Help de website ‘Oorsprong’ de winter (en het komende jaar) door

Iedere dag, met uitzondering van zondag, verschijnen er één of meerdere artikelen op deze website over geloof, apologetiek en wetenschap. Deze thematiek wordt bekeken vanuit het perspectief van een klassiek scheppingsgeloof. Helaas zijn daar kleine kosten (hosting etc.) aan verboden. Het gaat in totaal om 434,16 euro. Wilt u aan deze kosten een steentje bijdragen zodat we deze winter (en komend jaar D.V.) kunnen blijven publiceren? Zou u dan een gift willen overmaken naar IBAN: NL46 INGB 0101 8090 34 t.n.v. Fundamentum – Van Meerten en o.v.v. Gift website? Helaas is deze gift (nog) niet aftrekbaar bij de Belastingdienst. Hieronder wordt kort weergegeven welk bedrag er al is opgehaald.

Al opgehaald: 390 euro
Nog nodig: 44,16 euro

Welkom op deze website!

Deze website is de thuisbasis van de organisatie Fundamentum. Fundamentum zet zich in op het gebied van geloof en wetenschap, medische ethiek en apologetiek. Eigenaar van de website is Jan van Meerten. De website is ook de landingswebsite van het jaarlijkse congres ‘Bijbel & Wetenschap‘. Deze website bevat informatie over allerhande onderwerpen zoals seksuele gerichtheid, pro-life, wereldgodsdiensten (zoals Islam, Hindoeïsme etc.) en vooral over scheppingsleer, -geloof en -paradigma. In het laatste geval zijn wij voorstander van het klassieke scheppingsgeloof met een zesdaagse schepping, een historische zondeval en om niet meer te noemen een wereldwijde zondvloed. Verder gebruikt Jan van Meerten deze website om eerder door hem geschreven artikelen te bundelen en het onderwerp waarin hij zichzelf aan het specialiseren is uit te werken. Het gaat dan om paleoecologie, paleoklimatologie en paleontologie, meer specifiek de ecosystemen van de dinosauriërs (het zogenoemde Mesozoïcum), nog meer specifiek de zoogdierachtigen en vogelachtigen in deze ecosystemen. Zijn overige artikelen kunnen gelezen worden als (wetenschap)journalistieke stukken. De website bevat ook gastbijdragen van medechristenen. Als laatste is het ook de landingswebsite van de genealogie van het geslacht Van Meerten en Betuwse streekgeschiedenis. U kunt uzelf hier abonneren op de nieuwsbrief. Deze nieuwsbrief verschijnt maandelijks en zal alle onderwerpen behandelen behalve informatie over het geslacht Van Meerten. De nieuwsbrief bevat altijd de mogelijkheid om uzelf af te melden. Van harte welkom op deze website en veel leesplezier! Feedback kan gegeven worden via de pagina ‘hier mag u uw hart luchten‘. Op deze pagina zullen wij zelf niet veel reageren. Op reacties, vragen of stellingen wordt gereageerd in de rubriek ‘Feedback & vragen‘. De feedback kan ook gegeven worden via info@oorsprong.info.

Megazostrodon, een uitgestorven zoogdierachtige (Mammaliaformes) uit het Trias/Jura.
Megazostrodon, een uitgestorven zoogdierachtige (Mammaliaformes) uit het Trias/Jura. Deze foto is genomen in het Natural History Museum in Londen en afkomstig van de internetencyclopedie Wikipedia.

Moderne hermeneutiek: tijd waarin we leven bepalend voor uitleg – Dr. G.W.S. Mulder promoveerde aan de Vrije Universiteit op predikkunde

Op dinsdag 28 november 2023 promoveerde predikant en theoloog dr. G.W.S. (Wim) Mulder aan de Vrije Universiteit op de prediking van predikanten tussen 1600 en 1800. De titel van zijn proefschrift luidt: ‘Tussen tekst en toepassing. Onderzoek naar het tijdbetrokken element in de homiletiek van gereformeerde piëtisten in de Nederlanden 1600-1800’.1 De dag voor zijn promotie verscheen er in het Reformatorisch Dagblad een interview met deze predikant van de Gereformeerde Gemeente te Ridderkerk. Een groot deel heeft geen raakvlakken met de thematiek waar Fundamentum zich op richt. In het interview werd echter ook kwam ook de moderne Schriftuitleg, de moderne hermeneutiek, en Schriftgezag voorbij. Daarom een korte samenvatting.2

Interieur van de Grote of Onze Lieve Vrouwekerk te Dordrecht. Bron: Wikipedia.

De Schrift centraal

Het proefschrift van de theoloog ontstond op het kruispunt van kerkgeschiedenis en predikkunde. Omdat hij zelf predikant is, krijgt Mulder wekelijks te maken met de vraag hoe een predikant een toepassing maakt in de preek. Vanwege zijn onderzoeksvraag bestudeerde dr. Mulder twaalf handboeken voor predikkunde uit de zeventiende en achttiende eeuw. “In die handboeken staat hoe de schrijvers daarvan vonden dat het moest en hoe ze dat onderbouwden. Ik zocht naar theologische, liefst Bijbelse, argumenten voor de preekopbouw en toepassing.” De geleerde ziet deze periode als een spannende, met name de strijd tussen de gereformeerde Voetianen en de meer liberale Coccejanen. Ook kwam het rationalisme op. “Zeker de achttiende eeuw wordt gezien als een eeuw van verlichting. Die is de kerk niet voorbijgegaan.” De onderzochte handboeken laten tijdbetrokken predikkunde zien, ‘al was die tijdbetrokkenheid wel ondergeschikt aan de kernbootschap’. Mulder geeft aan dat de toepassing opkwam uit de Schrift. Het Schriftgezag stond daarbij hoog in het vaandel (2 Timotheüs 3:16). “In die tekst zie je die twee dingen samenkomen: “Al de Schrift is van God ingegeven.” Dus het Schriftgezag stond voor die mannen buiten kijf. Al de Schrift, dus elke tekst, elk woord in de Bijbel.” Coccejus en zijn volgers gaven aan dat die grondslag in de Schrift niet nodig was, ‘zij legden veel meer nadruk op de exegese, de uitleg’. Volgens dr. Mulder hadden de coccejanen theologisch hun eigen denkwereld ‘die is niet los te zien van de opkomst van het rationalisme’. De preek moet volgens de theoloog en predikant altijd Schriftuurlijk te onderbouwen zijn, dat geldt ook voor de toepassing. De preek wordt bevindelijk, omdat de Bijbel dat is. “We moeten niet over de hoofden heen preken, maar met de Schrift in de hand en op basis van de Schrift en met het oog voor hun leefwereld de harten van de hoorders opzoeken.” Dit alles, uiteraard, in afhankelijkheid van de bediening van de Heilige Geest.

Verschuiving

De vraagsteller, drs. Wim Hulsman, merkt op dat er tegenwoordig veel verschuift als het gaat om Schriftuitleg. Hulsman denkt aan de moderne hermeneutiek. Wat kunnen we in dit opzicht leren van het proefschrift van dr. Mulder? “Het lijkt misschien alsof je alleen met de moderne hermeneutiek echt actueel kunt preken. Alsof je bij het volgen van de klassieke preeklijn niet actueel kunt zijn. Maar ik geloof dat wij met de klassieke preekopbouw juist in een heel krachtige traditie staan die ons laat zien dat het wel kan en moet om naar de Schrift te preken en tegelijk betrokken te zijn op de hoorders van nu.” De rechtvaardiging van de goddeloze, dat is volgens de Ridderkerkse predikant, de sleutel tot het ware verstaan van de Schrift en het kruispunt. “De moderne hermeneutiek past de uitlegsleutel van de Bijbel echter aan. De tijd waarin we leven wordt dan bepalend voor de uitlegsleutel. Dat zie je nu rond de grote thema’s die spelen: schepping en evolutie, de vrouw in de gemeente, het debat rond gender en seksualiteit. Maar er zijn meer thema’s te noemen.

Voetnoten

Zwartkijkers

De Rijnbandijk tussen Kesteren en Lienden is een geliefd loop-en fietspad. Het landschap is schoon en de natuur langs de oude dijk gevarieerd. Op 7 april nam ik vanaf de dijk een broedende Zwarte Kraai waar. Het nest lag in een hoge Zwarte Els, maar door de hoge dijk kon ik met de kijker toch een blik op het nest werpen. Daarna zo nu en dan hier stilgestaan om te koekeloeren. Voor vogels gelden geen privacyregels, hoewel, je moet ze natuurlijk niet verstoren. De Zwarte Kraai is wel onze algemeenste kraaiensoort, maar ik zie in onze regio meer Eksters dan kraaien. Kraaien zijns helemaal zwart, van het verenkleed tot zijn krachtige snavel en poten. De soort produceert één legsel en broedt globaal 3 weken. De jongen zitten ruim 30 dagen op het nest. Op de foto ziet u 3 grote jongen met een oudervogel: een volle nestbak! De jongen verdrongen zich, en dan ook nog vleugels uitslaan om de spieren te oefenen, of wat heen en weer hippen. Al kijkend naar het tafereel verbaasde ik me over de dynamiek op het kleine nestoppervlak. Zo’n nest is misschien 40 bij 40 cm. Dat zal bij het opgroeien niet meevallen zo dicht als jongen op elkaar. Maar .. je krijgt zo wel bepaalde vaardigheden mee. Opvallend op de foto vind ik de ogen van de twee jongen. Wat een donkere ogen. Echte zwartkijkers! Of ben ik nu aan het antropomorfiseren (= het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens)?

