wordt weergegeven. Wij leven in een wereld waarin mensen graag lezen over geweld en waarin de meeste computerspellen, films en series een flinke portie geweld bevatten. Daartegen protesteren niet veel mensen. In onze wereld worden leden van drugsbendes geliquideerd, vragen nabestaanden van een moord in het openbaar om bloedwraak en zijn haatmails het nieuwe normaal. En dat terwijl het Oude Testament bloedwraak sterk inperkt, zie Leviticus 19:18 en 24:17-21.

Binnen een eeuw hebben wij Stalin, Hitler, de moord op de moslims in Bosnië, Rwanda in 1994, de aanslag op 11 september 2001 en ISIS meegemaakt. De wereld is nu weinig beschaafder dan het Oude Oosten destijds en veel beschrijvingen in de Bijbel zijn zeker herkenbaar. We moeten dus oppassen dat we niet met twee maten meten door van de Bijbel te verwachten dat die ‘onschuldiger’ is dan de wereld om ons heen.

Ten derde worden in de Bijbel zaken en gebeurtenissen vaak erger voorgesteld dan ze achteraf blijken te zijn. Zo lees je in 2 Koningen 10:28 dat koning Jehu de Baälsdienst uitroeide. Maar nog op dezelfde bladzijde, in 2 Koningen 11:18, is er toch weer sprake van een Baältempel en Baälpriesters in Israël. Jehu’s opruiming was blijkbaar niet zo grondig geweest… Op dezelfde manier wordt in Jozua 10:36-37 (en 14:6-15) verteld over de inname en verwoesting van Hebron; maar in Richteren 1:10 blijkt dit nogmaals te moeten gebeuren. Deze overdrijvende manier van vertellen is een vorm van retoriek die wij misschien niet prettig vinden, maar waar we wel doorheen moeten kijken. Het boek Jozua heeft de neiging Jozua’s successen retorisch uit te vergroten.

Ten vierde laat het Bijbelse wereldbeeld zien dat God de schepper en eigenaar is van de hele aarde. Geen enkel volk heeft eigendomsrecht op het gebied waar het woont en God kan het toewijzen aan wie Hij wil. De oorspronkelijke bewoners van het land hebben er in Gods ogen niet meer recht op dan Israël.

Maar nu het echte probleem. Kritische bijbellezers zeggen dat bij de inname van het beloofde land door het volk Israël onterecht geweld werd gebruikt in opdracht van God. Dit misverstand is zowel begrijpelijk als hardnekkig. Inderdaad is God degene die opdracht geeft tot het gebruik van geweld, met name op diverse plaatsen in Deuteronomium, maar het is geen onterecht geweld. In de eerste plaats houdt de uitdrukking die vaak voor de behandeling van de volken van het land wordt gebruikt, ‘met de ban slaan’, niet altijd doden in. Het Hebreeuwse woord cherem betekent in de eerste plaats dat iets of iemand wordt afgezonderd, speciaal toegewijd aan God (de HSV en de vertaling-1951 vertalen cherem consequent als ban, maar de NBV21 helaas niet). Onder andere in Deuteronomium 7:2 en Jozua 6:17-21 lijkt ‘met de ban slaan’ ‘doden’ te betekenen, maar in Leviticus 27:21, Numeri 18:14 en Ezra 10:8 is duidelijk geen sprake van doden. Ook worden mensen die zich bekeren, zoals Rachab in Jozua 2, niet ‘met de ban geslagen’ maar opgenomen in Gods volk. Israël houdt zich bovendien aan verdragen met andere volken, zie Jozua 9.

In de tweede plaats werd de soep niet zo heet gegeten als zij werd opgediend en heeft Israël de oorspronkelijke bevolking van het land helemaal niet uitgeroeid. Het boek Jozua wekt hier en daar wel de indruk dat Israël het beloofde land snel en volledig veroverde (Jozua 6-10, 11:23, 18:1, 23:1-4, 9), maar op andere plaatsen niet. Denk bijvoorbeeld aan Jozua 23:12-13:

…als u zich vastklampt aan de rest van deze volken, deze hier die bij u overgebleven zijn, en u huwelijksbanden met hen aangaat, en u zich met hen zult inlaten en zij met u, weet dan zeker dat de HEERE, uw God, niet zal doorgaan met het verdrijven van deze volken uit hun bezit van voor uw ogen. Maar zij zullen een strik en een val voor u zijn, een gesel op uw zijden en prikkels in uw ogen, tot u verdwenen bent uit dit goede land, dat de HEERE, uw God, u gegeven heeft.

Er zijn dus aan het slot van het boek Jozua nog steeds oorspronkelijke inwoners van het beloofde land aanwezig en zij zullen ook in latere tijden een verleiding blijven vormen voor Israël. Bijvoorbeeld in Richteren 1:19, 21, 28-34 en 2:12 wordt duidelijk dat Israël de andere volkeren naast zich moest tolereren. Direct aan het begin van Richteren 1 komt dan ook de vraag aan de orde, hoe Israël de overgebleven Kanaänieten kan verdrijven.

Maar in 1 Koningen 9:20-21 is duidelijk dat er allerlei niet-Israëlieten in het land wonen. Archeologische ontdekkingen en sporen bevestigen deze situatie van een gedeeltelijke en moeizame verovering van het beloofde land, want er zijn weinig sporen van verwoesting. Het gebruik van geweld was dus beperkt.

Toen ik aan dit hoofdstuk begon dacht ik dat ik zou kunnen verwijzen naar Genesis 15:13-16, waar God tegen Abram zegt dat zijn nakomelingen nog niet permanent in het beloofde land kunnen wonen, ‘want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol’ (vers 16; de Amorieten staan hier voor de hele bevolking van Kanaän). Maar al schrijvend merkte ik dat ik hier zelf het slachtoffer was geweest van een misverstand. De verovering van het land en de ban over de inwoners worden namelijk nergens voorgesteld als Gods straf voor de wrede volken die in het beloofde land woonden, ook niet in Genesis 15 (Deze mensen waren wel heel wreed en brachten zelfs kinderoffers, maar dat wordt niet als argument gebruikt en is dus niet ter zake). Nergens lees je dat deze mensen door God waren gewaarschuwd om zich te bekeren, en nergens worden hun zonden beschreven. De inname van het beloofde land was geen straf van God.

Tot slot is het belangrijk om op te merken dat wat er in de tijd van Jozua gebeurde strikt eenmalig was. Alleen in die tijd gaf God opdracht om het land te zuiveren. Gods volk wordt later nooit meer opgeroepen om hun vijanden uit te roeien. In het Nieuwe Testament krijgt de christelijke gemeente bovendien geen grondgebied toegewezen om in bezit te nemen en verkondigt Jezus dat wij zelfs onze vijanden moeten liefhebben.

Dit is een boekfragment uit ’50 nieuwe Misverstanden over de Bijbel’. Het boek is uitgegeven door Uitgeverij Gideon en hier te bestellen. Dr. Pieter J. Lalleman sprak op het congres ‘Bijbel en Wetenschap 2023’ over de historische betrouwbaarheid van de Evangeliën.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.