Petrologisch onderzoek van dr. Andrew Snelling in de Grand Canyon – Overzicht van publicaties in Answers Research Journal
In 2017 kwam creationistisch geoloog dr. Andrew Snelling in het nieuws omdat hij geen wetenschappelijk onderzoek mocht doen in de Grand Canyon. Uiteindelijk, nadat Alliance Defending Freedom (ADF) voorbereidingen deed om te komen tot een rechtszaak, mocht hij alsnog samples nemen van gesteenten. Intussen zijn we zeven jaar verder. Wat is de status van het onderzoek van dr. Snelling?1
Introductie
Momenteel publiceert de huisgeoloog van Answers in Genesis de resultaten van zijn onderzoek in de Grand Canyon. Het is daarnaast één van de thema’s van de documentaire Mountains after the Flood2 en werd vorige week ook aangehaald door Gerard Peppink in het Nederlands Dagblad.3 Hieronder een overzicht van publicaties in Answers Research Journal.
Answers Research Journal
- Snelling, A.A., 2021, The Petrology of the Tapeats Sandstone, Tonto Group, Grand Canyon, Arizona, Answers Research Journal 14: 159-254. URL: https://assets.answersresearchjournal.org/doc/v14/petrology_tapeats_sandstone.pdf.
- Snelling, A.A., 2021, The Petrology of the Bright Angel Formation, Tonto Group, Grand Canyon, Arizona, Answers Research Journal 14: 303-415. URL: https://assets.answersresearchjournal.org/doc/v14/bright_angel_tonto_group_grand_canyon.pdf.
- Snelling, A.A., 2022, The Petrology of the Muav Formation, Tonto Group, Grand Canyon, Arizona, Answers Research Journal 15: 139-262. URL: https://assets.answersresearchjournal.org/doc/v15/muav_formation.pdf.
- Snelling, A.A., 2023, The Carbon Canyon Fold, Eastern Grand Canyon, Arizona, Answers Research Journal 16: 1-124. URL: https://assets.answersresearchjournal.org/doc/v16/carbon_canyon_fold_arizona.pdf.
- Snelling, A.A., 2023, The Monument Fold, Central Grand Canyon, Arizona, Answers Research Journal 16: 301-432. URL: https://assets.answersresearchjournal.org/doc/v16/monument_fold_arizona.pdf.
- Snelling, A.A., 2024, The Whitmore Helipad Fold, Western Grand Canyon, Arizona, Answers Research Journal 17: 63-192. URL: https://assets.answersresearchjournal.org/doc/v17/whitmore_helipad_fold.pdf.
- Snelling, A.A., 2024, The Matkatamiba Fold, Central Grand Canyon, Arizona, Answers Research Journal 17: 479-611. URL: https://assets.answersresearchjournal.org/doc/v17/matkatamiba-fold.pdf.
Voetnoten
Paralympische Spelen voor wetenschappers
De Paralympische Spelen zijn Olympische Spelen voor mensen met een lichamelijke beperking, visuele beperking en/of licht verstandelijke beperking. Nu ben ik geen sportfanaat en volg het ook niet, maar er bestaan ook Paralympische Spelen voor (gelovige) wetenschappers. Tenminste, als we de column van dr. Jan-Hermen Dannenberg in het Reformatorisch Dagblad van 11 september 2024 moeten geloven.4
Verschil?
Dannenberg memoreert aan een gesprek dat hij jaren geleden had met gerenommeerde wetenschapper. “Het was de tijd dat er nog maar twee smaken waren: schepping of evolutie. Het syncretisme dat Gods scheppende hand de evolutie is, had in Nederland nog geen voet aan de grond gekregen onder christenen.” Dannenberg stelde de vraag of het in het laboratorium uitmaakt dat je uitgaat van schepping of van evolutie (in de zin van Universele Gemeenschappelijke Afstamming). Het was Dannenberg namelijk opgevallen dat ‘er geen enkele op de evolutietheorie gebaseerde wetmatigheid was waarmee ik rekening moest houden bij het ontwerpen en uitvoeren van mijn experimenten’. Collega-promovendi deden dezelfde experimenten, op dezelfde manier en kwamen tot dezelfde resultaten. Deze resultaten werden in dezelfde wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd en op dezelfde wetenschappelijke congressen gepresenteerd. “In deze wereld verwonderden we ons vaak samen over de complexe en tegelijkertijd ingenieuze mechanismen in de cel.”
Antwoord
Dannenbergs collega-wetenschapper vergeleek het met het verschil tussen de Olympische Spelen en de Paralympische Spelen. “Het geloof in God en dat Hij de Almachtige, de Schepper van hemel en aarde is, maakt je blijkbaar tot een kreupele, voor wie er een aparte categorie wetenschapsbeoefening bestaat.” Dannenberg verwijst naar gerenommeerde christelijke wetenschappers in heden en verleden, zoals Kepler of Tour5, die dat beeld toch wat moeten bijstellen. Het geloof in God en Zijn orde in de schepping zijn geen handicap voor wetenschappelijk onderzoek, ‘maar eerder een stimulans (…) om die schepping te onderzoeken’. Er is geen tegenstelling tussen geloof en verstand. “Geloven is niet een sprong in het diepe, maar juist gebaseerd op feiten.” Dat blijkt duidelijk uit Gods Woord, ‘opdat gij gelooft’ zo blijkt uit Johannes 20: 31. “Dat Hij te vertrouwen is in wat Hij zegt over Zijn schepping, over mij en jou en over Wie Hij voor ons wil zijn in Jezus Christus. Gehandicapt of niet.”
Slot
Van harte eens met deze column van Dannenberg. Wie als christen wetenschap bedrijft, verwondert zich over de orde die door de Schepper in Zijn schepping is gelegd. Zijn er dan geen moeilijke vraagstukken? Zeker wel! We hoeven ons echter daardoor geen Calimero-complex aan te praten. In Gods oneindige goedheid zijn er nog wetenschappers die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof.6 Waarom? “(…) opdat zij zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg, en Ik hun ongerechtigheid en hun zonde vergeve” (Jeremia 36:3b, SV). Dat geldt een ieder, wetenschappelijk gehandicapt of niet. Soli Deo Gloria!
Voetnoten
‘Mountains After the Flood’ – Documentaire van ‘Is Genesis History?’ nu volledig te bekijken via YouTube
Vorig jaar verscheen de documentaire ‘Mountains After the Flood‘, een vervolg op ‘Is Genesis History?‘ Vier dagen geleden (26 september 2024) werd de volledige documentaire online gezet op YouTube. Deze documentaire, die vooral gaat over geologie bezien vanuit het klassieke scheppingsgeloof, is de moeite van het kijken waard. Zo is te zien hoe creationisten wetenschap bedrijven en hoe sommige resultaten het naturalistische paradigma uitdagen. Hieronder wordt de video ‘embedded’. De video is helaas niet Nederlands ondertiteld. De video kan gebruikt worden in het Voortgezet Onderwijs als visuele aanvulling op de aardrijkskundeles.7
De documentaire ‘Is Genesis History?’ staat ook online en is hier te bekijken.
Voetnoten
Wetenschap wordt helaas gestuurd door vooroordelen
Het is volgens Gerard Peppink een utopie te denken dat het in de wetenschap nog zou gaan om een waardevrij, objectief debat.
De Nijmeegse filosoof Frank Hartmann bestrijdt terecht de misvatting dat wetenschap en geloof niet zouden samengaan (ND, 6 september). De empirisch-materialistische vooronderstelling van de seculiere wetenschap leidt echter niet slechts tot een misvatting, maar tot een bedenkelijke, dogmatische boycot van serieuze wetenschappers met andere vooronderstellingen. Hun artikelen worden geweigerd in internationale vaktijdschriften. Peer reviews (een methode om de kwaliteit en objectiviteit van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk werk, gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift, te verbeteren, verifiëren of controleren) zijn hierdoor niet mogelijk. Uitgevers worden onder druk gezet. Er wordt gedreigd met ontslag. Financiering wordt stopgezet, vergunningen voor veldonderzoek worden ingetrokken.
