Home » 2024 » juni (Pagina 4)

Maandelijkse archieven: juni 2024

Dierenleed en Godsbeeld: ‘Geschapen om te doden?’ – Bespreking van ‘Teeth and Talons Whetted for Slaughter’

Dierenleed en Godsbeeld: ‘Geschapen om te doden?’ was de pakkende titel waarmee het Herman Bavinck centrum een symposium organiseerde over het boek Teeth and talons van prof. dr. P.J. Slootweg, een dissertatie waarmee hij eerder aan de VU Amsterdam promoveerde. De centrale vraag: heeft God dieren oorspronkelijk geschapen om andere dieren op te eten?

Het boek lijkt die vraag met ja te beantwoorden, maar dit blijkt genuanceerder te liggen. Op het symposium gaf Slootweg aan dat theïstische evolutie voor hem behoort tot de sfeer van voorveronderstellingen en niet tot experimentele wetenschap; en: Augustinus vond uiteindelijk ook dat dieren vegetarisch geschapen zijn. Soms is er verwarring over deze kerkvader omdat Augustinus vanuit zijn neoplatoonse filosofie de sterfelijkheid van dieren anders opvat dan die van mensen. Carnivorisme is volgens Augustinus een verschijnsel van na de zondeval.

Teeth and talons’ verwijst naar een Engelse uitdrukking die aangeeft dat de natuurlijke wereld zoals we die nu kennen gekenmerkt wordt door doden om te overleven. Een belangrijke vraag die de dissertatie van Slootweg onderzocht is of dierenleed als theologisch problematisch werd ervaren in de periode tussen 1600 en 1961 en welke verschuivingen er waren. Zijn conclusie is dat dierenleed ruim voor Darwin als theologisch probleem werd gezien in relatie tot het godsbeeld. Sinds het begin van de 17de eeuw waren door de Verlichting reeds dusdanige verschuivingen opgetreden dat dierenleed en een goede schepping door diverse theologen als verenigbaar werden gezien. Professor Slootweg vat het als volgt samen: ‘It was not only because of Darwin’s theory of evolution that people began to wonder what the suffering of animals meant for the belief in a God who lovingly cares for all living beings; they had been thinking about this since at least the first decades of the seventeenth century’ (409).

Het boek eindigt met een ethische conclusie over evolutie en dierenleed: ‘Rejecting evolution does not solve this problem and accepting evolution does not make it worse’ (410). Is dat zo? Teeth and Talons is een systematische studie van theologiegeschiedenis. Toch zou het interessant zijn om ook een principieel evolutionistisch, biografisch en ethisch perspectief toe te passen op deze stelling.

Principieel evolutionistisch: als de mens immers een zoogdier is dat met gebruik van ‘teeth and talons’ opgeklommen is via de piramide van de evolutie, dan heeft de mens niet meer de uitzonderingspositie die hij daarvoor in het westers denken bekleedde. Dan wordt dierenleed een theologische factor voor de mens. Het accepteren van evolutie als ontstaanstheorie laat dus wel een nieuw probleem ontstaan.

Biografisch: Darwins leven reikt belangrijke gegevens aan die van invloed waren op zijn wereldbeeld en wetenschappelijke standpunten. Op persoonlijk vlak moet het gezinsleed van Darwin historisch gewogen worden, dat hem uiteindelijk (tot leedwezen van zijn unitarische vrouw) deed afscheid nemen van God. Door zijn evolutionistisch perspectief was dit menselijk lijden slechts gradueel te onderscheiden van dat van zoogdieren. Het is principieel biografisch dus een vorm van zoogdierleed geworden die hem God vaarwel deed zeggen. Dit was een uiterst pijnlijk proces dat onder tranen plaatsvond.

Ook de ethisch-exegetische implicaties, zowel voor de ethiek als voor de bijbelwetenschap, zijn niet gering als סָמָח (geweld) dat in de Tora gebruikt wordt om de gevolgen van een gevallen schepping bij uitstek weer te geven, via Darwin een scheppingsmethode wordt. De implicaties zijn duidelijk, ook al duurt het een paar generaties voordat dit door de samenleving verrekend wordt. Er is reeds bij Darwin een onuitgesproken verschuiving in het mensbeeld, van kroon van de schepping naar zoogdieren, die het godsbeeld ingrijpend beïnvloedt. Historisch zien we dan ook dat het niet zozeer de Origin of species is dat Darwin controversieel maakt in zijn tijd, maar het latere boek The Descent of Man, and Selection in Relation to Seks. Daar beperkt Darwin zich niet tot de beschrijving en verklaring van contemporaine biologische processen, maar komt hij met een nieuw mens- en wereldbeeld dat aanzienlijke verschuivingen impliceerde voor de ethiek en de geoorloofdheid van daarvoor als zondig beschouwd menselijk gedrag. Aanvankelijke medestanders Wallace en St. George Jackson Mivart konden dit niet meemaken, ten diepste om theologisch-ethische redenen. Het accepteren van darwinisme als ontstaanstheorie introduceert dus een probleem van ethische normativiteit omdat de Schepper wegvalt en de herintroductie van een Schepper binnen evolutionistisch kader exegetisch wringt met de primaire bronnen.

