Home » Genealogie » Gedachtenispredikatie van ds. Gerardus van Aalst (1678-1759) naar aanleiding van het overlijden van zijn vrouw Aletta van Meerten (1666-1744)

Gedachtenispredikatie van ds. Gerardus van Aalst (1678-1759) naar aanleiding van het overlijden van zijn vrouw Aletta van Meerten (1666-1744)

De Westzijderkerk (of: Bullekerk) te Zaandam. De naam Bullekerk herinnert aan een voorval uit 1647 met een dolle stier. Deze stier heeft door zijn dolle gedrag een boer en een boerin gedood. Die werden begraven in de kerk. Het verhaal gaat dat de boerin zwanger was en dat haar kind op wonderbaarlijke wijze alsnog is geboren. In deze kerk heeft ds. Gerardus van Aalst (1678-1759) hoogstwaarschijnlijk de onderstaande preek uitgesproken. Bron: Wikipedia.

Op 23 december 1744 overleed Aletta van Meerten (1666-1744). Zij was de vrouw van ds. Gerardus van Aalst (1678-1759). Ter nagedachtenis aan haar overlijden hield hij een ‘GedagtenisPredicatie’ over Ezechiël 24:16. Deze is ons nagelaten in het boek ‘Geestelyke Mengelstoffen ofte Godvrugtige Bedenkingen Over eenige Gewigtige Waarheden. Voornamentlyk de Praktyk der Godtzaligheid betreffende, Ende nuttig om in onze Dagen overwogen te worden, ter vastelling van de Leere der Waarheid, die na de Godtzaligheid is, ende tot bestier van swakke Godtzaligen.’ Hieronder volgt de letterlijke transcriptie van de preek.1

PREDICATIE,

Gedaen by gelegenheid van het smertelyk overlyden van myn waerde, geliefde ende dierbare Egtgenoot.

ALETTA VAN MEERTEN.

In den Heere ontslapen den 23 December 1744.

Tekst, Ezechiel 24 : 16. Menschen kind, ziet, ik zal den lust uwer oogen van u wegnemen door eene plage:

Het zyn opmerkelyke woorden die wy vinden / 1 Pet. 4 : 17. Want het is de tyd, dat het oordeel begint van het Huis Godts: ende indien het eerst van ons [ begint] welk zal het einde zyn der gener die den Evangelium Godts ongehoorzaem zyn? De Godt van den hemel / die brengt dikwils zware oordelen / over Landen / Volkeren ende koninkryken / ja wel eens over de geheele wereld / ziet dit in de Zondvloed / ende Ondergang van Sodom en Gomorra. Die oordeelen Godts beginnen meesten tyd van de Godtlooze ende onbekeerde. Wat heeft de Godt van den Hemel / niet al Landen / Steden ende Volkeren te ondergebragt / eer dat hy hun eigen Volk door zijne oordelen quam aen te tasten. Dat doet de alwyze Godt / om zyn Volk door die erempelen te leeren ende te waerschouwen / ziet 1 Cor. 10 : 6. Ende deze dingen zyn geschied ons tot voorbeelden, op dat wy geen lust tot het quaed zouden hebben. Maer het was doen de tyd dat het oordeel beginnen zoude / van het Huis Godts / van Godts eige Volk. Dat geschied wel eens meer / Godt draegt dikwils veel in hun Kinderen ende Volk / dat hy geen zonde ziet in Jacob ende geen overtredinge in Israël, Num. 23. Maer als het al te hoog gaet / ende te lange duurt / dan brengt hy ook wel eens syn oordeelen over haer / ende begint wel eerst van haer. Wat heeft Godt al oordeelen over syn Volk Israël gebragt in de Woestyne / eer dat hij de Canäaniten verdelgde. Dat doet Godt / om te tonen dat hy een Heilig Godt is / dat hy de zonde zelfs in syn Kinderen niet kan verdragen / ja in haer minder als in anderen / Hy is dog te rein van oogen, om het quaed te konnen zien, hy kan de quellinge des geestes niet aenschouwen, Hab. 1:13. Godt is geen Godt die lust heeft in godloosheid, de boze kan by hem niet verkeren, Psalm 5 : 5. Als ook om onbekeerde daer door af te schrikken van zondigen / ende haer te doen zien / dat soo Godt dat doet aen syn lieve kinderen / wat sy dan te wagten hebben / zoo dat geschied aen het groene hout, wat zal aen het dorre geschieden, Luc. 23 : 33. Ja de oordeelen Godts beginnen wel eens van een enkelde Godtzalige / ende gaen daer van daen over tot anderen. Wanneer de Heere de Stad van Jerusalem zoude vergelgen door de Babeloniers / begint dat oordeel eerst van de dood van den Godtvruchtigen Koning Josia. Ja / van den Godtzaligen Propheet Ezechiel / ofte van syn Huisvrouw / ziet dit in de afgelezene textwoorden.

Jerusalems verderf dat wordt in ons textcapittel voorspelt / maer dat oordeel zoude beginnen van ’t huis van Ezechiel. Menschen kind, ziet, ik zal de lust uwer oogen van u wegnemen door eene plage.

In ’t beginsel van ons Textcapittel / wordt ons aengetekent / het nette jaer / de nette maend / ende den netten dag / dat Jerusalem zoude belegert worden van de Babyloniers / ziet vers 1 / 2. Daer op wordt aengetoont / de vreezelyke verwoestinge van de Stad van Jerusalem / ende den Tempel / ende van het gansche Volk / door de gelykenisse van eenen ziedende pot, ziet van vers 2 tot 15. Daer op krygt de Propheet wederom een nieuwe openbaringe / vers 15. Ende den inhoud van die openbaringe hebben wy in onzen Text / ende daer in wordt getoont / hoe dat dat vreezelyke oordeel beginnen zoude van syn huis: Menschen kind, ziet, ik zal den lust uwer oogen van u wegnemen door eene plage.

Laten wy eens agt geven op deze twee voorname zaken. Namentlyk: 1. Op de aenkondiginge van het droevige oordeel / dat Godt over het huis van den Propheet brengen zoude. Menschen kind, ziet, ik zal den lust uwer oogen van u wegnemen door eene plage. 2. Zullen wy onderzoeken / wat einde ende oogmerk Godt daer mede hadde.

Het eerste deel / daer in ontmoet ons 1. De Persoon die dat oordeel aenkondigt. 2. Aen wien. 3. Ende dan / het oordeel zelfs.