Uitgaan van bijbelse chronologie
Zo heeft archeoloog en epigraaf Douglas Petrovich moeten ervaren dat zijn artikelen door vakbladen werden geweigerd, omdat hij uitgaat van de bijbelse chronologie. Hierdoor liep hij ook peer reviews mis. Toen hij vervolgens zijn onderzoeksresultaten in boekvorm liet uitkomen, werd hem verweten dat hij deze niet eerst gepubliceerd had in vakbladen met de mogelijkheid van peer reviews. Zie zijn Origins of the Hebrews uit 2021. Toen Amerikaanse uitgevers een eerder boek van hem (The World’s Oldest Alphabet) hadden geweigerd, moest hij uitwijken naar uitgeverij Carta in Jeruzalem.
De Universiteit van Bazel dreigde moleculair bioloog Peter Borger met ontslag omdat hij enkele artikelen had geschreven voor een creationistisch blad. In het Reformatorisch Dagblad beklaagde hij zich daar eind 2021 over: ‘Een wetenschapper wordt pas serieus genomen als hij de evolutietheorie aanvaardt. En als je er niet in gelooft, en je zegt dit hardop, dan gaat vaak ook de geldkraan dicht. Dan stopt daar je wetenschappelijke carrière. Dat heb ik bij meerdere mensen zien gebeuren.’
Geoloog Andrew Snelling heeft jarenlang moeten procederen om een verlenging te krijgen van zijn vergunning voor onderzoek in de Grand Canyon. Deze was hem aanvankelijk geweigerd omdat hij creationist is. Het is een utopie te veronderstellen dat het in de wetenschap nog zou gaan om een waardevrij, objectief debat. De empirisch-materialistische wetenschap wordt tegenwoordig helaas gestuurd door vooroordeel, geld, eer en macht.
Noot van de redactie: In 2017 werd, over deze laatste kwestie, een persbericht verstuurd namens ‘Logos Instituut’ (zie hier). Later, na voorbereidingen om te komen tot een rechtszaak door ‘Alliance Defending Freedom’ (ADF), bleek dat dr. Snelling alsnog onderzoek mocht doen (zie hier). Dit onderzoek leidde tot een aantal omvangrijke papers in ‘Answers Research Journal’ (ARJ).
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Peppink, G., 2024, Wetenschap wordt helaas gestuurd door vooroordelen, Nederlands Dagblad 80 (21.787): 16 (artikel).
Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie – Reactie op artikel van dr. René Fransen
Op 20 september 2024 werd er een podcast gepubliceerd op de website van het Nederlands Dagblad. Het is de 168ste podcast van ‘Dick en Daniël geloven het wel’.8 In de podcast wordt stilgestaan bij de vraag of de evolutietheorie samen kan gaan met het scheppingsgeloof. Wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg (schrijver van het boek ‘De werken van Zijn handen’) meent dat Universele Gemeenschappelijke Afstamming niet samen kan gaan met het (klassieke) scheppingsgeloof. Systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink (schrijver van het boek ‘En de aarde bracht voort’) meent dat dit wel mogelijk is. Op de inhoud van deze podcast is commentaar geleverd. Bioloog en wetenschapsjournalist dr. René Fransen heeft in een kort artikel gereageerd op een artikel in het Nederlands Dagblad over deze podcast.9
Op de podcast zijn niet alleen negatieve reacties gekomen. Zo reageerde Jan Luiten in het Nederlands Dagblad instemmend. Hij meent dat het theïstisch evolutionisme lijnrecht tegen de Schrift ingaat.10 Dr. René Fransen reageert negatief op het standpunt van ir. Bart van den Dikkenberg. Fransen lijkt in zijn artikel wat gefrustreerd over het feit dat er nog steeds gediscussieerd wordt over de kwestie schepping of (theïstische) evolutie. We volgen hier kort het artikel van dr. Fransen en proberen zo een bijdrage te leveren aan deze discussie.11
Karikatuur
Dat diersoorten door de tijd heen veranderen (‘change over time’) is een geobserveerd biologisch feit. Elke vogelhouder zal dat beamen, zelfs vogelhouders uit bevindelijk-gereformeerde of reformatorische kring. De discussie gaat erover óf die variatie begrenst is óf dat deze variatie uiteindelijk terug te leiden is tot een Universele Gemeenschappelijke Afstamming.12 Christenen die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof zien in dit aanpassingsvermogen van planten- en diersoorten het werk van de Schepper.13 Fransen schetst een karikatuur van het standpunt van ir. Van den Dikkenberg, alsof hij zou willen aantonen dat ‘evolutie’ onhoudbaar is. Dat is niet het geval! Van den Dikkenberg wil met zijn boek aantonen dat het theïstisch evolutionisme onhoudbaar is. De gedachte dat Universele Gemeenschappelijke Afstamming en de christelijke scheppingsleer op een of andere wijze met elkaar te verzoenen zijn. Van den Dikkenberg wil op theologische, filosofische en natuurwetenschappelijke gronden laten zien dat het theïstisch evolutionisme niet houdbaar is. Zijn werk lijkt wel wat op het vuistdikke boek ‘Theistic Evolution: A Scientific, Philosophical, and Theological Critique’, alleen dan vanuit reformatorisch perspectief met aandacht voor de (Nadere) Reformatie.14 De natuurwetenschappelijke discussie tussen de verschillende stromingen is niet óf er evolutie plaatsvindt, maar hóéveel evolutie er plaatsvindt. In de titel van het artikel gebruikt Fransen het woord ‘gewoon’, daarmee wordt m.i. té licht gedacht over de acceptatie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Dit is veelal een proces van járen en gaat gepaard met veel (geestelijk-inhoudelijke) worstelingen.
Gevormd uit sterrenstof
Dr. Fransen memoreert eerst aan zijn eigen positie in het debat en aan het overlijden van Henk Medema. Medema was de uitgever van zijn boek ‘Gevormd uit Sterrenstof’. Het genoemde boek verscheen in 2009, in februari dit jaar was dat 15 jaar geleden.15 Vanuit het klassieke scheppingsgeloof schreef onder andere evolutiebioloog Ruben Jorritsma (MSc.) een recensie voor het Reformatorisch Dagblad.16 Het Darwinjaar was zowel voor creationisten als voor andere stromingen een zeer turbulent discussiejaar.17 Het Darwinjaar 2009 was ook de trigger voor het ontstaan van Weet Magazine, waarvan in 2010 het eerste nummer verscheen. In 2017 verscheen het boek van systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink met als titel ‘En de aarde bracht voort’. Twee maanden later verscheen het boek van oudtestamenticus prof. dr. Mart-Jan Paul met als titel ‘Oorspronkelijk’. Het was een opnieuw een tijd van veel debatten tussen theïstisch evolutionisten en creationisten. Zelf schreef ik, met een negental natuurwetenschappelijke academici, in het Reformatorisch Dagblad een weerwoord tegen de natuurwetenschappelijke kant van het boek van dr. Van den Brink.18 Wat zijn de gevolgen van deze theïstisch evolutionistische opmars? Dat is (nog) niet goed in kaart gebracht, met uitzondering van het onderwijs. Onlangs publiceerde het Nederlands Dagblad een onderzoek naar de evolutieacceptatie op gereformeerde scholen. Onder leerkrachten van orthodox-gereformeerde scholen is de evolutieacceptatie (dus een keuze voor een vorm van theïstische evolutie) gestegen. Onder leerkrachten van bevindelijk-gereformeerde scholen is de evolutieacceptatie gelijk gebleven of zelfs gedaald.19 Of dit ook geldt voor de gereformeerde populatie in het algemeen kunnen we hiermee niet zeggen, maar daar lijkt het wel op. In ieder geval laten bevindelijk-gereformeerden die Universele Gemeenschappelijke Afstamming afwijzen meer van zich horen.20 Qua orthodox-gereformeerden heeft Fransen waarschijnlijk gelijk dat daar de acceptatie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming gestegen is. Dit levert bij sommige docenten een inconsistent wereldbeeld op als het gaat om de zogenoemde menselijke evolutie (zie bespreking van het ND-onderzoek in voetnoot). Bij de evolutieacceptatie is een enkele kanttekening te maken, want er zijn twee kleinere orthodox-gereformeerde kerkverbanden, die binnenkort fuseren, waar de evolutieacceptatie, in de vorm die ik hierboven bedoel, waarbij de evolutieacceptatie laag is.21 Voor reformatorische christenen (ofwel: bevindelijk-gereformeerden) heeft Fransen, vermoedelijk, ongelijk. Dát er af en toe (want het zijn er enkelen (!)) ouderlingen zijn in de Gereformeerde Gemeente die kiezen voor een vorm van theïstische evolutie, is niet nieuw.22
Het valt reuze mee