Op deze website hebben we in een aantal artikelen al aandacht besteed aan deze promotie en dit proefschrift (zie hier, hier, hier en hier). Dr. ir. Erik van Engelen schreef daarnaast deze bijdrage en dr. Benno Zuiddam hield deze bijdrage op het in de tekst genoemde symposium.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Theologia Reformata. De volledige bronvermelding luidt: Zuiddam, B.A. van, 2023, ‘Teeth and Talons Whetted for Slaughter’: Divine Attributes and Suffering Animals in Historical Perspective, Theologia Reformata 66 (1): 94-95.

Vrijheid van onderwijs menselijkerwijze gesproken in goede handen met christen en natuurkundige dr. Eppo Bruins als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Er is al veel over geschreven. Christen en natuurkundige dr. Eppo E.W. Bruins is door de partij Nieuw Sociaal Contract (NSC) aangedragen als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). Voor dit extraparlementaire kabinet heeft dr. Pieter Omtzigt, de fractievoorzitter van NSC, een goede keuze gemaakt. In de digitale nieuwsbrief van NSC schrijft dr. Bruins: “Vanuit mijn diepste overtuiging zal ik de vrijheid van onderwijs, de academische vrijheid en de persvrijheid verdedigen”. De vrijheid van onderwijs (dus óók het reformatorisch onderwijs) is menselijkerwijze gesproken in goede handen.

De Hoftoren (links) waar het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gehuisvest is. Bron: Wikipedia (2018).

Biografisch

Dr. Bruins studeerde natuurkunde en promoveerde in 1995 aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift met als titel ‘The neutron magnetic form factor of the neutron’ (kernfysica). Na zijn promotieonderzoek was hij als postdoc verbonden aan het toonaangevende Massachusetts Institute of Technology (MIT). Daarna werkte hij voor de Stichting Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) en bij het Lorentz Center aan de universiteit Leiden. Van 2015 tot en met 2021 was Bruins Tweede Kamerlid namens de ChristenUnie. Na zijn Kamerlidmaatschap is Bruins aan de slag gegaan als zelfstandig adviseur en eigenaar van Eppo Bruins Management & Leadership Consultancy1 en is hij onlangs, op voorstel van demissionair minister dr. Robbert Dijkgraaf, benoemd als voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI). 2Dr. Bruins is aangesloten bij een evangelische gemeente.3 Nu wordt hij dus door Nieuw Sociaal Contract (NSC) voorgedragen als minister van Onderwijs. Op de website van NSC licht hij zijn besluit toe, daarover hieronder meer. Deze benoeming viel overigens bij verschillende leden van zijn partij niet in goede aarde. Bruins liet gisteren aan het Nederlands Dagblad weten zijn lidmaatschap op te zeggen. “Om verwarring te voorkomen en de ChristenUnie de mogelijkheid te geven vrijuit oppositie te voeren, heb ik besloten, voordat ik beëdigd word, mijn lidmaatschap op te zeggen.4

Inhoudelijk

Bruins ziet zich als juiste persoon op dit departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. “Mijn hele loopbaan staat in het teken van wetenschap, technologie en het belang van kennis en kunde voor de Nederlandse economie en samenleving.” Bruins geeft aan dat ‘de toekomst van ons land staat of valt met hoe we de volgende generatie opleiden en vormen’. De aankomende minister erkent ook ‘de noodzaak van onafhankelijke journalistiek en een bloeiende culturele sector’. Bruins wil de ‘doorgeschoten internationalisering in het hoger onderwijs’ aanpakken en ervoor zorgen dat Nederland op het gebied van wetenschap en innovatie aan de top blijft. Hij zal daarbij vooral ‘luisteren naar de deskundige ambtenaren op het ministerie en naar de maatschappelijke sectoren’. “Ruimte en vrijheid voor onderwijs, cultuur en media om op een positieve wijze bij te dragen aan onze samenleving”, is het ideaal van dr. Bruins. Zijn motto? “Kennis is de enige grondstof die nooit opraakt”. 5 NSC is voorstander van de vrijheid van onderwijs. Met dr. Eppo Bruins op de ministerspost in dát in goede handen. Toch geldt dat we zelfs op prinsen geen vertrouwen moeten stellen! Laten we, terwijl we dr. Bruins gedenken in onze gebeden, ook nuchter en waakzaam blijven. “Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hadt?” (1 Korinthe 4:7, SV). Soli Deo Gloria!

Datum van tiende ICC bekend en aankondiging speciale conferentie voor creationistische studenten en academici

Het bestuur van de ‘International Conference on Creationism’ (ICC) heeft de datum van de 10e conferentie bekendgemaakt. Deze wordt georganiseerd van 13 tot en met 16 juli 2027 D.V. aan de Cedarville University in de Amerikaanse staat Ohio. Deze conferentie is speciaal bedoeld voor de presentatie van creationistisch onderzoek. 2027 is echter nog ver weg. Om het creationistische onderzoek wat meer te stroomlijnen, heeft het bestuur daarom een nieuw plan bedacht.1