א: De persoon die dat oordeel aan den Propheet aenkondigt / wordt gemelt in ’t vorige vers / dat was de HEERE. α: De Jehova. β: De ware Godt van Israël / by tegenstellinge van de Afgoden. γ: Dat zet vry wat gewigt aen de zaek by. a: Het was geen mensch die hem dat aenkondigde / daer op is altijd geen staet te maken / Psalm 116. Alle menschen zyn leugenaers. b: Het was geen andere Propheet die hem dat uit Godts last aenzeide / want daer door kan men ook ongelukkig misleid worden / gelyk blykt uit de Propheet / 1 Kon. 13 : 18 / 24. c: Maer het was Godt zelfs die hem dat openbaerde. d: Niet alleen / maer die komt hier voor als de Jehova / als de onveranderlyke / als die Godt / die wordt dat hy is / niet alleen in syne belofte / maer ook in syne bedreiginge. Als die Godt die ook was de Algenoegzame / ende magtig was / om al syn gebrek rykelyk te konnen vervullen / ende syn breuke wederom te genezen.

ב: Maer laten wy zien de persoon aen wien dat oordeel aengekondigt wordt / vers 15. Des Heeren woord geschiede tot my, ende in den Tekst: Menschen kind.

α: ’t Is buiten allen twyfel niemant anders als de Propheet Ezechiel: De Propheet Ezechiel / was a: een van de gevangelyk weggevoerde na Babel / die met de eerste gevangelyke wegvoeringe mede na Babel was weggevoert. b: Hy heeft aldaer onder het Joodsche Volk gepropheteert / dewyl de Propheet Jeremia nog gepropheteert heeft in het Joodsche Land / ende onder het Joodsche Volk. c: Hy was een zeer groot Propheet / die groote ende wonderlyke openbaringen van Godt ontfangen hadde / ende die zeer groote ende wonderlyke dingen voorzeit heeft. d: Doch veele van syne propheten zyn vry wat duister / gelyk dit alles in syn Boek te zien is.

β: Die spreekt Jehova Godt hier aen met de benaminge, van Menschen kind.

בן אדם :a in de grondtael zegt zoveel / als een kind ofte zoon van Adam / een kind ofte zoon van een mensch / een menschen kind / een kind ofte zoon van zoo een die uit de aerde is.

b: Dat is een benaminge: 1. Die aen alle menschen past / Adam alleen uitgezondert / want alle menschen buiten hem / zyn altemael menschen kinderen. 2. Die benaminge is in staet om met eenen aen te wyzen: I. Syn oorsprong / namel. uit de aerde, uit het stof / ziet Gen. 2 : 7. 1 Cor. 15 : 47 / 48. II. Syn geringheid; daer is niet slegter ende geringer als het stof / nu daer uit zyn sy / daer uit bestaen sy / daer toe zullen sy wederkeeren / Gen. 2 : 7. ende Eccles. 12 : 7. III. Syne broosheid ende bouwvalligheid / Job. 4. Sy bewoonen leme hutten, welker grondslag in het stof is. Psalm 9 : 21. Doet de Heidenen weten dat se menschen zyn. IV. Syne kleine waerde; wat is er kleinder van waerde als het stof / ziet Psalm 8 : 5. Wat is den mensche dat gy syner gedenkt. Jes. 40 : 15. Alle volkeren te zamen genomen, zyn als een drupken aen den emmer, ende als een stofken aen de weegschael.

c: Echter wordt deze benaminge van Menschen kind, inzonderheid aen drie personen gegeven / namelyk: 1. Aen den Messias / den Zoone des menschen, Psalm 8 : 5. Ende oneindige reizen in de Schriften van de Evangelisten. 2. Aen Daniël / die met die benaminge ook benoemt wordt / Daniel 8 : 17. 3. Maer boven al / wordt veel / ende byna voornaems / met die naem benoemt / onze Propheet Ezechiel / die misschien tagtig ofte negentig malen met die naem benoemt wordt / ende daer mede van Godt wordt aengesproken. Ende waerom juist deze Propheet telkens ende boven anderen zoo benoemt daer toe zal de alwyze Godt wel ter degen sijne reden gehadt hebben. /: Ende welke reden anders als om hem klein ende nedrig te houden, I. Hy was een groot Propheet / genoot groote / wonderlyke / Goddelyke openbaringen / verkeerde familiair met de Engelen / ja met Godt zelfs. II De Propheet scheen daer door verheven te wezen boven den rang der menschen. III. Ezechiel was een mensch / die nog hadde een zondig ende verdorven hert / dat zoude zig heel ligtelyk hebben komen verheffen / door de uitnementheid van de Goddelyke openbaringen / vergelyk Paulus 2 Cor. 12. IV. Daerom spreekt Godt hem telkens met die benaminge aen / om hem telkens onder het oog te brengen dat hy een mensche was; Ja dat hy was een nietig mensch / een mensch uit de aerde / een hand vol stof. //: Ja: waerom zoude de Godt van den Hemel / hem daer door syne nietigheid niet onder het oog brengen / om hem te leren dog niet te murmereren tegen den Heere / wanneer de Heere hem dat droevige oordeel zoude onder het oog brengen / dat over syn huis komen zoude. Hy moeste daer uit zien / dat het hem / die maer een hand vol stof was / niet paste / daer over met den Heere / den Godt van Hemel ende aerde te twisten. Maer hem doen zeggen / Hy is de Heere, hy doe wat goed is in syne oogen, 1 Sam. 3 : 18. Zie daer de persoon / aen wien dat oordeel aengekondigt wordt.