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2023, Zwartkijkers, Het GemeenteNieuws 22 (22): 11.

Naam gemaakt, trouw gebleven aan moderne theologen en toch niet gelukkig – Hoe dr. Eta Linnemann (1926-2009) afscheid nam van haar verleden

Ze was een trouw leerling van moderne theologen zoals Bultmann, Ebeling en Gogarten. In de Bijbelwetenschappen had zij naam gemaakt in Duitsland. Toch was zij niet gelukkig. Ze greep naar de fles en was verslaafd aan de beeldbuis. Haar naam is Eta Linnemann. Een vrouw die haar mannetje stond in haar vak. Door aanraking met andere christenen ontdekte zij de werkelijkheid van de Bijbel. Zij doorzag de vooringenomenheid van de moderne theologie. Een theologie die uitgaat van een menselijk denksysteem en denkraam.

Haar missie

Haar levensdoel werd het om uit de doeken hoe de moderne theologie te werk gaat, namelijk vanuit een atheïstische veronderstelling. De reden is dat sinds de Verlichting de moderne wetenschappen zoals de natuurwetenschap gezorgd heeft voor aardse vooruitgang. In plaats dat men God daarvoor dankte, maakte men deze wetenschap tot een soort god, stelt Linnemann. Een god die zorgt voor een goed leven. Vanuit deze moderne natuurwetenschappelijke benadering bekijkt men ook de Bijbel. Wonderen passen niet in dat beeld. Linnemann wijst dit denksysteem af. Alle universiteiten zijn behept met deze moderne visie in Duitsland. Zij wil christelijke universiteiten oprichten. Te beginnen bij een basisjaar waar men wordt voorbereid op het moderne denken aan de universiteiten. Op dit punt hebben de evangelische gelovigen het voortouw genomen. Te denken valt aan de evangelische hogeschool in Amersfoort, de universiteit van Leuven en Heverlee in België en de universiteit te Giessen in Duitsland.

In het voetspoor van Luther

​In hoeverre Linnemann in het gehele theologische spoor van Luther ging, valt buiten onze beschouwing. Mogelijkerwijs was zij meer evangelisch getint. Uit haar eigen getuigenis omtrent haar bekering blijkt dat zij berouw had over haar vroegere leven daar zij de studenten verkeerd onderwijs had gegeven. Zij deed daar boete over. Zij leerde alles schade en drek achten om de uitnemendheid van Christus. Zij ervoer de kracht van Gods beloften in haar leven. Ze ging de Bijbel zien als het levende woord van de levende God. Zij wilde die boodschap met kracht uitdragen in het atheïstische Duitsland waar de Schriftkritiek gemeengoed was en is.

Waar ze voor stond

Kortom zij zag net als Luther de Bijbel als het betrouwbare woord van God. Dat zal men laten staan, zei Luther. Luther verdedigde het levende woord van God tegen de filosofische aanvallen van de Roomse kerk. Linnemann verdedigde de Schrift tegen de filosofische aanvallen van de moderne theologie. Beiden stelden de kracht van het woord van God boven de kracht van de rede. Beiden droegen de rijke boodschap van Gods woord met kracht uit.​

​Haar geschriften na haar bekering

Bibel oder Bibelkritik? (The Bible or biblical criticism?) 2007.
Gibt es ein synoptisches Problem? (Is there a synoptic problem?) 1999.
Wissenschaft oder Meinung? (Science or opinion?) 1999.
Bibelkritik auf dem Prüfstand (Biblical criticism to the test) 1998.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website 500 jaar Luther. Het originele artikel is hier te vinden.

Kerk en slavernij? – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Het kan niemand zijn ontgaan, dat er de laatste tijd veel aandacht is voor slavernij. Daarvan is in het verleden in verscheidene werelddelen op vrij grote schaal sprake geweest. Slavernij is verwerpelijk, en de regering heeft dan ook excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid hierin. De vraag komt op: hoe zit het met de verhouding kerk en slavernij? Met ‘kerk’ moet dan worden gedacht aan de Nederlandse gereformeerde kerk(en). In geestelijke zin mag er over Nederlandse gereformeerde kerk worden gesproken. Staatsrechtelijk gaat het volgens het traktaat (tekst verdrag) van de Unie van Utrecht 1579 om provinciale kerken met eigen kerkorden.

Kerk als slaveneigenaar en investeerder

Op 1 februari 2023 werd in Amsterdam het door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek gefinancierde project ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse rijk: geschiedenis, theologie en erfenis’ gepresenteerd. In genoemd project gaat het om “de vele rollen van de Gereformeerde Kerk als opinieleider, slaveneigenaar en investeerder”. Het gaat om de “kerk als instituut”. “Het financiële, maatschappelijke en bestuurlijke aandeel van de Gereformeerde Kerk” in de slavernij zal worden onderzocht. Er wordt beweerd dat “In overeenstemming met de verstrengeling van winstgevende handel en godsdienst was de Gereformeerde Kerk diepgaand betrokken bij slavernijzaken”. Het onderzoek heeft met name betrekking op het de West-Indische Compagnie (WIC 1621-1674 en 1675-1792), die handel dreef met Noord- en Zuid-Amerika.

Hieronder gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. De onderzoekers van het project wijzen echter uitdrukkelijk en zonder onderscheid naar de kerk als instituut. Dat roept de vraag op: Zijn mijn in armoede levende voorouders medeverantwoordelijk voor genoemde “diepgaande betrokkenheid bij slavernijzaken”?

Gewestelijke kerken

Onderzoek van de oude kerkordeningen inclusief de Dordtse kerkorde 1619 bij C. Hooijer (1804-1873) in diens werk uit 1865 levert niets over slavernij op. De Nederlandse gereformeerde kerk kan op grond daarvan geen verwijt worden gemaakt. Uit de indexen van de Provinciale synodale acta tot 1620 kan evenmin iets over slavernij worden opgemaakt. In de Provinciale acta van Friesland die tot 1700 zijn uitgegeven, staat van 1662 tot 1688 achtmaal iets over slavernij vermeld. Het gaat hier om het vrijkopen van tot slaaf gemaakte Nederlanders in Noord-Afrika en Turkije; er zijn Harlingers bij. Kerken onder de WIC hadden contact met de classes Walcheren en Amsterdam. De index van de acta van de classis Walcheren tot 1620 toont niets over slavernij. De acta van de classis Amsterdam zijn niet gepubliceerd. Het werk Voor de spiegel der historie! uit 1903 van dr. G. J. Vos (1836-1912) vermeldt eveneens niets over slavernij in de index.

De laatste kerkorde vόόr 1816 was de Dordtse kerkorde van 1619. Die werd in Overijssel, Gelderland en Utrecht ingepast in het provinciale gewoonterecht. Friesland, Groningen, Zeeland en het landschap Drenthe hadden eigen kerkordeningen. Holland hield het bij de provisioneel goedgekeurde Dordtse kerkorde; een definitieve regeling kwam er nooit. Tot de kerkelijke ordeningen behoorden niet de goederen en het beheer daarvan. De gewestelijke en stedelijke of regionale overheid had grote invloed op de kerkregering. Ook volgens het patronaatrecht (recht van de heer) mocht de overheid de predikant presenteren of had op andere wijze invloed op diens benoeming. Bij vergaderingen konden overheidsdeputaten aanwezig zijn.

Beheer van kerkelijke goederen

Na de reformatie kregen de gewestelijke kerken een door de overheid goedgekeurde gereformeerde kerkorde. In die kerkorden en ook in de genoemde kerkelijke acta is niets te vinden over een “bestuurlijk aandeel van de kerk in de slavernij.” Maar kan de kerk wel “slaveneigenaar of investeerder in slavernij” zijn geweest? Voor de beantwoording van die vraag moet worden gekeken naar eventuele kerkelijke goederen waaruit betrokkenheid bij slavernij kan worden gefinancierd. De status van de kerkelijke goederen en het beheer daarvan bleef onveranderd, bleef dus hetzelfde als in de periode dat de Roomse kerk de heersende kerk was. Met de reformatie viel het roomse toezicht op de kerkelijke goederen weg. Dat ‘kerkelijk’ duidt overigens het type goederen aan: er waren vermogenscomplexen, nu stichtingen, voor kerkgebouw en pastorie, predikant-, koster- en armenzorg. Op de vicariestichtingen voor studiedoeleinden wordt hier niet ingegaan. De genoemde vermogenscomplexen waren onafhankelijk van de gereformeerde kerkelijke organisatie en van elkaar. Het was de overheid die toezicht hield op het beheer. In de steden benoemde de overheid de kerkvoogden. Op het platteland deden dat de ambachtsheren, de adel, of de grondbezitters. Ook op het beheer van de vermogenscomplexen had de overheid dus beslissende invloed. De gereformeerde kerk had daarop dus geen enkele invloed.