Hoewel prof. Gijsbert van den Brink nog wel wat lastige punten ziet voor een theïstisch evolutionistische verzoening, meent dr. René Fransen dat het wel ‘reuze meevalt’. In plaats van aan te geven wat die meevallers zijn, meent hij (in het artikel) de theologie te moeten laten rusten. Terwijl dit nota bene het belangrijkste onderdeel is in de huidige discussie. Er zijn creationisten die menen dat de evolutietheorie (in de zin van Universele Gemeenschappelijke Afstamming) redelijk sterke tot sterke papieren heeft, maar die een theologische verzoening daarvan met het klassieke scheppingsgeloof niet mee kunnen maken. Laat je dit theologische onderdeel rusten, dan ga je voorbij aan de kern van deze afwijzing. Fransen wil het opnieuw hebben over de afwijzing door Van den Dikkenberg van ‘evolutie’ en meent dat de wetenschapsjournalist van het RD grote natuurwetenschappelijke fouten heeft gemaakt in zijn boek. Hij verwijst hierbij naar de briefwisseling die hij had via CVandaag23 én de serie artikelen van dr. Gerdien de Jong. Of dát fouten zijn daar wordt over gediscussieerd. Hoewel het belangrijk is dat fouten verbeterd worden, raakt de kritiek niet de kern van het boek. De Jong zou ik willen adviseren om bij de inleiding van het boek te beginnen en dan het boek hoofdstuk-voor-hoofdstuk door te gaan. Niet primair en slechts op zoek naar fouten te gaan (wat wijst op sterke vooringenomenheid), maar aan de strekking en de kern van het betoog van ir. Van den Dikkenberg recht te doen en deze strekking allereerst en allermeest (indien nodig) te bekritiseren. De hoofdvraag óf Universele Gemeenschappelijke Afstamming compatibel is met de christelijke scheppingsleer gaat dr. Gerdien de Jong namelijk vooralsnog uit de weg. Het is natuurlijk prima om kritiek te hebben en alle fouten op te zoeken, daar kunnen we alleen maar winst mee doen. Het is, in mijn ogen en om het boek ‘De werken van Zijn handen’ meer recht te doen, echter beter om een grondslagendebat te voeren.24
Te weinig Bijbelkennis
Dr. Fransen heeft ir. Bart van den Dikkenberg niet juist begrepen toen deze het had over te weinig Bijbelkennis of dat allen die Universele Gemeenschappelijke Afstamming aanvaarden weinig Bijbelkennis zouden hebben. Het gesprek ging over de toekomst. Van den Dikkenberg ziet tanende Schriftkennis in reformatorische kring en vreest dat dit zal leiden tot meer acceptatie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Ik denk dat hij hier een punt heeft. Als er geen Schriftkennis is, staat er niets meer tegenover Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Als ik voor mijzelf spreek wijs ik UGA niet af omdat het slechte natuurwetenschap is, of omdat we een beter natuurwetenschappelijk alternatief hebben, maar omdat het in strijd is met de Gods openbaring in Zijn Woord.25 De theologische of Schriftuurlijke redenen om UGA af te wijzen vallen, bij gebrek aan Schriftkennis, weg. We zien over het algemeen dat hoe getrouwer aan de Schriftgegevens, hoe meer men afwijzend staat tegenover moderne hermeneutiek. Wonen in en leven vanuit (de God van) het Woord is daarom uiterst belangrijk.
Citaat Van den Brink
Vrijwel aan het einde van het artikel gebruikt dr. Fransen een citaat van dr. Gijsbert van den Brink. Volgens de systematisch theoloog tillen creationisten te zwaar aan de letterlijke tekst van Genesis. Daardoor doen zij geen recht aan de aard van Genesis, aldus de theoloog. “Elk detail moet precies kloppen zoals het daar staat, anders schrikt men en valt het geloof om. Als je je in zoveel kronkels moet wringen om eruit te komen, dan zou ik denken: misschien zou je de tekst anders moeten lezen.” Het is jammer dat Van den Brink in deze podcast vervalt in karikaturen hoe reformatorische creationisten Genesis zouden lezen. In de podcast begon Van de Brink correct. Hij gaf aan dat er in Genesis een historische laag te zien is en een geestelijke laag. Dat zou iedere reformatorische creationist de theoloog vermoedelijk nazeggen. De Bijbel is geen geschiedenisboek maar een geestelijk boek, het levende Woord. Vervolgens pelt hij de historische laag los van de geestelijke laag, dat lijkt mij incorrect. De verschillende betekenissen van een tekst houden verband met elkaar. We geloven in een historische Adam en we moeten (door de genadige werking van de Heilige Geest) allemaal Adam voor God worden. Het ene kan niet los van het andere gezien worden. Van den Brink steekt bovendien negatief in. Elk detail zou, volgens hem, precies moeten kloppen (ten opzichte van wat?). Laten we het omdraaien. We vertrouwen het Schriftwoord, waarvan ieder detail waardevol is, omdat het Gods Woord is. Hoe, en op welke wijze, dan ook klopt het Schriftwoord met Zijn heilige bedoelingen. Er zitten zoals dr. Van den Brink zegt inderdaad meerdere lagen in de tekst, maar dat geeft nog geen ruimte om de historische laag over te slaan. Integendeel, iedere betekenis is belangrijk. Natuurlijk moet een betekenis niet geforceerd aan een Bijbeltekst worden opgedrongen. Dat laatste was de zorg die de, onder reformatorische christenen bekende, Wilhelmus à Brakel (1635-1711) had bij de meervoudige Schriftzin.26 Wie beweert dat reformatorische creationisten slechts hameren op de historische laag heeft nog nooit een karakteristieke bevindelijk-gereformeerde preek gehoord.
De verschillende lagen zijn complementair en moeten niet, zoals Van den Brink lijkt te doen, tegen elkaar uitgespeeld worden. De historische laag sluit de geestelijke laag niet uit, en andersom sluit de geestelijke laag de historische laag niet uit. Vaak is er eenzijdigheid te zien bij theïstisch evolutionistische theologen en worden lezers voor een vals dilemma van of-of geplaatst. In gesprekken met theïstisch evolutionistische theologen (of hen die daar tegenaan schuren) pleit ik altijd voor een complementaire benadering van Genesis. Waarbij, uiteraard, het literair-historische niet gebagatelliseerd wordt, maar voorop komt. Het geldt ook dat als we alleen een historische laag belijden we ‘gewis verloren’ gaan, omdat het Woord niet óók verinnerlijkt en geestelijk gelezen is. Of zoals de Duitse priester Angelus Silesius (1624-1677) schreef: “Wär Christus tausendmal in Bethlehem geboren, und nicht in dir, du bleibst doch ewiglich verloren!”27 Een reformatorisch-creationistische lezing, waarbij meerdere lagen worden onderscheiden, sluit aan bij de kerk der eeuwen en doet het meeste recht aan de Bijbeltekst. Zo is de zogenoemde Moederbelofte in Genesis 3:15 én werkelijk uitgesproken door God naar Adam en Eva, én een boodschap van zonde en genade, én een adventsbelofte van de Komende. Juist doordat reformatorische creationisten meerdere lagen herkennen, is het verwijt van ‘slechts letterlijk lezen’ een karikatuurbeeld.28 Een theïstisch evolutionistische lezing van Genesis leidt in mijn ogen tot eenzijdigheid, omdat het koste wat het kost (vanwege onschendbaarheid van UGA) het literair-historische karakter van Genesis weg wil verklaren of anders wil interpreteren. UGA is daarmee de hermeneutische sleutel geworden.29
Van den Brink gaf terecht aan dat Genesis 1 een prachtige literaire compositie kent. Maar deze prachtige literaire compositie is niet in strijd met de historische laag. Van den Brink stelt de luisteraar van de podcast voor een vals dilemma, alsof je zou moeten kiezen tussen verheven proza en historiciteit. Dit is niet strijdig met elkaar en kan complementair gezien worden. Dr. Gert van den Brink (van de HHK) liet onlangs weten dat dit samen kan gaan.30 De gedachte dat het genoemde parallellisme in Genesis én historiciteit wél naast elkaar kunnen bestaan is niet iets nieuws onder bevindelijk-gereformeerden. Ter voorbeeld: ds. Moerkerken, ondertussen emeritus-predikant in de Gereformeerde Gemeente, belijdt een zesdaagse schepping (bijv. in ‘Diepten der zee’31) én verwijst in één van zijn werken naar de genoemde literaire compositie (bijv. in ‘Dictaat Schriftgegevens’32). De schepping heeft in zes werkdagen plaatsgevonden én de tekst kent een prachtige literaire compositie. Dát doet de Schriftgegevens veel meer recht én zo vervallen we niet in eenzijdigheden.