Dit plan maakte bestuurslid en chemicus dr. Aaron Hutchinson deze week via diverse kanalen bekend. Het bestuur wil van 4 tot en met 6 april 2025 D.V. een zogenoemde ‘New Scholars Conference’ organiseren. Op deze conferentie zullen geen grote papers gepresenteerd worden, maar worden studenten en nieuwe wetenschappers aangemoedigd om hun werk te presenteren. Het zal dat gaan om de presentatie van posters met abstracts. Deze presentatie mag 10 minuten duren. Wanneer studenten geïnteresseerd zijn in het presenteren van wetenschappelijk werk, dienen ze een voorstel te schrijven van 300 tot 500 woorden, waarin de poster of het onderzoek wordt samengevat. Het gaat vooral om creationistisch onderzoek, met als uitgangspunt het klassieke scheppingsgeloof. Vanaf 1 december 2024 D.V. is het mogelijk om onderzoeksvoorstellen in te dienen. Hiervoor is anderhalve maand ingeroosterd, de deadline voor inzending van onderzoeksvoorstellen is 15 februari 2025 D.V. Uiteraard worden ook voorstellen van senior wetenschappers aanvaard, maar het bestuur wil vooral studenten en nieuwe wetenschappers aanmoedigen om voorstellen te schrijven. Het bestuur heeft nu al een ‘save-the-date’-aankondiging willen rondsturen. Atmosferisch wetenschapper dr. Steven Gollmer heeft deze aankondiging ook op de website van de ICC geplaatst.2 Binnenkort volgt via deze website meer informatie. Wat zou het mooi zijn als er ook vanuit Nederland een student of (beginnend) wetenschapper, met een warm hart voor het klassieke scheppingsgeloof, gefinancierd zou kunnen worden om zijn of haar onderzoek te presenteren! Soli Deo Gloria!

Voetnoten

PERSBERICHT: Dr. Bert-Jan Heusinkveld nieuwe directeur van de NPV

VEENENDAAL – Het bestuur van de NPV – Zorg voor het leven heeft dr. Bert-Jan Heusinkveld als nieuwe directeur benoemd. D.V. 1 september 2024 treedt hij in dienst. Heusinkveld volgt daarmee Diederik van Dijk op, die in 2023 overstapte naar de SGP-fractie in de Tweede Kamer. Tot de aantreding van Heusinkveld blijft Martijn Schot interim-directeur.

Op dit moment is Heusinkveld predikant in de Protestantse Kerk in Nederland. Hij studeerde theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn en de Theologische Universiteit Kampen, met medische ethiek als hoofdvak. In 2021 promoveerde hij op het terrein van de medische ethiek aan de Lindeboom Leerstoel van de Theologische Universiteit Utrecht. Daar is hij ook gastdocent medische ethiek.

De combinatie van predikant en wetenschapper maakt Heusinkveld tot een uitstekend boegbeeld voor de NPV. Bestuursvoorzitter Teunis Stoop: “We zijn verheugd over de benoeming van Bert-Jan Heusinkveld. In hem zien we een bevlogen christen die met passie leiding gaat geven aan de missie van de NPV. Samen met alle medewerkers en vrijwilligers wil hij staan voor de beschermwaardigheid van het leven, van het prille begin tot het levenseinde. Bert-Jan is belezen, toegankelijk en heeft een brede blik. Zijn kennis van en affiniteit met medische ethiek kan hij nu dienstbaar gaan maken aan de mooie missie van de NPV.”

Heusinkveld ziet ernaar uit om bij de NPV te beginnen. “Het is geweldig om vanuit de Bijbelse opdracht en in navolging van Jezus Christus bij te mogen dragen aan de zorg voor het leven. De NPV doet dat op een mooie manier met toerusting, het beïnvloeden van beleid en met vrijwillige thuishulp. Ik vind het mooi en uitdagend om leiding te mogen geven aan zo’n sterke beweging voor het leven!”

Dr. Bert-Jan Heusinkveld sprak ook op het congres ‘Bijbel & Wetenschap 2023’. Zijn lezing is hier terug te kijken.

Online

Hieronder ziet u welke (online) media en of andere kanalen aandacht hebben besteed aan dit bericht:

(1) NPV Zorg 1: Dr. Bert-Jan Heusinkveld nieuwe directeur van de NPV.
(2) NPV Zorg 2: “Vanuit de Bijbel heeft de NPV een positief geluid vóór het leven”.
(3) Reformatorisch Dagblad: Bert-Jan Heusinkveld (55) nieuwe directeur NPV.
(4) Nederlands Dagblad: Theoloog Bert-Jan Heusinkveld directeur bij NPV Zorg voor het leven. ‘Wat is een goed leven?’
(5) Headliner: Bert-Jan Heusinkveld (55) nieuwe directeur NPV.
(6) Groundnews: Bert-Jan Heusinkveld (55) becomes new director of NPV.
(7) CVandaag: Dr. Bert-Jan Heusinkveld nieuwe directeur van de NPV.
(8) Fundamentum: PERSBERICHT: Dr. Bert-Jan Heusinkveld nieuwe directeur van de NPV.

Een echte zomer-eend

Het waterrijke Rivierengebied kent veel soorten eenden. Wilde Eend, Krakeend en Kuifeend zijn jaarrond waar te nemen. Smienten zijn talrijk in het winterhalfjaar. Recent nam ik enkele Slobeenden waar in het Eldikse Veld. Broeden hier.

