Home » Artikelen geplaatst door Henk Jochemsen
Auteursarchief: Henk Jochemsen
Leven volgens Gods orde – Boek van dr. Klaassen kan bezinning op omstreden thema’s zoals gender verrijken
Over huwelijk, seksualiteit en gezin is in de afgelopen decennia in christelijke kring veel gepubliceerd. Over lichaam en gender is dat veel minder het geval. Met name voor die onderwerpen biedt dr. M. Klaassen in Gods goede orde een waarden-volle aanvulling op bestaande theologische literatuur.
De ondertitel van het boek, dat dr. Klaassen schreef in opdracht van het Bijbels Beraad m/v. luidt Lichaam, gender, huwelijk, seksualiteit en gezin in het licht van de schepping. Deze ondertitel wijst op een centraal kenmerk van dit boek, namelijk dat het begrip scheppingsorde een belangrijke plaats inneemt in de presentatie en argumentatie over de genoemde onderwerpen. Klaassen, die hierbij veel Angelsaksische literatuur citeert, zet de klassiek-gereformeerde visie op elk thema helder uiteen en verdedigt die.
Scheppingsorde
De ondertitel geeft de volgorde waarin de onderwerpen aan bod komen, na een introductie en het eerste hoofdstuk, dat handelt over scheppingsorde. Klaassen betoogt dat dat begrip in de protestantse ethiek de afgelopen halve eeuw helaas aan aandacht en betekenis heeft verloren. Hij wijt dat onder meer aan de invloed van de Zwitserse theoloog Karl Barth, al ziet hij daarachter ook de invloed van de Verlichting en de daarmee gepaard gaande individualisering en de invloed van het evolutiedenken.
Klaassen geeft een korte theologische verantwoording van het begrip waarin hij diverse andere auteurs citeert. Dat maakt het niet per se allemaal duidelijker. Hij ziet scheppingsordeningen als door God gewilde patronen en structuren in de werkelijkheid. Het zijn inzettingen van God voor alle tijden en culturen, die op een bepaalde manier en in een bepaalde mate door alle mensen gekend worden, dankzij Gods algemene genade (p. 23).
Scheppingsordeningen kunnen we zien als opdrachten aan de mens die God expliciet heeft voorgeschreven. Dit lijkt te suggereren dat voor kennis van de scheppingsorde de bijzondere openbaring van het Woord niet nodig is. Dat spreekt Klaassen evenwel krachtig tegen. Door de zondeval worden we ernstig gehinderd de orde te zien en voor zover we die nog zien, zijn we moreel niet gewillig die te honoreren. We kunnen de scheppingsordeningen niet zomaar afleiden uit de natuur; wie de schepping losmaakt van het Woord, komt in drijfzand terecht (p. 29).
Buiten het paradijs
De posities die Klaasse inneemt over de diverse onderwerpen, ontleent hij feitelijk dan ook in sterke mate aan exegese van bijbelteksten en bijbelse motieven. Wat biedt het begrip scheppingsorde dan in normatieve zin? Het belangrijkste punt bij Klaassen is, als ik het goed zie, dat de aanwijzingen van God voor het leven, de Thora, niet losstaan van de geschapen werkelijkheid maar daarop juist aansluiten. De wet verwoordt de morele orde die God in de schepping heeft gelegd. Afwijken daarvan verstoort die gegeven ordeningen en daarmee het leven van mensen. In die zin deel ik Klaassens nadruk op scheppingsorde als wezenlijk voor de christelijke ethiek.
Het probleem van de kénnis van de scheppingsorde als morele aanwijzing voor ons leven werkt Klaassen mijns inziens onvoldoende uit. Niet alleen ons kennen van die orde is door de zonde aangetast. De natuur is niet meer de ongeschonden, maar de verstoorde schepping.
En hoewel de scheppingsorde ook naar mijn inzicht normatief nog geldt, is het de vraag of die orde in onze gevallen wereld als zodanig nog volledig functioneert. De uitspraak over de man-vrouwverhouding buiten het paradijs: ‘Naar uw man zal uw begeerte uitgaan en hij zal over u heersen’ (Gen. 3:16) zal niet normatief bedoeld zijn, maar zegt wel iets over de stand van zaken buiten het paradijs. In hoeverre is de lezing van Genesis 2 over de man-vrouwverhouding, die in het hele betoog van Klaassen over die verhouding in alle verbanden een belangrijke rol vervult, gekleurd door deze realiteit?
