‘Wie een toegankelijke inleiding in de filosofie zoekt kan nu stoppen met zoeken’ – Bespreking van ‘Oriëntatie in de filosofie’

Toen ik natuurkunde studeerde, was filosofie nog een verplicht vak. Ik kreeg het aan de hand van het boek Geschiedenis van de filosofie, van Hans Joachim Störig. Destijds was dat een veelgebruikt studieboek/ Had ik toen maar het boek Oriëntatie in de filosofie van Gijsbert van den Brink gehad. Störig was nu niet bepaald het toppunt van toegankelijkheid en het boek van Van den Brink leest als een trein. We kennen Van den Brink als een auteur die enorm helder kan schrijven en vooral in een boek dat beoogt een inleiding in de filosofie te geven is dat een geweldig voordeel. Wie dus een toegankelijke inleiding in het abstracte vakgebied van de filosofie zoekt, kan nu stoppen met zoeken en het boek van Van den Brink aanschaffen.

De titel zou twee soorten opzetten kunnen suggereren: een historische en een systematische. In de eerste opzet passeren de belangrijkste filosofen in de volgorde van de tijd waarin ze hun werken schreven. De tweede opzet zou hoofdstukken bevatten met titels als: kenleer, zijnsleer, wetenschapsfilosofie, ethiek en dergelijke. Dit boek is geschreven volgens de eerste opzet. Na een terreinverkenning behandelt de auteur achtereenvolgens de antieke filosofie, de Griekse filosofie en het vroegchristelijke denken, de middeleeuwse scholastiek, de filosofie van Renaissance en Reformatie, het rationalisme van de zeventiende eeuw, de Verlichting, het idealisme en materialisme van de achttiende eeuw en de belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw.

De uitsmijter is een hoofdstuk over de 21e eeuw, die natuurlijk nog maar betrekkelijk jong is. Een leestip: negeer het verschil tussen de kleinere en grotere letters. Op vrijwel elke pagina staan alinea’s met een kleiner lettertype om de lezer de gelegenheid te geven verkorte routes te nemen. Advies: niet doen, want je mist te veel interessants. Een enkele keer word je zelfs ‘gestraft’ voor het overslaan van die stukjes. Wie ze heeft overgeslagen, snapt het uitroepteken niet in de zin ‘In 1933 kwam Sartre via werk van zijn tijdgenoot Levinas (!) in aanraking met het werk van Husserl.’ Levinas is namelijk tot dan alleen in de kleine lettertjes voorgekomen. Gewoon alles lezen dus. Je hebt toch al betaald voor het hele boek.

Natuurlijk zijn er kanttekeningen te maken bij dit waardevolle boek. Als op pagina 90 wordt opgemerkt dat we in het bijbelboek Prediker sporen vinden van een cyclische geschiedbeschouwing, zoals ook bij de Griekse filosofen, denk ik dat we dit toch moeten zien in het licht van het gedachtenexperiment van Prediker waarbij het afschrikwekkende van een wereldbeschouwing van ‘onder de hemel’ gepresenteerd wordt. Ook in het genoemde boek Richteren is eerder sprake van een lijn dan een cirkel, want er zit een duidelijke ontwikkeling in van kwaad naar erger. Nog iets belangrijker is de keuze van de auteur om bij Immanuel Kant te spreken over zijn ’twee’ belangrijke Kritieken (die van de zuivere rede en van de praktische rede, terwijl het toch min of meer standaard is om ook de Kritiek van het oordeelsvermogen mee te rekenen. Maar dat is natuurlijk een kwestie van keuzen maken. Het gemis van de derde kritiek wordt ruimschoots vergoed door de glasheldere manier waarop de ingewikkelde Kant is beschreven.

Het is erg fijn dat de oorspronkelijk in twee losse delen uitgegeven inleiding nu als één boek beschikbaar is. Breng Störig maar naar de lommerd en schaf dit boek aan. Dan heb je meteen een boek waarin speciaal aandacht besteed is aan het christelijke denken, en dat biedt Störig niet.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Vries, M.J. de., 2024, Boekbesprekingen, De Waarheidsvriend 112 (8): 19.

Kerk en slavernij? (18) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In de vorige aflevering1 ging het over armoede en ziekte. Naar aanleiding van een wetenschappelijk project van A. Merz e.a.2 komen nu de onderwerpen onvrijheid en kennis aan de orde. Zaken als onvrijheid, onmondigheid en ongelijke verdeling van kennis worden nu kort besproken. Wat levert ons een vergelijking van zaken uit de slavernij met dezelfde zaken uit de context in de Nederlanden op?

Onvrijheid en kennis

Tot in de middeleeuwen bestond er slavernij in Europa.3 Heel veel slaven gingen naar moslimlanden. Het ging bijvoorbeeld om slaven uit Oost-Europa die op slavenmarkten werden verhandeld, bijvoorbeeld in Constantinopel. Zeelieden liepen ook een groot risico op de Middellandse zee tot slaaf te worden gemaakt. Dat gebeurde met duizenden Nederlanders in de zeventiende en de achttiende eeuw. Niet zelden werden deze tot slaaf gemaakten verminkt.

Ook in de Nederlanden kwam onvrijheid in allerlei varianten voor. Zo waren er op een altaar vrijgelaten slaven, ‘Zensualen’, halfvrijen die nog zekere verplichtingen kenden.4 Een officiële wijze van vrijlaten van een slaaf kon in een (roomse) kerk gebeuren in een plechtigheid bij het altaar. Er waren verder onder allerlei benamingen horigen en lijfeigenen.5 Deze waren er gedurende de gehele Nederlandse, koloniale slavernijperiode (ca. 1600-1863). Slavernij en andere vormen van onvrijheid werden als normaal beschouwd. Bij de afschaffing van de slavernij in Suriname in 1863 bleken er vrijgekomen slaafgemaakten te zijn die slavenhouder waren.6

In de steden bestond geen horigheid en lijfeigenschap. Er was wel altijd afhankelijkheid van bijvoorbeeld overheid, werkgever en instanties die armen bedeelden. Behalve bij een elitaire bovenlaag van de maatschappij was de vrije markteconomie bepalend voor de welstand van veel bevolkingsgroepen. Wie geen betaalde arbeid verrichtte, werd afhankelijk van vaak kerkelijke, soms burgerlijke bedeling. Iedereen moest werken, het kinderwetje van Van Houten7 kwam pas in 1874. Het kan niet worden ontkend dat er zo arbeidsdwang was. Formeel was er vrijheid, bijvoorbeeld de vrijheid om naar elders te vertrekken. De praktijk was hard omdat geen dorp of stad op eenvoudige, arme mensen zat te wachten.