ג: Maer laten wy het oordeel / dat Ezechiel aengekondigt wordt / zelfs beschouwen. Ziet ik zal de lust uwer oogen van u wegnemen door eene plage. In de aenkondiging van dat oordeel / begint Jehova Godt:

α: Met het woordeken Ziet: a: Dit woordje als dat ergens voor gaet / is een teken dat er groote ende gewigtige zaken volgen zullen / dat er ongewoone ende zeldzame zaken volgen zullen. Het is een woord van opmerkinge / ja een woord van verwondering. b: Ende zeker zoo een woordje paste hier wel. De zaek die volgen zoude / zoude 1. groot ende gewigtig zyn / ende dat wel voor de Propheet / voor syn Huisvrouw / ende in opzigt van syne betekenisse voor het gansche Volk van Israël. 2. Het zoude een zaek zyn / die zeer ongewoon ende zeldzaem zijn zoude. 3. Het zoude een zaek zyn / die wel ter degen syne aendagt ende opmerkinge verdiende / ende dat wel als men aenmerkten: De zaek zelfs die geschieden zoude / aen wien die geschieden zoude / de wyze op welke die geschieden zoude / de betekenisse die die geschiedenisse hebben zoude. 4. Het zoude een zaek zijn van de uiterste verwondering. Daer in zoude klaer gezien worden / dat hier in was de hand ende de vinger Godts / Godts soevereiniteit / dat hy met het heir des Hemels, ende met de inwoonders der aarde, doet zoo als het hem behaegt, dat er niemand is die syne hand kan afslaen, ende zeggen waerom doet gy alzoo, Daniel 4. Godts Almagt / dat alles ende alle schepsel in syne hand is. Syne voorwetenschap / dat hy alles weet wat er gebeuren zoude. Syne wonderlyke ende aenbiddelyke handelinge met syne liefste kinderen. Syne onnaspeurlyke wysheid / ende dat syne gedagten niet zyn als onze gedagten, Jes. 55.

β: Maer de Heere toont aen wie dat dit oordeel treffen zoude / ende in wat persoon hy den Propheet bedroeven zoude. Het zou wezen: De lust syner oogen.

a: ’t Grondwoord zegt zoo veel als belust / het vermaek / plaisier ende genoegen schept.

b: Het is buiten tegenspraek / dat daer door moet verstaan worden / de Huisvrouw / de Egtgenoot van den Propheet. Dat is niet alleen wel af te nemen uit de benaminge / die hier aen haer gegeven wordt / maer dat blykt klaer ende duidelyk uit het 18 vers / daer getoont wordt / dat dat oordeel / dat hier voorzeit wordt / haer trof.

c: Daer syn zeer veele dingen / die een Vrouw beminnelyk maken / ende aengenaem doen zyn / in het ooge van haren man. Ende wel: 1. In ’t gemeen: I Om dat sy geschapen is voor den man / 1 Cor. 11 : 9. II Tot syne hulpe als tegen hem over / Gen. 2 : 18. III. Om dat sy een gave ende geschenk is van den Heere / Spreuk. 19 : 14. IV. Om dat sy op de naeuwste wyze met den man vereenigt is / een vleesch met hem Gen. 2 : 24. Matth. 19 : 5. V. Om dat sy is de eere ende de heerlykheid des mans / ende syn beeld draegt / 1 Cor. 11 : 7. VI. Om dat sy is een krone hares Heeren / Spreuk. 12 : 4. VII Om dat sy is den opbouw van syn huis / Ruth 4 : 11. VIII. Om dat sy is de boesemvriendinne ende het vertrouwen hares mans / Spreuk. 31 : 11. IX Omdat sy is de Huisvrouw van syne jeugd / ende syne medegezellinne in alle syne staten ende ontmoetingen / Spreuk. 5 : 18. Mat. 2 : 15. X. Om dat sy in de vereeniging met haer man / een afbeeldinge is van de vereeniging van Christus met syn Kerk / ziet Eph. 5 : 31. XI. Om dat sy een mede-erfgenaem der genade ende des levens is / 1 Petr. 3 : 7. 2 Nog nader / zommige maken haer aengenaem / ende beminnelyk by hare mannen / ende syn de lust van hare oogen / door hare groote gaven ende verhevene hoedanigheden die sy bezitten. I. Zommige door hare schoonheid des lighaems; zoo waren de Dochteren Jobs daer van beroemt / zoo eene Rachel ende anderen.. II. Zommige door hare wysheid als Abigaïl. III. Andere door hare vriendelykheid ende hertminnentheid / Dat is een lieflyke Huisvrouw. IV. Wederom anderen door hare bevalligheid in zeden / en door hare bescheidenheid. V. Wederom anderen door hare bequaemheid / om een huis wel te verzorgen / ende wel te regeeren. VI. Wederom anderen / om dat sy zich wonderlyk wel weten te schikken na het humeur van hare mannen / ende haer van de zelve verstandig laten lyden / En 3. Maer boven alles / is een Godtzalige Vrouw / de lust van de oogen van een Godtvrugtig man. I. Daer in ziet hy niet alleen syn beeld / maer het beeld van Jesus. II. Die is met hem op de zelfde weg na den Hemel. III. Daer mede kan hy Godtvrugtig spreken ende raedplegen. IV. Die kan met hem ende voor hem bidden. V. Die kan hem behulpzaem zyn in alle syne ondernemingen / die hy onderneemt voor Godt ende zyn zaek. VI. Die kan hem troosten ende ondersteunen in al zyn verdriet ende tegenheden / Ir. 4. Wat het nu geweest is / dat de Huisvrouw van Ezechiel gemaekt heeft tot de lust van syne oogen / wie zal dat zeggen? Het kan zyn de eerste dingen / het kan zyn de tweede soort. Maer boven al is het waerschynelyk / dat het de Godtvrugt zal geweest zyn / die is dog het grootste cieraed van een Vrouw / 1 Tim. 2 : 9 / 10 ende 1 Petr. 3 : 3 / 4. Door alvoor den Propheet Ezechiel / die een teder Godtzalig man was / die daer op boven alles zal verlieft zyn. Hoe het ook zy / syn Huisvrouw was van hem gelieft / ende zeer teder bemint / Dat blykt: I. Om dat sy was de lust van syne oogen. II. Om dat het anders zoo grooten slag voor hem niet zoude geweest zyn / als Godt die van hem weg nam. III. Om dat Godt anders niet nodig gehadt hadde / om hem syne rouwklagten over hetzelve zou scherpelyk te verbieden / ziet vers 16 / 17. Zie daer de persoon die dat quaed treffen zoude / ende de persoon / waer in Godt de Propheet beproeven zoude / ’t zoude wezen syn Huisvrouw / de lust van syne oogen.

d: Dat verzwaert nu het oordeel / ende de beproevinge van den Propheet heel zeer / Godt die zoude de Propheet Ezechiel aentasten. 1. Niet in hun goed. 2. Niet in syn eer ende aenzien. 3. Niet in syn ampt ofte bedieninge / daer in moest hy blyven. 4. Niet in syne kinderen / zoo hy die gehadt heeft. 5. Niet in syn leven / want het sterven zoude syn gewin geweest zyn, Phil. 1 : 21. 6. Maer in syne lieve / waerde ende zielsbeminde Egtgenoot / die hem zoo lief ende waerd was / als syne oogappel / syn grootste schat op de aerde. ’t Moest wezen: De lust van syne oogen.