Verstoring
Bovendien is de schepping dynamisch en het leven van mensen kent een geschiedenis. Dit betekent mijns inziens niet dat de scheppingsorde in normatieve zin opgeheven wordt, althans niet vóór de volkomen openbaring van Gods Rijk. Maar wel dat de ordeningen, als universele normatieve structuren, in het alledaagse leven in de geschiedenis concreet gestalte moeten krijgen. Het huwelijk als normatieve ordening heeft in de loop van de geschiedenis ook onder christenen op heel verschillende wijzen vorm gekregen. In veel daarvan zal iets van de bedoelde orde zichtbaar zijn en ook steeds iets van de verstoring.
Bij Klaassen lijkt de scheppingsorde, zoals hij die interpreteert, in haar directe betekenis boventijdelijk en bovenhistorisch te zijn. Dat lijkt me niet terecht. Zou de verdiscontering van de dynamiek in schepping en geschiedenis niet tot een genuanceerdere positionering geleid hebben ten aanzien van de man-vrouwrelatie in de diverse instituties en sociale verbanden en bijvoorbeeld met betrekking tot kwesties als gezinsvorming?
Veel van wat Klaassen hierover schrijft, kunnen we slechts tot onze schade laten liggen, maar het toont soms een rigiditeit en soms een spanning tussen diverse uitspraken die niet helemaal voldoet. Er zijn wereldwijd nog altijd situaties waarin vrouwen in de relatie met hun echtgenot geen enkele inbreng hebben als het gaat over seksualiteit en gezinsvorming. Natuurlijke methoden van voorkomen van zwangerschap werken dan niet. Zou dat niet meegenomen moeten worden in de bezinning op gebruik van anticonceptiemiddelen, zowel met het oog op leven en gezondheid van de vrouw als van de kinderen die op een bepaald moment al zijn geboren en zorg en aandacht behoeven?
Bronnen
Ik vind het jammer dat literatuur uit de kring van de Christelijke Filosofie en het Prof. Lindeboom Instituut nauwelijks aan bod komt, terwijl wel neocalvinistische bronnen uit de Angelsaksische literatuur worden aangehaald. Die literatuur had het betoog op diverse punten kunnen verrijken. Als een theologische doordenking van een onderwerp als kennis van de scheppingsorde zich geen rekenschap geeft van onderliggende filosofische kwesties, dan gaan feitelijk aanwezige filosofische noties uit onze culturele omgeving een rol spelen. Opmerkelijk is dat in een voetnoot W.H. Velema wordt genoemd maar dat de betreffende publicatie van het Lindeboom Instituut niet in de lijst voorkomt.
Dit alles neemt niet weg dat dr. Klaassen een waarden-vol boek heeft geschreven dat de bezinning op deze belangrijke en omstreden thema’s kan verrijken. Het boek bevat een ethische positionering en presenteert zich ook als zodanig. Dat het geen handreiking is voor het pastoraat bij deze ingrijpende kwesties, kan Klaassen niet verweten worden.
N.a.v. Klaassen, M., 2024, Gods goede orde. Lichaam, gender, huwelijk, seksualiteit en gezin in het licht van de schepping (Apeldoorn: De Banier). Het boek is te bestellen via de website van de uitgeverij.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Jochemsen, H., 2024, Leven volgens Gods orde. Boek van dr. Klaassen kan bezinning op omstreden thema’s zoals gender verrijken, De Waarheidsvriend 112 (34): 14-15.
Medische ethiek vergt door de Geest geleide praktische wijsheid
Er is grondige bezinning nodig op de mensbeelden en levensidealen achter voorstellingen van wat de (medische) techniek vermag, voordat over ethische regelingen van bepaalde toepassingen gesproken wordt.
Hoe beoefen je op een goede manier christelijke medische ethiek? Deze vraag heeft mij beziggehouden, zij het vaak impliciet, vanaf het begin van mijn werk bij het Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut, in 1987. En later ook in mijn werk als bijzonder hoogleraar op de Lindeboomleerstoel aan het VUmc en recent enkele jaren aan de Theologische Universiteit Kampen | Utrecht.
Bij drie tradities werd aangesloten. Allereerst de gereformeerde theologische ethiek zoals die toen werd beoefend door prof. J. Douma (TU Kampen) en prof. W.H. Velema (TU Apeldoorn). In deze traditie werden Bijbelse gegevens verbonden met een analyse van het ethische probleem. In een proces van verheldering van beide werd gezocht naar het christelijke antwoord op de ethische kwestie. Waar mogelijk werden ook meer algemeen ethische principes en noties in de redenering betrokken. Ze zijn voor velen in de kerkelijke wereld tot zegen geweest. Hun uitgangspunten en taalgebruik maakten communicatie met de seculiere wereld evenwel steeds moeilijker.
