Home » Debat
Categorie archieven: Debat
Intelligent Ontwerp vs. Naturalisme – Een dialoog over de oorsprong van biologische informatie
Christenen Carel de Lange en Chris Verhagen gingen in gesprek met atheïsten Bart Klink en Brandon Pakker over Intelligent Design en Evolutie.
De dialoog ging over deze twee stellingen:
1) Intelligent ontwerp is de beste, meest causaal adequate verklaring voor de oorsprong van de gespecificeerde informatie in de eerste levende cel.
2) Intelligent ontwerp is de beste, meest causaal adequate verklaring voor de oorsprong van biologische informatie.
Hieronder wordt deze dialoog, met dank aan ‘Geloof en Rede‘, hieronder gedeeld. Hoewel we als ‘Fundamentum‘, sommige zaken anders zouden verwoorden is een dergelijke dialoog de moeite van het kijken waard.
Fransen sommeert de titel te wijzigen maar reageert nauwelijks op het artikel zelf
Het lijkt erop dat sommige theïstisch evolutionisten slechts willen kersenplukken in podcasts, artikelen en boeken die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Alleen op datgene schieten waar eenvoudig een prijs te behalen is óf wat in eigen ogen niet door de beugel zou kunnen, maar de kern van het betoog en de essentie van het verhaal laten rusten. Gelukkig ken ik ook theïstisch evolutionisten die de onderste steen proberen boven te krijgen en ook wat meer ingewikkelde zaken proberen te beantwoorden.1 Het eerste gebeurde helaas ook in reactie op het artikel: ‘Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie’. De reactie was een herhaaldelijke sommering om de titel te wijzigen en een reactie op een, door de reageerder niet goed gelezen, sluitstuk. De kern van het betoog werd niet benoemd.2
Dr. René Fransen reageerde op mijn Facebook-pagina op het artikel. Hij sommeerde mij maar liefst vijf keer om de titel van het artikel te wijzigen. Daarnaast had hij commentaar op een klein onderdeel van het artikel. Wanneer er een verantwoording van ons gevraagd wordt, dan is het goed om deze vragen zo serieus mogelijk te beantwoorden. Door middel van dit artikel wil ik verantwoording afleggen, waarom ik geschreven heb wát ik heb geschreven. Al blijf ik het een bijzondere gang van zaken vinden dat er niet gereageerd wordt op alle onderdelen in het artikel.
De titel
De titel van het artikel heb ik gekozen als een vorm van parodie op de titel van Fransen.3 Immers, als Fransen beweert dat de meeste christenen evolutie ‘gewoon’ accepteren, dan is dat iets wat Fransen meent dat het zo is, maar hoeft dat nog niet waar te zijn of als argument te gelden. Ik vond een titel als parodie daarom een goede keuze. Daarnaast wilde ik dat de titel prikkelde tot lezen en reactie. De parodie is niet gezien, maar de prikkeling heeft wel resultaat gehad. Fransen heeft tenslotte moeite met het waarheidsgehalte van de titel van mijn artikel. Wat opvalt is dat hij echter een verdediging schrijft waarom de titel niet geldig is, terwijl zijn verdediging juist aansluit bij de titel. Naast dat de titel een parodie is, en tot prikkeling zou moeten leiden, meen ik dat deze ook een waarheidselement in bevat. Dat zal ik hieronder toelichten.