Kennis van slavernij

Mijn grootvader De Vos zat in Leiden op een lagere school met wel 500 leerlingen. Hij haalde altijd het hoogste cijfer, dat in de negentiende eeuw een 6 was. De bovenmeester kwam thuis vragen of hij op school mocht blijven om daar tot onderwijzer te worden opgeleid. Dat kon niet, want hij moest aan het werk. Mijn vader zat in Leiden op een Christelijke school voor on- en minvermogenden, ook wel driecentschool genoemd naar het wekelijkse schoolgeld. Leerlingen die thuis geen eten kregen, werden op die school van een maaltijd voorzien. Mijn vader bleef tot zijn veertiende jaar op school waarna hij aan het werk moest. Hij moest overigens op zaterdag zijn vader al helpen bij het metselwerk. Mijn oudste tante moest op haar tiende jaar van school af om thuis te gaan helpen in de huishouding. Nadat de familie 300 jaar in Leiden had gewoond, was ik de eerste die meer dan een lagere schoolopleiding had. Mijn grootouders bezaten een Bijbel, een psalmboek en een klein geschiedenisboekje. Dat laatste is nu in mijn bezit.

Bij mijn grootouders kwam een oudoom, die weduwnaar was en zonder kinderen, regelmatig op bezoek. Mijn vader luisterde met twee broers ademloos naar de soldaten- en oorlogsverhalen van die oudoom, die zij opa noemden. Mijn vader en andere familieleden hebben nooit geweten waar die verhalen zich hadden afgespeeld. In de inmiddels gedigitaliseerde archieven vond ik dat hij bij de koloniale troepen had gediend. In de tabakspot van mijn grootvader bevond zich een koperen medaille waarvan niemand van de familie de herkomst heeft geweten. Ik kwam erachter dat het een Kratonmedaille was, gemaakt uit de in de Kraton, het paleis van de sultan van Atjeh, veroverde koperen kanonnen. De oudoom had gevochten in de eerste (1873) en/of de tweede (1873-1874) Atjeh-oorlog. Volgens een internationaal verdrag moest Nederland de piraterij vanuit Atjeh bestrijden.

Zou er teruggaande in de generaties veel kennis zijn geweest van slavernij? Mijn familie bestond uit eenvoudige vaklieden die moeite moesten doen om hun gezinnen van voedsel en kleding te voorzien. Zouden zij, loonslaven, hebben opgekeken van leven in onvrijheid?

Afsluiting

Ik kom nog eens terug op enkele uitspraken van slavernij-onderzoekers over slavernij en de positie van slaafgemaakten8: “vrijheid in afhankelijkheid en armoede”, “vrije economie niet goed voor de bevolking”, “vormen van arbeidsdwang na vrijlating”, “ongelijke verdeling van kennis” en “grote delen van de Nederlandse samenleving bij slavernij betrokken”. Opgemerkt wordt dat deze beweringen onder het opschrift ‘kerk’ zijn gedaan. Er is bij al die beweringen sprake van grote verontwaardiging over een vorm van grote sociale onderdrukking: woke! Verontwaardiging alleen is onwetenschappelijk en ook onhistorisch. Vroeger zag de wereld er anders uit dan nu. Dat geldt voor de wereld van de Nederlanden en die van de slavernij. Het is een triest wetenschappelijk dieptepunt de kerk (mede)verantwoordelijk te houden voor de gehele wereld van de slavernij van toen. Helaas gaat het in woke-wetenschap slechts over ongefundeerde verontwaardiging.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Had Adam een navel?

Heb je weleens een schilderij gezien van Adam en Eva? Grote kans dat de schilder ervoor heeft gekozen om de eerste twee mensen af te beelden met een navel. Maar konden ze die eigenlijk wel hebben?

Twee jaar voordat Darwin zijn bekende boek over de oorsprong der soorten publiceerde, kwam er een boek uit van creationist Philip Gosse met de titel Omphalos (Grieks voor ‘navel’). In het boek beweerde hij dat het fossielenverslag geen bewijs is voor evolutie, maar dat fossielen bij de schepping in de aardlagen zijn geschapen. Net zoals de kant-en-klaar geschapen bomen in het paradijs een schijn van leeftijd hadden, zo vormden de fossielen in de aardlagen een soort schijnbare leeftijd van de aarde zelf. En net zoals de bomen eruit zagen alsof ze ooit gegroeid waren uit de zaadjes van andere bomen, zo zagen ook Adam en Eva eruit alsof ze ooit gegroeid waren uit andere mensen. Ze moeten dus een navel hebben gehad, vond Gosse.

Gosses ideeën vonden weinig bijval. Het is onduidelijk waarom God Adam en Eva zou scheppen met een litteken. Want dat is de navel: een litteken op de plek waar de navelstreng het lichaam binnenkwam. Wanneer een kindje in de buik van zijn of haar moeder groeit, zorgt de navelstreng voor de toevoer van bloed met zuurstof en voedingsstoffen, en de afvoer van bloed met afvalstoffen. Na de geboorte wordt de navelstreng doorgeknipt en het stompje raakt binnen maximaal een paar weken vanzelf los. Wat overblijft is een litteken: de navel. Adam en Eva zijn direct door God geschapen. Ze hadden geen moeder en zijn zonder navelstreng ter wereld gekomen, als volwassenen. Het lijkt dus waarschijnlijk dat Adam en Eva geen navel hadden.

CVandaag plaatst de komende tijd een vijftal boekfragmenten uit ‘Had Adam een navel?’. We hebben daar op deze website al over geschreven. Het boek is een uitgave van ‘Weet Magazine’ en is hier in hun webshop verkrijgbaar.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Een moderne suggestie: David en Jonathan hadden een seksuele relatie

Tegenwoordig wordt de vriendschap tussen David en Jonathan soms opgevat als een homoseksuele relatie en dan gebruikt als argument voor de acceptatie van homoseksuele activiteit. Het gaat nu niet over de vraag of homoseksuele praxis aanvaardbaar is voor christenen; ik wil alleen laten zien dat het een misverstand is om in het gesprek hierover te verwijzen naar David en Jonathan, omdat niets erop wijst dat hun relatie seksueel was.