De tweede traditie, verwant met de eerste, is die van prof. G.A. Lindeboom, internist en medisch historicus, die al in 1960 een boek over medische ethiek publiceerde. Lindeboom sloot zich enerzijds aan bij de gereformeerde theologische ethiek. Anderzijds kenmerkte zijn benadering zich door een nauwe verbinding met de medische praktijk. Hij formuleerde „de medische grondsituatie”, zoals hij die noemde. „De medische grondsituatie is overal daar, waar een zieke een arts om hulp vraagt. De zieke is een mens, die door zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid in nood verkeert. Hij vraagt in die nood de hulp van iemand, van wie hij mag veronderstellen, dat hij die geven kan en wil.”
De derde traditie was die van de christelijke filosofie en in het bijzonder de cultuur- en techniekfilosofie in de lijn van prof. E. Schuurman. Dit kritisch-constructieve denken over cultuur en techniek beïnvloedde ook het werk van het Lindeboom Instituut.
Normatieve praktijkbenadering
Midden jaren 90 werd, aanvankelijk in het kader van een opdracht van het ministerie van VWS aan het Lindeboom Instituut, een benadering van de medische praktijk geformuleerd die de ”normatieve praktijkbenadering” (NPB) is gaan heten. Diverse collega’s van ”christelijke filosofie” hebben daaraan bijgedragen. Uitgangspunt is dat, aansluitend bij Lindeboom, de ethiek niet van buitenaf de medische praktijk binnenkomt, maar dat in die praktijk al heel veel ”ethiek” besloten ligt, die in een hermeneutische benadering ontdekt en uitgelegd kan worden. (Hermeneutiek is de wetenschap van interpreteren en uitleggen.)
Deze NPB biedt een kader voor integratie van de drie genoemde tradities. De essentie ervan is dat in een samenleving bepaalde waarden gerealiseerd worden door professionals die zich daarop toeleggen door de ”regels der kunst” van die medische praktijk op te volgen. De kernwaarde voor de medische praktijk is de ethische waarde van het gezondheidsbelang van de patiënt. Deze wordt gerealiseerd door het opvolgen van de normen van de medisch-professionele standaard, maar ook van normen voor omgang en communicatie, doelmatig gebruik van middelen, patiëntenrechten en ethiek.
De arts staat steeds voor de uitdaging om in een concrete situatie alle soorten normen te onderkennen en te honoreren. Daarom is de deugd die de beoefenaar in staat stelt dat te doen zo belangrijk.
In de filosofie heet die deugd ”phronèsis”, ook wel prudentie en praktische wijsheid genoemd; het is geen morele deugd maar een deugd van het verstand. Dit soort wijsheid heeft de wijsheidsliteratuur van de Bijbel op het oog. Deze praktische wijsheid krijgt in complexe professionele praktijken, waarin ook specifieke vakkennis en vaardigheden een belangrijke rol spelen, een toegespitste betekenis.
Het functioneren van de phronèsis in concrete medische zorg wordt altijd mede gestuurd door levensbeschouwelijk bepaalde opvattingen in de samenleving over leven en dood, ziekte en zorg, enzovoorts. Hierin ligt voor de bezinning op de praktijk ook een aanknopingspunt voor theologische inzichten in die begrippen. Praktijken hebben dus altijd een ”levensbeschouwelijke identiteit”, zij het dat die vaak impliciet blijft.
Bijbelgebruik
In onze overheersende cultuur hebben het wetenschappelijke en technische beeld van wereld en mens een grote invloed. Dit heeft enerzijds geleid tot veel medisch-technische mogelijkheden met prachtige toepassingen. Maar die mogelijkheden stempelen anderzijds ook zozeer de (specialistische) geneeskunde, dat nieuwe technische mogelijkheden niet meer fundamenteel ter discussie gesteld kunnen worden. Voorstellingen van wat de techniek vermag, zijn zelf als norm gaan fungeren.
Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het kweken van mens-diercombinaties voor onderzoek of orgaantransplantatie, aan nieuwe kunstmatige voortplantingstechnieken en genetische aanpassingen van embryo’s, aan kunstmatige intelligentie en ”slimme elektronica” in de ouderenzorg. Niet dat dergelijke technieken op voorhand geheel afgewezen moeten worden. Maar een meer fundamentele bezinning op achterliggende mensbeelden en technisch realiseerbare levensidealen is nodig, voordat over ethische regelingen van bepaalde toepassingen gesproken wordt.