Beheer na 1816

In 1816 vaardigde Koning Willem I een Koninklijk Besluit (KB) uit waarbij hij de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) stichtte. De goederen en het beheer daarvan werden uitdrukkelijk buiten de kerk gelaten. De zaken van de NHK vielen onder het Ministerie/Departement van Eredienst. In 1852 trok de overheid zich van de kerk terug. De NHK werd uitdrukkelijk onbevoegd in het beheer verklaard.

Het beheer werd door de Koning na 1816 per provincie bij KB geregeld. Per provincie werd een College van Toezicht aangesteld. De Koning was opperkerkvoogd. Beheerszaken vielen ook onder het Ministerie van Eredienst. In 1869 trok de overheid zich terug van het beheer onder instelling van een Algemeen College van Toezicht. Dat college stond buiten de NHK en kende geen bevoegdheden. Aansluiting was vrijwillig. De synode van de NHK vroeg de minister van justitie mr. A.E.J. Modderman (1838-1885) om beheersbevoegdheid. Die antwoordde, dat de overheid zich van de kerk had teruggetrokken en hij bovendien de kerk geen bevoegdheid kon geven die zij nooit had bezeten. De vermogenscomplexen en hun beheer stonden (ook toen) buiten het kerkelijk erf.

Diaconie na 1816

De diakenen behoorden niet tot de kerkenraad tot 1816. Daarna behoorden zij niet tot de bijzondere of smalle kerkenraad, wel tot de algemene of grote kerkenraad. Zij hielden zich met name met de armenzorg bezig. Dat gebeurde vanwege de omvang en kosten van dat werk vaak in samenwerking met de overheid.

Kerken in West Indië

Kerkelijke gemeenschappen werden door de WIC opgericht. Predikanten waren in dienst van de WIC. Ook een voormalige slaaf kon predikant worden zoals J.E.J. Captein (1717-1747). De WIC was voor de kerkelijke gemeenschap meer dan wat de gewestelijke overheden waren voor de gereformeerde kerken. Er kwamen pas kerkvoogden in Amerika toen de WIC zich terugtrok. Toen de Nederlandse Gereformeerde Kerk in Amerika zelfstandig werd in 1771, werd in de (Dordtse) kerkorde artikel LIX opgenomen dat gelijke rechten waarborgde voor blanke en zwarte personen, vrijen en slaven.

Goederen stonden buiten het kerkverband

Goederen bestemd voor onderhoud van predikant en kerkgebouw werden door kerkvoogden beheerd. Eigendom en beheer van goederen stonden buiten het kerkverband, terwijl de benoeming van kerkvoogden niet door kerkelijke vergaderingen geschiedde. De diaconale bedeling vond plaats in samenwerking met de overheid. Niet kan worden uitgesloten, dat gelden aan kerkvoogdij of diaconie geschonken door particulieren uit slavenhandel afkomstig waren.

Kerkrecht is onbekend

In juridische faculteiten aan universiteiten wordt geen kerkrecht en de geschiedenis daarvan gedoceerd. Ook het kerkelijk staatsrecht is daar onbekend. Dat geldt ook voor de herkomst van het patronaatrecht. Bij de rechterlijke macht is verder geen eenduidige koers in kerkelijke zaken waarneembaar. Aan kerkelijke universiteiten worden gewoonlijk genoemde hervormde zaken evenmin behandeld.

Herziening noodzakelijk

Dat de Amerikaanse assistent-professor Noorlander1 niet goed op de hoogte is van de besproken zaken, is wellicht nog vatbaar voor verontschuldiging. De hoogleraren G.J. Schutte2 en H. den Heijer3 beperken zich, wetenschappelijk verantwoord, tot de bespreking van de visie van personen. Dat is correct.

Het projectvoorstel biedt daarentegen tot op heden niet onderbouwde en dus onwetenschappelijke beweringen over de vermeende betrokkenheid van de kerk als instituut bij de slavernij.

In deze bijdrage is aangetoond, dat de kerk als instituut niet over goederen beschikte. Die goederen met een bepaald kerkelijk doel stonden onder toezicht van de overheid. De kerk had daar niets over te zeggen. Kerken zonder portemonnee kunnen financieel niet bij slavenhandel betrokken zijn. Helaas wordt de krachtige anti-slavernij opvatting van de grootste en toonaangevende Nederlandse gereformeerde theoloog G. Voetius (1585-1676)4 weggelaten. Herziening van het project is daarom noodzakelijk!

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetsporen van vogels uit het Trias van Lesotho vormen een uitdaging voor naturalistische paleontologen

In het bekende en toonaangevende tijdschrift PLOS ONE verscheen eind vorige maand een belangrijk artikel met implicaties voor de veel gepropageerde dino-vogel-evolutie. In het zuiden van Afrika (Elliot Formation, Maphutseng, Lesotho) zijn voetafdrukken van vogels gevonden die, binnen de naturalistische tijdschaal, maar liefst 60 miljoen jaar vroeger voorkomen dan de eerste onbetwiste fossielen van vogelachtigen (zoals Archaeopteryx). De vondst was al langer bekend, maar is nu opnieuw in detail bestudeerd en beschreven.1

Grotten in de Elliot Formation van Lesotho. De vogelsporen zijn in deze formatie gevonden. Bron: Wikipedia.

Wel of geen vogelsporen?

Uiteraard is er veel discussie over deze vondst. Vogelsporen in het zogenoemde Trias zou wel erg opmerkelijk zijn, zeker voor de naturalistische tijdschaal en de vermeende dino-naar-vogel-transitie. Overigens is deze gedachte niet zo heel vreemd, fossielen van vogels uit het Trias zijn zeer zeldzaam of ontbreken. Het enige bekende fossiel van een vogelachtige uit het Boven-Trias is Protoavis, maar deze vondst wordt om verschillende redenen in twijfel getrokken en op zijn minst als ambigu aangemerkt. Fossielen van de eerste vogelachtigen, zoals Aurornis, Anchiornis, Archaeopteryx en Xiaotingia worden al gevonden in het Midden- en Boven-Jura. Fossielen van de eerste échte vogels (Neornithes) worden echter pas ‘veel later’ gevonden, in het Boven-Krijt. Hoewel de sporen een duidelijke vogelachtige voetmorfologie laten zien en lijken op Cenozoïsche en moderne vogelvoetsporen, menen de onderzoekers dat het gaat om sporen van een (mogelijk fossiel nog te vinden) drietenige of -vingerige archosaurus. Archosauriërs zijn uitgestorven reptielen die fossiel gevonden worden in onder andere aardlagen van het Perm en Trias.2 Bijzonder is hoe opnieuw de dino-vogel-hypothese leidend is bij het interpreteren van de gegevens. De auteurs laten overigens merken dat deze vermeende dino-naar-vogel-transitie nog steeds omstreden is. Hoewel deze sporen duidelijk lijken op voetsporen van Cenzoïsche en moderne vogels is dat vanuit een naturalistisch paradigma natuurlijk niet mogelijk en was dit ook niet verwacht. Des te opmerkelijker is het dat, in plaats van dat Protoavis opnieuw wordt afgestoft en gezocht wordt naar fossielen van vogelachtigen in het Boven-Trias, er een ad hoc-hypothese van stal gehaald wordt om de verschijnselen te verklaren. Dit voorbeeld doet denken aan de gevonden vogelsporen in de Santo Domingo Formatie (Argentinië). Hier werden toen ook vogelsporen uit het Boven-Trias gevonden. Na wetenschappelijk kersenplukken werden deze voetsporen uiteindelijk wél gezien als vogelsporen en gedateerd als Cenozoïsche voetsporen.3

Tenslotte

Voor de dino-vogel-hypothese zijn deze vogelsporen uit het Trias kennelijk niet te verteren. Creationisten die niet uitgaan van de dino-vogel-hypothese hebben het, vanwege de tijdschaal hier veel eenvoudiger. Deze vondst past goed binnen het scheppingsparadigma, zelfs als onomstotelijk zal blijken dat Protoavis geen goed fossielmateriaal is of ambigu blijft. In 1982 schreef dr. Leonard R. Brand in het blad Origins van Geoscience Research Institute al waarom we, binnen de zondvloedgeologie, eerst de voetsporen vinden en daarna (dus hoger in de geologische kolom) pas de fossielen.4 Vogelsporen in het Trias terwijl we de fossielen pas hoger in de geologische kolom vinden? Binnen de zondvloedgeologie is dat goed mogelijk, omdat er niet zoveel tijd tussen zit. Wanneer er toch een vogelfossiel, zoals Protoavis, in het Trias wordt gevonden, is dat ook geen probleem voor het scheppingsparadigma! Kennelijk is het beestje dan kort na zijn voetafdruk omgekomen. Kan het ook anders zijn? Natuurlijk! We volgen de discussie over deze vogelsporen daarom op de voet.

Voetnoten

Een Dialoog tussen Christenen (Chris Verhagen en Carel de Lange) en Atheïsten (Bart Klink en Brandon Pakker)

Afgelopen weekend (?) was er een debat tussen de christenen (Chris Verhagen en Carel de Lange) en atheïsten (Bart Klink en Brandon Pakker). Dit debat is met dank aan ‘Geloof en Rede‘ en wordt hieronder gedeeld.

Chris Verhagen (Christelijke Apologeet) en ik gingen in gesprek met Bart Klink (www.deatheist.nl) en Brandon Pakker over het christendom en het atheïsme. We hebben verschillende onderwerpen behandeld en de onderliggende vraag was: Welk wereldbeeld is het meest redelijk?