Natuurwetenschappelijke kronkels
Volgens Fransen moet Van den Dikkenberg ook ‘onze kennis over de geschiedenis van het leven op aarde’ in veel kronkels wringen. De bioloog en wetenschapsjournalist onderbouwt verder niet waarom Van den Dikkenbergs visie een ‘wringen’ in ‘kronkels’ is. We kunnen elkaar natuurlijk zonder onderbouwing beschuldigen van ‘kronkels’, maar helpend voor de discussie is dat niet.
Ten slotte
Dr. René Fransen heeft commentaar geleverd op de podcast. Hij lijkt wat teleurgesteld en/of gefrustreerd te zijn dat er nog steeds mensen zijn die Universele Gemeenschappelijke Afstamming afwijzen. Een twitteraar merkte op dat Fransen in zijn betoog vooral aangeeft: ‘ik heb gelijk en Bart heeft ongelijk’. Vanwege het ontbreken van goede onderbouwing lijkt het daar inderdaad op. Het was beter geweest dat Fransen niet slechts wat losse citaten uit een artikel over de podcast aangehaald heeft, maar de podcast in zijn geheel bekritiseerd en beluisterd zou hebben. Ik blijf het een bijzondere gang van zaken vinden dat er, met alle respect, elke keer met losse flodders wordt geschoten. Als we een boek, artikel of podcast bekritiseren laten we dan op z’n minst ook het kernpunt daarvan meenemen. Dat is in dit geval niet de vraag hoe Castorocauda33 of Volaticotherium (twee Mesozoïsche zoogdierachtigen) worden ingedeeld, maar óf theïstische evolutie houdbaar is in theologisch, filosofisch en wetenschappelijk licht.
Voetnoten
Verheven proza en een historisch verslag – Genesis als historie
Vraag
Ik heb een vraag over Genesis 1 en 2. Niet over evolutie, waar het tegenwoordig nogal vaak over gaat; maar een m.i. veel belangrijker vraag. Het gaat er namelijk over dat ik Genesis 1 en 2 graag als historie wil zien, maar tegelijkertijd lijken er tegenstrijdigheden te zijn. In Genesis 2 (vanaf vers 4) wordt namelijk eerst de mens geschapen en dan pas komen er planten en dieren. Als er vervolgens onder de dieren geen hulp voor de mens gevonden wordt, wordt de vrouw geschapen. In Genesis 1 worden eerst de planten en de dieren geschapen en dan pas de mens (man en vrouw, zoals het er staat lijkt daar niet veel tijd tussen te zitten). Zoals het in de Statenvertaling vertaald is, lijken beide hoofdstukken goed bij elkaar te passen. Maar het schijnt een onwaarschijnlijke vertaling te zijn door de eerste verzen steeds met “had” te vertalen. In bijvoorbeeld de NBV is dat anders en, zegt men, beter vertaald. Verder is er in 1:1-2:3 steeds sprake van God en in 2:4-25 steeds van HEERE God. Er lijkt dus sprake te zijn van twee verschillende verhalen die later bij elkaar gevoegd zijn. Wat moet ik hier mee? Kan ik deze hoofdstukken nog wel lezen als historie? Maar ja, wat lees je dan nog wel als geschiedenis? Maar misschien moet ik zulke geschiedenis wel anders lezen en niet zo met een modern westers hoofd. Maar ja, hoe dan?
Antwoord
God gaf ons twee “boeken”: het boek van de bijbel en het boek van de natuur (NGB 2). In beide gevallen is het soms niet eenvoudig om zonder interpretatiefouten te lezen. Daarom zijn en blijven er verschillen bestaan onder bijbelgetrouwe christenen, ook in de wijze waarop we Gen. 1-2 moeten lezen. Dat vooraf.
Jouw vraag is, of Gen. 1-2 als geschiedenis moeten worden opgevat. Wat bedoelen we echter met ‘geschiedenis’? In het gewone taalgebruik is ‘geschiedenis’ een verslag van gebeurtenissen, waarvan de auteur meent dat ze hebben plaatsgevonden. Of dit verslag compleet is, onpartijdig, al of niet geïnspireerd, in strikt chronologische volgorde, en of de historische beschrijving wel of niet in beeldende taal gebeurt – dat zijn zaken die los staan van de vraag of de auteur de intentie had om een historisch verslag te geven, danwel een mythologisch verslag.
Vanuit het gehele boek Genesis is het duidelijk dat de auteur een historisch verslag wil geven (niet een mythologisch verslag): hij schrijft over de aartsvaders, de komst in Egypte enzovoorts. Die gebeurtenissen worden verbonden met de vroegste geschiedenis. Dit alles wordt beschreven in verhalend proza; Gen. 1:1-2:3 is inderdaad geschreven in verheven proza – maar daaruit volgt bepaald niet dat het dús niet om een historisch verslag zou gaan!
Binnen de overtuiging dat het dus wel degelijk om een historisch verslag gaat, verschillen de bijbelgetrouwe uitleggers vervolgens behoorlijk. Sommigen denken aan gewone dagen (24 uur), anderen aan geologische tijdperken; sommigen spreken over “Gods werkdagen” (analoog aan onze werkdagen), weer anderen menen dat de schrijver de week als literair raamwerk gebruikt alsof het een werkweek is, zonder de bedoeling te hebben om chronologische informatie door te geven. Maar al deze meningen kunnen samengaan met de overtuiging dat het gaat om een historisch verslag en niet om een mythologisch verslag.
In Gen. 2:4 begint een nieuwe fase in het boek (“dit zijn de geboorten…”, een uitdrukking die nog 10 keer zal worden herhaald). Vanaf hier wordt beschreven hoe de aanvankelijke harmonie verandert in chaos. Er wordt, na de panoramische blik van hoofdstuk 1, ingezoomd op Adam en Eva. Hoewel anders van taal en toon, is er niets in dit gedeelte dat het voorgaande hoofdstuk weerspreekt.
In hoofdstuk 1 stond Gods grootheid centraal, in zijn scheppende kracht. Vanaf 2:4 staat zijn persoonlijke en relationele omgang met de mens centraal, vandaar de toevoeging van de naam Heere. De suggestie dat de NBV met de onvoltooid verleden tijd een betere vertaling zou hebben geleverd dan de SV die de voltooid verleden tijd gebruikt, wordt veeleer ingegeven door iemands eigen theologische opvattingen dan door de grondtekst zelf.
Deze gastbijdrage is met toestemming van de redactie overgenomen van de website Refoweb. Het originele artikel is hier te vinden.
Graag Puttervriendelijk beheren
Op 6 augustus reed ik vanuit Zuid-Holland naar mijn geboorteplaats Zuilichem in de Bommelerwaard. Het was prachtig weer, zonnig en warm. Onderweg daarom een keer gestopt. Naar buiten, waar de vogels fluiten! Ik kwam terecht bij de ingang van het fietspad Munnikenland. De kleiberm was rijk aan fraaie, hoge, pluizige distels.
Lopend op het fietspad kreeg ik een handvol Putters langdurig van dichtbij te zien! Op de foto ziet u er één van. Een kleurrijke vogel: gezicht rood, verder een zwart-witte kop, zwarte vleugel met gele vleugelstreep en ook nog wat bruin. Een ongelooflijk bijzondere kleurencombinatie! Zo fleurig lopen wij er nooit bij.