Er zijn nog andere soorten. Ik vraag nu uw aandacht voor een bijzondere soort: de Zomertaling. Talingen zijn relatief kleine eenden Of de Zomertaling in onze omgeving broedt, betwijfel ik. Ik zie deze soort heel weinig, zo nu en dan in het voorjaar, in klein aantal op doortrek. Elke waarneming is daarom steeds een vreugdevolle verrassing. De zomertaling is een echte zomergast: is hier voornamelijk in de periode maart-september aanwezig. De soort broedt in open moerassen en agrarisch gebied met voedselrijke sloten en ondiepe plassen. Het zijn langeafstandstrekkers die ten zuiden van de Sahara overwinteren, onder meer in de Sahel.

Zomertalingen zijn prachtige eenden. Op 8 mei zag ik in de Gouverneurspolder vanaf het westelijk begin van het klompenpad in het ondiepe water een foeragerend paar. Ze zeefden het wateroppervlak of hielden de kop onder water. De rechtervogel is een mannetje: paarsbruine kop met een fraaie oogboog als een witte halve maan! Verder bruine borst bruin en een lichtgrijze flank. Het vrouwtje heeft een gestreept koppatroon, is zoals bij de meeste eenden, duidelijk minder opvallend.

Zomertalingen zijn schaars. Zo’n vijf jaar geleden herbergde Nederland 1000-1500 broedparen. Vandaar dat de Zomertaling op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels staat als ‘bedreigd’. Ten opzichte van 1950 is de soort met 90% afgenomen (Sovon).

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Een echte zomer-eend, Het GemeenteNieuws 23 (23): 7.

Het gebruik en de misbruik van wetenschap – Science4Truth interviewt dr. ir. Dick den Hertog

Science4Truth interviewt dr. ir. Dick den Hertog. Het interview verscheen op 25 september 2023 en duurt iets meer dan 26 minuten. Dr. ir. Dick den Hertog is een wiskundige. In de video laat hij zien dat geloof en wetenschap niet elkaars tegenpolen zijn. De onderstaande video is in het Engels en bevat een Engelstalige ondertiteling.

Voetnoten

Zoogdieren uit de dinotijd – Een OnTopic uit Weet Magazine

Er worden er veel gevonden: fossielen van zoogdieren die volgens het standaardmodel in de tijd van de dino’s leefden. In China zijn onlangs weer twee nieuwe soorten ontdekt. Ze laten zien dat de zoogdieren ten tijde van de dinosauriërs meer gespecialiseerd waren dan gedacht.1

De Kaapse Goudmol (Chrysochloris asiatica). Bron: Wikipedia.

In China zijn fossielen gevonden van zoogdieren die nog niet eerder bekend waren. Het gaat om een klein dier met grote klauwen, dat waarschijnlijk in bomen leefde, en een klein zoogdier met graafpoten, dat waarschijnlijk tunnels groef, op zoek naar insecten. De ene soort heet Agilodocodon scansorius. Het is ‘t oudste in bomen levende zoogdier dat ooit is gevonden. Agilodocodon had verschillende kenmerken die hem geschikt maakten om te klimmen: lange klauwen, soepele, buigzame ellenbogen, polsen en enkels, en ledematen met dezelfde verhoudingen als die van andere in bomen levende zoogdieren. Uit het gebit blijkt dat de Agilodocodon een alleseter was. De andere soort heet Docofossor brachydactylus. Het is het ‘oudste’ ondergronds levende zoogdier dat tot nu toe is gevonden. Volgens de onderzoekers lijkt deze Docofossor op de hedendaagse Afrikaanse goudmol. Die leeft ondergronds, graaft tunnels en heeft een dikke pels.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Weet Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2015, Zoogdieren uit de dinotijd. Ze waren verder dan gedacht, Weet 35: 9.

Bronnen

Was het karkas, gevonden aan de kust van Nieuw Zeeland, van een hedendaagse Plesiosaurus?

In veel artikelen en boeken, van creationisten en evolutionisten, wordt verwezen naar een karkas dat voor de kust van Nieuw-Zeeland is opgevist. Er wordt gespeculeerd dat het van een moderne Plesiosaurus geweest is. Wat is de waarheid achter deze beweringen?

Op 25 april 1977 werd door een Japanse trawler, de Zuiyo-maru, een mysterieus karkas van een dier opgevist. Het karkas werd opgevist vanuit een diepte van 300 meter, ongeveer 30 mijl (zo’n 48 km, red.) ten oosten van Christchurch in Nieuw-Zeeland. Foto’s, metingen en een schets van het karkas werden gemaakt door Michihiko Yano, waarnemend sectiehoofd van de Taiyo Fishery Company, die aan boord was. Er werden ook weefselmonsters genomen en het karkas werd vervolgens weer overboord gezet. Ooggetuigenverslagen en een studie van de foto’s geven aan dat het schepsel waarschijnlijk al 6-12 maanden dood was (Seta, 1978).

Het gevonden karkas aan de kust van Nieuw-Zeeland was waarschijnlijk niet van een Plesiosaurus, maar van een reuzenhaai. Bron: Pixabay.