Nadat David tot koning over Israël is gezalfd, komt hij in dienst van koning Saul, die dus vanaf dat moment zowel zijn werkgever als zijn rivaal is (1 Samuel 16). Jonathan, de zoon van Saul en dus de kroonprins, speelt al een rol in 1 Samuel 13 en 14. In 1 Samuel 18:1, 3 lezen we dan ineens:

Het gebeurde, toen David met Saul uitgesproken was, dat Jonathan met hart en ziel aan David verbonden raakte. Jonathan had hem lief als zichzelf. … Jonathan sloot een verbond met David, omdat hij hem liefhad als zichzelf.

Hierna beleven de twee vrienden samen de nodige avonturen (1 Samuel 19-20), maar Jonathan sneuvelt in een oorlog tegen de Filistijnen (1 Samuel 31:2), waarna David een klaaglied over hem en zijn vader zingt (2 Samuel 1). In dit lied komt nog een opvallend vers voor:

Ik ben benauwd om jou, mijn broeder Jonathan! Je was mij zeer lief; je liefde was mij wonderlijker dan de liefde van vrouwen (2 Samuel 1:26).

David en Jonathan waren dus dikke vrienden en dat wordt met nadruk verteld. Er wordt echter niets gezegd over enige seksuele relatie tussen de twee, hoewel de verzen die ik aanhaalde tegenwoordig wel vragen hierover oproepen. Bijbellezers en -uitleggers hebben tot voor kort gewoonweg nooit gedacht aan een homoseksuele relatie en pas sinds het begin van de emancipatie van de homoseksuelen worden hierover suggesties gedaan. Dit is een voorbeeld van hoe onze levenssituatie onze leesbril kleurt.

De suggestie dat er tussen Jonathan en David sprake is van homoseksuele liefde is dus een moderne suggestie. Vroegere uitleggers kwamen niet op die gedachte en wij moeten dat ook niet doen. (Evenmin als we bijgedachten hebben bij Johannes 11:3, waar verteld wordt dat Jezus Lazarus liefhad.) Ik geef daarvoor enkele argumenten.

In de eerste plaats is de wet van Mozes negatief over homoseksualiteit in Leviticus 18:22 en 20:13 en in Israël kon een openlijk homoseksuele persoon geen publieke carrière maken. Het is ook onwaarschijnlijk dat eventueel homoseksueel gedrag van de latere koning David zonder commentaar zou zijn geaccepteerd. Allicht zouden zijn tegenstanders het genoemd hebben!

In de tweede plaats is het een misverstand dat twee mannen of twee vrouwen niet gewoon goed bevriend kunnen zijn. We doen er goed aan om ons in dit opzicht niet te veel te laten beïnvloeden door hedendaagse gedachten.

In de derde plaats gaat het van de kant van Jonathan waarschijnlijk vooral om politieke verbondenheid met David. Hij weet en erkent dat niet hij maar David de huidige koning Saul zal opvolgen. Hij aanvaardt Gods keuze voor David en hij ondersteunt hem. Wanneer we letten op de vermelding van Jonathans mantel, zwaard, gordel en boog, zien we dat het verbond dat hij met David sluit in 1 Samuel 18:3-4 vooral een politieke zaak is. Jonathan overhandigt de tekens van zijn rang aan David als aan een meerdere.

In de vierde plaats is in 1 Samuel 18 iedereen dol op David, zie de verzen 16, 20, 22 en 28. Dit relativeert de woorden over de liefde van Jonathan.

In de vijfde plaats had Jonathan tenminste één kind, een bewijs van heteroseksueel gedrag (2 Samuel 9), en toont David zich ten opzichte van Bathseba (2 Samuel 11) en zijn wettige vrouwen ook duidelijk heteroseksueel.

Kortom, het is een misverstand dat er tussen David en Jonathan sprake was van een homoseksuele relatie.

Dit is een boekfragment uit ’50 nieuwe Misverstanden over de Bijbel’. Het boek is uitgegeven door Uitgeverij Gideon en hier te bestellen. Dr. Pieter J. Lalleman sprak op het congres ‘Bijbel en Wetenschap 2023’ over de historische betrouwbaarheid van de Evangeliën.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

In orthodoxe kerken is juist geen sprake van verborgen vrijzinnigheid, integendeel

Je kunt orthodoxe kerken er niet van beschuldigen dat ze het ene voorschrift uit de Bijbel wel en het andere niet serieus nemen, betogen theologen Sjaco van Gurp, Johan Mouthaan en Jonard Roukens.

In zijn column geeft Ad de Bruijne aan dat hij hevig verontrust is over orthodoxe kerken die het Bijbelse spoor verlaten (ND 2 juli). De verborgen vrijzinnigheid is erin gelegen dat in deze kerken vaders een ambt bekleden terwijl zij ongelovige kinderen zouden hebben. Dit geheel tegen de voorschriften van Paulus (Titus 1:6).

Een dergelijk verwijt klinkt vaker. Die orthodoxe kerken lijken wel zo rechtlijnig, maar intussen shoppen zij in Bijbelse gegevens en verklaren sommige onderdelen ervan ook als cultuurgebonden.

Cultuurgebonden

Rondom seksualiteit volgen zij wel een universele lijn, maar de heilige kus acht men cultuurgebonden. De handen worden ook niet omhoog geheven zoals Psalm 134 het zegt en ambtsdragers blijken ongelovige kinderen te mogen hebben. Is de zorg van De Bruijne terecht? Zijn er ‘honderden’ ouderlingen en voorgangers wier kinderen niet meer ter kerke gaan? En is dat waar Paulus op doelt?

Paulus’ opmerking inzake de gelovige kinderen is onderdeel van de voorschriften voor het kiezen van ambtsdragers. Om in aanmerking te komen voor een ambt is onberispelijkheid een voorwaarde. Deze onberispelijkheid blijkt uit het feit dat hij monogaam is en ‘gelovige kinderen’ heeft. Nu zijn wij geen hartenkenners. Een voorbeeldige levenswandel is geen garantie voor godsvrucht in het gezin (denk aan Demas, vergelijk Kolossenzen 4:14 met 2 Timotheüs 4:10).

Volgens Titus 1:6 zijn gelovige kinderen niet te beschuldigen van overdadigheid of ongehoorzaamheid. Vergelijkbare gegevens vinden we in 1 Timotheüs 3:4-5, waarin Paulus tegen Timotheüs zegt dat een ouderling zijn eigen gezin moet aankunnen. Als een vader zijn eigen kinderen niet kan onderwijzen in de christelijke leer en levenswandel, hoe kan hij dan dienstbaar zijn in de gemeente? Het draait hier dus om de leiderschapskwaliteiten van de vader, die onder andere zichtbaar zijn in het gezinsleven.