Dat is nu juist wat een hermeneutische benadering van medische ethiek beoogt. Achterliggende, vaak impliciete opvattingen en verwachtingen van medische technieken moeten besproken en afgewogen worden. Daarbij is het nodig dat de deugd van phronèsis gepaard gaat met een houding van ontvankelijkheid, van durven afzien van vooropgezette ideeën over hoe ons leven eruit moet zien. In zo’n christelijke bezinning is Gods Woord een onmisbare bron van wijsheid en aanwijzingen voor ons leven. Het Bijbelgebruik kan evenwel niet volstaan met een directe toepassing van bepaalde teksten. Het houdt in concrete situaties onvermijdelijk een proces in van interpretatie van de situatie en van de Schrift. Ook in dit hermeneutische proces –of men nu een ‘nieuwe’ of een klassieke hermeneutiek hanteert– spelen vooronderstellingen over de Bijbel en het Bijbelgebruik in onze tijd en cultuur een grote rol. Daarom kan een christelijke ethiek ook niet zonder de ”gemeenschap der heiligen” en zonder de leiding van de Heilige Geest, die het Woord hanteert als een zwaard dat oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart (Hebreeën 4:12).
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Jochemsen, H., 2023, Medische ethiek vergt door de Geest geleide praktische wijsheid, Reformatorisch Dagblad 52 (268): 34-35 (artikel).
Wat iedere christen zou moeten weten over aanpassing embryowet
Momenteel buigt de Tweede Kamer zich over kabinetsvoorstellen tot herziening van de embryowet. De huidige embryowet trad op 1 september 2002 in werking. In deze wet worden handelingen met menselijke geslachtscellen en embryo’s geregeld. Deze wet is inmiddels driemaal geëvalueerd, namelijk in 2006, 2012 en recent in 2021. Achtergrond is mede dat veel onderzoekers en politici de wet te beperkend vinden, met name ten aanzien van het ‘kweken’ van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Gebruikmakend van de derde evaluatie komt minister Kuipers nu met concrete voorstellen voor aanpassing van de embryowet.
Embryo’s en ELS
Een belangrijke wijziging betreft de definitie van ‘embryo’. Deze is nu “cel of geheel van cellen met het vermogen uit te groeien tot een mens.” Een probleem hiermee is dat een niet levensvatbare vrucht dan mogelijk niet onder deze definitie zou vallen en dus niet door de wet beschermd zou worden. Verder is het inmiddels mogelijk om in het laboratorium ‘embryo-achtige structuren’ (Engelse afkorting, ELS) te laten groeien. Dergelijke ELS zijn zichzelf organiserende structuren die men kan laten groeien uit stamcellen (cellen die nog tot alle weefsels van het lichaam kunnen uitgroeien). Die ELS kunnen vervolgens, naar het lijkt, de ontwikkeling van een embryo geheel of gedeeltelijk nabootsen. De minister wil dergelijke structuren ook laten vallen onder de embryowet, zodat regeling van dat onderzoek mogelijk is. Dat is op zich een goede zaak. Maar hierbij doen zich wel problemen en vragen voor.
Ten eerste is, voor zover ik weet, nog niet duidelijk of het inderdaad mogelijk zal zijn ELS te laten groeien die de ontwikkeling van een gewoon embryo geheel kunnen nabootsen en dus tot de geboorte van een kind zouden kunnen leiden. Vervolgens wordt de vraag welke ELS, vanaf welk ontwikkelingsstadium, dat zouden kunnen. Met andere woorden, is dat onderscheid tussen ELS die wel en die niet de ontwikkeling van een gewoon embryo geheel kunnen nabootsen, in de praktijk van het onderzoek wel te maken? Als een ELS niet tot embryo kan uitgroeien, behoeft die niet als embryo beschermd te worden; dergelijk onderzoek kan dienstig zijn voor de voortgang van waardevolle medische kennis. Maar ELS die wel als embryo kunnen gaan uitgroeien, zouden ook als embryo beschermd moeten worden.