γ: Maer wat zoude nu daer omtrent gebeuren? Wat oordeel zoude de Godt van den Hemel nu daer over brengen / tot beproevinge van den Propheet? Godt zoude die van hem weg nemen. a. Godt zoude haer niet bezoeken met ziektens ende krankheden / met accidenten ende andere toevallen / dat al een bitter kruis is; maer egter nog troostelyk / als men je nog maer behouden mag. b: Maer neen! Godt zoude die van hem weg nemen. I Niet door een verre ryze. 2. Niet door gevankenisse van vyanden. Niet gelyk eenen Henoch ofte Elias / die zonder Dood met ziel ende lighaem / van Godt in den Hemel waren opgenomen. Het eige grondwoord wordt hier wel gebruikt / maer het moet hier egter in die zin niet verstaen worden. 4. Maer Godt zoude die van hem weg nemen door eene natuurlyke Dood / ofte door de scheidinge van hare ziel van haer lighaem / Eccl. 12. Zoo dat het lighaem wederom tot aerde keerde, ende de geeft tot Godt die hem gegeven hadde. c: Waerlyk een grote slag voor de Propheet! Ja byna de grootste die hem konde worden toegebragt; het was syn grootste schat die hy op de aerde bezat / het was syn troost / ende ondersteuning / in syne zware ende moeilyke bedieninge / ende in al syn tegenspoed / die hy hadde. Syn voornaemste vergenoeginge / ende gezelschap in een vreemt Land in Babel / in ’t land van syn vreemdelingschap en ballingschap. Sy was zeer diep in syn hert begraven / sy zoude van syn hert ende ingewanden als worden afgescheurt. Die zoude van hem worden weg genomen / zoo dat hy die nooit wederom zien zoude; die moeste hy voor eeuwig vaerwel zeggen. O harde zaek voor den Propheet!

δ: Maer waer door zoude Godt dat nu doen? De tekst zegt / door eene plage. a: ’t Grondwoord מַגֵּפָה betekent een zeer zwaare slag / zoo een slag waer door men iemand verwondende dood. Het wordt gebruikt van allerlei plagen Godts / Zach. 14 :12, 15, 18. Van extraordinaire zware plagen ende oordelen / Kron. 8 : 2. ook wel van de pest / Num. 16: 46. b: Wat voor eene plage dat nu zyn zoude / waer door Godt haer zoude weg nemen / daer in wordt gegist / ende daer over wordt getwist. 1. Zommige meenen door eene schielyke beroerte / waer mede Godt haer zoude aentasten. 2. Andere door een hertvang. 23. Zommige meenen dat de Huisvrouw van Ezechiel al lang zoude hebben gaen gunnen / maer nu heel schielyk zoude sterven / dat niet waerschynelyk is. 4. Andere denken hier om de pest / om dat ons grondwoord daer voor wel gebruikt wordt / als wy boven getoond hebben uit Num. 16 : 46. maer dat is ook niet waerschynelyk. I. Om dat men van geen pest in die tyd in Babel leeft. II. Om dat die zelden by een mensch blyft / gelyk het hier schynt geweest te zijn. III. Om dat die wel een schielyke dood kan veroorzaken / maer niet zoo schielyk ende onverwagt als hier. IV. Om dat vir gansch wat extraordinair schynt geweest te zyn. 5. Het is allerwaerschynelykst / dat dit een extraordinaire plage zal geweest zyn / extraordinair van God haer toegezonden / waer door de Huisvrouw van Ezechiel zeer schielyk / ende onverwagt van Godt zoude worden weggerukt / zoo dat sy als van gezond / dood was; vergelyk vers 18. c: Altyd deze voorzegginge / die hier de Propheet gedaen wordt / is ook op dien tyd vervult / ziet vers 18. Dit sprak ik tot het Volk in den Morgenstond, ende myn Huisvrouwe stierf in den Avond. zegt de tekst. d: O wat heeft de magtige / ende souvereine Godt / niet al wegen ende middelen om een nietig schepzeltje / om een handje vol stof / heel schielyk te ontbinden / ende van de tyd in de eeuwigheid over te brengen. e: Dit dient wederom tot verzwaringe van de beproevinge. 1. Het is wel waer / dat een haestige ende schielyke dood / een Godtzalige heel schielyk ende zonder veele / ende langdurige smerten uit den tyd in de eeuwigheid overbrengt / ende als met een Onweder doet ten Hemel varen. 2. Maer het is ook waer / dat egter eene schielyke dood / wel eens als een Oordeel voorkomt: I. Om dat met zig zelfs zoo schielyk daer toe niet zetten kan / om zoo een groote verandering te ondergaen. II. Om dat men zo schielyk zig daer toe niet wel prepareren kan. III. Om dat het herte van de lieve Nabestaende / zoo schielyk niet daer van konnen afgescheurt worden / als wel als men dat lang van te vooren voorziet. IV. Om dat dat juist moet geschieden door eene plage / door eene extraordinaire plage / dat wat veragtelyk ende smadelyk scheen. f: Men kan denken / hoe dat het herte van den Propheet zal gestelt geweest zyn / op het hooren van deze tydinge. 1. Hy zal daer door als de dood ontstelt zyn / in syn ziel beroert / tot in ’t binnenste van syn herte bedroeft / syn zondig ende verdorven herte zal misschien daer tegen zyn opgekomen / ende heeft daer over misschien met den Heere willen twisten; ende hadde hy vryheid gehadt / wie weet wat tranen dat hy zoude geschreidt hebben / ende hoe dat syn benaeuwt herte door bittere klagten zoude hebben uitgeborsten; zoo / dat het door de lugt ende wolke zoude hebben henen gedrongen. 2. Maer nog een bitterheid boven de bitterheid: hy mag niet schryen / geen tranen storten; hy mag niet klagen / ofte rouwe bedryven; maer hy moet dit alles opkroppen. Ziet Godts uitdrukkelyk verbod dien aengaende / vers 16 : 17. 3. Dat heeft de Propheet ook mannelyk uitgevoert / ziet vers 18. Ende ik dede in den Morgenstond gelyk my geboden was. O de Propheet die was onder dit alles stil ende onderworpen. Hy dede geweld op syn lighaem / ende op de kragt van syne verdorvenheid / hy bedwong syn lighaem, ende hy bragt dat ten onder. Hy boog als een riet / onder Godts gebiedenden wil / hy sweeg met Aaron stil, hy zeide ik ben verstomt, ik zal mynen mond niet open doen, want gy o Heere hebt het gedaen. 4. Wie ziet niet / dat de Propheet die niet gedaen heeft in eigene kragten / ofte in eige kragten heeft konnen doen: maer dat hy daer toe kragt en genade van Godt moet ontfangen hebben. Als Godt extraordinaire dingen van syne kinderen / ofte van syne Dienstknegten / de Propheten eischt / zoo geeft hy haer ordinaier daer kragten toe. Toen Paulus was onder die zware verzoekinge / dat hy een scherpe doorn in syn vleesch hadde, ende een engel des satans, die hem met vuisten sloeg; gaf Godt hem genoegzame genade, ende Godts kragt wierdt in zyne zwakheid volbragt, 2 Cor. 12 : 7, 9. Zie daer de woorden verklaert / het droevig oordeel dat Godt den Propheet aenkondigt.