Putters eten voornamelijk rijpe en onrijpe zaden van planten als distels, zonnebloemen en paardenbloemen (allemaal composieten). Ze zijn met hun spits-driehoekige snavel meesters in het eten van distelzaden. Weten de pluizige zaadjes te ontpluizen om ze daarna naar binnen te werken. Wie de kleine zaden niet eert…
Geniet u van de Putter op de foto? De soort is, nogmaals, vrijwel geheel afhankelijk van zaden. Putters zijn in ons Rivierengebied regelmatig te horen of te zien. Gedraag u daarom niet stekelijk jegens met name distels! Kunt u distels niet luchten of zien? Weet dat onderzoek heeft uitgewezen dat het overgrote deel van de zaden in een cirkel van 20 tot 40 meter rond de distelhaard af valt. Van problemen op grotere afstanden lijkt dus geen sprake: geen graslanden vol distelsl Voer daarom zo veel mogelijk een Puttervriendelijk beheer op de grond u toevertrouwd!
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Graag Puttervriendelijk beheren, Het GemeenteNieuws 23 (38): 9.
Een oud heelal vs oude schrijvers als reactie op een ND-podcast – Reactie op berichten van Gerco Wolfswinkel
Op 20 september 2024 werd er een podcast gepubliceerd op de website van het Nederlands Dagblad. Het is de 168ste podcast van ‘Dick en Daniël geloven het wel’.8 In de podcast wordt stilgestaan bij de vraag of de evolutietheorie samen kan gaan met het scheppingsgeloof. Wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg (schrijver van het boek ‘De werken van Zijn handen’) meent dat Universele Gemeenschappelijke Afstamming niet samen kan gaan met het (klassieke) scheppingsgeloof. Systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink (schrijver van het boek ‘En de aarde bracht voort’) meent dat dit wel mogelijk is. Op de inhoud van deze podcast is commentaar geleverd. Op het commentaar van Gerco Wolfswinkel (via ‘X’) wil ik in deze reactie reageren.34
Gerco Wolfswinkel, oud-ouderling in een Hervormde Gemeente (PKN), heeft een draadje van acht berichten op ‘X’ geschreven. Hierin geeft hij aan het niet eens te zijn met de wetenschapsjournalist. Hij licht zijn gedachten toe in een zevental tweets. Na doorvragen volgden nog enkele tweets. Graag reageer ik op zijn commentaar. Aan te raden is om de bovengenoemde podcast te luisteren.
Enorme natuurwetenschappelijke ontwikkelingen
Wolfswinkel vond het verhaal van ir. Van den Dikkenberg tegenvallen. Wat viel er tegen? ‘Dat hij zich beriep op schrijvers uit de Reformatie en Nadere Reformatie en hun Bijbelinterpretatie’. Volgens Wolfswinkel zijn er na die tijd (dus van de (Nadere) Reformatie) ‘enorme ontwikkelingen geweest’ in de kosmologie. Als voorbeeld geeft hij de zwaartekrachtwet, relativiteitstheorie en kwantummechanica. Hier slaat Wolfswinkel de plank mis. Van den Dikkenberg had het in de podcast niet over deze natuurkundige zaken. De interviewers wilde immers niet zo diep gaan. Wat logisch is, anders zou de materie luisteraars al snel boven de pet gaan. Het ging in de podcast wel over hermeneutiek en Schriftgezag. Die onderwerpen kunnen op eigen inhoud besproken worden. Tenzij je wil dat bovengenoemde natuurkundige theorieën een raster vormen waardoor de Schrift gelezen zou moeten worden. In mijn ogen overvraag je dan de Schrift. Het is maar goed dat de Schrift niet zo’n wetenschappelijk handboek is. Het doet de podcast geen recht als de gedachten van ir. Van den Dikkenberg platgeslagen worden als slechts ‘een beroepen op oude schrijvers’. Ja, een beroep op oude schrijvers is belangrijk. Nee, niet vanwege het debat over natuurwetenschappelijke data, maar veeleer vanwege de grondslagendiscussie.35 Namelijk hoe lezen we de Schrift en welke plaats heeft de rede (rationaliteit, ons denken) en de empirie (waarnemingen) in het debat?
Enorm oud heelal
Volgens Wolfswinkel is het heelal enorm oud en is daar ‘overweldigend bewijs’ voor. Hij ziet een probleem voor de oude schrijvers, want deze hadden ‘daar geen weet van’ en hoefden daar ‘dus ook niet mee (…) te dealen’. Het ‘overweldigend bewijs’ wordt door veel creationistische astrofycici betwijfeld en er worden natuurwetenschappelijke alternatieven bedacht die op z’n minst een andere interpretatie van de data voorstellen. De genoemde oude schrijvers hadden zeker wel weet van een ‘oud heelal’. In sommige van hun boeken wordt een eeuwig heelal bestreden. Per definitie verbleekt hier de huidige 13,82 miljard jaar bij. Om het betoog kracht bij te zetten verwijst Wolfswinkel naar een artikel van astrofysicus prof. dr. Heino Falcke.36 Falcke heeft dit artikel geschreven, naar aanleiding van mijn opmerkingen dat hij vrij weinig kennis liet zien van creationistische theorieën. Hij deed toen betreffende het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal alsof een volwassen schepping de enige verklaringsmogelijkheid was vanuit creationstische zijde. Dit schreef ik naar aanleiding van zijn presentatie voor publiek van de Evangelische Hogeschool.37 Falcke is een sympathieke en erudiete man (zeker als het gaat om de naturalistische kosmologie), maar mijn bezwaar blijft nog steeds staan: Falcke heeft zich niet (diepgaand) verdiept in creationistische theorieën over het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal.38 Hij kan derhalve niet als bron gebruikt worden om creationistische gedachten over een jong(er) heelal te bestrijden.39 Het is overigens bijzonder dat Wolfswinkel komt met dit voorstel. In het boek van ir. Van den Dikkenberg worden maar liefst drie hoofdstukken gewijd aan (bezwaren tegen) de naturalistische kosmologie: hoofdstuk 10-13. Mogelijk kan en wil Wolfswinkel deze hoofdstukken lezen en zijn inhoudelijke bezwaren kenbaar maken.
Studerende jongeren
De zorg dat studerende (reformatorische) jongeren onvoldoende weerbaar zijn aan de universiteiten wordt door iedereen gedeeld. Wolfswinkel schetst echter een karikatuurbeeld als hij schrijft: “Luister niet naar je professor die de foto’s van de Webb telescoop met het bewijs in zijn hand heeft, maar naar deze schrijver uit 1720”. Alsof ir. Van den Dikkenberg zo’n antwoord zou geven aan een student die met een serieuze vraag komt. Het tegendeel is zelfs waar. Bioloog dr. René Fransen meende ook resultaten van JWST aan te kunnen dragen tegen het klassieke scheppingsgeloof. Het antwoord van ir. Van den Dikkenberg zegt ons genoeg over hoe deze wetenschapsjournalist om zou gaan met een vragen van studerende jongeren rond de resultaten van deze telescoop.40 Graag verwijs ik in deze bespreking ook naar een lezing en paper van astrofysicus dr. Jason Lisle, die uitgaat van het klassieke scheppingsgeloof, over JWST (zie voetnoot).41 In zijn laatste tweet van de serie verwijst Wolfswinkel naar de artikelenserie van evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong. Op deze verwijzing kom ik kort terug in een bespreking van het artikel van dr. René Fransen over de bovengenoemde podcast.42 In ieder geval zijn de reacties van De Jong, die ergens halverwege het boek beginnen en een enkele paragraaf bespreken, geen ‘grondige en systematische’ (Wolfswinkel) aanpak van ‘De werken van Zijn handen’. Het zou daarnaast goed zijn om hier hoor-en-wederhoor toe te passen. Ir. Bart van den Dikkenberg komt zelf ook met een reactie.
Ten slotte
Het zou goed zijn dat de heer Wolfswinkel het boek van ir. Van den Dikkenberg zelf grondig zou lezen voordat hij commentaar heeft op het standpunt van de auteur. Niet om zich te laten overtuigen, als eenmaal een standpunt is ingenomen zal daar moeilijk van losgekomen kunnen worden, maar wel om de uitspraken in de ND-podcast in context te zien. Het boek ‘De werken van Zijn handen’ is ook niet onfeilbaar en Van den Dikkenberg is (net als alle andere mensen) geen wandelend orakel. Het zou de discussie in ieder geval wel eerlijker laten verlopen als de opponent volledig recht gedaan wordt (dat blijft een goede uitdaging voor alle kanten van het discussiespectrum). Commentaar, zelfs op het vluchtige ‘X’, gaat al snel een eigen leven leiden. Ik haast mij te zeggen dat het prima is om kritische noten te plaatsen. Wat verkeerd of ongenuanceerd is, dient aangestipt en verbeterd te worden.