Hier stelt de minister een stap voor met grote ethische implicaties. Hij wil namelijk het kweken van ELS die vanaf een bepaald moment als menselijk embryo kunnen uitgroeien, onder voorwaarden gaan toestaan. In feite zou dan sprake zijn van een vorm van kweken van embryo’s voor onderzoek; dit is nu verboden en dit zou volgens coalitie-afspraken in deze kabinetsperiode ook niet veranderen. Dit verbod blijft wel gehandhaafd voor het kweken van embryo’s via bevruchting in het laboratorium. Als het evenwel mogelijk blijkt om via ELS embryo’s te kweken dan zou het verbod daarop met dit voorstel feitelijk zijn opgeheven. Een menselijk embryo moet mijn inziens gezien worden als een zich belichamend mens met potenties en niet slechts als een potentieel mens. Het tot stand brengen hiervan voor onderzoek waarbij het teloorgaat, acht ik ethisch niet aanvaardbaar. (Voor uitvoeriger argumentatie zie Morgen wordt alles beter, in het bijzonder hoofdstuk 11). Overigens zou deze ethische positie ook op basis van voorzichtigheid verdedigd kunnen worden als men onzeker is over het menszijn van het menselijke embryo.
Kiembaan genetische verandering
Een tweede belangrijke punt in de kabinetsvoorstellen betreft het onderzoek naar genetische modificatie in de kiembaan, dit is vanaf het begin van de ontwikkeling van een individu. Door nieuwe DNA-technologie, met name crispr-cas, kunnen wijzigingen in het DNA op een veel nauwkeuriger en veiliger manier worden aangebracht dan voorheen. Daarmee zouden genen met een fout die leidt tot een ernstige ziekte ‘gerepareerd’ kunnen worden. Als dit gebeurt in het kader van de voortplanting zou in principe een genetische aandoening uit de familie gehaald kunnen worden. Op zich zou dat een wenselijk resultaat zijn. De risico’s worden vooralsnog te groot geacht om dit al bij mensen te gaan toepassen. Maar de minister stelt wel voor onderzoek daarnaar te gaan toestaan.
Een belangrijke vraag is dan of dat kan zonder dat menselijke embryo’s voor onderzoek gekweekt en gebruikt gaan worden. Zo niet, dan doet zich het bovengenoemde ethische probleem weer voor. Mogelijk kan dergelijk onderzoek plaatsvinden met ELS die zich niet als embryo kunnen ontwikkelen; daarvoor zou het ethisch probleem van embryo-verbruik niet gelden. Wel blijft de meer fundamentele vraag of we de techniek van genetische verandering in de menselijke geslachtslijn en dus ook in diens eventuele nageslacht, wel moeten nastreven. Geeft dat niet een macht die de mens niet aan zou kunnen, in de zin dat die ook verkeerd gebruikt zou gaan worden?
Mijns inziens is verdere bezinning en gesprek hierover zeer gewenst. Een argument hiervoor ligt ook in het Europese verdrag over Mensenrechten en biogeneeskunde (Oviedo Convention, 1997), dat in artikel 13 expliciet stelt een interventie gericht op het veranderen van het menselijke genoom niet is toegestaan. Overigens heeft Nederland dit verdrag wel ondertekend maar, in tegenstelling tot veel andere landen, niet bekrachtigd.
Mens-dier combinaties
Ook op het gebied van het groeien van mens-dier combinaties (chimaeren) doet de minister voorstellen. De belangrijkste vorm daarvan in wetenschappelijk onderzoek betreft het inbrengen van menselijke stamcellen in embryo’s van dieren. Op die manier zouden bepaalde organen in dat dier (vrijwel geheel) uit menselijke cellen bestaan. Een dergelijk orgaan kan dan dienen als donororgaan voor een patiënt die dat nodig heeft. Ik snap dat de minister dat onderzoek niet wil regelen in de Embryowet omdat het niet over menselijke embryo’s gaat; hij wil dit regelen in de Wet op de Dierproeven (Wod) en de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl). Op zich wel wat voor te zeggen.
Mijn bezwaar tegen het huidige kabinetsvoorstel is evenwel dat men de ethiek bij dit onderzoek beperkt tot overwegingen van medisch nut en veiligheid. Duidelijk is dat in het ideale geval deze techniek patiënten die een donororgaan nodig hebben, kan helpen en eventueel zelfs in leven houden. Of het ooit echt veilig zou kunnen, is de vraag maar daarnaar kan onderzoek gedaan worden voordat patiënten behandeld gaan worden. Maar mijns inziens dient ook op dit punt een bredere bezinning plaats te vinden in de samenleving. Wat gaat het fokken van ‘mengwezens’ en het gebruik van menselijke organen uit dieren doen met ons beeld van mensen en dieren? Zou dat niet het beeld bevorderen van ons lichaam als een vehikel voor ons ‘ik’ dat op allerlei manieren als instrument van dat ‘ik’ bewerkt kan worden? In plaats van dit onderzoek zou ik liever het onderzoek naar het kweken van (mini)-organen in het laboratorium bevorderen; dat lijkt veelbelovende behandelmogelijkheden te kunnen gaan bieden.