De Bruijne isoleert één van de onderdelen van het voorschrift en past dat naar eigen inzicht toe. Paulus gaat het om het totaalplaatje: wie het gezag van Gods Woord niet weet uit te oefenen in zijn gezin, moet geen ouderling zijn.

Ambt neerleggen

Waar ligt dan de grens? Als één van de leden van het gezin ongehoorzaam is of de kerk verlaat, moet vader dan zijn ambt neerleggen? De Bruijne suggereert dat de sociale structuren in de oudheid zo sterk waren dat kinderen de kerk niet verlieten. De cultuur was inderdaad anders, maar de mensen waren hetzelfde.

We weten dat in diezelfde oudheid slaven net als kinderen onder het gezag van hun meester vielen en onderdeel waren van het gezin. Het regeren van het eigen huis betreft ook de slaven.

We lezen in Paulus’ brief aan Filemon van Onesimus, de weggelopen slaaf. Een toonbeeld van ongehoorzaamheid. En het was Filemon blijkbaar niet gelukt om hem bij zich te houden. Desondanks wordt Filemon door Paulus aangesproken als ‘medearbeider’. Kennelijk hoeft Filemon van Paulus niet uit zijn ambt te stappen nu een van zijn gezinsleden het verkeerde pad op is gegaan. De Bruijnes argument snijdt dus geen hout.

Bij de heilige kus (Romeinen 16:16 en 1 Thessalonicenzen 5:26) en de geheven handen gelden is iets vergelijkbaars aan de hand. Het gaat Paulus er niet om dat de Romeinen en Thessalonicenzen elkaar gaan groeten met een kus (want dat deden ze al), maar dat die kus heilig is, in tegenstelling tot de kus van Joab (2 Samuel 20:9) of Judas (Lukas 22:48). De geheven handen (1 Timotheüs 2:8) zijn niet het gebod, maar dat er geen toorn of twisting moet zijn.

Niet consistent

De Bruijnes verontrusting blijkt niet alleen onterecht, maar ook ongemeend. Het voorbeeld van de ambtsdragers met ongelovige kinderen wordt een springplank voor het advies om elkaar een beetje begripvol tegemoet te treden inzake homoseksuele relaties en vrouwen in het ambt. Zij die in het Bijbelse spoor zeggen te gaan, zijn toch ook niet zo consistent.

Dit helpt de discussie niet. Theologie is het ‘na-denken’ van Gods gedachten. Dat betekent een worsteling om te verstaan hoe de Schrift zichzelf uitlegt. De Heere laat Zich vinden waar wij buigen onder en beven voor Zijn Woord (Jesaja 66:2).

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Gurp, J. van, Mouthaan, J.N., Roukens, J.A., 2024, In orthodoxe kerken is juist geen sprake van verborgen vrijzinnigheid, integendeel, Nederlands Dagblad 80 (21.719): 15 (artikel).

Zitten er gaten in de Bijbelse geslachtsregisters?

Sommige christenen voelen zich door de evolutietheorie gedrongen om de aardgeschiedenis uit te rekken. Vaak doen ze dat door te beweren dat de geslachtsregisters die in Genesis staan, niet compleet zijn. Er zouden tientallen tot wel honderden generaties missen. Klopt dat?

Bijbelgetrouwe christenen baseren de ouderdom van de aarde allereerst op de Schrift. Die is zo’n 6000 tot 8000 jaar, afgaande op de leeftijden van de geslachtsregisters in Genesis 5 en 11. Sommige christenen beweren dat die geslachtsregisters niet compleet zijn, en dat je er best wat missende jaartjes tussen mag denken. Héél véél missende jaartjes, welteverstaan.

Dat gaat echter niet. Ten eerste staan er in de geslachtsregisters vaak korte opmerkingen die uitsluiten dat er gaten in zitten. Zo kun je er niet omheen dat Adam de vader was van Seth (Genesis 5:3) en dat Lamech de vader was Noach (vers 29). Daarnaast laat de formulering ‘X was zoveel jaar oud toen Y werd geboren’, zoals je die telkens tegenkomt in Genesis 5 en 11, geen ruimte voor gaten. Zelfs al zou Adam niet de vader, maar de groot- of overgrootvader van Seth zijn, dan nog was hij 130 jaar oud toen Seth werd geboren.

Ten slotte zouden gaten in de genealogieën je nog geen duizend jaar extra opleveren. Dat is bij lange na niet genoeg om een evolutionaire voorgeschiedenis in te proppen.

CVandaag plaatst de komende tijd een vijftal boekfragmenten uit ‘Had Adam een navel?’. We hebben daar op deze website al over geschreven. Het boek is een uitgave van ‘Weet Magazine’ en is hier in hun webshop verkrijgbaar.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Lepelende tederheid

Buiten in de natuur valt er altijd wel wat te beleven. Toch zijn er waarnemingen die echt heel bijzonder zijn en die je niet gauw vergeet. Hierbij zo’n waarneming, passend voor mijn 100ste ingezonden stukje.

Op 2 juli (2020, red.) zag ik vanaf de brug in De Tollewaard zes voedselzoekende Lepelaars. Bij mijn nadering vloog een deel van deze vogels weg. Twee exemplaren bleven staan. Stil, op twee poten in het ondiepe water, op enkele meters van elkaar af. Het waren twee volwassen vogels: allebei hadden ze een bruingele borstvlek (de linkervogel een fraaiere) en een snavel met gele punt. Opeens liepen de vogels, ik stond stil op de brug, naar elkaar toe en begonnen elkaar te besnavelen. De tederheid van het gesnavel ontroerde me. Ik had nog nooit zoiets eerder gezien. De vogels, althans zo kwam het bij mij over, investeerden in hun relatie. En dat aan het einde van het broedseizoen. Geen second love, nee liefde moet je onderhouden.

Liefdes- en snaveltaal zijn en blijven belangrijk. Deze Lepelaars moesten eens weten dat er mensen zijn die second love promoten. Onbegrijpelijk want aan second love gaat het verlaten van de eerste liefde (first love) vooraf en zo’n ontwikkeling gaat gauw gepaard met een first hatred (eerste haat). Liefde verwordt dan tot nemende, egoïstische liefde. Zo niet bij deze Lepelaars. Zij namen de tijd voor elkaar. Hadden alleen oog voor elkaar. En ik? Ik stond op de brug en verwonderde mij over de lepelende tederheid die zich voor mijn ogen ontvouwde.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Lepelende tederheid, Het GemeenteNieuws 19 (31): 3.