Voetnoten
Natuurwetten als fingerprint van God?
Waarom zijn de natuurwetten zoals ze zijn? Een vraag die al vele malen gesteld is, en waarop diverse antwoorden worden gegeven. Vaak hoor je de naturalistische opvatting, dat de natuurwetten slechts de huidige vorm kunnen hebben omdat anders de kosmos (in de aan ons bekende vorm) niet zou bestaan. Anderen beweren dat deze wetten ‘tussen onze oren’ zitten: de wetenschappers hebben ze zelf geconstrueerd om daarmee de waargenomen verschijnselen te kunnen beschrijven. Vanuit christelijk oogpunt is er misschien nog iets anders te zeggen?
Er is discussie over de vraag of de natuurwetten aan de basis van de vorming van de kosmos liggen, of andersom. Maar wie Gods Woord recht wil doen kan niets met beweringen als: “God had geen keus toen Hij de wereld schiep” – à la Stephen Hawking. God is de (vrij)Machtige, Transcendente, Die alles wat wij mensen kunnen beredeneren ver te boven gaat. Wetenschappers moeten voortdurend eraan herinnerd worden dat zij ‘gevangen’ zitten in de beelden en termen die aan de ervaring zijn ontleend: krachten, deeltjes, interacties. In feite hebben we het dan over verschijnselen op nano-niveau, om het zo maar te zeggen, die we willen verklaren of beschrijven in termen die hun equivalent hebben in onze dagelijkse ‘macro’-wereld. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de atoomtheorie, waarin men een atoom wilde zien als een miniatuur-zonnestelsel, waarin elektrische krachten zorgen voor de aantrekking tussen de kern en de daaromheen draaiende elektronen. Natuurkundigen hebben al lang in de gaten dat dit maar tot een bepaalde grens mogelijk is. Of zelfs dat we een common sense-benadering maar helemaal kunnen vergeten, omdat deze een dieper inzicht in de weg zou staan. Een klein kind zou, zoals ik zelf destijds heb gepresteerd, kunnen denken dat de hemel zijn kleur heeft gekregen door een schilder die met een pot blauwe verf aan de slag is gegaan. Een volwassene kan om die kinderlijke gedachte glimlachen, omdat hij weet dat er meer geavanceerde pogingen zijn gedaan om het blauw van de lucht te verklaren. Toch moeten we beseffen dat een fysische benadering met begrippen als ‘golflengte’ en ‘lichtverstrooiing’ ook tegen een grens kan aanlopen. Men probeerde ooit een blindgeborene duidelijk te maken hoe helder het licht van de zon is. Na vele vergeefse pogingen riep hij tenslotte uit: “Nu begrijp ik het: het is als het geluid van een grote bazuin!” Bij dit voorbeeld (van de Schotse prediker Erskine) is commentaar overbodig. We kunnen nu eenmaal niet denken of spreken in termen die niet tot onze ervaringswereld behoren.
Filosofen hebben erop gewezen dat het menselijk verstand zich graag bemoeit met zaken die de rede overstijgen. Natuurlijk maakt dit tegelijk ook de grootheid van de rede (en daarmee van zijn Schepper) uit: men kan het zintuiglijke nu eenmaal niet als ‘grens van het weten’ accepteren. Daar is niets mis mee, maar zodra men de op basis van waarnemingen verkregen kennis – beter: verzameling van opinies – gaat verabsoluteren is er een probleem. Je kunt dan beschouwingen tegenkomen, waarbij hedendaagse inzichten als een ‘mal’ over gebeurtenissen in het verleden worden gelegd. Het vermaarde ‘onzekerheidsprincipe’ van Heisenberg bijvoorbeeld laat enorme energiefluctuaties toe, als de daarvoor beschikbare tijd maar klein genoeg is. En in de ogen van sommige wetenschappers heeft dat de mogelijkheid geschapen (!) tot de vorming van de kosmos. Nietwaar: snel kattenkwaad uithalen als oom agent even niet kijkt. Bovendien heeft de geschiedenis meermalen laten zien dat een nieuwe ontwikkeling in korte tijd tot geheel andere inzichten kan leiden. Denk aan de gravitatietheorie van Newton, de relativiteitstheorie van Einstein, de kwantummechanica en, heel recent, de visie van Erik Verlinde op de zwaartekracht. Dat alles moet ons bescheiden maken.
God en de natuurwetten
Niemand kan ontkennen dat de schitterende harmonie die de wetten van de natuurkunde in het heelal ‘ten gehore brengen’ overduidelijk de suggestie van ‘ontwerp’ meebrengt. Zelfs de bekende natuurkundige Paul Davies komt tot de conclusie dat “de indruk van ontwerp overweldigend is”.1 Hiertegen wordt vaak geargumenteerd dat dit een schijnindruk is: als alle wetten en natuurconstanten niet zo waren zoals ze zijn, dan zouden wij eenvoudigweg niet bestaan en dus ook niet deze prachtige orde in de kosmos kunnen waarnemen. Een christen weet dat God de Schepper en onderhouder van het heelal is. Zonder de samenwerking van de door God gewilde natuurwetten zou de kosmos niet bestaan of ineenstorten. Daarbij moeten we meteen alle speculaties vermijden: of deze wetten al vanaf het eerste begin hebben bestaan of dat er in dit opzicht een zekere ‘evolutie’ is geweest. Men stelt wel eens de vraag: Kunnen we Gods hand zien in de natuurwetten? Misschien is het beter deze vraag om te keren tot een (geloofs)uitspraak: De natuurwetten zijn in Gods hand!
Het leggen van een verbinding tussen de natuurwetten en het Godsbestaan is niet iets van lang vervlogen tijden. De eerder genoemde Paul Davies heeft zich met dit thema diepgaand beziggehouden. Ruim een halve eeuw geleden (1951) werd door Paus Pius XII op een congres van wetenschappers betoogd dat de ware wetenschap, naarmate zij verder voortschrijdt, steeds meer van God gaat ontdekken – alsof God staat te wachten achter elke deur die de wetenschap opent. We moeten deze uitspraak zien in het licht van de (destijds) vrij recente ontdekking van het ‘uitdijend heelal’. De Belgische priester-fysicus Georges Lemaître had in 1931 gesteld dat dit niet veel anders kon betekenen dan dat het heelal ooit als een ‘oeratoom’ is begonnen en dat tijd en ruimte zijn ontstaan bij het uitdijen daarvan. Zijn tegenstanders brachten soms het argument naar voren dat Lemaître, vanwege zijn katholieke achtergrond, bezig was de natuurwetenschap te misbruiken. Immers, de overtuiging dat ‘alles een begin’ moet hebben gehad zou prachtig kunnen dienen als ‘bewijs’ voor het Bijbelse scheppingsverhaal. Lemaître was daarvan bepaald niet gecharmeerd; hij maakte duidelijk dat een bewering als: “er is een schepping uit het niets geweest” niet tot het terrein van de wetenschap behoort, maar tot dat van de religie, filosofie en wereldbeschouwing.
Er waren overigens ook andere, zuiver natuurwetenschappelijke, bezwaren tegen de visie van Lemaître. Astronoom Fred Hoyle, die tegen de theorie van het uitdijend heelal opponeerde, sprak rond 1950 spottend over de ‘Big Bang’, de term die tot op de dag van vandaag heeft weten te overleven. Pius XII wilde in zijn rede voor de Pauselijke Academie van Wetenschappen duidelijk maken dat de scheppingsgedachte volkomen verenigbaar is met de toenmalige stand van het natuurwetenschappelijk onderzoek. Sterker nog: “Dit is het antwoord dat we van de wetenschap verwachten”. Naar aanleiding hiervan is scherp, maar terecht, opgemerkt dat wie zoiets uitspreekt óf geen benul heeft van wat een natuurwetenschapper doet óf niet het minste besef heeft van de transcendentie, het alle menselijk begrip overstijgende, van de eeuwige God.2 Geen wonder dat Lemaître pogingen heeft gedaan om het Vaticaan ervan te overtuigen dat het onterecht en zinloos is de resultaten van zijn onderzoekingen met de religie te verbinden.