Tot slot
We zien in de voorgenomen aanpassingen van de Embryowet dus zowel elementen die we als voortgang kunnen zien, als plannen die grote voorzichtigheid vragen en voorstellen waartegen ik principieel verzet wil aantekenen omdat de realisering ervan een volledige instrumentalisering zou inhouden van prille en kwetsbare mensenlevens.
Tussen de twee wereldoorlogen in dichtte de Engelse dichter T.S. Eliot in zijn werk ‘The Rock’ (1934) onder meer de volgende zinnen: Where is the Life we have lost in living? Where is the wisdom we have lost in knowledge? Where is the knowledge we have lost in information (Waar is het Leven dat we verloren in het leven? Waar is de wijsheid die we verloren in kennis)? De wetenschappelijke voortgang in onderzoek met betrekking van het levensbegin van mensen is veel wijsheid nodig. Het lijkt er evenwel op dat onze samenleving blijft kiezen voor (een bepaald soort) kennis en informatie ten koste van wijsheid. Laten ook christenen meedoen in deze bezinning en discussie in het licht van Psalm 111:10.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.
De waarde van Genesis voor een verantwoordelijk wereldbeeld – Dr. Henk Jochemsen sprak op het congres ‘Geloof jij het?’ (2013)
Op 4 januari 2014 sprak dr. Henk Jochemsen in Assen voor de congressenserie ‘Geloof jij het?‘ (2013). De titel van zijn lezing was ‘De waarde van Genesis voor een verantwoordelijk wereldbeeld‘. Met dank aan Geloofstoerusting is deze video opgenomen en kunnen wij die hieronder delen.
Besluit rond Pro Life raakt democratische rechtsstaat
Het besluit dat Pro Life Zorgverzekeringen ook ethisch omstreden voorzieningen als abortus en euthanasie gaat vergoeden, doet veel stof opwaaien. Mensen voelen zich overvallen en genomen.
Vanuit mijn ervaring als voorzitter van de Pro Life Adviesraad wil ik mijn perspectief op organisatorische en culturele achtergronden van dit besluit schetsen. Het besluit komt niet voort uit een inhoudelijke positieverandering bij Pro Life en ook zeker niet bij de Adviesraad. Integendeel, de Adviesraad heeft in het hele traject, ook in overleg met vertegenwoordigers van Zilveren Kruis (ZK) en Achmea, consequent naar voren gebracht dat hij tegen de nu vastgestelde polisaanpassing is en dit besluit dus ernstig betreurt. Het besluit is genomen op het niveau van de moedermaatschappij Achmea, omdat daar de bevoegdheid hiertoe ligt. Het kwam tot stand na een lang traject van overleg met personen en instanties, inclusief een moreel beraad met betrokkenen.
Dat druk vanuit de politiek, maatschappelijke organisaties en (collectieve) cliënten van ZK/Achmea een belangrijke rol heeft gespeeld, is wat mij betreft onmiskenbaar. ZK/Achmea is tot de conclusie gekomen dat in het huidige maatschappelijke klimaat een basisverzekering in de zorg waarin bepaalde verrichtingen niet worden vergoed niet is te handhaven. Maar met opheffing ervan zouden individuele zorgaanbieders, vooral in de ggz, en kleinere christelijke zorgorganisaties mogelijk in de knel komen. Dit kan voor verzekerden bij Pro Life een reden zijn om vooralsnog niet naar een andere verzekeraar over te stappen. Temeer omdat juist aan abortus, de hoofdreden voor het oprichten van Pro Life, inmiddels in 90 procent van de gevallen door iedereen via belastingen meebetaald wordt (zie ook website Pro Life).
Verder bleek dat het ook in andere gevallen van uitsluitingen, zoals abortus in ziekenhuizen en ivf, door wet- en regelgeving onmogelijk is de Pro Life-voorwaarden te handhaven. Dit was voor mij wel een grote teleurstelling, maar geen reden om alle uitsluitingen dan maar te laten vervallen. In elk geval, het besluit van ZK/Achmea berust ook op een inschatting van het maatschappelijke klimaat die ook anders gemaakt kan worden. Men had juist ook kunnen opkomen voor inclusiviteit, en dan niet uitsluitend op individueel vlak maar ook voor organisaties!