In de praktijk lijkt evolutieacceptatie (in de zin van Universele Gemeenschappelijke Afstamming) onder christenen voor Fransen een kardinaal punt. Prof. dr. Jan Hoogland constateerde, in het tijdschrift Sophie, dat theïstisch evolutionisten een enorme ‘zendingsdrang’ hebben. De artikelen die Fransen in 2016 hier tegenin schreef hebben dat gevoelen versterkt.4 Theïstisch evolutionisten zouden ‘dé wetenschap’ moeten beschermen tegen ‘ongefundeerde aanvallen (…) vanuit het jonge aarde creationisme’. In 2017 schreef Fransen de allerlaatste keer (naar eigen zeggen) over het, in zijn ogen, blijvende karakter van Universele Gemeenschappelijke Afstamming.5 In het artikel uit 2017 geeft hij aan dat hij zou willen dat theologen en filosofen de ‘wetenschappelijke evolutietheorie als een gegeven’ zouden ‘accepteren’. Om er, in het sluitstuk, geen doekjes om te winden: “Evolutie is een van de meest succesvolle wetenschappelijke theorieën. Er komen vast aanpassingen, maar het algehele beeld van zich gedurende miljarden jaren ontwikkeld leven, dat verdwijnt echt niet meer. Iedere theoloog of christelijke filosoof die beweert dat we niet hoeven na [te, sic] denken over de verhouding van evolutie met het christelijk geloof en de christelijke theologie doet de feiten onrecht aan. En erger nog: het zet christenen in de natuurwetenschap in de kou. Ja, het doordenken van die verhouding is lastig. Maar het is onvermijdelijk.”6 We zien hier dat de gedachte van Universele Gemeenschappelijke Afstamming, bij Fransen, de status van onschendbaarheid heeft gekregen. Het compromis zal dus moeten komen van de kant van de theologie en de filosofie. Dit compromis zal op deze wijze altijd en per definitie een theïstisch evolutionistisch compromis zijn (of dat nu een boedelscheiding of een integratie is). Immers, anders doe je een ongefundeerde aanval óf laat je christelijke natuurwetenschappers die wel dat compromis (kunnen) maken in de kou staan. Met andere woorden: Fransen hoopt dat christenen kiezen voor een vorm van theïstische evolutie óf anders hun mond houden in het natuurwetenschappelijke debat. Als ik de titel zou wijzigen, wat ik niet doe, dan zou ik deze niet verwijderen maar langer maken: ‘Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie óf anders dat zij op natuurwetenschappelijk terrein hun mond houden’. Naast het eerst genoemde punt is de titel daarmee ook waarheidsgetrouw, ik las de column namelijk in de bovengenoemde reeks van reacties.
De praktijk is echter weerbarstig. Er zijn nog steeds van die christenen die, volgens Fransen, ‘ongefundeerde aanvallen’ doen op ‘de wetenschap’. Dit is de oorzaak dat de allerlaatste keer schrijven over evolutieacceptatie, geen allerlaatste keer kon blijven. Fransen moest nog een keer over deze evolutieacceptatie onder christenen schrijven: ‘Waarom steeds meer christenen evolutie gewoon accepteren’. Deze titel kan overigens niet ir. Bart van den Dikkenberg in de schoenen geschoven worden. Indien wél dan had de titel als quote geplaatst moeten worden. Maar dan is er discussie óf Van den Dikkenberg dat letterlijk zó gezegd en bedoeld heeft.
Hoop tegen hoop
Nu de tegenwerping van dr. René Fransen. Hij schreef op Facebook onder het oorspronkelijke bericht het volgende:
“Het is toch erg merkwaardig dat je de observatie van Bart (meer reformatorische christenen accepteren evolutie) mij in de mond legt als iets wat ik hoop. Mijn hoop is vooral dat niemand z’n geloof verliest omdat hij/zij ontdekt dat er veel bewijs is voor evolutie. Verder heb ik er geen problemen mee wanneer iemand evolutie niet ziet zitten – zolang die persoon maar niet gaat claimen dat hij/zij de wetenschap aan z’n kant heeft.”
Op een deel van de tegenwerping heb ik hierboven al gereageerd. In het vorige artikel heb ik al aangegeven dat spreken over ‘evolutie’, terwijl er sprake is van Universele Gemeenschappelijke Afstamming, geen recht doet aan de biologische visie van creationisten. Als ik ‘evolutie’ hier niet zou lezen als ‘Universele Gemeenschappelijke Afstamming’ dan zou ik moeten constateren dat Fransen hier tegen een stroman vecht. Iedere duivenmelker of kanariehouder in de Gereformeerde Gezindte, die het klassieke scheppingsgeloof belijdt, zal beamen dat er in de duiven- of kanariepopulatie een soort ‘change over time’ waarneembaar is. Maar déze evolutie maakt nog geen Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Verder gebruikt Fransen sterke woorden, zoals ‘bewijs’ en ‘claimen’, waarschijnlijk om zijn betoog kracht bij te zetten. Het zijn onder christenen alleen theïstisch evolutionisten die ‘veel bewijs (dus onomstotelijk, JvM) voor UGA’ menen te zien. Dat is overigens wat anders dan menen dat UGA als natuurwetenschappelijke theorie sterke papieren heeft (zoals dr. Todd C. Wood aangeeft7). Het gaat hier namelijk om het christelijke wereldbeeld te verliezen, vanwege UGA.8 De hierboven gequoteerde reactie is meer een bevestiging van de titel dan een weerlegging. Fransen hoopt in zijn reactie namelijk dat iemand zowel UGA accepteert (‘bewijs voor evolutie’) als het christelijk wereldbeeld behoudt (‘niemand z’n geloof verliest’). In privé heeft Fransen er geen problemen mee wanneer iemand UGA ‘niet ziet zitten’, maar zulke klassieke scheppingsgelovigen moeten zich zeker niet mengen in het openbare natuurwetenschappelijke debat en beweren dat UGA toch niet helemaal, of helemaal niet, correct is en dat baraminologie, of een ander creationistisch classificatiesysteem, beter is. Dát zou de onschendbaarheid van UGA aantasten. Dit is toch precies zoals mijn parodische en prikkelende titel omschrijft?