Maer laten wy overgaen tot het tweede deel / ende eens onderzoeken / wat einde ende oogmerk dat Godt daer mede hadde. Godts einde ende oogmerk in deeze gebeurtenisse kan tweederley geweest zyn / namentlyk of principael / ofte min principael.

א: Godts principael einde in deze geschiedenisse is geweest: α: Om het Volk van Israël daer in te toonen / Hoe dat hy alle het begeerlyke / dat het alleraengenaemste was in hare oogen / als hare Stad van Jerusalem / haren Tempel / ende al wat haer lief ende waerd was / van haer zoude weg nemen / gelyk als hy de Huisvrouw van Ezechiel van hem weg nam. β: Dat hy dat zeer schielyk ende onverwagt zoude doen / gelyk hy Ezechiels Huisvrouw schielyk ende onverwagt weg nam. γ: Dat gelyk als Ezechiel geen rouwe mogte bedryven over syn Vrouw / ook in zelfs daer over geen rouwe zouden mogen / ofte konnen bedryven. Ziet dit alles heel klaar uitgedrukt vs. 21, 22, 23, 24.

ב: Maer behalven dat / zoo konde Jehova Godt / met die zeldzame geschiedenisse / nog andere dingen leeren aen Ezechiel / aen ’t Joodsche Volk / ende aen ons allen: Namentlyk / Godt toonde daer in klaer / α: Dat hy een soeverein Godt is / die met alle syne schepzelen doet, zoo als het hem behaegt, ende dat niemand syn hand kan afslaen, ende zeggen waerom doet gy alsoo. Godt neemt de Huisvrouw van Ezechiel maer weg / als dat hem behaegt / ende dat wel daer het niet noodzakelyk scheen; want Godt konde die zelfde zaek wel door eene andere gelykenis aen ’t Volk geleert hebben / al was dat niet geweest door ’t leven van een Mensch / ende van zoo een dierbaer pand van Ezechiel / gelyk boven door die ziedende pot. Maer neen! het moest juist de lust van Ezechiels oogen wezen. β: Wyst Godt daer mede aen / dat dikwils eenderlei wedervaert de regtvaerdige ende de goddelooze, ende die Godt vreezen ende niet vreezen. Niet alleen de onbekeerde; maer ook de Godtzalige hebben hebben haer kruis. γ: Wyst dit aen / dat Godt dikwils wonderlyk handelt met syne liefste kinderen / ende die wel eens brengt onder de bitterste kruisen ende tegenheden tot hare beproevinge. Die de Heere lief heeft, kastydt hy, ende hy geeselt eenen iegelyken zone die hy aenneemt Hebr. 12. δ: Dat de Godt van den Hemel / wel eens de dierbaerste panden van syne kinderen wegneemt; ofte a: Om syn souvereinheid te toonen / b: Of om hare zonden / c: Of om hem te beproeven / d: Ofte om hem verlocheninge ende onderwerpinge te leeren / e: Ofte om dat sy daer afgoden van maken / daer te veel op gezet syn / ende die als een scherm worden tusschen Godt ende hare ziele. ε: Zoo leeren wy hier uit ook heel klaer / hoe dat extraordinaire plagen ende oordeelen / die Godt brengt over iemand / niet altyd bewyzen zou van syn toorn ende misnoegen tegen zoo iemand / ofte eigentlyk gezegde straffen. Maer dat Godt die dikwils wel eens over syne kinderen brengt / tot hare beproevinge / ofte om andere redenen / syne wysheid bekent. Godt neemt Ezechiels Huisvrouw weg door eene plage. Ende daer zyn niet de minste tekenen van misnoegen tegen Ezechiel in de gansche Historie. Maer Godt toont dat er andere redenen waren. ziet vers 21, 22, 23, 24. Maer genoeg tot verklaringe van den tekst.

Laet my toe myne waerde ende lieve toehoorderen / myn waerde Gemeente van Westzaendam / dat ik een woord van toeëigening / na tyds gelegenheid mag spreken / het leid doch boven / het moet er uit.

Myne toehoorderen zullen heel ligtelyk konnen zien / waerom ik die woorden hebbe afgelezen / ende dezelve wat nader verklaert hebbe: Namentlyk. Het heeft dezelfde souvereine Godt behaegt / my in dezen in het zelfde geval met de Propheet Ezechiel te stellen / ende de lust van myne oogen weg te nemen door eene plage.

Dat de aenbiddelyke Godt van my weg genomen heeft / dat is myn lieve ende waerde Huisvrouw. Een Vrouwe die goed was.