Jeremia over de ark (uit de tempel) – Reactie van dr. Arie Dirkzwager

Koning David brengt de Ark des Verbonds naar Jeruzalem. Bron: Free Bible Images.

Noot van de redactie: Onlangs plaatsten we op deze website een artikel van dr. Mart-Jan Paul over de vermeende vondst van de ‘Ark des Verbonds’. Daarop volgend kwam deze reactie binnen van dr. Arie Dirkzwager. Om het gesprek in stand te houden geven wij hier graag gehoor aan.

Van tijd tot tijd lezen we artikelen die melden, dat de ark teruggevonden is. Daarna volgen dan artikelen die de vraag naar bijzonderheden over zulk een gemelde vondst bespreken. Het is hier niet de plaats om de zoveelste vondst te bespreken. Wel verbaast mij telkens, dat een toch belangrijke tekst uit de Bijbel hierbij nooit geciteerd en besproken wordt:

“15 En Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met kennis en verstand. 16 Als gij u dan vermeerdert en vruchtbaar wordt in het land in die dagen, luidt het woord van Jahweh, dan zal men niet meer spreken over de ark van het verbond van Jahweh. Zij zal niemand in de zin komen, men zal aan haar niet meer denken en haar niet zoeken en zij zal niet weer gemaakt worden. 17 In die tijd zal men Jeruzalem de troon van Jahweh noemen en alle volken zullen zich daarheen verzamelen om de naam van Jahweh te Jeruzalem en zij zullen niet meer wandelen volgens de verstoktheid van hun boos hart.” Jeremia 3: 15-17 (HSV)

Jeremia schreef in de tijd waarin Jeruzalem ingenomen werd door de Babyloniërs, de tijd waarin ook de ark verdwenen is. Nu kan er verschillend gedacht worden over de vraag, wanneer de omstandigheden die Jeremia beschrijft, zouden gaan plaatsvinden. Inmiddels is echter de ark inderdaad niet meer gemaakt. De vraag is dus legitiem, of de oorspronkelijke ark nog wel gevonden is of gevonden gaat worden.

Wetenschap wordt gedragen door het Woord

Enkele lijnen die Ries van Maldegem trekt in zijn reactie (RD 1-7) op mijn artikel over deïsme (RD 20-6) wil ik doortrekken in een iets andere richting. Van Maldegem uitte in een column (RD 14-6) zijn bezorgdheid over wantrouwen in de reformatorische gezindte jegens wetenschap. Gebrek aan vertrouwen is inderdaad een probleem.

“Hoe vinden we dan vaste grond onder onze voeten, zodat we met vertrouwen in deze werkelijkheid kunnen staan? Alleen door vertrouwen in de Schepper van deze werkelijkheid, onze God, die hemel en aarde schiep en Zijn Woord gaf opdat we Hem zouden leren kennen.” Bron: Pixabay.

Wij bevinden ons op een ingewikkeld kruispunt van wegen. Enerzijds leven we in een godloze tijd waarin de moderne mens het bovennatuurlijke negeert. Anderzijds is deze werkelijkheid doordrenkt met het bovennatuurlijke. We kunnen deze natuurlijke werkelijkheid zien als een zinkend vlot in een oceaan van bovennatuurlijkheid. Niet alleen begin en einde zijn bovennatuurlijk, maar ook de bouwstenen, de structuur en het bestuur. Dan zijn er nog wonderen, waarin als het ware het oceaanwater van het bovennatuurlijke in het lekke vlot naar boven welt.

Dit alles was geen probleem, ware het niet dat zich in onze werkelijkheid een strijd afspeelt tussen goed en kwaad. Wat we in de Bijbel lezen, zien we voor onze ogen gebeuren. Goed en kwaad zijn, net als onze ziel, onderdeel van de bovennatuurlijke werkelijkheid, maar ze beheersen de natuur, die van nature goed is.

Vaste grond

Er is geen neutraal terrein. Ook natuurwetenschap is niet neutraal. Hoe vinden we dan vaste grond onder onze voeten, zodat we met vertrouwen in deze werkelijkheid kunnen staan? Alleen door vertrouwen in de Schepper van deze werkelijkheid, onze God, die hemel en aarde schiep en Zijn Woord gaf opdat we Hem zouden leren kennen. Vertrouwen in God zoals Hij zich in Zijn Woord openbaart, is de enige basis en dit noemen we geloof. Wat vanuit dit vertrouwen wordt gedaan, houdt stand en wordt gezegend. Dat geldt ook voor wetenschapsbeoefening. Wetenschap is dus niet vergelijkbaar met het Woord, maar wordt gedragen door het Woord. Wetenschap die is gefundeerd door het Woord kunnen we in een zekere mate ook vertrouwen. Want het Woord schiep de werkelijkheid. Dus de wetenschap bestudeert Gods werkelijkheid en zoekt naar waarheid. En dat is een goede zaak. Toch kunnen we wetenschap niet op dezelfde wijze vertrouwen als het Woord, want wetenschap is uiteindelijk mensenwerk.

Haar boekje te buiten

In onze gezindte bestaat wantrouwen ten aanzien van wetenschap. Die staat niet op zichzelf. Er is een algeheel wantrouwen van autoriteit, die ten diepste zijn bron vindt in het wantrouwen van Gods Woord. Men heeft dan niet met Paulus geleerd in alles vergenoegd te zijn. Dan wil men zelf de natuur beheersen. Dat zien we wanneer mensen uit onze gezindte hun toevlucht nemen tot eigentijdse toverdokters en kwakzalvers of helemaal opgaan in het materiële. Men durft het met de Heere niet aan. Dan belijdt men de waarheid van de Bijbel, maar de rust en tevredenheid ten opzichte van het natuurlijke die daarvan het gevolg zouden moeten zijn, worden gemist.

Anderzijds is er terecht wantrouwen als iets wat zich voor wetenschap uitgeeft uitspraken doet die rechtstreeks tegen het Woord ingaan. Dit is het geval met de evolutietheorie. Dat wantrouwen is terecht. Dit soort wetenschap ondermijnt namelijk de vertrouwensbasis van diezelfde wetenschap en van elk verder vertrouwen in een kenbare werkelijkheid. Hier gaat zogenaamde wetenschap haar boekje te buiten.