Het feit dat Bart van den Dikkenberg zich zorgen maakt over (jonge) studenten en academici die onder de indruk raken van UGA, of zelfs deze natuurfilosofie accepteren, hoeft in de praktijk de hoop van Fransen niet teniet te doen. Het kan namelijk zo zijn dat persoon Z iets hoopt en dat deze hoop óók werkelijkheid wordt. Hier een tegenstelling creëren lijkt mij onnodig. In de praktijk wordt door jongeren die UGA accepteren vaak óf gelijk gekozen voor atheïsme of agnosticisme, óf door middel van een theïstisch evolutionistische tussenstap (wellicht pas na járen). Uiteraard zijn er ook die theïstisch evolutionist blijven tot hun overlijden. De gemeenschappelijke zorg van creationisten en theïstisch evolutionisten ligt bij het atheïsme.9 De creationistische zorg bij theïstisch evolutionisme is allereerst dat God niet aan Zijn eer komt vanuit Zijn scheppingswerk10, maar ook dat deze natuurfilosofie als doorvoerhaven gebruikt wordt en uiteindelijk leidt tot vrijzinnigheid, agnosticisme, of zelfs atheïsme. Immers, ‘niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal de enen aanhangen en den anderen verachten’ (Mattheüs 6:24, SV).11 De Bijbelse scheppingsleer én Universele Gemeenschappelijke Afstamming, het blijft een zeer moeizame, zo niet onmogelijke, verstandverhouding.
Veel geschreven?
Het tweede onderwerp waar dr. Fransen reactie op geeft is mijn commentaar op de ‘kronkels’ waar Fransen Van den Dikkenberg van wil beschuldigen. Fransen schrijft het volgende commentaar:
“Ik heb een boek geschreven, een website in de lucht en zo hier en daar nog wat artikelen gepubliceerd. Dat weet jij heel goed! Dus dat ‘zonder onderbouwing’ is alleen waar wanneer je verwacht dat ik bij iedere post over dit thema de volledige bewijsvoering opneem. NB: in mijn artikel verwijs ik bijvoorbeeld naar de brieven op CVandaag, waarin ik inhoudelijk in ga op BvdD.”
Inderdaad levert dr. René Fransen zo zijn eigen bijdrage aan het schepping-evolutie-debat, al is het vóór de discussie met Bart wel sterk verminderd, zo niet wat karig geworden.12 Máár mijn punt is helemaal niet hoeveel werk Fransen verzet heeft in heden en verleden, mijn punt is dat Fransen niet aantoont dat Van den Dikkenberg (dus hij specifiek) zich in allerlei natuurwetenschappelijke kronkels wringt. We willen toch niet aan overhaaste generalisatie doen? Allerlei bewijsvoering is niet perse nodig, maar op z’n minst zou, een beschuldiging van natuurwetenschappelijke kronkels bij de opponent, onderbouwd kunnen worden (zelfs in een column, waarin het tekenlimiet onbeperkt is). De laatste twee artikelen van de website van Fransen richten zich op de discussie rond Van den Dikkenberg, maar dezen kunnen in mijn ogen niet gelden als onderbouwing voor de gedachte dat Van den Dikkenberg zich natuurwetenschappelijk in allerlei kronkels zou moeten wringen. De zoekterm ‘Van den Dikkenberg’ op ‘Sterrenstof’ levert, naast bovengenoemde artikelen, verder geen treffers op. Ook de CVandaag-briefwisseling13, die ik toch zie als het elkaar passeren van schepen in de nacht, zie ik niet als gefundeerde onderbouwing voor de beschuldiging van ‘natuurwetenschappelijke kronkels’ bij Van den Dikkenberg. Enkele gemaakte fouten zijn nog geen reden om de ander te beschuldigen van natuurwetenschappelijke kronkels. Bovendien is, nogmaals gezegd, hier hoor-en-wederhoor belangrijk en hoopt Van den Dikkenberg, onder het voorbehoud van Jakobus, ook nog met een reactie te komen.