Gedoe rond de riddermatigheid – Bijdrage van Nico Plomp in het Jaarboek CBG 1993 bevat een schat aan informatie

Genealoog wijlen Nico Plomp (1941-2017)1 schreef in het zevenenveertigste deel van het ‘Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie’ een interessante bijdrage over het ridderschap in de Neder-Betuwe. In deze bijdrage komen ook veel telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’ en aanverwante en aangetrouwde leden voor. We willen dit artikel samenvatten en ons vooral richten op de familie ‘Van Meerten’ en aanverwante of aangetrouwde leden. Omdat er grote delen van het artikel worden weggelaten is het, voor meer informatie over andere geslachten, aan te raden om het artikel zelf ook te lezen.2

De vraag wie van adel is en wie niet leidde volgens Plomp vroeger nogal eens tot slepende processen. In het voorliggende artikel gaat de auteur in op de vraag wie er (voornamelijk in de zestiende eeuw) tot de adel behoorde en wie niet. “Het blijkt te gaan om families waarvan de namen nog heden ten dage veelvuldig voorkomen, zoals Van Eck, Van Heteren, Van Leeuwen, Van Maurik, Vonck en Van Wijck, en om persoenen die velen bij genealogisch onderzoek in hun kwartierstaat zullen kunnen plaatsen.” De ‘Van Meertens’ worden in deze rij niet genoemd, maar komen wel verschillende keren voor. De informatie die Plomp daarover heeft opgezocht blijkt zeer de moeite waard voor het genealogisch en historisch onderzoek naar dit geslacht.

Vroege periode

Plomp laat weten dat er in aristocratie van de dertiende eeuw drie standen voorkwamen: de edelen (nobiles, de vrijen (liberi) en de dienstlieden (ministeriales). Plomp noemt drie gebroeders Van Meerten als twaalfde eeuwse edelen. Het gaat om drie gebroeders die in 1166 en 1169 voorkomen en als getuigen van de bisschop van Utrecht oorkonden mee bezegelden.3 In de veertiende eeuwse bronnen komt deze geslachtsnaam opnieuw in de Neder-Betuwe voor. “Of zij afstamden van de zojuist genoemde edelen is met zo weinig gegevens niet vast te stellen.” Naarmate de tijd vorderde komen er meer bronnen beschikbaar en zijn ook familiebanden te ontwaren. “Daarbij moet echter uiterst behoedzaam te werk gegaan worden. Personen met dezelfde toenaam of familienaam waren lang niet altijd in mannelijke lijn aan elkaar verwant, zodat men hen niet uitsluitend op grond van de naamsovereenkomst in familieverband kan brengen met latere naamgenoten.” In een register van scheidsrechterlijke uitspraken van de bisschop van Utrecht uit de periode 1301-1317 komt ook een Van Meerten voor als familielid of helper van de Van Avezaats en Van Liendens. Om welke ‘Van Meerten’ het gaat wordt niet duidelijk. Verwezen wordt naar voetnoot 5: P.W.A. Immink en A.J. Maris, Registrum Guidonis (Utrecht 1969) 89-90, 228-229.

Lijst van steden en riddermatigheden

Plomp geeft aan dat er een lijst van zestig namen bewaard gebleven is van de steden en riddermatigheden omstreeks 1460. Hij denkt dat deze lijst bedoeld is voor ‘de verschrijving naar de landdag, de vergadering van de staten van Gelre. In deze lijst wordt onder Leede Jan van Meerten genoemd. In de voetnoot wordt verwezen naar: Bijlagen bij eene Nederduitsche kroniek van Gelderland, KHG 31 (1875) 364-406. Het is Plomp onbekend hoe de selectie op deze lijst tot stand is gekomen. “Wellicht een keuze van representatieve personen door de ambtman, wellicht ook na aanmelding van de betrokkenen zelf.

Het ridderboek

In 1543 was keizer Karel V ook hertog van Gelre geworden (Verdrag van Venlo). In dat jaar werd een register bijgehouden van riddermatigen voor ‘als de stadhouder de staten bijeenriep voor de landdag’. Op deze lijst komen we Diederick van Meerten tegen (ook wel Derick of Dirck genoemd). Zijn overleden zwager Bartholomeus van Eck, die in 1541 is overleden, en zijn broer Henrick worden ook in dit register genoemd. Henrick woonde op dat moment in Amersfoort. De lijst bestaat uit vijftien personen. Plomp weet te vermelden dat er tien van de vijftien personen een eigen kasteel of heerlijkheid hadden in Neder-Betuwe. Dan geeft Plomp een inkijkje in het familieverband van Bartholomeus en Diederick. “Van vijf personen is dat niet bekend, twee daarvan hadden echter familierelaties met de tien eerstgenoemden. De drie overigen, Bartholomeus van Eck, zijn broer Henrick van Eck en hun zwager Dirk van Meerten, waren uit Ingen afkomstig. Deze tak van de Van Ecks bezat daar het goed De Poll. Dirck van Meerten woonde nog te Ingen, maar Bartholomeus van Eck te Wijk bij Duurstede en zijn broer Henrick te Amersfoort, waar hij in het stadsbestuur zitting had. Dat zij desondanks in deze selecte groep Neder-Betuwse ridderschap aan de statenvergaderingen van Gelre en Zutphen konden deelnemen is opmerkelijk. Uit de registers van het verhandelde in de Bank van Kesteren, de gerichtssignaten, blijkt dat tenminste Henrick ook een enkele keer daadwerkelijk deelnam aan de zittingen van deze bank.Hier wordt een uitgebreide voetnoot bij gegeven:”W.J. d’Ablaing van Giessenburg en P.A.N.S. van Meurs, De ridderschap van het kwartier Nijmegen. Namen en stamdeelen van de sedert 1587 verschenen edelen (Den Haag 1899); J.J.S. Sloet en A.H. Martens van Sevenhoven, Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen (Arnhem 1924); A.J. Maris, Repertorium op de Stichtsche leenprotocollen uit het landsheerlijke tijdvak. I De Nederstichtse leenacten (1394-1581)(’s-Gravenhage 1956); J.G. Smit, ‘Het album amicorum van Johan van Eck’, Flehite 7 (1975) 44-53”.4

Een conflict over deze strenge selectie

Niet iedereen was het er mee eens dat zij niet op de lijst stonden en dit leidde rond 11 juni 1546 tot een conflict waar Johan (Hermansz) van Wijck genoemd wordt.5 Onder andere hij ‘wilde vrij zijn van de klokkenslag, walgelden, gravergelden en andere ruitergelden, hoewel volgens de buren hun voorouders daar altijd aan hadden bijgedragen’. Plomp geeft aan dat de enige manier om hier onderuit te komen, was ‘zich te beroepen op hun riddermatige afstamming’. De ridderschap was namelijk vrij van dergelijke diensten en gelden. Bij sommigen liet het Hof in het midden of aanspraken op riddermatigheid terecht was.Meer duidelijkheid kwam er voor Herman van Wijck en diens zoon Johan van Wijck te Rijswijk en Johan van Wijck Gerritsz te Kesteren. Op hun verzoek verklaarde het stadsbestuur van Nijmegen tien dagen later, op 21 juni 1546, dat zij in het ridderboek van de stad stonden. De secretaris van Nijmegen hield namelijk voor het kwartier van Nijmegen ook een register bij waarin de ridderschap werd ingeschreven

Het conflict in 1555

Men was nog niet tevreden, en ‘een nieuwe aansporing tot een ruimhartig toelatingsbeleid kwam er in de statenvergadering van 9 mei 1555’. De stadhouder gaf aan dat de edelen ‘die na de dood van hun ouders niet in hun plaats waren verschreven, of die na verhuizing van de steden naar het platteland niet waren verschreven’ dat ‘aan zichzelf te danken’ hadden. Maar de stadhouder was ruimhartig. De ambtlieden werden gelast binnen acht dagen de namen op te geven van hen die in hun ambt verschreven dienden te worden. Claas Vijgh, de ambtman van de Nederbetuwe gaaf toen een lijst met namen. Nieuw waren Heijmerick van Bemmel en zijn broers Sebastiaen en Baltazar. Zij woonden samen in ‘oers vaders huys, zaliger Johans van Bemmel’. Ook Johan van Braeckel wordt genoemd. In de lijst van Vijgh werd, van degenen die al eerder waren verschreven, ook nog Diederick van Merten genoemd. Het gaat om dezelfde persoon als hierboven genoemd. Heijmerick en Johan waren zijn (latere) schoonzonen. Volgens de ambtman was nu niemand overgeslagen. In Maurik en Rijswijk dacht men daar anders over en op de landdag van 10 juni 1555 werd een verzoek tot toelating tot de ridderschap behandeld. In deze lijst van hen die een verzoek deden komt Adriaan van Leeuwen Aalbertsz. voor. Hij was de zoon van Albert van Leeuwen en Hillegonda van Meerten. Niet toegelaten te zijn tot het ridderschap had ook gevolgen. Op 16 juni 1561 kwam de Bank van Kesteren, waar ook Derrick van Meerten zitting in had, tot de overeenstemming dat Bartolt van Heteren geen zitting mocht nemen totdat bewezen was of hij daar recht toe had. Voor de landdag van 24 augustus 1565 werden diverse personen uitgenodigd. Verschillenden van de lijsten hierboven werden niet uitgenodigd. Wel verschreven werden bijvoorbeeld Heijmerick van Bemmel en zijn broers, Johan van Braeckel en Diderick van Merten.