Al is het wetenschappelijk onmogelijk om uit de harmonie in de natuurwetten het Godsbestaan af te leiden, omgekeerd is wel gesuggereerd dat de aanwezigheid van God zou kunnen blijken, wanneer aantoonbaar de natuurwetten worden ‘opzijgezet’. Je kunt daarbij denken aan de wonderen die in de Bijbel worden beschreven, zoals de doortocht door de Schelfzee, het manna in de woestijn, de koperen slang, de maagdelijke geboorte en de genezingen door Jezus. Maar ook hier zijn door sommigen natuurlijke verklaringen voorgesteld, zodat het ‘wonder’ slechts zou inhouden dat het om een voor de waarnemer volkomen onverwachte gebeurtenis gaat, terwijl tegelijkertijd geen enkele fysische wet wordt geschonden. De dood van Uzza na het aanraken van de heilige ark (2 Sam. 6) is wel eens verklaard door een zware elektrische schok ten gevolge van Sint-Elmusvuur. Er is gepoogd om de genezing van een blinde door Jezus te verklaren met de zogeheten ‘staarsteek’, waarmee de troebele lens wordt weggeduwd, zodat deze onder in de oogbol komt te liggen. Zelfs is de geboorte van Jezus Christus beschouwd als een zeer uitzonderlijk geval van parthenogenese (maagdelijke voortplanting), waarbij dan nog ‘slechts’ onderzocht moet worden waarom Maria geen dochter baarde… Maar genoeg: er wordt duidelijk een grens overschreden als we op deze wijze de Bijbelse wonderen leggen op het ‘procrustesbed’ van de menselijke rede.
Anderzijds zijn er gevallen waarin de Bijbel zelf aanwijzingen geeft. God gebruikte een oostenwind om de sprinkhanen over Egypte te brengen én om de Schelfzee droog te maken (Ex. 10 en 14). Het passeren van de Jordaan door de Israëlieten onder leiding van Jozua kan goed worden verklaard door een blokkade van de rivier. In Jozua 3 wordt beschreven hoe het water ter hoogte van de stad Adam (het huidige Damiyeh, een grenspost met Jordanië) werd tegengehouden, zodat de Jordaan over zo’n dertig kilometer droog kwam te staan. In feite heeft hier de wet van de zwaartekracht enkele malen zijn werk gedaan: bij de instorting van de rivieroevers bij Adam én bij het leegstromen van de Jordaan in de Dode Zee. Dit verschijnsel heeft zich in het verleden meerdere malen voorgedaan, onder andere in 1927 na een aardbeving. Betrekken we er nog Psalm 114 bij (“De bergen sprongen als rammen”), dan is het duidelijk dat een aardbeving als natuurlijke (‘tweede’) oorzaak niet behoeft te worden uitgesloten.
Kunnen we de aanwezigheid van God afleiden uit de natuurwetten? Misschien dat je als overtuigd christen geneigd bent te wijzen op de prachtige structuren in onze kosmos, de indrukwekkende toepasbaarheid van de wiskunde in het onderzoek naar de wetmatigheden in de natuur. Elke wetenschapper kan zaken noemen die hem fascineren: de verbazende schoonheid van de wetten van zwaartekracht, elektriciteit en magnetisme. Vaak is aandacht gevraagd voor de wel zeer bijzondere eigenschappen van water, de vloeistof die zo belangrijk is voor het leven. Er is meer dan eens gewezen op het feit dat de wetmatigheden in de natuur toegesneden lijken te zijn op het in stand houden van het heelal en het voortbrengen en onderhouden van het leven. Ook de seculiere wetenschapper zal dit erkennen. Toch moeten we voorzichtig zijn. Is het niet een arrogante veronderstelling dat de mens, een wezen dat zelf deel uitmaakt van de schepping, in staat zou zijn de fingerprint van God te ontdekken door wetenschappelijk onderzoek? Er is immers geen ‘Archimedisch punt’ dat de mens kan betrekken, om van daaruit eens alles grondig te bestuderen en tot verregaande conclusies te komen.
Om deze stelling verder te onderbouwen wil ik nog een aantal zaken benoemen. Ten eerste: de 14e-eeuwse filosoof Willem van Occam heeft duidelijk gemaakt dat de mens bij het uitdrukken van wetmatigheden (in woorden) minimaal twee stappen van de werkelijkheid is verwijderd. Wat de onderzoeker waarneemt moet eerst nog een indruk of begrip in de geest vormen, voordat dit in woorden kan worden omgezet. In het licht van de moderne wetenschap kan er zelfs een extra stap worden toegevoegd. Regelmatig wordt erop gewezen dat niet elke waarneming als identiek met een ‘feit’ kan worden beschouwd. Als je een flits ziet, wil dat niet zeggen dat er ook werkelijk licht aanwezig is; misschien heeft een collega je per ongeluk met zijn elleboog in het oog geraakt.
Deze overweging heeft ertoe geleid dat men in de vorige eeuw steeds meer is gaan spreken over het ‘correleren van waarnemingen’ bij natuurwetenschappelijk onderzoek. Bondig gezegd: men streeft niet naar verklaring van feiten, maar naar beschrijving van observaties. De formuleringen zijn behoedzamer geworden. De bekende auteur Clifford Pickover beschouwt de natuurwetten als “het raamwerk waarbinnen de verschijnselen worden verkend”.3 Ik heb, eerlijk gezegd, wel minder bescheiden uitspraken ontmoet. Kortom, we ontwaren tekenen, die veelbelovend zijn. Ad Lagendijk zegt in zijn bekende inaugurele rede “De arrogantie van de fysicus” (1989): “Het zoeken naar antwoorden op de ultieme vragen behoort niet tot het domein van de natuurkunde (…) Blijkbaar kost het de fysici veel moeite om deze vorm van impotentie te accepteren.” Om zijn argumenten kracht bij te zetten citeert hij Wittgenstein: “Aan de gehele moderne wereldbeschouwing ligt de dwaling ten grondslag dat de zogenaamde natuurwetten de verklaringen van de verschijnselen zouden zijn.” En Gilbert Lewis zet ons aan het denken: “Om een wet van de natuurkunde een natuurwet te noemen, is wetenschappelijke arrogantie!”
Ook de christen-wetenschapper kan niet om deze uitspraken heen. Sterker nog, juist hij zou terdege doordrongen moeten zijn van zijn onwetendheid en beperktheid als gevallen zondaar. Dat alleen al zou hem moeten weerhouden van overhaaste gevolgtrekkingen. Bekend is de metafoor van de legpuzzel. Stel dat je over alle stukjes van de puzzel zou beschikken, maar dat je het ‘deksel’ niet in bezit hebt, dus in het ongewisse bent betreffende de voorstelling die eruit zou moeten komen. Zoiets is: natuurwetenschap bedrijven. Maar dan wel met enkele restricties. Allereerst kan men nooit alle puzzelstukjes bij elkaar zoeken; de geschiedenis van de wetenschap leert immers dat elk ‘opgelost’ probleem ons weer voor vele nieuwe raadsels zal stellen. Ten tweede: zelfs al zou het huzarenstuk geleverd worden dat men de legpuzzel kan oplossen (dus de grote Theorie van Alles zou kunnen afleiden), dan nóg resteert er een ‘plat’ beeld van de werkelijkheid. Dat wil zeggen dat men, vanwege de menselijke beperktheid, slechts kan spreken in een taal die niet volledig recht doet aan de ware aard van de verschijnselen.
Een tweede overweging. Letten we op de huidige ontwikkelingen in de wetenschap, en in het bijzonder de moderne natuurkunde, dan lijkt zich voor onze ogen een surrealistisch panorama te ontrollen. De belangstellende leek heeft dat niet zo in de gaten, omdat er een omvangrijk oeuvre is aan populairwetenschappelijk werk, waarin men de materie – lang niet altijd met succes – voor een breed publiek ‘toegankelijk’ tracht te maken. Maar wie een laag dieper kijkt, kan niet anders dan dit bevestigen. De beschrijvende wetten van de natuurverschijnselen zijn steeds meer contra-intuïtief, zodat een uitbundig gebruik van steeds meer exotische wiskunde de enige manier lijkt te zijn om er nog wat vreugde aan te beleven. Dat hoeft ons er niet van te weerhouden om aan enkele aspecten daarvan aandacht te besteden.