Slot
Hierboven heb ik verantwoording afgelegd waarom de keuze voor de titel en de gewraakte zin gemaakt is. Nu hoop ik dat Fransen de moeite neemt om op het hele artikel te reageren. Mocht dat niet het geval zijn, dan sluit ik met deze reactie mijn deelname aan de huidige discussie met Fransen aangaande deze podcast met Van den Dikkenberg af. Er waren nog andere reacties, van individuen, onder het artikel, zoals een overschatting van de doop, een beschuldiging van Godslastering (‘misbruiken van Zijn Naam’) richting ondergetekende en het ongezouten ‘de waarheid’ aanzeggen van een medecreationist richting een theïstisch evolutionist. Deze punten laat ik rusten of voor rekening van de aanklager liggen.
Voetnoten
Fransen hoopt dat steeds meer christenen kiezen voor theïstische evolutie – Reactie op artikel van dr. René Fransen
Op 20 september 2024 werd er een podcast gepubliceerd op de website van het Nederlands Dagblad. Het is de 168ste podcast van ‘Dick en Daniël geloven het wel’.14 In de podcast wordt stilgestaan bij de vraag of de evolutietheorie samen kan gaan met het scheppingsgeloof. Wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg (schrijver van het boek ‘De werken van Zijn handen’) meent dat Universele Gemeenschappelijke Afstamming niet samen kan gaan met het (klassieke) scheppingsgeloof. Systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink (schrijver van het boek ‘En de aarde bracht voort’) meent dat dit wel mogelijk is. Op de inhoud van deze podcast is commentaar geleverd. Bioloog en wetenschapsjournalist dr. René Fransen heeft in een kort artikel gereageerd op een artikel in het Nederlands Dagblad over deze podcast.15
Op de podcast zijn niet alleen negatieve reacties gekomen. Zo reageerde Jan Luiten in het Nederlands Dagblad instemmend. Hij meent dat het theïstisch evolutionisme lijnrecht tegen de Schrift ingaat.16 Dr. René Fransen reageert negatief op het standpunt van ir. Bart van den Dikkenberg. Fransen lijkt in zijn artikel wat gefrustreerd over het feit dat er nog steeds gediscussieerd wordt over de kwestie schepping of (theïstische) evolutie. We volgen hier kort het artikel van dr. Fransen en proberen zo een bijdrage te leveren aan deze discussie.17
Karikatuur
Dat diersoorten door de tijd heen veranderen (‘change over time’) is een geobserveerd biologisch feit. Elke vogelhouder zal dat beamen, zelfs vogelhouders uit bevindelijk-gereformeerde of reformatorische kring. De discussie gaat erover óf die variatie begrenst is óf dat deze variatie uiteindelijk terug te leiden is tot een Universele Gemeenschappelijke Afstamming.18 Christenen die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof zien in dit aanpassingsvermogen van planten- en diersoorten het werk van de Schepper.19 Fransen schetst een karikatuur van het standpunt van ir. Van den Dikkenberg, alsof hij zou willen aantonen dat ‘evolutie’ onhoudbaar is. Dat is niet het geval! Van den Dikkenberg wil met zijn boek aantonen dat het theïstisch evolutionisme onhoudbaar is. De gedachte dat Universele Gemeenschappelijke Afstamming en de christelijke scheppingsleer op een of andere wijze met elkaar te verzoenen zijn. Van den Dikkenberg wil op theologische, filosofische en natuurwetenschappelijke gronden laten zien dat het theïstisch evolutionisme niet houdbaar is. Zijn werk lijkt wel wat op het vuistdikke boek ‘Theistic Evolution: A Scientific, Philosophical, and Theological Critique’, alleen dan vanuit reformatorisch perspectief met aandacht voor de (Nadere) Reformatie.20 De natuurwetenschappelijke discussie tussen de verschillende stromingen is niet óf er evolutie plaatsvindt, maar hóéveel evolutie er plaatsvindt. In de titel van het artikel gebruikt Fransen het woord ‘gewoon’, daarmee wordt m.i. té licht gedacht over de acceptatie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Dit is veelal een proces van járen en gaat gepaard met veel (geestelijk-inhoudelijke) worstelingen.