De landdag van 1 maart 1570

Plomp geeft aan dat de lijst van verschrevenen voor de landdag van 1 maart 1570 een aanzienlijke uitbreiding kreeg. Op deze lijst staan opnieuw de gebroeders Van Bemmel en Johan van Braeckell. Ook wordt Dederick van Merten genoemd. Dit is niet meer dezelfde als de Diederick van hierboven. Hij was in 1568 al overleden. Vermoedelijk gaat het om zijn zoon die met Elisabeth van Els was getrouwd. Ook worden Adriaen van Leuwen en Johan van Wijck genoemd. Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om dezelfde personen, als hierboven. Voor hen geldt wel in 1555, niet in 1565, wel in 1570. “Van de stappen die de Van Leeuwens daartoe hadden ondernomen blijkt uit een verklaring van het stadsbestuur van Nijmegen d.d. 26 juni 1569, met oudere en jongere stukken te vinden in het dossier over Adriaan van Leeuwen Aalbertsz. Het is een vidimus van de hierboven opgenomen tekst van het verhandelde op 10 juni 1555, zoals die te vinden was in het ridderboek aldaar.

Het geharrewar rond de riddermatigheid gaat door.

In het stuk over de registratie van Roelof van Eck komen Johan van Wijck en Arien van Leeuwen opnieuw voor. Roelof van Eck werd geregistreerd, maar dat werd hem door de dorpsgenoten niet gegund. “Zij refereerden aan het reces d.d. 11 juni 1546 en noemden (…) Johan van Wijck, zoon van de oude Johan van Wijck Hermansz., tevens voor zijn schoonzuster en haar zonen Johan en Cornelis van Wijck. Voorts Arien van Leeuwen, een zoon van Albrecht van Leeuwen (…) en nog anderen.” Op 10 juli 1570 werden zij opgeroepen om in een verhoordag hun rechten te verdedigen. “De gedaagde riddermatigen waren (…) Johan van Wijck Jansz, de middelste broer van wijlen Gevert van Wijck en van Jaspar van Wijck, (…) Adriaen van Leeuwen Aelbertsz, (…) allen te Rijswijk (…).” Zij slaagden er niet in, voor de buurmeesters, te bewijzen dat zij van adel waren. Maar daar lieten zij het niet bij zitten en namen zich voor te bewijzen dat hun voorouders al meer dan honderd jaar als riddermatig bekend stonden. De buurmeesters legden op 6 juni 1570 voor Sweder Wttenweerdt, scholtus en richter, een verklaring af. Jacob Bloem (70 jaar) was 36 jaar geleden met een groot aantal buren van Rijswijk naar Arnhem getrokken tegen o.a. Jan van Wijck Hermenss ‘die zich voor riddermatige luijden voerhalden wolden’. Daarnaast verklaarde hij dat hij samen met Aelbert van Leeuwen de klokkenslag heeft opgevolgd, net als alle anderen. Ook Hermen de Keymp van ongeveer 65 jaar verklaarde dat Aelbert van Leeuwen ‘in een kerstnacht, toen de klok geslagen werd, naar de dijk getogen was en daar meer werk verzet had dan hijzelf en ook wel meerdere keren de klokkenslag was gevolgd’ Dit was ook de verklaring van de vijftigjarige Gijsbert van Eck. Adriaen van Leeuwen Aelbertsz. was, ook al stond hij niet in het ridderboek, sinds 1555 al twintig keer verschreven om naar de landdagen te Arnhem of Nijmegen te komen. Roelof van Eck heeft het einde van het proces niet meegemaakt, tussen 1573 en 1574 overleed hij.

Voor de overige genoemden ging het proces door. Daarbij kwam de zaak van enkele nieuwelingen die verschreven waren, o.a. Jan van Wijck (in juli 1572 en juli 1574). Op 25 december 1575 werd besloten de zaak in handen te stellen van mr. Dionijs van den Wesenhage, raad in het Hof. “Het waren de zaken van (…) Jan van Wijck Janss, oudste broer van Gevert van Wijck en van wijlen Jasper van Wijck (…) Adriaen van Leeuwen Aelberts te Rijswijk (…)” Daarna volgt in 15 januari 1577 een opdracht aan dr. Boemeer om te ‘doen wat nodig was’. Naast deze zaak, was er ook de zaak van de vijf weduwen. Het ridderschap van Neder-Betuwe was op 4 maart 1577 bijeen vanwege de pretenties van vijf weduwen ‘die verklaarden riddermatig te zijn en daarom niet in de klokkenslag gehouden te zijn’. Een van die weduwen was Johanna ven Leeuwen, weduwe van Gevert van Wijck. Het ridderschap verwees naar de eerstvolgende land- of kwartierdag. De ridderschap van het kwartier Nijmegen kwam op 29 mei 1577 niet tot een besluit en verwees de zaak door naar de landdag. Op de landdag van 4 juli 1577 leverde Adriaen van Leeuwen Aelbertsz kopieën aan. Het ging om ‘kopieën van verschrijvingen’ van ‘Van Leeuwens uit 1495 en 1519, van boedelscheidingen uit 1516 en 1546, van een inschrijving uit het ridderboek van vermeldingen van Van Leeuwens als gerichtsman in de Bank van Kesteren en van brieven waarbij hijzelf verschreven werd in de periode 1570-1573’. Ook Johan van Wijck Gevertsz leverde, mede namens zijn broer Cornelis, stukken aan. “Getuigenverklaringen uit 1577 over hun familierelaties, over de begraven hofstad die in de familie was geweest, over hun riddermatigheid en over hun deelname in de Bank van Kesteren.” Over details uit dit procesdossier kom ik bij de bespreking van Bijlage 1 nog terug.

De buurmeesters lieten het er opnieuw niet bij zitten. Op 25 juli 1577 verscheen Claas Vijgh namens deze mannen. Er was een vragenlijst samengesteld ‘maar de ambtman vond het niet nodig die allemaal te beantwoorden, omdat er veel namen in voorkwamen, zoals Jan van Wijck den alden, die hij toch niet gekend had’. Vijgh had wel gezien dat Adriaen van Leeuwen de klokkenslag gevolgd had. Hij herinnerde zich ook ‘gezien te hebben hoe Aelbert van Leuwen een wit linnen zakje onder zijn gordel had’. Op de vraag hoe lang dat geleden was, antwoordde de ambtman dat niet precies meer te weten. Aelbert van Leeuwen zou ook gezegd hebben: “Mijn broeder Jerfaes wil een edelman sijn ende ick niet” Dit had de ambtman alleen van anderen gehoord. Op de landdag van 17 september 1577 verscheen er opnieuw een verzoek van de zonen van de twee weduwen, onder andere Johan van Wijck Gevertsz, om voor riddermatig erkend te worden. Van de overige weduwen wordt niets (meer vernomen). De zaak raakte in een impasse. In 1582 kwam Adriaen van Leeuwen Aelbertsz met twee verklaringen van de weduwe van Gevert van Wijck over zijn afstamming.

”Op 5 jan. 1582 verklaarde jonffr. Johanna van Leuwen, weduwe van Gevert van Wijck, ca. 68 jaar, ten overstaan van het stadsbestuur van Wijk bij Duurstede op verzoek van Adriaen van Leeuwen, poorter aldaar, dat deze en zijn voorouders te Rijswijk hadden gewoond. Haar vader Hermen van Leeuwen Hermensz en haar grootvader Hermen van Leeuwen Jansz waren uit Maurik “van aver tho aver van een stam ende bloede echtelijck ende recht gebooren ende hergecommen” en hadden altijd “grote vruntschap ende conversatie met den producent alhyer ende zijne vooralderen tho Rijswijc als goede bloetverwanten ende navrunden toestaet ende betaemt, gehat ende gehalden.” De vader van Adriaen, genaemt Aelbert, die zoon was van Hermen van Leuwen de grote bestond Hermen van Leeuwen Hermensz die onlangs op de Zandweg te Maurik was overleden in de derde graad.”