Rechtsstaat
Hiermee kom ik op culturele achtergronden. Mensen verbinden hun identiteit steeds meer met hun gevoel en dan vooral met de ervaring van gekwetst worden en slachtofferschap. Ethische vragen stellen bij bepaald gedrag of bepaalde medische ingrepen wordt door mensen die zulke ingrepen wensen, geïnterpreteerd als een aanval op hun identiteit. Dan wordt ook zulk optreden van maatschappelijke organisaties volgens hun onderliggende levensbeschouwelijke en morele overtuigingen onaanvaardbaar, want kwetsend voor bepaalde medeburgers.
Opmerkelijk is dat enkele (collectieve) cliënten van ZK niet wilden dat ZK de Pro Life-polis bleef faciliteren, ook al had men zelf niet direct met Pro Life te maken. Pro Life Zorgverzekeringen mag niet bestaan en niemand mag daarvoor kiezen want haar optreden kwetst mensen. Over eigen voorkeuren omtrent levensinrichting en medische wensen kan geen discussie plaatsvinden.
Ik zie ook dat mensen soms in de knel komen door vormen van al dan niet bewuste discriminatie. Daartegen optreden is terecht. Vermijden anderen te kwetsen is goed. Maar als de ervaring van gekwetst worden bepalend wordt voor wat andere mensen en organisaties mogen zeggen en doen, dan komt onze democratische rechtsstaat onder druk. Ook vrijheid van vereniging is een grondrecht (Grondwet art. 8). Daarbij komt dat een goed functionerende democratie niet kan zonder een geheel van waardengeoriënteerde maatschappelijke organisaties. In de context van ontwikkelingssamenwerking blijkt vaak dat juist dictators zich verzetten tegen (steun aan) maatschappelijke organisaties in hun land.
De ontwikkeling doet vrezen dat Nederland op weg is naar een liberale meerderheidsdictatuur met als argument de bescherming van de (kwetsbare) identiteit van minderheden. Hier staat meer op het spel dan een bijzondere zorgpolis voor een verdachte minderheid.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Jochemsen, H., 2022, Besluit rond Pro Life raakt democratische rechtsstaat, Reformatorisch Dagblad 52 (137): 33 (artikel).
Gedrag niet volledig gestuurd door hersenstructuren
Het functioneren van iemands hersenen op een bepaald moment hangt samen met diens aanleg, maar vormt óók de neerslag van een hele ontwikkeling van die persoon, dus inclusief diens keuzes in het omgaan met de eigen aanleg.
In een recente bijeenkomst over gendergelijkheid en transgenders (RD 24-5) riep ik de vraag op of genderdysforie (gevoel van onbehagen over je biologische geslacht) vergelijkbaar is met anorexia nervosa (eetstoornis). Volgens prof. Martin den Heijer, expert wat betreft genderdysforie, zijn die twee niet goed vergelijkbaar, omdat genderdysforie gepaard gaat met specifieke hersenstructuren en daarmee als het ware verankerd ligt in de hersenen. Genderdysforie is dus niet maar een psychische beleving, maar heeft een lichamelijke basis. Dit laatste zal waar zijn. Overigens geldt ook voor anorexia nervosa dat die gepaard gaat met bepaalde ongebruikelijke hersenactiviteiten.
Maar wat zegt dat over de onvermijdelijkheid van bepaald gedrag? Bepalen de hersenstructuren (hoe dan ook ontstaan) het gedrag van mensen? Dan zouden bepaalde gedragingen eigenlijk niet of nauwelijks nog een keuze van die persoon zijn. Erkennend dat er een nauwe relatie is tussen hersenen en gedrag, denk ik dat die visie in haar algemeenheid te simpel en daarmee onjuist is. De relatie is minder deterministisch dan in een directe oorzakelijke relatie het geval zou zijn.
Verantwoordelijkheid
Dit wordt geïllustreerd door het voorbeeld dat ik onlangs las van een Amerikaans-Joodse forensisch psychiater, James Fallon.1 Deze geleerde was ook expert in het lezen van hersenscans. Hij had veel studie gemaakt van de hersenen van psychopathische mensen zoals seriemoordenaars en had voor rechtbanken getuigd dat die mensen niet (volledig) verantwoordelijk waren voor hun afwijkende gedrag. (Een psychopaat is iemand met antisociaal of crimineel gedrag.)