Zekerheid

Vertrouwen op het Woord geeft de diepste rust. Dan is er geen behoefte om in deze natuurlijke werkelijkheid alles te willen weten of te beheersen. Dan kunnen we partieel agnost zijn, wat betekent dat we niet hoeven te weten hoe natuurwetenschappelijk gezien de dieren en de mens zijn geschapen. Dan is de beschrijving in de Bijbel genoeg en is dat kennelijk de best mogelijke beschrijving. Agnost kan men echter niet zijn met betrekking tot het eigen zielenheil. Dan moeten we staan naar de zekerheid dat het Woord door de Heilige Geest in ons hart leeft. Zodat we door dat Woord, als het vlot van ons leven gaat zinken, ons vertrouwen zien opgaan in aanschouwen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Engelen, E. van, 2024, Wetenschap wordt gedragen door het Woord, Reformatorisch Dagblad 54 (87): 21 (artikel).

Studiesecretariaat Schriftgezag over het gezag van de Heilige Schrift en het moderne leven – De verhouding tussen Schriftverstaan en zelfverstaan belicht

Het Studiesecretariaat Schriftgezag van de Gereformeerde Gemeenten is na enige maanden van opstarten en interne bezinning naar buiten getreden. In De Saambinder is in maart/april een serie gestart, die vooral ging over Schriftverstaan en zelfverstaan. Door omstandigheden hebben we deze serie nog niet kunnen samenvatten. Dat hopen we in dit artikel wel te doen. De serie bestaat uit een aankondigend deel, dat wij al eerder hebben samengevat1, en vier inhoudelijke delen. Over het opstarten van dit studiesecretariaat hebben wij al vaker geschreven op onze website.2

Alleen het Woord van God is een veilige Gids om door en uit dit leven te komen. Bron: Pixabay.

Met de Bijbel alle kanten op?

De scribent geeft aan dat er van alles aan de hand is in onze samenleving. Wellicht klinkt dat logisch. “Mensen zonder God hebben geen kompas.” Toch is daarmee niet alles gezegd, want ook in de kerk ‘is er verwarring, onzekerheid en soms een bedenkelijke zwijgzaamheid’. Met dezelfde Bijbel komen kerkmensen soms tot heel andere conclusies. Daarom vragen moderne vraagstukken ook in de kerk nadrukkelijk om aandacht. “En dan gaat het niet alleen over seksualiteit, maar evengoed over wetenschap en de moderne cultuur. De moeilijkheid van deze moderne vragen is dat ze als nieuw gepresenteerd worden.” Heeft het verleden afgedaan?3 De scribent geeft aan dat de vraagstukken alles te maken hebben met de Heilige Schrift. Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit, Gods schepping (tegenover de evolutietheorie), gender (en transitie) en vrouwen in het ambt? Er wordt in het artikel gesignaleerd dat je met dezelfde Bijbel een tegengestelde kant op kunt: ‘Kun je dan met de Bijbel alle kanten op?” Ook ‘positieve’ ervaringsverhalen, met een tegengestelde opinie, spelen een rol. “Vanuit deze gedachte zal ieder mens (…) ook andere keuzes maken, want we zijn allemaal anders.

Schriftgezag

Het Studiesecretariaat Schriftgezag ziet dat er reactie nodig is. “Er wordt wel gezegd dat de Bijbel gezaghebbend is, maar in de praktijk is ze niet meer het einde van de discussie.” Tegenwoordig lijkt hoe je zelf in een onderwerp staat uit te maken hoe de uitleg van de Schrift gaat. Dat vraagt reactie van degenen die in de praktijk vast willen houden aan Schriftgezag. De scribent signaleert dat de moderne cultuur een soort oerwoud is, waar maar moeilijk door te dringen is. Verder zit de moderniteit overal doorheen verweven. “Deze manier van denken en leven heeft zich breed verspreid onder alle lagen van de bevolking en komt zelfs in het leven van alledag geregeld naar voren.” Wanneer er reactie wordt gegeven, moet met deze zaken rekening worden gehouden. Het is daarom nodig dat sommigen zich diepgaand bezinnen op de inhoud, maar ook dat sommigen dit kunnen vertalen naar de dagelijks praktijk. In deze serie zal vooral ingegaan worden ‘op hoe we met de botsing tussen moderniteit en Schriftgezag om moeten gaan’. Wat is ons vertrekpunt? Bij moderne antwoorden lijkt de mens zelf veel ruimte te krijgen, en de Bijbel maar beperkte ruimte. “De Bijbel mag natuurlijk wel iets zeggen, maar de Bijbel mag niet bepalen hoe wij (willen) zijn. De Bijbel is het Woord van God, maar we mogen zelf bepalen hoe we ons identificeren. Dit zegt iets over hoe de Bijbel gezien wordt: de Bijbel als inspiratiebron of als gespreksvriend. We spreken dan van een modern Schriftverstaan.” Dit moderne Schriftverstaan heeft gevolgen voor de praktijk. “Moderne mensen vormen eerst een beeld van wie ze zelf (willen) zijn, vervolgens kijken ze wat ze al dan niet nog aan de Bijbel hebben.4

Schriftverstaan én zelfverstaan

Hierboven hebben we kunnen zien dat bij de moderne mens niet de Bijbel, maar het moderne zelfverstaan het hoogste gezag heeft. In het tweede inhoudelijke deel van deze serie wordt verwezen naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB). In de artikelen drie tot en met zeven van dit belijdenisgeschrift gaat het over de Schrift. God heeft Zijn Woord gesproken en de opdracht gegeven dát op te schrijven (art. 3). Tegen deze Heilige Schrift valt niets in te brengen (art. 4). Dat de Heilige Schrift het Woord van God is kun je allermeest weten door het getuigenis van de Heilige Geest (art. 5). De apocriefe boeken zijn van veel minder waarde dan de canonieke boeken (art. 6). De scribent ziet artikel 7 als hoogtepunt van de artikelen over de Schrift. Het belang van dit artikel zit niet in de autoriteit van de Schrift, maar vooral in de genoegzaamheid van de Schrift. “De Schrift is voldoende én afdoende voor geloof en leven. Anders gezegd: de Schrift is bron en norm voor geloof en leven. Voor het dienen van God is een fundament in de Schrift nodig.” Daarom mogen we niet onze eigen inzichten volgen, maar allereerst en allermeest luisteren naar Gods stem. Niets mag boven de Schrift gesteld worden. Artikel 7 laat zien dat ‘alle mensen [uit] (…) zichzelf leugenaars [zijn]’. “Zonder dat Woord verdwalen zondaren en zullen ze nooit de weg vinden naar het Vaderhuis.” Dit is de reden dat in de gereformeerde dogmatiek de behandeling van de eigenschappen en noodzakelijkheid van de Schrift altijd voorop geplaatst wordt. “Leugenachtige zondaren kunnen de Schrift niet missen. Ze hebben de Schrift nodig om als een blinde geleid te worden op de weg die ze niet geweten hebben (Jes. 42:16).” Omdat mensen van nature niet te vertrouwen zijn, zijn de cultuur en de traditie ook niet volmaakt te vertrouwen. De scribent sluit deze alinea af met te stellen dat alleen het Woord van God een veilige Gids is.