Op 14 september 1582 gaf Johanna van Leeuwen aan dat ‘Hermen van Leuwen Ottensz uit zijn huwelijk had Jeriphaes van Leuwen en Aelbert van Leuwen, de vader van de producent (d.w.z. Adriaen van Leeuwen Azn.); (…)’. Ook Johan van Wijck Gevertszoon had zijn dossier aangevuld. Hij gebruikte het leenakteboek van Culemborg en het signaat van de bank van Kesteren. Dit laatstgenoemde deel is helaas verloren gegaan en besloeg de periode 1509-1547. De leenakten betroffen ‘16 hont land in Wijffdijckerveld te Rijswijk’. Op 25 oktober 1530 werd, na transport door Herman van Wijck, diens zoon Jan van Wijck er mee beleend. “Op 26 oktober 1548 werd na het overlijden van Jan van Wijck Hermansz diens oudste zoon Gevert beleend, voor wie zijn broer Jan van Wijck Jansz wegens ziekte van Gevert hulde deed. Na zijn overlijden werd op 21 april 1570 zijn zoon Johan beleend met deze 16 hont en met 2,5 morgen te Rijswijk.” Ook overhandigde hij een akte van 26 oktober 1548 waarbij Gevert van Wijck een leen in lijftocht gaf aan zijn vrouw Janna van Leeuwen. Op 6 juli 1582 verklaarde Alyt Anhonis van Wijcksdochter van tweeënzestig jaar oud dat haar grootvader Harman van Wijck Gerritss, overgrootvader van Johan Geverts van Wijck, gehuwd was geweest met Else Hack uit Wageningen. Hun kinderen waren Gerrit van Wijck, Johan van Wijck en Anthonis van Wijck. Johan Harmansz van Wijck was getrouwd met Johanna van Meerten. Deze Johanna was doophefster van Alyt en de moeder van Gevert van Wijck, de vader van de op de landdag zijnde Johan Gevertsz van Wijk. De goederen van Else Hack werden door Anthonis van Wijck verkocht, om het grote testament van zijn broer Gerrit van Wijck uit te kunnen voeren. Het kwam uiteindelijk niet tot een duidelijke uitspraak in deze zaak. De zoon van Adriaen, Aelbert Adriaensz van Leeuwen, procedeerde ‘nog door terwijl hij als poorter te Wijk bij Duurstede woonde’. Hoe het hem verder verging, daarover is te weinig bekend.

Johan van Brakell

Johan van Brakell komt nog voor in het stuk over Frans van Leeuwen. Johan was op 11 december 1578 circa 54 jaar oud en verklaarde aan Frans van Ewijck, scholtus en richter te Lienden, dat Frans de zoon was van Olyfier en de kleinzoon van Hermen van Leeuwen Hermenszoon.

Afstamming

Het derde criterium om aan te tonen dat men riddermatig was afstamming. De stukken, als deze terug gevonden kunnen worden, zijn voor genealogisch onderzoek zeer belangrijk. “Enkele families, de Van Leeuwens en Van Wijcks, konden voldoende papieren en getuigenverklaringen bijeen brengen om etterlijke generaties in familieverband te plaatsen. Daarbij konden zij bogen op familierelaties met tal van geslachten die tot het ridderschap behoorden. De Van Wijcks konden nog een huis met versterkte roren aanwijzen dat in familiebezit geweest was.” Het stuk van Plomp is dus zeer waardevol als het gaat om ‘Van Meertens’ en hun aanverwanten. De ‘Van Meertens’ komen niet zoveel voor in het stuk, de afstammelingen van vrouwelijke nazaten des te meer. Het meeste informatie verschaffen de bijlagen bij dit artikel. Deze bijlagen bespreek ik hieronder.

Samenvatting stukken procesdossiers

Plomp heeft voor het artikel vooral gebruik gemaakt van de civiele procesdossiers van het Hof van Gelre en Zutphen. Deze zijn te raadplegen via de website van het Gelders Archief, het zou mooi zijn als het complete dossier Johan van Wijck getranscribeerd zou worden en ergens gepubliceerd. Het blijkt een goudmijn te zijn voor genealogisch en historisch onderzoek.6

Adriaen van Leeuwen

Hierboven werd duidelijk dat Adriaen (Aelbertsz) van Leeuwen veel materiaal verzameld en overgedragen heeft om aan te tonen dat hij van adel was. Dit materiaal wordt in bijlage 1 samengevat. Alleen de voor genealogie ‘Van Meerten’ relevante stukken worden hieronder aangehaald. Dat geldt een kopie van een boedelscheiding uit 1516, opgesteld door Hermen van Leuwen, etc. en familieleden tussen Jutte Aelbertzdochter, weduwe van Hermen van Lewen Ottenss den Ouden enerzijds en hun kinderen Geriphaes van Leewen, Aelbert van Leeuwen en joncfrou Lijsbeth van Lewen anderzijds. “De weduwe behoudt huis en hofstede c.a. waar zij nu op woont, te Rijswijck, met 5 morgen land, nog een kleine hofstede met 4 morgen aldaar, en een deel in een ander stuk land. Jerephaes van Leeuwen is ‘wtghehilickt’ en heeft bij zijn trouwen zijn deel in zijns vaders goed gekregen. Aelbert van Leewen en zijn zuster joncfrou Lysbeth zullen samen een hofstad van 6 morgen land met boomgaard krijgen, nog 5 morgen land en een hofstad van 2 morgen, nog 10 hond; alles onder Rijswijk, nog een jaarlijkse rente van 6 guldens en de samen met hun moeder de inboedel, alle roerende goederen en het koren en de boedelschulden voor hun rekening nemen.” Verder een kopie van een boedelscheiding uit 1546 tussen Jeriphaes c.s. als ‘vrunden en maegen’ van joncfrou Hillgont van Meerten, weduwe van Aelbert van Leeuwen enerzijds en hun kinderen Adriaen van Leeuwen en joncfrouw Elisabeth van Leeuwen anderzijds. “De weduwe behoudt percelen land van 2, 3 en 5 morgen en 10 rentebrieven van samen 582 philippusgulden nominaal. Albert (dit moet zijn Adriaen, JvM) krijgt een stuk land waarvan de grootte niet wordt vermeld, een hooiberg en twee akkers, 6 rentebrieven van samen 453 philippusgulden nominaal, een van 50 keizersgulden en een van 20 rijdergulden. Joncfrouw Elisabeth krijgt de hofstede met huis c.a. en al het land daarachter en nog twee rentebrieven van samen 48 philippusgulden en een van 100 keizersgulden.” Verder een kopie van een verklaring van het stadsbestuur van Nijmegen d.d. 2 juli 1555 dat zowel Hermen de oude als Hermen de jonge in het ridderboek voorkomen. Een kopie van het afgegeven vidimus van het verbaal uit 1555. Kopieën uit het gerichtssignaat van de Bank van Kesteren waaruit blijkt welke Van Leeuwen wanneer als gerichtsman optrad. Tenslotte “kopieën van vijftien verschrijvingen aan Adriaen van Leeuwen Aelbertsz uit de periode 1570 tot 1573, door de stadhouder, de stad Nijmegen en de ambtman”.

Johan van Leeuwen

Johan van Leeuwen is aangetrouwd aan de familie Van Abcoude van Meerten. De ca. 70 jaar oude Dirk van Oostrum, schout van Wijk bij Duurstede, die op 28 juni 1577 een verklaring gaf voor het stadsbestuur. Dirk van Oostrum (1509-1603) was getrouwd met Heilwich van Abcoude van Meerten. Hij gaf die verklaring samen met Johan van Wijck, pastoor te Ravenswaaij. Hieruit blijkt dat de Van Leeuwens uit Maurik en Rijswijk één stam vormen en riddermatig zijn. “Dirk van Oostrum verklaart dat bij zijn weten de Van Leeuwens in Gelre riddermatig zijn, hetgeen hij ook heeft gehoord van Willem van Abcoude van Meerten, schoonvader van de producent (Johan van Leeuwen), die lange jaren overleden is en bijna honderd was toen hij stierf.” Er is inderdaad een Van Leeuwen met een Van Abcoude van Meerten getrouwd. Maar Willem van Abcoude van Meerten was in ieder geval de schoonvader van Dirk van Oostrum. Uit een verklaring ten overstaan van het stadsbestuur van Wijk bij Duurstede geeft Jan (Aertsz) van Sculenborch schepen van 64 jaar oud, blijkt dat Johan een zoon is van Adriaen, die een broer was van Harman en beide kinderen van Jerefaes van Leeuwen. Deze Jerefaes was weer een zoon van Harman Ottensz van Leeuwen den oude. Heijmerick van Bemmel wordt ten slotte nog genoemd bij de riddermatige mannen die helpen bij de Banck van Kesteren.

Johan van Wijck Gevertsz.

De grootvader van Johan Gevertsz van Wijk was Jan van Wijck ‘gehuwd met joffrouw Johanna van Merthen, waaruit Gevert, Johan, Jaspar en joffr. Anna. Gevert trouwde met Joanna van Leeuwen, dochter van Herman van Leeuwen den olden te Maurik’. Deze verklaring deed Beernt uten Enge, achtenveertig jarige kanunnik van het kapittel van St.-Jan Baptist te Wijck, op 24 juli 1577. Hij verklaarde eveneens dat hij weleens heeft horen zeggen ‘dat die van Wijck altijts gehuywelickt zijn geweest aen de principaelste stammen ende geslachten als aen de Hacken, Bemmel ende Merthen ende meer anderen, (…)’. Ook weet de kanunnik te vertellen dat ‘joffrou’ Elisabeth van Leuwen Aelbertsdochter trouwde met Evert van Deelen. Er volgt ook een bevestiging van Cornelis Claesz. burger van Wijck. Hij bevestigt de familiebanden en noemde de grootmoeder van Johan van Wijck ‘joffrou Johanna van Merthen tho Inghen, dochter van Ghevert van Merthen’. Johan bezat ook verschrijvingen van Gevert van Wijck uit de periode 1555 tot 1558 en van Johan van Wijck uit 1570 tot 1578. Hij kon ook aantonen dat zijn voorouders zeker vanaf 1509 gerichtslieden in de Banck van Kesteren waren.