Gevormd uit sterrenstof
Dr. Fransen memoreert eerst aan zijn eigen positie in het debat en aan het overlijden van Henk Medema. Medema was de uitgever van zijn boek ‘Gevormd uit Sterrenstof’. Het genoemde boek verscheen in 2009, in februari dit jaar was dat 15 jaar geleden.21 Vanuit het klassieke scheppingsgeloof schreef onder andere evolutiebioloog Ruben Jorritsma (MSc.) een recensie voor het Reformatorisch Dagblad.22 Het Darwinjaar was zowel voor creationisten als voor andere stromingen een zeer turbulent discussiejaar.23 Het Darwinjaar 2009 was ook de trigger voor het ontstaan van Weet Magazine, waarvan in 2010 het eerste nummer verscheen. In 2017 verscheen het boek van systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink met als titel ‘En de aarde bracht voort’. Twee maanden later verscheen het boek van oudtestamenticus prof. dr. Mart-Jan Paul met als titel ‘Oorspronkelijk’. Het was een opnieuw een tijd van veel debatten tussen theïstisch evolutionisten en creationisten. Zelf schreef ik, met een negental natuurwetenschappelijke academici, in het Reformatorisch Dagblad een weerwoord tegen de natuurwetenschappelijke kant van het boek van dr. Van den Brink.24 Wat zijn de gevolgen van deze theïstisch evolutionistische opmars? Dat is (nog) niet goed in kaart gebracht, met uitzondering van het onderwijs. Onlangs publiceerde het Nederlands Dagblad een onderzoek naar de evolutieacceptatie op gereformeerde scholen. Onder leerkrachten van orthodox-gereformeerde scholen is de evolutieacceptatie (dus een keuze voor een vorm van theïstische evolutie) gestegen. Onder leerkrachten van bevindelijk-gereformeerde scholen is de evolutieacceptatie gelijk gebleven of zelfs gedaald.25 Of dit ook geldt voor de gereformeerde populatie in het algemeen kunnen we hiermee niet zeggen, maar daar lijkt het wel op. In ieder geval laten bevindelijk-gereformeerden die Universele Gemeenschappelijke Afstamming afwijzen meer van zich horen.26 Qua orthodox-gereformeerden heeft Fransen waarschijnlijk gelijk dat daar de acceptatie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming gestegen is. Dit levert bij sommige docenten een inconsistent wereldbeeld op als het gaat om de zogenoemde menselijke evolutie (zie bespreking van het ND-onderzoek in voetnoot). Bij de evolutieacceptatie is een enkele kanttekening te maken, want er zijn twee kleinere orthodox-gereformeerde kerkverbanden, die binnenkort fuseren, waar de evolutieacceptatie, in de vorm die ik hierboven bedoel, waarbij de evolutieacceptatie laag is.27 Voor reformatorische christenen (ofwel: bevindelijk-gereformeerden) heeft Fransen, vermoedelijk, ongelijk. Dát er af en toe (want het zijn er enkelen (!)) ouderlingen zijn in de Gereformeerde Gemeente die kiezen voor een vorm van theïstische evolutie, is niet nieuw.28
Het valt reuze mee
Hoewel prof. Gijsbert van den Brink nog wel wat lastige punten ziet voor een theïstisch evolutionistische verzoening, meent dr. René Fransen dat het wel ‘reuze meevalt’. In plaats van aan te geven wat die meevallers zijn, meent hij (in het artikel) de theologie te moeten laten rusten. Terwijl dit nota bene het belangrijkste onderdeel is in de huidige discussie. Er zijn creationisten die menen dat de evolutietheorie (in de zin van Universele Gemeenschappelijke Afstamming) redelijk sterke tot sterke papieren heeft, maar die een theologische verzoening daarvan met het klassieke scheppingsgeloof niet mee kunnen maken. Laat je dit theologische onderdeel rusten, dan ga je voorbij aan de kern van deze afwijzing. Fransen wil het opnieuw hebben over de afwijzing door Van den Dikkenberg van ‘evolutie’ en meent dat de wetenschapsjournalist van het RD grote natuurwetenschappelijke fouten heeft gemaakt in zijn boek. Hij verwijst hierbij naar de briefwisseling die hij had via CVandaag29 én de serie artikelen van dr. Gerdien de Jong. Of dát fouten zijn daar wordt over gediscussieerd. Hoewel het belangrijk is dat fouten verbeterd worden, raakt de kritiek niet de kern van het boek. De Jong zou ik willen adviseren om bij de inleiding van het boek te beginnen en dan het boek hoofdstuk-voor-hoofdstuk door te gaan. Niet primair en slechts op zoek naar fouten te gaan (wat wijst op sterke vooringenomenheid), maar aan de strekking en de kern van het betoog van ir. Van den Dikkenberg recht te doen en deze strekking allereerst en allermeest (indien nodig) te bekritiseren. De hoofdvraag óf Universele Gemeenschappelijke Afstamming compatibel is met de christelijke scheppingsleer gaat dr. Gerdien de Jong namelijk vooralsnog uit de weg. Het is natuurlijk prima om kritiek te hebben en alle fouten op te zoeken, daar kunnen we alleen maar winst mee doen. Het is, in mijn ogen en om het boek ‘De werken van Zijn handen’ meer recht te doen, echter beter om een grondslagendebat te voeren.30
Te weinig Bijbelkennis
Dr. Fransen heeft ir. Bart van den Dikkenberg niet juist begrepen toen deze het had over te weinig Bijbelkennis of dat allen die Universele Gemeenschappelijke Afstamming aanvaarden weinig Bijbelkennis zouden hebben. Het gesprek ging over de toekomst. Van den Dikkenberg ziet tanende Schriftkennis in reformatorische kring en vreest dat dit zal leiden tot meer acceptatie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Ik denk dat hij hier een punt heeft. Als er geen Schriftkennis is, staat er niets meer tegenover Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Als ik voor mijzelf spreek wijs ik UGA niet af omdat het slechte natuurwetenschap is, of omdat we een beter natuurwetenschappelijk alternatief hebben, maar omdat het in strijd is met de Gods openbaring in Zijn Woord.31 De theologische of Schriftuurlijke redenen om UGA af te wijzen vallen, bij gebrek aan Schriftkennis, weg. We zien over het algemeen dat hoe getrouwer aan de Schriftgegevens, hoe meer men afwijzend staat tegenover moderne hermeneutiek. Wonen in en leven vanuit (de God van) het Woord is daarom uiterst belangrijk.