Toen ze van de ontdekking hoorden, nam de Taiyo Fishery Company contact op met dr. Fujio Yasuda, professor in de ichtyologie aan de Visserij Universiteit van Tokio, om hem te helpen bij de identificatie van het dier. Om hem bij deze taak te helpen, besloot Dr. Yasuda een aantal andere wetenschappers in te schakelen. Voordat deze groep experts echter conclusies had getrokken, belegde de Taiyo Fishery Company op 20 juli 1977 een persconferentie waarop ze bekendmaakten dat er een vreemd karkas was ontdekt. Binnen enkele dagen speculeerden kranten, televisie en radio over de identiteit van het dier. In een poging om uit de ontstane verwarring te komen, riep dr. Tadayoshi Sasaki, voorzitter van de Tokyo University of Fisheries, wetenschappers uit veel verschillende vakgebieden bijeen om het probleem te onderzoeken en hun conclusies te publiceren. De groep kwam twee keer samen: in september 1977 en in 1978. Hun bevindingen werden door de Société Franco-Japonaise d’Oceanographie in een verzameldocument gepubliceerd (Sasaki, 1978).

Omdat het onmogelijk was om een volledige kopie van dit rapport in Verenigd Koninkrijk te krijgen, heb ik een aanvraag ingediend bij Dr. Makoto Manabe, Curator van Fossiele Reptielen in het National Science Museum in Tokio. Hij was zo vriendelijk mij een kopie te sturen. Enkele van de belangrijkste punten zijn hieronder samengevat.

Omura, Mochizuki en Kamiya (1978) wijzen erop dat het karkas borst- en rugvinnen had met vinstralen. Deze zijn kenmerkend voor vissen, wat het idee tegenspreekt dat het karkas van een Plesiosaurus was. Zeereptielen en zoogdieren hebben bindweefsel. Bovendien, als het dier een Plesiosaurus was, zouden de ledematen in dit stadium van de ontbinding moeten zijn losgekomen van de ruggengraat. De foto’s van het karkas laten zien dat de ledematen van het dier er nog aan zaten (Hasegawa en Uyeno, 1978). Maar als het geen Plesiosaurus was, wat was het dan wel? Elektronenmicroscopie en chemische analyse van hoornvezels die door de heer Yano uit de borstvin van het dier werden gehaald, ondersteunen de conclusie dat het karkas van een haai was. De hoornvezels waren qua morfologie en aminozuursamenstelling vrijwel identiek aan het elastodine van de reuzenhaai (Kimura, Fujii, Sato, Seta en Kubota, 1978). Metingen door de heer Yano naar de lichaamsverhoudingen ondersteunen deze identificatie ook. De ribben waren bijvoorbeeld 40 cm lang. Te kort voor die van een gewerveld dier, uitgezonderd de kraakbenige ribben van haaien (Hasegawa en Uyeno, 1978).

Obata en Tomoda (1978) waarschuwen dat het niet met zekerheid te zeggen is of het karkas van een reptiel of een haai is. Ze suggereren zelfs dat als het een haai is, het tot een nieuw geslacht zou kunnen behoren. Ze geven echter toe dat de chemische analyses van de hoornvezels die van de vin van het schepsel zijn genomen ‘de gedachte sterk ondersteunen‘ dat het dier een haai was en dat ‘er geen bekende fossiele reptielen zijn die overeenkomen met het onderzochte dier‘ (p.52).

Reuzenhaaien worden tijdens ontbinding soms ‘pseudo-Plesiosauriërs’ genoemd, vanwege hun gelijkenis met uitgestorven zeereptielen. Een vergelijking van het karkas uit Nieuw-Zeeland met een foto van een karkas van een reuzenhaai, gepubliceerd in het tijdschrift Diving World, laat zien dat ze qua uiterlijk veel op elkaar lijken (Anon, 1978). Het Nieuw-Zeelandse karkas was niet het eerste karkas dat zo’n verwarring veroorzaakte. Een ander geval was dat van een ‘zeeslang’ die in september 1809 aanspoelde bij Stronsay. Volgens commandant Rupert T. Gould, die in 1933 wervels van het karkas onderzocht, was dit dier ongetwijfeld een reuzenhaai (Dinsdale, 1966). Veel meer voorbeelden van karkassen van reuzenhaaien die werden aangezien voor Plesiosaurussen of zeeslangen worden gegeven in een klassiek boek over dit onderwerp door cryptozoöloog Bernard Heuvelmans (1968).

Een verwante mythe, die vaak wordt herhaald, is dat er in 1977 in Japan een postzegel met een Plesiosaurus werd uitgegeven om deze gedenkwaardige ontdekking te herdenken. In feite werd de postzegel uitgegeven om de 100ste verjaardag van het National Science Museum in Tokio te vieren en had dit waarschijnlijk niets te maken met het Nieuw-Zeelandse karkas (Boyle, 1994).

Concluderend lijkt het, ziende op het bewijsmateriaal, dat het karkas uit Nieuw-Zeeland een, in staat van ontbinding verkerende reuzenhaai, is. Mogelijk van een momenteel niet bekende reuzenhaaiensoort. Beweringen dat het karkas van een recent levende Plesiosaurus was, kunnen niet worden ondersteund. Het wordt sterk aangeraden dat creationisten zich daarom van dit argument onthouden.

Dit artikel is met toestemming vertaald uit Origins. De volledige bronvermelding luidt: Garner, P.A., 1996, The New Zealand ‘plesiosaur’, Origins 21: 24-25 (originele Engelstalige artikel).