Einstein heeft aan het begin van de 20e eeuw de knuppel in het hoenderhok gegooid met zijn relativiteitstheorie. Een van de principes daarvan is dat, welke meting of observatie er ook gedaan wordt, elke waarnemer het licht met dezelfde snelheid ‘ziet’ voortbewegen: de befaamde 300.000 kilometer per seconde.4 Denken we ons de eigenaardige consequentie hiervan eens in. Stel: een ruimteschip passeert ons met 90% van de lichtsnelheid. Op zeker moment stuurt de bemanning een krachtige laserpuls naar voren. Hoe snel zien wij die lichtstraal gaan? Sinds ‘Einstein’ zal men op zijn hoede zijn en dus niet antwoorden: 190% van de lichtsnelheid. Voor ons, als aardse waarnemers, zal de straal ‘gewoon’ de lichtsnelheid hebben, dat wil zeggen: we zullen uit onze meetgegevens concluderen dat de laserpuls zich met slechts 10% van de lichtsnelheid van het ruimteschip verwijdert. Na een duizendste seconde zal deze puls zich dus op nog maar 30 kilometer afstand van het ruimteschip bevinden.
Maar hoe is de kijk van de raketbemanning hierop? Zij zien de laserpuls met 100% van de lichtsnelheid van zich af bewegen. Zij zullen dus oordelen dat een duizendste seconde later de puls reeds op 300 kilometer afstand van hen zal zijn gekomen.
Wie volgt dit nog? Het was de grootheid van Einstein dat hij niet, zoals anderen vóór hem, gepoogd heeft deze tegenstrijdigheid op te lossen, maar ze simpelweg als feit heeft aanvaard. Geleidelijk drong het inzicht door dat de relativiteitstheorie ons noodzaakt een totaal andere visie op afstand en tijd te ontwikkelen. Hoe lang een gebeurtenis duurt, welke afstand er tussen twee punten ligt, dat zijn geen gegevens die zonder meer vastliggen, maar afhankelijk zijn van de plaats en de bewegingstoestand van de persoon, die antwoord op deze vragen wenst. Het aloude beproefde concept van tijd en ruimte moet dus volledig worden herzien. Zouden ook deze ontwikkelingen in de natuurkunde ons niet bescheiden moeten maken? Ze drukken ons met onze neus bovenop de beperktheid van het menselijk denken.
De kwantumtheorie van Planck (1900) is ook een voorbeeld van een theorie die ons leert dat een onorthodox out-of-the-box-denken soms noodzakelijk is om de wetenschap weer een stap vooruit te helpen. Indien ergens, dan worden we hier een wereld binnengeleid, waarin gespot lijkt te worden met alle regels met betrekking tot wat wij gewoon zijn causaliteit en logica te noemen. Een simpele proef als het vermaarde dubbelspleet-experiment van Young uit 1807 kan dit illustreren. In een eenvoudige versie hiervan laat men vanuit een laser (of vergelijkbare lichtbron) een bundel licht vallen op twee smalle spleten die zich zeer dicht bij elkaar in een plaat bevinden. Aan de andere kant ervan zal zich op de muur een patroon vormen van een flink aantal heldere stroken, door donkere gebieden afgewisseld. Dat alleen al is, gezien het feit dat het licht maar door twee openingen kan gaan, niet minder dan een raadsel, beschouwd vanuit de klassieke natuurkunde. Letten we nu op het punt dat zich precies halverwege de beide spleten op de muur ertegenover bevindt. Als we de onderste opening sluiten zal slechts een klein deel van het licht via de bovenste spleet het genoemde punt bereiken; laten we het houden op 1%. Andersom, als we alleen de onderste opening gebruiken, is dat ook zo. Maar wat, als het licht door beide spleten kan gaan? De intensiteit in het punt midden op het scherm is dan niet de verwachte 2%, maar het dubbele daarvan: 4%. Voor punten van het scherm die in de buurt liggen kan zo’n berekening een ander resultaat geven; in feite is elke waarde van 0% tot en met 4% mogelijk. Het is duidelijk: hier moeten we voorbereid zijn op een totaal andere ‘rekenkunde’ (waarin niet vanzelfsprekend 1 + 1 = 2), die slechts door voor een leek onbegrijpelijke wiskundige bewerkingen gerepresenteerd kan worden.
Natuurwetten als de vingerafdruk van God? Een vraag waarop we het antwoord niet op wetenschappelijke wijze kunnen vinden. De onderzoeker, ook de christen-wetenschapper, zal het met een zeer beperkte hoeveelheid gegevens moeten doen en tegelijkertijd te worstelen hebben met tegen-intuïtieve beschrijvingen (of verklaringen). De moderne theorieën zijn maar al te vaak omgeven door een waas van geheimzinnigheid en ongenaakbaarheid, ondanks alle oprechte pogingen die gedaan worden om ze bij het publiek te laten ‘landen’.
Maar er is een andere kant. Als we eerbiedig naar Gods Woord luisteren, kunnen we niet anders dan deze vraag bevestigend beantwoorden. Er gaat vanuit de schepping een krachtig signaal van God uit, dat door alle mensen wordt opgevangen om vervolgens… weer te worden verminkt, verdrongen of ontkend. De Bijbel, zie Romeinen 1, is daar niet onduidelijk over. Ook artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt van de schepping als van “een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen.” Het is onder andere de grote denker Pascal geweest die hiervan duidelijk blijk heeft gegeven. Enerzijds wijst hij er op5: “Wie verstoken zijn van geloof en genade: als zij de natuur onderzoeken met het licht dat ze tot hun beschikking hebben, ontmoeten ze slechts donkerheid en duisternis.” Maar tegelijkertijd: “Wie een levend geloof in zijn hart draagt, ziet dat alles wat bestaat het werk is van de God die hij aanbidt.”
Op meerdere plaatsen in de Bijbel wordt deze gedachte ondersteund; denk aan Psalm 148, waarin gesproken wordt over “een orde” die God in de schepping heeft gelegd. In Jesaja 45 lezen we dat God de aarde voor de mens heeft bereid om er te wonen – de Bijbelse variant van het ‘antropisch principe’. Maar mogen we nog aan iets anders denken als we spreken over de ‘vingerafdruk’ van God? Zegt het scheppingsverhaal niet dat God de mens schiep naar Zijn beeld? Of moeten we nog een stap verder gaan? In Hebreeën 1 lezen we dat Christus het Afschijnsel is van Gods heerlijkheid en “het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid”. Op grond van Gods Woord mogen we wel zeggen: dé fingerprint van God is het zenden van Zijn Zoon naar deze aarde, met al haar zonde, lijden en dood. Dat is de wijze waarop het God heeft behaagd om Zichzelf te openbaren, in de belofte van het Evangelie: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.”
Dit artikel is een bewerking van de lezing die drs. Ligtenberg gehouden heeft op 15 oktober 2016 te Opheusden. De programma’s van deze congressen worden op deze pagina weergegeven.
Voetnoten
Hoe is het mogelijk dat Jona drie dagen in een vis zat? – Ds. Visscher over de betrouwbaarheid van deze geschiedenis
Onlangs preekte ds. W. Visscher (GG Amersfoort) over de geschiedenis van Jona. Als kerntekst was Jona 2:9 genomen: ‘Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des HEEREN.’ Het thema van de preek was ‘Het heil is des Heeren’. De volledige preek is terug te luisteren via ‘Evangelie Herauten’ (zie voetnoot).43 In het preekfragment hieronder (ook via hetzelfde YouTube-kanaal) gaat het over de geloofwaardigheid van de geschiedenis van Jona. Kunnen en mogen wij het bijbelboek Jona op de snijtafel van het rationalisme leggen?
Noot van de redactie: Er komt tegenwoordig inderdaad veel op tegen de betrouwbaarheid van het bijbelboek Jona. Op onze website hebben we eerder artikelen over deze kwestie geplaatst. Zie artikel 1, artikel 2, artikel 3 en artikel 4.