“De Schrift is voldoende én afdoende voor geloof en leven. Anders gezegd: de Schrift is bron en norm voor geloof en leven. Voor het dienen van God is een fundament in de Schrift nodig.” Bron: Pixabay.

Artikel 7 heeft ons ook veel te zeggen in de wereld van vandaag. We dienen hoogachting voor de Schrift te hebben en de mens moet onderworpen zijn aan de Schrift. Moderne mensen wijzen dit vertrouwen op de Schrift af, ‘omdat ze juist wel vertrouwen in zichzelf hebben’. Dat mensen van nature leugenachtig zijn, zullen ze afwijzen. De Schrift komt op hen eerder beknellend en hinderlijk over. Sommige moderne christenen willen hun Schriftverstaan combineren met hun moderne zelfverstaan. “Zodra duidelijk is hoe ze zichzelf verstaan, proberen ze de Schrift te gebruiken om hun zelfverstaan te bevestigen en te ondersteunen.” Voor klassieke christenen geldt dat precies omgekeerd. Zij ijken hun zelfverstaan voortdurend aan de Schrift. “In de overtuiging dat hun eigen gevoelens, verlangens, wensen en oriëntatie uitleg en correctie van de Schrift nodig hebben.” Om gesprek aan te gaan met andersdenkenden, hoeft men niet eerst alle antwoorden te hebben op vragen over seksualiteit en identiteit. De scribent constateert dat dit evenzo onmogelijk is ‘omdat de vragen zo ingewikkeld zijn’. In de gesprekken kunnen vragen gesteld worden over het Schriftverstaan en zelfverstaan. De verleiding is groot om een beroep te doen op gezond verstand. “Hoewel daarin wel enige waarde ligt, is dat geen benadering die aan te bevelen is voor pastoraat en opvoeding”.5 De scribent ziet het gevaar dat je daardoor elkaar niet meer verstaat en bereikt. Binnen het zelfverstaan van de moderne mens heeft zelfs de wetenschap weinig te zeggen. Naast dat de standpunten verharden is een beroep op het gezonde verstand ook in strijd met theologische uitgangspunten, namelijk dat, al is er nog enig licht over gebleven, ons verstand verduisterd is. Pastoraal en pedagogisch gezien kan er goed gekomen worden tot gesprek. “Wie de Schrift afwijst of voor zijn zelfverstaan niet nodig heeft, heeft iets uit te leggen.” Oprechte aandacht voor noden kan goed samengaan met het wijzen op de Weg.6

Diepe leegte

Hierboven hebben we gezien dat de manier waarop mensen de Bijbel zien (Schriftverstaan) te maken heeft met hoe de mensen zichzelf zien (zelfverstaan). Het derde inhoudelijke deel van deze serie gaat in op de mogelijkheden tot gesprek. Het doel van de serie is ‘om het moderne ervan (van al die moderne vraagstukken, JvM) te ontmaskeren’. Voor het zelfverstaan heeft de moderne mens ‘eigenlijk geen echte basis’. De moderne mens heeft wel een beeld van zichzelf, maar geen gezaghebbende bronnen om daarop hun beeld te onderbouwen. “Hij verwerpt de Schrift als bron van zelfkennis, maar heeft geen andere bronnen daarvoor in de plaats. Hij ziet zichzelf als een individu die het eigendom van zichzelf is.” Dit laatste wordt zelfindentificatie genoemd, maar hierachter zit een diepe leegte. Deze leegte wordt, volgens de scribent, zichtbaar in onze samenleving. “Met name in de behoefte aan bevestiging. Mensen hebben vandaag een grote behoefte aan bevestiging van hun identiteit door de omgeving.” Als deze bevestiging er niet is, wordt dat ervaren als persoonlijke aanval. “Wie niet meedoet met het bevestigen van iemands zelfidentificatie, die moet zelf maar uitgesloten worden.” De scribent adviseert hier niet zomaar in mee te gaan. Immers, iemand bevestigen in zijn of haar onbijbelse zelfbeeld is juist liefdeloos en harteloos. Daarnaast doet dit ‘afbreuk aan de bouw van het Rijk van God’.7

Verlichtingsdenken

Gevoelens moeten niet worden weggedrukt, ‘maar ze moeten eerst vanuit de Schrift worden uitgelegd’. Het is goed om op te merken dat onze kennis van onszelf beperkt is. Naar Psalm 139 geeft de scribent aan dat alleen God ons ten diepste kent. Wij hebben schepselkennis van onszelf, maar God heeft Schepperkennis van ons. “Ieder mens moet dus bereid zijn de kennis over zichzelf op grond van Gods Woord te laten corrigeren. Wat wij wensen, willen en voelen is nog niet hetzelfde als wie of wat we zijn volgens de alwetende God.” De auteur legt het uit met twee praktijkvoorbeelden. Authentiek zijn is tegenwoordig het sleutelwoord. Maar wanneer ben je authentiek? “Is je zelfkennis verkeerd, dan ben je dus ook niet echt trouw aan jezelf. (…) Trouw zijn aan jezelf is dus in de eerste plaats als schepsel trouw aan God en Zijn Woord zijn.” Het artikel sluit af met de vraag of moderne vragen die op christenen afkomen wel zo nieuw zijn. “Vanuit de nauwe verbinding van zelfverstaan en Schriftverstaan blijkt dat de vorm waarin de moderne vragen zich voordoen wel nieuw is, maar dat ze hun oorsprong hebben in veel oudere ontwikkelingen in de kerkgeschiedenis.” Sinds de Verlichting is het afhankelijkheidsbesef en het schuldbesef steeds verder afgenomen. “Dit ontbrekende schuldbesef en het gevoel van onafhankelijkheid vormt de basis van moderne vragen rond seksualiteit, wetenschap en cultuur.” Daarom wordt er geconstateerd dat de moderne vragen ‘niet meer dan een radicale vorm van het verlichte denken’ zijn. “De wortels van dit verlichte denken zijn echter zo in strijd met het klassieke christendom, dat het in het belijden van de kerk allang is weerlegd.8 De gevolgen van de moderne vragen die tot ons komen zijn zeer ingrijpend. “Opnieuw is er een poging om de soevereine God in te wisselen voor de autonome mens in een soevereine cultuur.” De scribent roept daarom op om trouw te blijven aan de belijdenis.9

“De wortels van dit verlichte denken zijn echter zo in strijd met het klassieke christendom, dat het in het belijden van de kerk allang is weerlegd.” Een compromis met het moderne wereldbeeld zal mogelijk kunnen leiden tot een verwaterde kerk. Foto: De kerk van Sant Romà de Sau, Vilanova de Sau, Spanje. Bron: Pixabay.