Twee akten zijn van groot belang om het verband met de ‘Van Meertens’ aan te tonen. Deze worden door Plomp als volgt beschreven (eerste akte):

”Op 17 september 1524 maakten Johan en Ernst van der Lauwick, gebroeders als magen, vrienden en gekozen huwelijkslieden vanwege Herman van Wijck en diens zoon Johan van Wijck enerzijds en Melchior van Culenborch bastaard en Dirck van Merthen de jonge in dezelfde kwaliteit vanwege joffer Stijn van Merthen, weduwe van Gevert van Merthen, en haar dochter joffer Johanna van Merten anderzijds huwelijkse voorwaarden. Zij brengt in twee kampen land, samen 6 morgen, te Zoelmond en 50 philippusgulden. Voorts 100 stichtse guldens die haar broer Johan van Merthen haar binnen een jaar na haar moeders dood zal uitbetalen. Hij brengt in percelen land van 6 en 2 morgen, beide te Rijswijk, de erfenis van zijn zoon Willem van Wijck. Zijn vader geeft hem een stuk land van 16 hont leengoed, waarvan hij het vruchtgebruik houdt en de helft van de pacht van 3 morgen land zolang hij (de vader) leeft. Met de huwelijkslieden en de ouders zegelt heer Gerrit van Wijck, priester.”

Tweede akte:

”Op 11 november 1543 maken Antonis van Wijck, Albert van Leeuwen en Bartholomeus van Heteren, vrienden en magen van de kinderen van wijlen Johan van Wijck en joncfrouwe Joanne van Merten, met name Gevert van Wijck, Johan van Wijck, Jasper van Wijck en jonfrou Anna van Wijck, een boedelscheiding. Gevert als oudst zoon behoudt uit de boedel een kamp land te Rijswijk en het leengoed daar dat van zijn vader komt. Het leengoed van zijn moeder zal gelijk verdeeld worden. Voorts krijgt Gevert uit de boedel 80 philippusgulden die op rente gezet zijn. De overige schulden en vorderingen zullen zij gezamenlijk hebben.”

Genealogische fragmenten

In de tweede bijlage worden door Plomp genealogische fragmenten gegeven ter verduidelijking van de lopende tekst. Plomp geeft aan dat er ‘ongetijfeld nog meer gegevens te vinden’ zijn ‘dan hier zijn verwerkt’. We willen slechts die gegevens delen die raakvlakken hebben met de genealogie ‘Van Meerten’. Op bladzijde 115 wordt het wapen van de familie Van Eck beschreven: ‘een schuinbalk (later: een zilveren schuinbalk gaande over een groen-rood gedeeld veld)’. Tussen deze genealogische fragmenten geen raakvlakken met de ‘Van Meertens’. Op bladzijde 118 wordt het wapen van de familie Van Leeuwen beschreven: ‘in zilver een rode keper, beladen met drie Sint Jacobsschelpen van goud’. Het genealogisch schema Van Leeuwen bevat verwijzingen naar verwanten. Zo wordt Johanna van Leeuwen genoemd. Zij was getrouwd met Gevert van Wijck (zoon van Johan van Wijck en Johanna van Meerten). Ze is geboren in 1513/1514 en komt in 1577 voor als zij procedeert over riddermatigheid. Zij was een dochter van Herman van Leeuwen en Margriet Uthen Weerde. Op de rechterbladzijde wordt Albert van Leeuwen genoemd. Hij was getrouwd met Hilgond van Meerten en een zoon van Herman van Leeuwen de oude/de grote en Jutte Aelbertsdochter. Herman is overleden vóór 1516. Albert is overleden vóór 1546. Albert en Hilgond kregen twee kinderen: Elisabeth en Adriaan. Elisabeth is getrouwd met Evert van Delen. Adriaen is verschreven in het ridderschap van 1555-1573 en in 1582 was hij poorter te Wijk bij Duurstede. Op bladzijde 125 wordt ten slotte het wapen van de familie Van Wijck beschreven: ‘in zilver een blauwe keper, beladen met drie schelpen van goud’. In het geneologisch schema komen diverse telgen voor die raakvlakken hebben met de genealogie ‘Van Meerten’. Johan van Wijck is in 1524 getrouwd met Johanna van Merten Gevertsdochter. Hij wordt vermeld in 1530 en 1548. Johan was een zoon van Herman van Wijck en Else Hack. Deze Herman wordt vermeld in de jaren 1456, 1476, 1491 en 1530 en als gerichtsman in 1516. Johan en Johanna kregen vier kinderen: Gevert, Jan, Jasper en Anna. Gevert is verschreven in het ridderschap van 1555-1578. Zijn vrouw Johanna Hermansdochter van Leeuwen procedeert over de riddermatigheid in 1577. Broer Jan is verschreven in het ridderschap van 1570-1578, hij procedeert over de riddermatigheid in 1570.

Voetnoten

Parenteel van Dirck van Meerten (?-?) en Elisabeth van Els (?-?)

Dirck van Meerten werd op ? geboren te Ingen als zoon van Dirck van Meerten (?-1568) en Bertha van Eck van Panthaleon (?-1531). Het parenteel van zijn ouders is hier te vinden. Hij is overleden op ? te ?. Hij trouwde op ? te ? met Elisabeth van Els. Elisabeth van Els werd op ? te ? geboren als dochter van ? van Els (?-?) en ? ? (?-?). Zij is overleden op ? te ?.

Kinderen

Uit dit huwelijk werd ten minste één kind geboren:

  1. Arnt van Meerten. Hij werd geboren op ? te ? en overleed op ? te ?. Hij trouwde in het jaar 1593 te ? met Francisca van Mevert, geboren op ? te ? en overleden in het jaar 1621 te ?. Zij was een dochter van Adolph van Mevert tot Hasselt (?-?) en Belia van Scherpenzeel (?-?).

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

‘Van Meertens’ in het archief van de Heren en Graven van Culemborg – Een inventarisatie

Het Archief der Heeren en Graven van Culemborg’ wordt beschreven in drie delen van Mr. A.P. van Schilfgaarde.1 Dit is verder uitgebreid op de website van het Gelders Archief. Het digitale archief van de heren en graven van Culemborg is gigantisch groot en bestaat uit duizenden stukken. Soms zijn deze stukken gedigitaliseerd. Soms zijn de stukken alleen in het archiefgebouw te raadplegen. Hieronder doe ik een inventarisatie van de stukken die gaan over telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’. Als de Heere het leven en de gezondheid geeft hopen we de originele stukken nog een keer te vinden en te publiceren.

De inventarisatie heb ik vooral gedaan door in het archief te zoeken op de trefwoorden ‘Meerten’, ‘Meerthen’, ‘Merthen’ en ‘Merten’. Het archief omvat meer dan 10.000 stukken en is een goudmijn voor historici die zich verdiepen in de Culemborgse en Betuwse streekgeschiedenis. Het digitale archief is te vinden onder code 0370. Het dateert van 1241-1810. Na de beschrijving van de kenmerken wordt een inleiding geschetst waarin aandacht is voor de geschiedenis. De inventaris wordt onderverdeeld in vier delen: (1) Het archief van de Heeren en Graven van Culemborg, (2) De archieven van geestelijke stichting in het Graafschap Culemborg, (3) Varia, en (4) Regesten. Vooral de eerste en het laatste deel bevatten informatie van telgen uit het geslacht ‘Van Meerten’.2

Ernst van Meerthen

In het archief van de heren en graven van Culemborg komen rekeningen van de schout Ernst van Meerthen voor.3 Deze rekeningen beslaan twee delen en loopt van 1533-1539. Dit archief is nog niet gedigitaliseerd. Het gaat om ‘2954 1ste rekening over 1533-1538, afgehoord 1538 Februari 28, 1533-1538 1 deel4 en ‘2954a Rekening 1538/1539, afgehoord 1540 Mei 26, 1538-1539’.5 Dezelfde Ernst komt ook nog voor in archiefstuk 6454. Het gaat om een ‘uitspraak van den heer en de vrouwe van Culemborg in een geschil tusschen Ernst van Meerten en het kapittel van Oudmunster over een uiterwaard bij Hagestein’. Het stuk dateert van 1536-1537 en bevat 1 charter en 1 omslag.6

Jerephaes van Meerten

In stuk 4844b komt Jerephaes van Meerten voor. Het betreft een proces ‘tegen Jan van Eck over een leengoed’. Het stuk dateert van 1548 en bevat 1 omslag.7

Agniet van Oostrum

Stuk 6051 gaat over Agniet van Oostrum, weduwe van Jan van Meerten.8 Het stuk is gedigitaliseerd en gepubliceerd in dit archief. Het zijn stukken betreffende ‘de geschillen tusschen den heer van Culemborg en Agniet van Oostrum, weduwe van Jan van Meerten, over den eigendom van een zand in de Lek’. Het moet een flink geschil zijn want de digitalisering betreft 179 scans. Het was ook een geschil van lange adem, want de datering is 1515-1541. Alles wel samengevoegd in 1 omslag.9

Jan van Meerten

Nummer 480b maakt melding van Jan van Meerten, richter in de Nederbetuwe. “Jan van Meerten, richter in Nederbetuwe, oorkondt, dat heer Arnt, heer tot Leyenbarch, overdraagt aan Steven van Oemeren 7 hont land onder Riiswiick.” De datering van dit stuk is 30 november 1405 (‘op sunte Andries’ dach’). Erbij staat ‘afschrift in Inv. no. 1787, fol. 112’.10