Literatuur

  • Anon. (1978) Diving World No.29 (January).
  • Boyle, T.D. (1994) Letter to the editor, Creation Ex Nihilo Technical Journal, 8:155.
  • Dinsdale, T. (1966) The Leviathans, Routledge & Kegan Paul, London. p.185.
  • Hasegawa, Y., Uyeno, T. (1978), On the nature of the carcass of a large vertebrate found off of New Zealand, pp.63-65 in Sasaki, 1978.
  • Heuvelmans, B. (1968), In the wake ofthe sea-serpents, Rupert-Hart Davis, London.
  • Kimura, S., Fujii, K., Sato, H., Seta, S., Kubota, M. (1978), The morphology and chemical composition of horny fibres from an unidentified creature captured off the coast of New Zealand, pp.67-74 in Sasaki, 1978.
  • Obata,I., Tomoda, Y. (1978), Comparison of the unidentified animal with fossil animals, pp.45-54 in Sasaki, 1978.
  • Omura, H., Mochizuki, K., Kamiya, T. (1978), Identification of the carcass trawled by the Zuzyo-maru – from a comparative morphological viewpoint, pp.55-60 in Sasaki, 1978.
  • Sasaki, T. (1978), Collected papers on the carcass of an unidentified animal trawled off New Zealand by the Zuiyo-maru, La Societe Franco-Japonaise d’Oceanographie, Tokyo. pp.1-83.
  • Seta, S. (1978), On the condition of the carcass of the unidentified animal, pp.75-76 in Sasaki, 1978.

De val van Adam

Adam heeft het moeilijk. Een recente studie over hem stelt dat hij in hoog tempo aan het verdwijnen is van de culturele, weten­schappelijke en theologische podia. Dat heeft grote conse­quenties voor het christelijk geloof. De bekende Amerikaanse theoloog R. A. Mohler schreef onlangs dat waar elke generatie christenen te maken heeft met haar eigen theologische uit­dagingen, dat voor deze generatie de vraag naar het begin is.

“Wie de huidige inzichten over menselijke evolutie als juist beschouwt, moet op een aantal cruciale punten forse hermeneutische en theologische wissels omzetten.” Bron: Pixabay.

Na Darwin is Adam –en met hem de traditionele opvatting over schepping en zondeval– problematisch en voor velen ongeloofwaardig geworden. Een historische Adam, als eerste mens en stamvader van het menselijk ras –zoals traditioneel opgevat in jodendom en christendom– kan niet meer. In 2005 berichtte Cornell University (Ithaca, New York) dat chimpansees en mensen een gezamenlijke voorvader delen en dat zelfs vandaag 99 procent van het DNA van deze aap identiek is aan dat van de mens.

Dat deze visie onverenigbaar is met de traditionele lezing van Genesis – waar Adam als eerste mens en zondaar geponeerd wordt, hoeft geen betoog. Intussen hebben deze visies grote impact gehad op de theologie. De reacties variëren van stellige aanvaarding van het gangbare wetenschappelijke discours, tot resolute afwijzing. Daartussen liggen veel verlegenheid en ongemak. Evident is dat de gangbare weten­schappelijke visies langzaam maar zeker doorgesijpeld zijn en velen ‘om’ zijn.

Waar veel moderne theologen dit gegeven allang geaccepteerd hadden, volgen de laatste jaren, zij het schoorvoetend, ook veel orthodoxe collega’s. Dat leidde soms tot veel reuring. Eminente evangelicale oudtestamentici als de Amerikaanse Bruce Waltke, Tremper Longman en Peter Enns moesten hun leerstoel inleveren. Enns stelt dat, hoewel de Bijbel er zonder meer van uitgaat dat Adam een historische persoon was, wij vandaag die conclusie niet meer kunnen delen – en dat geeft ook niet. Adam en Eva hebben een symbolische functie, zij zijn een „leermodel” dat ons iets over de mens wil zeggen.

Recent gaf ook prof. dr. G. van den Brink aan het evolutionair paradigma als juist te beschouwen, overigens zonder de noties van een historische Adam en de zondeval te willen opgeven. Met vele anderen meent hij dat een integratie van het geloof in God de Schepper en de evolutietheorie mogelijk is; het zogenaamde theïstisch evolutionisme.

Dilemma’s

Zo’n oplossing –waarbij Adam overeind blijft en het gangbare wetenschappelijke paradigma deels aanvaard wordt– leidt uiteraard tot de nodige vragen en dilemma’s. Het impliceert het loslaten of herinterpreteren van enkele fundamentele Bijbelse gegevens. Ik noem er een zestal.

Een Adam die voorafgegaan is door een lange keten van mensachtige voorouders is moeilijk verenigbaar met het verslag van de directe schepping van de eerste mensen door God, zoals vermeld in Genesis. Adam is dan niet uit het stof der aarde geschapen, maar had gewoon twee ouders, net zoals Eva, die dan dus ook niet uit zijn rib geschapen is.

Verder: wanneer Adam een van de mensachtigen is die God op een bepaald moment gekozen heeft om Zijn beeld te dragen –een gedachte die veel theïstische evolutionisten aanhangen– dringt de vraag zich op wat dan de status is van de voorouders van deze Adam.