Door zig zelfs. Sy was een Mensch / sy hadde ook hare zondige gebreken / die sy heel dikwils met heete tranen beweende / ende daer over verzoeninge zogt in ’t Bloed van het Lam. Maer sy hadde ook hare deugden. Ik / ende die gene / die het werk van genade kennen / ende de familiairste ommegang met haer gehadt hebben / hebben aen hare genadenstaet niet getwyfelt / hoewel sy voor haer zelfs meesten tyd duyster was / ende door veele twyfelingen geslingert wierdt. Genade was by haer de groote zaek / ende dat lag haer boven al op het herte. Haer hertelust ende leven was / te wezen in de gezelschappen van de ware Godtzalige / ende daer was sy in haer regte element. In alle gezelschappen zoo sy eenige bywoonden / zogt sy te stigten / ofte stigtinge te ontfangen; misten sy dat / zoo hadde sy een bekrompe conscientie. Sy was een groote liefhebber van de oude ende beproefde waerheid / maer op zoo veele zielen na den Hemel gegaen zyn / ende een groote vyandinne van alle dwalingen / ketteryen ende niewigheden. Sy was gezet op hare tyden van afzonderinge / ende hadde in hare gezontheid hare vaste dagen. Het welzyn van Godts Kerke / lag haer zeer op haer hert / ende daer van hing voor een groot gedeelte hare bydschap / ofte droefheid van af. Sy mag doorgaens vry wat droefgeestig / ende zag altyd groote zwarigheden voor uit.

Sy was een Vrouwe die waerlyk goed was voor my: sy was de lust van myne oogen / sy was de Huisvrouwe van myne jeugd; myne blydschap ende kroone. Sy was een goede Vrouw voor haer Huis / een goede Huishoudster / ende in staet om dat wel te bezorgen. Wy hadden malkanderen hertelyk ende ongeveinst lief. Sy was altyd met een tedere zorg voor my aengedaen / ende zoo / dat sy dikwils haer zelfs vergat. Sy was waerlyk niet veel voor haer zelfs / maer het was wel / als sy my maer konde verquikken. O! wat zal ik haer in deze niet missen. Sy hadde eene tedere zorge over hare kinderen / ofte kind / inzonderheid over hare eeuwige staet. O wat heeft sy niet al gebeden voor haer voor den Troon uitgestort / die wy wenschen dat in gedagtenisse tot Godt mogen syn opgeklommen.

Sy was een Vrouw die waerlyk nuttig was voor het gemeen / in zoo verre als een Vrouw van een Leeraer betrekking heeft op de Gemeente. Sy was goedhertig / sy was gul ende openhertig / ende een vyandinne van alle bedektheid. Sy was zeer behulpzaem / ende zeer genegen om ieder te helpen / ende bragt daer door haer zelfs wel eens in ongemakken. Sy was zeer genegen om Zieken / kranken / ende elendige te verquikken / ende daer dede sy veel werk toe / inzonderheid als het Godtzalige waren. Haer groote toeleg was doorgaens om te stigten / ende om de ziele dog nuttig te zyn. Sy was zeer gezet op de publieke Godtsdienst / daer was sy altyd als sy konde / nooit stond haer stoel ledig: Ook hadde sy veel hert voor de gereguleerde Oefeningen van de ware Godtzalige / ende was meest altyd daer tegenwoordig; ja het is menigmael gebeurt / als ik na de kerk gaende / van haer myn afscheid nam / ende sy door ziekte niet konde mede gaen / dat sy schryende beklaegde / dat sy dat geluk nu niet genieten mogt. Kort om / het Gemeen zal daer van vry wat aen verliezen. Iemand zal misschien denken / ende misschien wel zeggen: gy zegt al veel van uw Vrouw; ’t is zoo; ende misschien past dat my niet / om dat sy my te na is. Draegt dat eens in my. Ondertusschen zoo weete ik niet beter / ofte ik zegge in alles de waerheid; ik ben my zelfs niet anders bewust / ende ik durf my heel wel beroepen op de conscientien van die genen / die haer van naem gekent hebben.

Maer zie daer / Godt de souvereine Godt / heeft het behaegt / deze myne lieve Huisvrouwe / de lust van myne oogen wegtenemen van my / door eene plage.

Het heeft Jehova Godt behaegt haer van my weg te nemen; namentlyk door de dood. Sy is niet meer; sy is henen gegaen den weg der ganscher aerde. Ik zal haer nooit meer zien in myn huis. Sy zal nooit meer van de Gemeente gezien worden in Godts Huis. De Godtzalige zullen haer nooit meer zien in hare Gezelschappen. Sy heeft dien grooten stap gedaen uit den tyd in de eeuwigheid: sy heeft de aerde / zoo wy met veel grond mogen denken / verwisselt in den Hemel: haer man met haren Zielsbruidegom Jesus; haer kind / hare nabestaenden / hare goede vrienden / de gezelschappen der ware vromen / heeft sy verwisselt met het gezelschap der Hemelingen / der Engelen / ende der zielen van de volmaekte regtvaerdigen. Sy is ontbonden / los gemaeckt / ende ontslagen van een door en door elendig ende pynelyk lighaem. Nu heeft haer zugten / kermen ende klagen een einde / alle hare tranen zyn van hare oogen afgewischt; nu zingt sy onder de rye ende lofzangen der Engelen / de eeuwige Halelujahs voor Godts Troon.

Jehova Godt heeft haer van my weg genomen door eene plage. Door eene plage die bitter was / zeer pynelyk / ende smertelyk / by dagen ende by nagten; door eene plage die langdurig was; door eene plage die dikwils zeer hoog gaende was / ende boven vermogen scheen om te konnen gedragen worden / ende die haer meenige tyden als tot een martelaresse maekte. Ik ben een man / die daer in elenden gezien hebbe / ende het is een wonder / dar ik in dien tyd nog ben in staet geweest / om mynen dienst te konnen waernemen. Wat zullen wy tot dit alles zeggen? Hy is de Heere / hy doet wat goed is in syne oogen. Niet alleen myn goede Vrouw / maer daer waren in die tyd vele beproefde Godtzalige / die van die zelve quael / ende sommige veel erger als sy / wierden aengetast. Maer sy / en die andere Godtzalige zyn dit nu al te boven; Dien goeden stryd die is gestreden, dien loop is geëindigt: sy hebben de krone der regtvaerdigheid al op haer hoofd.

Daer zit ik nu / daer zit ik nu met zoo veele anderen / die nevens my het zelfde lot hebben / ende haer geliefde ende teder beminde Egtgenoten quyt zyn. Daer zit ik nu in een droevige ende treurige staet / myn grootste schat / myn lieve Huisvrouw / de lust van myne oogen is van my weg genomen door eene plage. Ik mis haer in alles / ende dat in myne klimmende ende hoog klimmende jaren / waer in ik haer meest van node hadde. O! myne ziele zoude wel als nederzygen door droefheid / te meer / als ik gedenke aen alle die smerten / die sy heeft uitgestaen.