Citaat Van den Brink
Vrijwel aan het einde van het artikel gebruikt dr. Fransen een citaat van dr. Gijsbert van den Brink. Volgens de systematisch theoloog tillen creationisten te zwaar aan de letterlijke tekst van Genesis. Daardoor doen zij geen recht aan de aard van Genesis, aldus de theoloog. “Elk detail moet precies kloppen zoals het daar staat, anders schrikt men en valt het geloof om. Als je je in zoveel kronkels moet wringen om eruit te komen, dan zou ik denken: misschien zou je de tekst anders moeten lezen.” Het is jammer dat Van den Brink in deze podcast vervalt in karikaturen hoe reformatorische creationisten Genesis zouden lezen. In de podcast begon Van de Brink correct. Hij gaf aan dat er in Genesis een historische laag te zien is en een geestelijke laag. Dat zou iedere reformatorische creationist de theoloog vermoedelijk nazeggen. De Bijbel is geen geschiedenisboek maar een geestelijk boek, het levende Woord. Vervolgens pelt hij de historische laag los van de geestelijke laag, dat lijkt mij incorrect. De verschillende betekenissen van een tekst houden verband met elkaar. We geloven in een historische Adam en we moeten (door de genadige werking van de Heilige Geest) allemaal Adam voor God worden. Het ene kan niet los van het andere gezien worden. Van den Brink steekt bovendien negatief in. Elk detail zou, volgens hem, precies moeten kloppen (ten opzichte van wat?). Laten we het omdraaien. We vertrouwen het Schriftwoord, waarvan ieder detail waardevol is, omdat het Gods Woord is. Hoe, en op welke wijze, dan ook klopt het Schriftwoord met Zijn heilige bedoelingen. Er zitten zoals dr. Van den Brink zegt inderdaad meerdere lagen in de tekst, maar dat geeft nog geen ruimte om de historische laag over te slaan. Integendeel, iedere betekenis is belangrijk. Natuurlijk moet een betekenis niet geforceerd aan een Bijbeltekst worden opgedrongen. Dat laatste was de zorg die de, onder reformatorische christenen bekende, Wilhelmus à Brakel (1635-1711) had bij de meervoudige Schriftzin.32 Wie beweert dat reformatorische creationisten slechts hameren op de historische laag heeft nog nooit een karakteristieke bevindelijk-gereformeerde preek gehoord.