Een derde punt: volgens de huidige paleo-antropologie is er niet één Adam geweest, maar waren er heel veel Adams. Dat betekent dat de huidige populatie mensen nooit geheel van Adam afstamt. Dat staat op gespannen voet met Paulus’ bewering dat God uit „één bloed het hele menselijke geslacht” voortgebracht heeft (Hand. 17:26). Dat heeft uiteraard weer de nodige conse­quenties voor de visie op de erfzonde. Hoezo zou ik delen in de erfzonde van iemand van wie ik niet eens afstam?

Een vijfde fundamenteel gegeven: de aanname dat voor Adam de dood al eeuwenlang in de wereld was, laat zich moeilijk rijmen met Paulus’ bewering dat de dood „door één mens in de wereld gekomen is”: namelijk Adam (Rom. 5:12).

Ten slotte: het betekent ook een reductie van de gevolgen van de val: ziekte, pijn en lijden zijn geen gevolg van de val, maar inherent aan de schepping. Dat staat op gespannen voet met Paulus’ bewering dat de schepping aan de zinloosheid onderworpen is, niet vrijwillig, maar als gevolg van hem, lees: Adam, die haar daaraan onderworpen heeft (Rom. 8:20).

Kortom: wie de huidige inzichten als juist beschouwt, moet op een aantal cruciale punten forse hermeneutische en theologische wissels omzetten. Daar moet wel een prijs voor betaald worden. Iemand die dat inzag, was de Zwitserse theoloog Emil Brunner. Hij vergeleek de traditionele opvatting over Adam, schepping en zondeval met een centaur: een figuur uit de Griekse mythologie waar niemand meer in gelooft. Volgens hem is de traditionele augustijnse drieslag van schepping-zondeval-verlossing passé.

Ingebakken

Te onzent is ook prof. dr. A. van de Beek deze mening toegedaan. Volgens hem is er nooit een ”staat der rechtheid” geweest; de mens is altijd al gevallen geweest. Dat komt omdat het kwaad ingebakken zit in de schepping. Dat is in elk geval een eerlijke conclusie. Het geloof dat er al miljoenen jaren van lijden en dood gaande waren voordat Adam op het toneel verscheen, is moeilijk te verenigen met een goede schepping en een ”staat der rechtheid”.

Theologen die een historische Adam loslaten, laten dan ook vaak het augustijnse model van schepping-val-verlossing los en kiezen –met een beroep op de kerkvader Irenaeus– voor een „groeimodel” waarin God de mens vanuit een onvolmaakte schepping laat evolueren naar een hogere bestemming die pas in Gods toekomst bereikt wordt.

Het bovenstaande toont aan dat er een keuze gemaakt dient te worden: of voor de aannames van de huidige wetenschap of voor de meest voor de hand liggende lezing van Genesis 1-3: de directe schepping van Adam door God in een goede, harmonieuze schepping die als gevolg van menselijke overtreding aan de zinloosheid onder­worpen is.

Aan de revisionistische lezing van Genesis 1-3 liggen twee problemen ten grondslag. Het eerste is een onjuiste balans tussen algemene openbaring en bijzondere openbaring. Het lijkt erop dat wetenschappelijke aannames hoger ingeschat worden, of althans als interpreterend kader worden beschouwd, om de gegevens van de bijzondere openbaring, de Schrift, te duiden in plaats van andersom. De wetenschappelijke aannames bepalen de uitleg van de Schrift en dwingen de gelovige zelfs de meest voor de hand liggende uitleg te herzien of te herinterpreteren. Dat is een overschatting van de wetenschap –die op dit punt vooral met theorieën en niet-verifieerbare aannames werkt en deze extrapoleert naar het verleden– en een onderwaardering van het gezag van de Schrift als primaire kenbron van God en de werkelijkheid. Het is het Woord dat de werkelijkheid interpreteert, niet de werkelijkheid het Woord.

Breuk

Het tweede probleem is dat aanvaarding van het steeds meer veldwinnende nieuwe paradigma een breuk betekent met de traditie van de kerk der eeuwen. Zoals kerkhistoricus William VanDoodewaard zeer recent gedocumenteerd heeft aangetoond, hoort de traditionele Adam bij de grote traditie van de kerk. Loslating van deze lezing betekent niet alleen een breuk met deze traditie, maar vooral ook met het klassieke augustijnse paradigma van ”goede schepping-zondeval-verlossing”.

Dat is duidelijk zichtbaar bij prof. Van de Beek, die van mening is dat genoemde drieslag ingeruild dient te worden voor de tweeslag Adam-Christus. Het is op zijn minst bevreemdend dat deze theoloog, die zo veel waarde hecht aan de traditie van de kerk, op dit punt die traditie radicaal loslaat. Immers, zowel Schrift als traditie laat zien dat het geen kwestie is van of-of, maar van en-en.

Wie Adam laat vallen, veroorzaakt een domino-effect waarbij de hele verlossingsleer losgeweekt wordt uit het Bijbelse kader. Daarom: in plaats van Adam te laten vallen, kan hij beter blijven staan. Vallen doet hij toch wel. Maar dat kan hij alleen als hij ooit (be)stond. Zo wordt de Schrift het meest recht gedaan en is de komst van die andere Adam, Jezus Christus, het meest inzichtelijk. Want het blijft staan: „Adam niet geleerd, is Christus niet begeerd.”