Ott van Meerten

Stuk 1517 gaat over Ott van Meerten. “Johan van den Steenrots, richter in Nederbetu, oorkondt, dat de buurmeesters in de maalschap van Meerten de goederen aan de heerlijkheid Lienden en van der Lede in die maalschap, bewoont door Ott van Meerten, gerichtelijk doen verkoopen aan Johan van Lienden joncker Dircks bastaard.” Het stuk dateert op 22 februari 1457 (‘op sunte Petersdach ad cathedram’). Erbij staat ‘oorspr. (Inv. no. 5996), met fragmenten van de zegels van den oorkonder en van den gerichtsman Henrick van der Moelen; het zegel van den gerichtsman Gherit van Groetfelt is verloren’ en ‘afschrift in inv. no. 1788, fol. 37 verso’.11

Johan, Frederick en Cornelis van Meerten

In de regesten komen diverse stukken over ‘Van Meertens’ voor. Nummer 2675 gaat over Johan en Frederik van Meerten. “Goessen van Kuyck en Cornelis die Man, schepenen van Culenborch, oorkonden, dat Johan en Frederick van Meerten, mede namens hun broeder Cornelis, in erfhuur geven aan Jaspar, heer tot Culenborch, 6 en 5 morgen land op de Roll, hun door Jaspar verkocht, en geven hem tevens het recht van wederinkoop.” Het stuk dateert van 22 februari 1500 (‘op sinte Petersdach ad cathedram’). Erbij staat ‘Oorspr. (Inv. no. 4721), met de geschonden zegels van de oorkonders’ en ‘Afschrift in Inv. no. 1787, fol. 56’.12 Bij stuk S53 komt het drietal opnieuw voor. “Melchior van Culenborch, bastaard, richter te Culenborch, Dirck Coppier, Geryt Geryt Melisz., Cornelis die Man en Dirck van Koten, schepenen aldaar, oorkonden, dat Zwader van Esschesteyn, hofmeester, en Prederick van Meerten, mede voor Johan en Cornelis van Meerten, gebroeders, allen erfgenamen van Hubert van Culenborch, bastaard, de rente, vermeld in de brief van 1480 november 25 (reg. nr. 2261), waar deze doorgestoken is, overdragen aan Geryt van LymebEck.” De datering van dit stuk is 14 september 1508. Erbij staat ‘Oorspr. (inv. nr. 177), met geschonden zegels van de oorkonders’.13

Johan Bor van Meerten

In stuk 2398 komt Johan Bor van Meerten, de tijnsmeester, voor. “Johan Bor van Merten, tynsmeester, beleent, na opdracht door Johan van Triest Claesz., heer Johan Block ten behoeve eener vicarie met 14 hont land, geheeten Neermeyen.” Het stuk dateert op 29 augustus 1486 (‘op sunt Johansdach Decollacio’). Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 7975), met geschonden zegel van den oorkonder’.14

Gevert van Meerten

In stuk 2493 komt Gevert van Meerten voor. “Alart van Ingen en Jan van Kuyck, schepenen te Culenborch, oorkonden, dat Jan van Kuyck vnd., zijn broeders Sweder, Goessen, Giisbert en Anthonys, en hun zwagers Gevert van Merten en Willem Zuermont erkennen schuldig te zijn aan het kapittel van Culenborch een rente van 1 oud schild ’s jaars, gaande uit 6 morgen land op Zoechwiick.” Het stuk dateert op 7 maart 1491. Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 7884), met het zwaar geschonden zegel van den 2den oorkonder; het zegel van den anderen oorkonder is verloren’.15

Bertelmeus van Meerten Ottensz.

In stuk 2447 van 14 februari 1489 (‘op sunte Valentiinssdach’) komt in het bijschrift Bartholomeus van Meerten Ottensz. voor. Het betreft een stuk over Henrick van Mourick en zijn vrouw Swane van Eck. Er staat: ‘oorspr. (inv. no. 5889), met het geschonden zegel van de verkoopster; de zegels van den verkooper en van den borg Bertelmeus van Merten Ottensz. zijn verloren’.16 In dit regest zou Frederik van Meerten ook voor komen, maar dat is online niet terug te zien.

Dirck Jansz. van Meerten

Volgens de drie delen van Mr. A.P. van Schilfgaarde komt Dirck Jansz van Meerten voor in Regest 2106. Dit stuk dateert op 21 oktober 1475 (‘opten Elffdusent Meechdendag’). Zijn naam is online echter niet terug te zien.17

Gerit van Meerten

In stuk 2102 komt Gerit van Meerten, gerichtsman te Ommeren, voor. Het stuk dateert op 11 oktober 1475 (‘den Guensdages nae sente Vicoersdach’). Het gaat om een stuk van Adam van Lookhorst waarin wordt aangegeven dat Peter van Olmen gerichtelijk wordt gezet in het landgoed ‘de Enge’ te Ommeren. Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 6045), met de geschonden zegels van den oorkonder en den gerichtsman Gerit van Meerten; het zegel van den gerichtsman Hubert Vonck is verloren’.18 Dezelfde Gerit komt, samen met Reyner van Meerten, opnieuw voor in een stuk van Adam van Lochorst. Het stuk is gedateerd op 3 januari 1478 (‘des Saterdaiges nae Nyenjaersdaige’). Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 5999), met de geschonden zegels van den oorkonder en van de gerichtslieden Geryt Aerntsz. en Reyner van Meerten’. 19 Zowel Geryt als Reyner worden gezien als gerichtslieden.

Willem van Meerten

In regest 2133 komt Willem van Meerten voor. “Wyllem van Merten Jansz. erkent in erfpacht genomen te hebben Everwiin, broeder tot Culenborch, een hofstad land te Mauderic.” Het stuk dateert van 1 juli 1476 (‘op onser Liever Vrouwenavont Visitacio’). Erbij staat ‘oorspr. (inv. no. 5893); het zegel van den oorkonder is verloren’, ‘afschrift in inv. no. 1788, fol. 173’ en ‘afschrift (inv. no. 4469)’.20

Voetnoten

Briefje van dr. Peter van der Veen in reactie op blog dr. Koert van Bekkum over het loden tabletje van de berg Ebal

Uitzicht vanaf de berg Ebal op de stad Tel Aviv. Bron: Wikipedia.

Noot van de redactie: Dit briefje van dr. Peter van der Veen zat nog steeds in ons postvak en moest nog altijd gepubliceerd worden op onze website. Het is een korte reactie op een blog van dr. Koert van Bekkum. Dit blog is hier terug te lezen. Als redactie moedigen we een inhoudelijke discussie over dit loden tabletje aan! In het briefje van Peter wordt ook verwezen naar een paper in ‘Heritage Science’. Deze paper is hier te vinden.

Op 31 mei verscheen van prof. dr. Koert van Bekkum online bij het ND een opiniereactie over ons artikel in Heritage Science (Springer Verlag) en over ons onderzoek inzake het loden tabletje van de berg Ebal. Hoewel ik niet gelukkig ben met enige zaken in ons artikel (zo waren er nog al wat meningsverschillen over de inhoud binnen het team), geeft van Bekkum de situatie niet juist weer. Terwijl mijn visie inzake de inscriptie afwijkt van die van collega prof. dr. Gershon Galil (met maarliefst 48 letters) en dit zelfs in ons artikel naar voren wordt gebracht (zo is mijn preliminaire interpretatie van de letters zelfs in zeven afzonderlijke tabellen met tekeningen en foto’s van de letters in het artikel te vinden; zie tabellen 2-8), rept van Bekkum hierover geen woord. Heeft hij het artikel wel aandachtig gelezen? Intussen hebben wij als auteurs officieel van Galil afscheid genomen (omdat deze niet bereid was zich objectiever optestellen) en werken nu samen met betrouwbaardere wetenschappers aan een nieuw en evenwichtiger artikel. Dat ik als gerenommeerd epigraaf nu de leiding geef aan het epigrafisch onderzoek, werd intussen door tal van collega’s verwelkomd. Ook daarover geen woord in van Bekkums onevenwichtig verslag. Belangrijker nog is, dat ook wanneer ik de visie van Galil niet deel, maakt dit geen fundamenteel verschil voor de inhoud van het tabletje. Want hier zijn mijn inziens nog altijd de godsnaam Jahoe, het werkwoord tamoet (“je zult sterven”) en de vloek aroer (“vervloekt”) te lezen. Dat deze inscriptie met grotere waarschijnlijkheid op de scans van de binnenkant te vinden zijn, wordt bevestigd door een inscriptie aan de buitenkant van het tabletje, waarvan eveneens voorbeelden in het bovengenoemde artikel te vinden zijn (zie tabel 10). Dat de uitleg van de binnenkant eerst en dat het artikel niet in een epigrafisch tijdschrift is verschenen, heeft met afspraken tussen de hoofdauteur dr. Scott Stripling en de wetenschappers uit Praag te maken, waarop ik geen enkel invloed had. Op Facebook heb ik dit eveneens uitgelegd.

PD Dr. habil. Pieter Gert van der Veen (universitair hoofddocent voor archaeologie van het Nabije Oosten aan de Johannes Gutenberg-Universiteit, Mainz).