De verschillende lagen zijn complementair en moeten niet, zoals Van den Brink lijkt te doen, tegen elkaar uitgespeeld worden. De historische laag sluit de geestelijke laag niet uit, en andersom sluit de geestelijke laag de historische laag niet uit. Vaak is er eenzijdigheid te zien bij theïstisch evolutionistische theologen en worden lezers voor een vals dilemma van of-of geplaatst. In gesprekken met theïstisch evolutionistische theologen (of hen die daar tegenaan schuren) pleit ik altijd voor een complementaire benadering van Genesis. Waarbij, uiteraard, het literair-historische niet gebagatelliseerd wordt, maar voorop komt. Het geldt ook dat als we alleen een historische laag belijden we ‘gewis verloren’ gaan, omdat het Woord niet óók verinnerlijkt en geestelijk gelezen is. Of zoals de Duitse priester Angelus Silesius (1624-1677) schreef: “Wär Christus tausendmal in Bethlehem geboren, und nicht in dir, du bleibst doch ewiglich verloren!”33 Een reformatorisch-creationistische lezing, waarbij meerdere lagen worden onderscheiden, sluit aan bij de kerk der eeuwen en doet het meeste recht aan de Bijbeltekst. Zo is de zogenoemde Moederbelofte in Genesis 3:15 én werkelijk uitgesproken door God naar Adam en Eva, én een boodschap van zonde en genade, én een adventsbelofte van de Komende. Juist doordat reformatorische creationisten meerdere lagen herkennen, is het verwijt van ‘slechts letterlijk lezen’ een karikatuurbeeld.34 Een theïstisch evolutionistische lezing van Genesis leidt in mijn ogen tot eenzijdigheid, omdat het koste wat het kost (vanwege onschendbaarheid van UGA) het literair-historische karakter van Genesis weg wil verklaren of anders wil interpreteren. UGA is daarmee de hermeneutische sleutel geworden.35
Van den Brink gaf terecht aan dat Genesis 1 een prachtige literaire compositie kent. Maar deze prachtige literaire compositie is niet in strijd met de historische laag. Van den Brink stelt de luisteraar van de podcast voor een vals dilemma, alsof je zou moeten kiezen tussen verheven proza en historiciteit. Dit is niet strijdig met elkaar en kan complementair gezien worden. Dr. Gert van den Brink (van de HHK) liet onlangs weten dat dit samen kan gaan.36 De gedachte dat het genoemde parallellisme in Genesis én historiciteit wél naast elkaar kunnen bestaan is niet iets nieuws onder bevindelijk-gereformeerden. Ter voorbeeld: ds. Moerkerken, ondertussen emeritus-predikant in de Gereformeerde Gemeente, belijdt een zesdaagse schepping (bijv. in ‘Diepten der zee’37) én verwijst in één van zijn werken naar de genoemde literaire compositie (bijv. in ‘Dictaat Schriftgegevens’38). De schepping heeft in zes werkdagen plaatsgevonden én de tekst kent een prachtige literaire compositie. Dát doet de Schriftgegevens veel meer recht én zo vervallen we niet in eenzijdigheden.
Natuurwetenschappelijke kronkels
Volgens Fransen moet Van den Dikkenberg ook ‘onze kennis over de geschiedenis van het leven op aarde’ in veel kronkels wringen. De bioloog en wetenschapsjournalist onderbouwt verder niet waarom Van den Dikkenbergs visie een ‘wringen’ in ‘kronkels’ is. We kunnen elkaar natuurlijk zonder onderbouwing beschuldigen van ‘kronkels’, maar helpend voor de discussie is dat niet.
Ten slotte
Dr. René Fransen heeft commentaar geleverd op de podcast. Hij lijkt wat teleurgesteld en/of gefrustreerd te zijn dat er nog steeds mensen zijn die Universele Gemeenschappelijke Afstamming afwijzen. Een twitteraar merkte op dat Fransen in zijn betoog vooral aangeeft: ‘ik heb gelijk en Bart heeft ongelijk’. Vanwege het ontbreken van goede onderbouwing lijkt het daar inderdaad op. Het was beter geweest dat Fransen niet slechts wat losse citaten uit een artikel over de podcast aangehaald had, maar de podcast in zijn geheel bekritiseerd en beluisterd zou hebben. Ik blijf het een bijzondere gang van zaken vinden dat er, met alle respect, elke keer met losse flodders wordt geschoten. Als we een boek, artikel of podcast bekritiseren laten we dan op z’n minst ook het kernpunt daarvan meenemen. Dat is in dit geval niet de vraag hoe Castorocauda39 of Volaticotherium (twee Mesozoïsche zoogdierachtigen) worden ingedeeld, maar óf theïstische evolutie houdbaar is in theologisch, filosofisch en wetenschappelijk licht.
Voetnoten
Een oud heelal vs oude schrijvers als reactie op een ND-podcast – Reactie op berichten van Gerco Wolfswinkel
Op 20 september 2024 werd er een podcast gepubliceerd op de website van het Nederlands Dagblad. Het is de 168ste podcast van ‘Dick en Daniël geloven het wel’.1 In de podcast wordt stilgestaan bij de vraag of de evolutietheorie samen kan gaan met het scheppingsgeloof. Wetenschapsjournalist ir. Bart van den Dikkenberg (schrijver van het boek ‘De werken van Zijn handen’) meent dat Universele Gemeenschappelijke Afstamming niet samen kan gaan met het (klassieke) scheppingsgeloof. Systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink (schrijver van het boek ‘En de aarde bracht voort’) meent dat dit wel mogelijk is. Op de inhoud van deze podcast is commentaar geleverd. Op het commentaar van Gerco Wolfswinkel (via ‘X’) wil ik in deze reactie reageren.40
Gerco Wolfswinkel, oud-ouderling in een Hervormde Gemeente (PKN), heeft een draadje van acht berichten op ‘X’ geschreven. Hierin geeft hij aan het niet eens te zijn met de wetenschapsjournalist. Hij licht zijn gedachten toe in een zevental tweets. Na doorvragen volgden nog enkele tweets. Graag reageer ik op zijn commentaar. Aan te raden is om de bovengenoemde podcast te luisteren.