Bij een onderzoek van zijn eigen familie kreeg hij een geanonimiseerde scan te zien. Hij concludeerde dat de desbetreffende persoon een potentieel gevaarlijke antisociale persoonlijkheidsstoornis had. Later bleek die scan zijn eigen hersenen te tonen. Door deze schokkende bevinding ging hij de relatie tussen hersenen en genetische aanleg enerzijds en gedrag anderzijds nader onderzoeken. Hoe kwam het dat hij zich met de hersenen van een psychopaat had ontwikkeld tot de sociale en toegewijde man die hij was?
Als Jood zocht hij ook in de Talmoed. Zo ontdekte hij dat de beroemde rabbijn Maimonides erkent dat mensen van de Schepper aanleg meekrijgen voor bepaalde competenties en gedrag. Maar hij spreekt tegen dat de aanleg bepaald gedrag zou veróórzaken. Ieder mens houdt een eigen verantwoordelijkheid als persoon. Hoe kunnen we dat in onze tijd onder woorden brengen?
Hersenen zijn geen zelfstandig onderdeel van een mens. Het brein veroorzaakt geen gedrag, ook al kan in bepaalde situaties een bepaald functioneren van hersenen een sterke neiging bevatten tot bepaald gedrag, bijvoorbeeld bij ernstige verslaving. Maar hoe komt het dat hersenen op een bepaald moment zo functioneren? Daaraan gaan vele interacties vooraf tussen genen, omgevingsinvloeden, de ontwikkeling van de hersenen én keuzes die iemand maakt. Het functioneren van hersenen op een bepaald moment vormt óók de neerslag van een hele ontwikkeling van die persoon, dus inclusief diens keuzes in het omgaan met de eigen aanleg.
Ik wil dit verduidelijken met een beeld. Ons leven is als varen in een roeiboot. De kenmerken van het bootje en de riemen zijn de aanleg, onder andere in de genen en de hersenontwikkeling. Die beïnvloeden sterk hoe zwaar en hoe snel het roeien gaat. Met gemankeerde riemen is het slecht roeien. Maar ze bepalen niet de richting die je gaat.
Meer filosofisch gezegd: onze hersenen zijn een noodzákelijke voorwaarde voor normaal functioneren maar ze zijn niet de óórzaak van menselijke vermogens en gedrag. Dat we voor ons denken, ons willen, ons moreel besef en onze religieuze ervaring van goed functionerende hersenen afhankelijk zijn, wil nog niet zeggen dat de hersenen ook de inhoud van dat denken, dat willen, die moraal en die religieuze ervaring bepalen!
Gemeenschap der heiligen
Vooral in de fase waarin de hersenen zich nog ontwikkelen –tot omstreeks 22 jaar– zal gedrag dat uitgaat van opvoeding, moraal, aangewende disciplines en eigen overtuiging mede vormgeven aan de verder hersenontwikkeling. Afhankelijk van de uitgangssituatie zal dat meer of minder moeilijk zijn. Maar er is geen volledige sturing van gedrag door de hersenstructuren, ongeacht de omgeving en de eigen wil en keuze.
Discussies over genen, hersenen en gedrag geven niet zelden te weinig aandacht aan het eigen ik van de persoon. En al helemaal niet aan wat God kan doen in het leven van gelovigen, in „de gemeenschap der heiligen” levend. Dit kan te gemakkelijk gezegd worden, maar we moeten dit niet vergeten.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Het originele artikel is hier te lezen. Bronvermelding: Jochemsen, H., 2022, Gedrag niet volledig gestuurd door hersenstructuren, Reformatorisch Dagblad 52 (56): 26-27 (artikel).
Neuropsycholoog prof. dr. André Aleman heeft ook geschreven en gesproken over neurowetenschappen en de vrije wil. Bijvoorbeeld bij zijn boekpresentatie hier.
Stel dat het waar is, maar is ‘het’ wel waar? – Henk Jochemsen op een congres van ‘Weet wat je gelooft’
‘Stel dat het waar is, maar is ‘het’ wel waar’. Dit was de titel van de lezing van wetenschapsfilosoof en natuurwetenschapper prof. dr. Henk Jochemsen op een congres in 2017 over het boek van de systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink. Volgens de christelijke filosoof is er geen sluitend bewijs voor macro-evolutie en de oorsprong van het leven te vinden. Met dank aan ‘Weet wat je gelooft’ embedden wij hieronder de video. De komende tijd willen we de bijdragen die neigen naar Intelligent Design en/of het klassieke scheppingsgeloof op deze website delen. Voor wie dit ‘oneerlijk’ zal vinden en graag alle lezingen wil terugkijken, die verwijzen wij naar het YouTube-kanaal van ‘Weet wat je gelooft’ (de playlist van het congres is hier te bekijken).