Bijbels perspectief

In het slotdeel van deze serie wordt het zelfverstaan geplaatst in het licht van Gods Woord. Ons zelfverstaan, zo hebben we gezien, moet geijkt worden aan de Schrift. “Wat we voelen, denken of willen is daarmee nog niet waar en bepaalt ook nog niet wie we behoren te zijn. Het licht van de Schrift is nodig.” Het ijken dient altijd te gebeuren ‘in de ontmoeting met de sprekende God door Zijn Woord’. Wat is dat Bijbelse perspectief? Allereerst zijn wij schepselen zijn van God de Schepper. Daardoor zijn wij van Hem afhankelijk. “Als wij ons dus sterk en onafhankelijk voelen, moeten we ons gevoel laten corrigeren door het Woord. Alle sterkte die we hebben, is een gave van de Schepper.” Dit vraagt ook verantwoordelijkheid om ons leven, wat eveneens een gave is van de Schepper, tot Zijn eer in te richten. De Schrift leert ons dat het God goed gedacht heeft om via een weg van seksualiteit het menselijke geslacht in stand te houden. Hij heeft het huwelijk ingesteld ‘als de enige plaats voor de beleving van seksualiteit’. Ten tweede zijn wij sinds de zondeval, naast schepsel, ook zondaar. “Mensen zijn van zichzelf dood door de misdaden en de zonden (Ef. 2:1). Ons verstand is verduisterd (Ef. 4:18) en wij zijn vervreemd van God (Kol. 1:21). De gedachten van het hart zijn van nature zondig (Gen. 8:21). Niemand zoekt uit zichzelf naar God, allen zijn afgeweken (Rom. 3:11-12). Vanaf onze ontvangenis liggen wij in de zonde (Ps. 51:7).” Dit heeft gevolgen voor onze ingevingen, gevoelens en gedachten. Die kunnen we niet zondermeer als uitgangspunt nemen. “De Schrift leert ons juist dat dergelijke gedachten een uiting van vijandschap zijn (1 Kor. 2:14).” We hoeven binnen het Bijbels perspectief niet in een mineur te eindigen. Ten derde is er verlossing mogelijk dóór het verzoenende werk van de Heere Jezus Christus, waardoor wij zondaren de welverdiende straf kunnen ontgaan en wederom tot genade kunnen komen “Dankzij de komst van Christus is er verlossing voor al degenen die in Hem geloven.Ten vierde wordt er door de scribent op gewezen dat wij allen op reis zijn en hier geen blijvende stad hebben. De weg van schepping-zondeval-verlossing-voleinding kunnen wij het Bijbelse perspectief noemen. Door dit Bijbelse perspectief moeten wij ons laten leiden. “Mensen moeten zich niet laten leiden door hun eigen gedachten en gevoelens, maar door Gods Woord.

Bij de Schrift vandaan bewegen

Dit mensbeeld en deze Schriftvisie heeft gevolgen voor hoe christenen naar de werkelijkheid kijken. Het is een gebroken wereld waarin wij niet onze eigen diepste gevoelens moeten navolgen, maar waarin het juist draait om gehoorzaamheid aan de God van de Schrift en om zelfverloochening. “Het licht van Gods Woord moet schijnen over al onze gevoelens, wensen en verlangens.” De scribent erkent dat gevoelens van homoseksualiteit en genderdysforie zeer ingrijpend zijn. Maar hij ziet het als nog meer ingrijpend ‘als we de eer van mensen liever hebben dan de eer van God en daarom het principe van het christelijke leven maar aanpassen’. De auteur ziet dat het geduld van de moderne mens met deze Bijbelse visie op seksualiteit afneemt. Voor klassieke christenen is deze Bijbelse visie compleet verweven met de Bijbelse boodschap van God, mens, zonde en genade. “Hier is geen ruimte voor meebewegen.” Compromissen van moderne christenen leiden schipbreuk. “Het gaat er echter niet om dat onze gevoelens precies zo in de Bijbel staan, maar het is juist zo dat het Bijbelse perspectief ons laat zien wat onze gevoelens en verlangens waar zijn. Wie zich aan dat perspectief wil onttrekken, beweegt zich bij de Schrift vandaan.

Ten slotte

De serie wordt afgesloten met een terugblik. De gevonden inzichten van het Studiesecretariaat Schriftgezag dienen nu te worden toegepast in de praktijk van het leven. Niet alleen toegepast op anderen, maar ‘het allermeest op onszelf’. Dan gelden de vragen: “Bent u overtuigd van de noodzaak van Gods Woord? Bent u bereid u te laten leiden door de Schriften, ook als het dwars tegen uw wensen en verlangens ingaat?” De Schrift dient onze leidraad te zijn, ook (of juist) als deze Schriftwoorden lijnrecht tegen onze gevoelens, gedachten en denkpatronen ingaan. Ons zelfverstaan moet daarmee ook dienstbaar zijn aan het Schriftverstaan. Wie dat niet doet zal de Schriftwoorden moeten afwijzen of verdraaien. Het zien van de juiste verbinding helpt ‘om moderne vragen te duiden en te bevragen’. Juist dan is een gesprek over moderne vragen mogelijk. We kunnen deze moderne vragen niet als belachelijk afdoen. Zelfverheffing is hier niet mogelijk. Immers, zowel moderne als klassieke christenen zijn zondaren voor God. “Wie zichzelf vertrouwt, heeft geen Bijbel als gids nodig. Hij vindt zelf de weg wel. Maar wie zichzelf niet vertrouwt en de weg naar het Vaderhuis niet vinden kan, die verlangt naar de leiding van Gods Woord.10

Voetnoten