Maer / myne lieve Vrienden! de Godt van den Hemel en de natuur der zake / leert my anders. Het is de souvereine Godt die het doet; ’t past my stil te zyn. Godt leent ons de schepselen voor een tyd / ende zoude wy morren / als Godt syn geleent goed wederom t’huis haelde? Godt heeft se my al een geruimen tyd geschonken / ruim 38 jaren; meenig mag dat niet gebeuren. Ik ben ’t is waer / myne dierbare schat gunt; maer ik zie ook een einde van die diepe elende / met welke sy zoo lang heeft moeten worstelen / die my dikwils als door de ziele sneedt. Ik geloof dat hare verwisseling gelukkig is / ende zoude het my passen / haer geluk te benyden? Het is al haer wensch / zugten ende bidden geweest / ende dat al een lange tyd / dat Godt haer wilde ontbinden ; ende sy is wel misnoegt op my geweest / dat ik om hare ontbindinge niet hertelyk konde bidden. Ik onderga maer het zelfde noodlot / dat duizenden ende millioenen met my dagelyks ondergaen. O dat ik nu meer / ende oneindig meer in een algenoegzaem Godt mogte vinden / dat ik in dat schepsel verloren hebbe / wat zoude ik gelukkig zyn!

Maer myne lieve / ende waerde Vrienden / myne lieve ende waerde Gemeente van Westzaendam! Laet ons ondertusschen uit dit geval / uit dit Sterfgeval eenige nuttige dingen vor ons zelven leeren.

α: Leeren wy hier uit de nietigheid van een mensch / hoe hoog dat hy ook schynt. Hy is een menschen kind / hy is uit de aerde / hy is een handje vol stof / hy draegt den adem in syne neuze; ’t minste schepseltje kan hem dooden / ende wederom tot aerde doen keeren; elk oogenblik staet syn leven ende dood / syne gezontheid ende krankheid / al syn geluk ende ongeluk / voor den tyd / ende voor de eeuwigheid in Godts hand. Is dat zo: a: Hoe bespottelyk is het dan / ende hoe walgelyk voor Godt ende voor de menschen / dat zoo een schepsel nog trots ende hovaerdig is? b: Hoe durft het zoo een aerdworm wagen / om tegen die groote Godt van Hemel ende Aerde te zondigen / ende die boos syne zonde te tergen? c: Hoe durft zoo een nietig schepseltje te morren / te knorren ende te murmureren / tegen syn Schepper ende Onderhouder / die niets aen hem verpligt is / aen wien dat hy alles verbeurt heeft / ende op wiens langmoedigheid hy alleen leeft.

β: Dat wy hier zien / wat een gezegende staet het is / als Man ende Vrouw / door ’t Huwelyk aen malkander verbonden / malkanderen hertelyk liefhebben en beminnen / ende dat den een den anderen is de lust van syne oogen. Gelyk het Huwelyk het grootste is / dat een mensch onder de tydelyke zaken hier op de aerde verrigt / zoo is ’t in ’t Huwelyk het grootste / malkander hertelyk te beminnen. Geniet je dat: a: Erkent het voor de grootste weldaed / die u Godt onder de lighamelyke weldaden schenken kan. b: Ende waerdeert ende schat malkanderen hoog / dewyl dat gy malkanderen moogt genieten / eerlang zal de eene ofte de andere van u worden weggenomen / ende dan zult gy anders een droevig naberouw hebben.

γ: Leert hier uit / hoe dat Godt dikwils wonderlyk handelt met syne allerliefste kinderen. Wy lezen Rigteren 13 : 19. dat de Engel die aen Manoah verscheen / wonderlyk handelde in syn doen. Zoo ook de Heere met syn gunstgenoten; wy konnen dikwils de waerom / ende de dieptens van Godts wegen niet pylen. Ontmoet ons zulks / o dat a: wy stil zyn / ende buigen ende bukken voor den Heere. b: Dat wy denken dat Godt soeverain is / ende geen reden geeft van al syn doen. c: Dat wy denken dat Godt alwys is / ende dat er een diepte is in Godts wegen die wy niet pylen konnen / Rom. 11. d: Dat wy geloven dat Godt door oneindige wegen ons geluk kan bevorderen / die wy dikwils nooit / ende zomtyds maer van agteren zien. c: Dat wy / al was het blindelings / als wy maer zien dat het Godts werk is / syn weg mogen approberen ende aenbidden / ende denken dat het Godt is / die het met syn doen goed maekt.

δ: Leert hier uit / hoe dat Godt dikwils de bitterste ende naerste wegen inslaet met syne liefste kinderen / die hy meest bemint / ziet het in een Abraham, in eenen Job, in David, ende zoo veele andere Godtzaligen / Hebr. 12 : 6. Die de Heere lief heeft kastydt hy, ende hy geesselt eenen iegelyken Zoone die hy aenneemt. Dat doet de Heere om a: haer over hare zonden te kastyden. b: Of enkel om syne souvereinheid te toonen. c: Ofte om haer te beproeven. d: Ofte om haer leidzaemheid ende zelfsverlochening te leeren. e: Ofte om haer herte los te maken van de aerde. f: Ofte om haer te doen zugten na den Hemel. g: Ofte om haer eenig beseffen te geven van het bittere van de zonde / en van ’t lyden / dat Jesus voor haer heeft uitgestaen / Ir.

ε: Leeren wy hier / hoe dat extraordinaire oordelen / die Godt over iemand brengt / niet altyd tekenen zyn / dat die personen extraordinair gezondigt hebben. a: Het gebeurt wel eens / ja al dikwils / dat Godt extraordinaire zonden / ook exemplaerlyk straft / zoo dat het de heele wereld ziet. b: Maer dat geschied niet altyd zoo / Godt heeft dikwils andere ende wyze redenen / waerom hy dat doet. Dat zien wy hier in den Propheet / dat zien wy in Job ende anderen / dat verklaert de Heiland duidelyk contrarie / Luc. 13 : 2 / 4. c: Daerom moeten wy met ons oordeel hier in voorzigtig zyn / ende 1. Aen de eene kant onze oogen niet sluiten / als Godt om eenige extraordinaire zonden / iemand exemplaerlyk straft / wy moeten dat zien ende opmerken; dat is Godts einde daer in / 1 Cor. 10 : 6. Die dingen zyn geschied ons tot voorbeelden, op dat wy genen lust tot het quade zouden hebben. 2. Ende aen den anderen kant niet los ende ligtvaerdig oordelen / ende zonder genoegzame grond / voor al niet / als dat uit haer ende bitterheid / ende uit een verkeert beginsel voorkomt; haer tegen waerschouwt de Heiland de Joden / Luc. 13 : 2 / 4. 3. Komen de zaken ons twyfelagtig voor / zyn der reden voor den eenen / ende voor den anderen kant / zoo is het veiligste / na den aert der liefde hier in het beste te oordelen.