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2015, De val van Adam, Reformatorisch Dagblad Accent 45 (31): 5 (artikel).

Literatuur

Op zijn eigen website (waar het artikel later ook verschenen is) geeft dr. Maarten Klaassen een literatuurlijst bij dit onderwerp. Deze lijst wordt ook aanbevolen.

  • M. Barrett & A. B. Caneday (eds.), Four Views on the Historical Adam, Grand Rapids 2013.
  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke Dogmatiek, Zoetermeer 2012.
  • G. van den Brink, ‘Overweeg geleide evolutie. Afwijzing van resultaten natuurwetenschap onverstandig’, in: De Waarheidsvriend 17 april 2015, 6-8.
  • W. VanDoodewaard, The Quest for the Historical Adam. Genesis, Hermeneutics, and Human Origins, Grand Rapids 2015.
  • J.P. Versteeg ‘Is Adam in het Nieuwe Testament een ‘leermodel’?, in: B.J. Oosterhoff e.a., Woord en kerk. Theologische bijdragen van de hoogleraren aan de Theologische Hogeschool der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland bij de herdenking van het vijfenzeventig jarig bestaan van de Hogeschool, Amsterdam 1969, 29-70. (Dit artikel is in het Engels verschenen en voorzien van een uitvoerig voorwoord van Richard B. Gaffin Jr. waarin hij uitgebreid ingaat op de huidige controverse, J.P. Versteeg, Adam in the New Testament. Mere Teaching Model or first historical man? (Second edition, translated and with a Foreword by Richard B. Gaffin, Phillipsburg 2012).
  • R. Junker, ‘Entmythologisierung für Evangelikale: Haben Adam und Eva wirklich nicht gelebt? Anmerkungen zu einem Text von Siegfried Zimmer’, december 2014, te raadplegen via http://www.wort-und-wissen.de/artikel/a17/a17.pdf
  • R. Junker, Leven durch Sterben? Schöpfung, Heilsgeschichte und Evolution, Berlin 1993.
  • A.S. Kulikovsky, Creation, Fall, Restoration. A Biblical Theology of Creation, Fearn 2009.
  • J.C. Lennox, Seven Days that Divide the World. The Beginnings according to Genesis and Science, Grand Rapids 2011.
  • H. Madueme & M. Reeves, Adam, the Fall, and Original Sin. Theological, Biblical, and Scientific Perspectives, Grand Rapids 2014.
  • A.J. Mensink, ‘Wetenschap en geloof. Aanvaarden evolutiebiologie raakt het gezag van de Schrift’, in: De Waarheidsvriend 20 maart 2015, 4-6.
  • V.S. Poythress, Did Adam Exist?, Phillipsburg 2014.
  • Michael Reeves, ‘Adam and Eve’, in: N.C. Nevin (ed.), Should Christians Embrace Evolution? Biblical and Scientific responses, Nottingham 2009, 43-56.
  • ‘Were Adam and Eve Historical Persons?’ en ‘Can a Christian Hold to Theistic Evolution?’ in: K.D. Keathley and M. F. Rooker, 40 Questions about Creation and Evolution, Grand Rapids 2014, 237-243, 377-385.

Weidevogelgebied Eldikse Veld: Grutto’s en Tureluurs!

Een weidevogelvrijwilligster had me aangeraden dieper het Eldikse Veld in te gaan. Op 18 mei 2024 was het zover. In het beginstuk van het 200 ha grote weidevogelgebied lieten zich vijf Grutto’s horen en zien: zeker drie paar met jongen. Ook Tureluurs! Echter het hoge gras bemoeilijkte het tellen.

Oostelijker in het gebied werd ik opnieuw hartelijk begroet: een Grutto vloog me tegemoet en liet even later bovenin een knotwilg (!) de altijd sfeervolle grutto-roep horen: ook jongen. Toen was daar een brede wetering met … veel weidevogels! Op de foto een stukje van de brede sloot. De A15 vormt de noordgrens van het Eldikse Veld vandaar de auto’s. Op de paaltjes staan 7 Grutto’s en 4 (vaag) Tureluurs!! Hun geluiden buitelden over en door elkaar.

Wat opviel was dat op het graslandperceel rijk aan weidevogels een andere grassoort groeide. De lichtere grasvegetatie was minder dicht, ijler. Ideaal voor weidevogels om voedsel te vinden? In totaal nam ik hier minimaal 23 Grutto’s en 7 Tureluurs waar.

Het rapport Natuuronderzoek Eldikse Veld van drs. Felix (2004) vermeldt voor 1996 t/m 2004 gemiddeld 38 paar Grutto’s en 10 paar Tureluurs. Het aantal Tureluurs is zeker niet achteruitgegaan.

Aan een totaalschatting van de Grutto waag ik me niet. In april is het Weidevogelbord Eldikse Veld onthuld. Het bord vermeldt: ‘De bescherming van de vogels wordt ingevuld door een samenwerking tussen de boeren en weidevogelvrijwilligers.’ Fijn! Het is onze blijvende taak de natuur te beheren en te behouden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Weidevogelgebied Eldikse Veld: Grutto’s en Tureluurs!, Het GemeenteNieuws 23 (22): 7.