5: Leeren wy hier uit / dat wy alle eens sterven zullen moeten / ende dat Godt ons door den dood eens wegnemen zal / ’t zy door een natuurlyke / het zy door een geweldige dood: Psalm 89 : 49. Wat man leeft er die den dood niet zien zal, ende die syne ziele zal bevryden van het geweld des grafs. Hebr. 9 : 27. Het is den mensche gezet eenmael te sterven en daer na het oordeel. Og dat wy dat wat veel mogten gedenken / ende dat dat wat veel met indruk op onze ziele viel!

ζ: Dat wy daer uit leeren / ons intyds tot de dood te beryden. a: Myn lieve Toehoorderen / dat is zulk een groot werk / daer is zoo veel aen vast. b: Wy weten niet wanneer wy sterven zullen / wy zyn geen oogenblik zeker / ende zoo de dood ons vindt / zoo neemt se ons weg. c: Godt kan ons schielyk ende haestig / ende in een moment wegnemen / zoo dat wy geen tyd hebben om ons te beryden. Ziet het in de Huisvrouw van onze Propheet. d: Geeft Godt ons al een lang leger / wy hebben dikwils zoo veel te doen met de ziekte / met pyne / met ongemakken / dat wy weinig tydts in staet zyn om te konnen werken. Dat hebbe ik wel in my zelfs / in myne lieve Huisvrouw / ja dat hebben de meeste van ons / de eene ofte de andere tyd wel ondervonden ; hoe zullen wy dat dan doen op ons krank ende doodbedde. e: Wy weten niet of het Godt dan behagen zal / ons daer toe genade te geven. Hebben wy die niet gezogt in onze gezondheid / zal Godt alzoo gereed staen om ons die te geven / als wy ziek ofte krank zyn / ende niet anders konnen. f: Het is zoo gerust en zoo een troostgrond / als dat groote werk gedaen is: hadde ik dat niet gehadt in myn waerde Vrouw / ik zoude geen raet geweten hebben / om haer te troosten in hare elende. g: Men kan zoo weinig staet maken op zulke late werkzaemheden / die op het krankbedden eerst beginnen. h: De dood kan ons dan nooit verrassen wanneer sy ook komt; de ziel mag wat meer in ’t ligt / ofte in het duister zyn / den Hemel kan haer niet ontgaen ; sy kan dat Triomflied zingen / ik heb den goeden stryd gestreden, den loop geëindigt, het gelove behouden. Voorts is my weggelegt de krone der regtvaerdigheid, die de regtvaerdige Rigter my in dien dag geven zal, & c. 2 Tim. 4 : 7, 8.

η: Laet ons leeren / uit onze overledene Egtgenoot: a: Hare gebreken ende zwakheden / die zig in haer ontdekt hebben te vermyden / ende dat die ons als bakens in zee mogen wezen / om ons daer voor te wagten. b: En aen den anderen kant hare deugden / die sy waerlyk bezat / tragten na te volgen.

θ: Leert hier uit eindelyk / u zelve wel omtrent my / die sy overlaet / te gedragen. a: Ik ben nu een oud Man van 66 Jaren. b: Het zal nu in ’t kort al 30 Jaren wezen / dat ik u Leeraer geweest ben / ende het is al over de 40 Jaren dat ik Predikant geweest ben. c: Ik hebbe zeer veel werk in deze Gemeente van tyd tot tyd gedaen. d: Het heeft de Godt van den hemel behaegt / mijn dienst niet ongezegent te laten / tot bekeeringe van menschen / ofte tot opbouw van de Godtzalige / zoo in de Gemeente van Sommelsdyk, als ook in deze Gemeente. De meeste daer van zyn al na de eeuwigheid / ende verscheiden daer van leven nog. e: Ik hebbe veel genoegen ende vermaek in deze Gemeente gehadt / veel liefde ende vriendschap / ook veel bitterheid / haet en smaet ende vervolginge. Of ik daer toe reden gegeven hebbe / zal Godt oordeelen. Altyd / ik ben het ontworsteld / ende tot nog toe te boven gekomen / door des Heeren wonderlyke ende aenbiddelyke ondersteuning. f: Nu ben ik zwak / ende tot eenige deelen van myn dienst onbequaem / egter Godt houdt my nog op den Predikstoel / hoe lang dat duren zal is Godt bekent / de minste stoot kan my dat beletten. g: Doet my by dat verdriet dat ik hebbe / door ’t verlies van myn Vrouw / geen meerder verdriet aen / ende dat in myne zwakheid ende hogen ouderdom / ik zoude niet veel meer konnen dragen: maer in tegendeel zoekt my te verquikken / te ondersteunen / ende zoo veel als mogelijk is op te beuren. h: Zoekt inzonderheid ernstig te wezen in de publieken Godtsdienst / ende zoekt met myn dienst / zoo veel / ende zoo lang gy die nog hebt / nevens den dienst van myn eerwaerde Amptsgenoot / nut te doen voor uwe kostelyke en dierbare ziel. Doet my die smerte ende bitterheid niet aen / dat ik nog in mynen ouden dag zoude moeten zien / dat de Godtsdienst verflaeuwde / ende den iever verzwakte / ende dat het al te mael te rugge ging / daer ik zoo lang over gearbeid hebbe / het zal misschien met my niet lang meer duuren. i: Ende dan is eindelyk myn hoop ende wensch / dat ons einde mag gelukkig zyn / ende dat ik u in den grooten dag niet zal hoeden te beschuldigen: maer zal konnen zeggen / (och Godt verweerde u ende my daer toe!) Ziet Heer hier ik / ende de kinderen die gy my gegeven hebt. Amen / het zy alzoo!

E I N D E

Voetnoten

  1. Het parenteel van deze predikant en zijn vrouw is hier te vinden: https://oorsprong.info/parenteel-van-aletta-van-meerten-1666-1744-en-gerardus-van-aalst-1678-1759/.