Enorme natuurwetenschappelijke ontwikkelingen
Wolfswinkel vond het verhaal van ir. Van den Dikkenberg tegenvallen. Wat viel er tegen? ‘Dat hij zich beriep op schrijvers uit de Reformatie en Nadere Reformatie en hun Bijbelinterpretatie’. Volgens Wolfswinkel zijn er na die tijd (dus van de (Nadere) Reformatie) ‘enorme ontwikkelingen geweest’ in de kosmologie. Als voorbeeld geeft hij de zwaartekrachtwet, relativiteitstheorie en kwantummechanica. Hier slaat Wolfswinkel de plank mis. Van den Dikkenberg had het in de podcast niet over deze natuurkundige zaken. De interviewers wilde immers niet zo diep gaan. Wat logisch is, anders zou de materie luisteraars al snel boven de pet gaan. Het ging in de podcast wel over hermeneutiek en Schriftgezag. Die onderwerpen kunnen op eigen inhoud besproken worden. Tenzij je wil dat bovengenoemde natuurkundige theorieën een raster vormen waardoor de Schrift gelezen zou moeten worden. In mijn ogen overvraag je dan de Schrift. Het is maar goed dat de Schrift niet zo’n wetenschappelijk handboek is. Het doet de podcast geen recht als de gedachten van ir. Van den Dikkenberg platgeslagen worden als slechts ‘een beroepen op oude schrijvers’. Ja, een beroep op oude schrijvers is belangrijk. Nee, niet vanwege het debat over natuurwetenschappelijke data, maar veeleer vanwege de grondslagendiscussie.41 Namelijk hoe lezen we de Schrift en welke plaats heeft de rede (rationaliteit, ons denken) en de empirie (waarnemingen) in het debat?
Enorm oud heelal
Volgens Wolfswinkel is het heelal enorm oud en is daar ‘overweldigend bewijs’ voor. Hij ziet een probleem voor de oude schrijvers, want deze hadden ‘daar geen weet van’ en hoefden daar ‘dus ook niet mee (…) te dealen’. Het ‘overweldigend bewijs’ wordt door veel creationistische astrofycici betwijfeld en er worden natuurwetenschappelijke alternatieven bedacht die op z’n minst een andere interpretatie van de data voorstellen. De genoemde oude schrijvers hadden zeker wel weet van een ‘oud heelal’. In sommige van hun boeken wordt een eeuwig heelal bestreden. Per definitie verbleekt hier de huidige 13,82 miljard jaar bij. Om het betoog kracht bij te zetten verwijst Wolfswinkel naar een artikel van astrofysicus prof. dr. Heino Falcke.42 Falcke heeft dit artikel geschreven, naar aanleiding van mijn opmerkingen dat hij vrij weinig kennis liet zien van creationistische theorieën. Hij deed toen betreffende het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal alsof een volwassen schepping de enige verklaringsmogelijkheid was vanuit creationstische zijde. Dit schreef ik naar aanleiding van zijn presentatie voor publiek van de Evangelische Hogeschool.43 Falcke is een sympathieke en erudiete man (zeker als het gaat om de naturalistische kosmologie), maar mijn bezwaar blijft nog steeds staan: Falcke heeft zich niet (diepgaand) verdiept in creationistische theorieën over het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal.44 Hij kan derhalve niet als bron gebruikt worden om creationistische gedachten over een jong(er) heelal te bestrijden.45 Het is overigens bijzonder dat Wolfswinkel komt met dit voorstel. In het boek van ir. Van den Dikkenberg worden maar liefst drie hoofdstukken gewijd aan (bezwaren tegen) de naturalistische kosmologie: hoofdstuk 10-13. Mogelijk kan en wil Wolfswinkel deze hoofdstukken lezen en zijn inhoudelijke bezwaren kenbaar maken.
Studerende jongeren
De zorg dat studerende (reformatorische) jongeren onvoldoende weerbaar zijn aan de universiteiten wordt door iedereen gedeeld. Wolfswinkel schetst echter een karikatuurbeeld als hij schrijft: “Luister niet naar je professor die de foto’s van de Webb telescoop met het bewijs in zijn hand heeft, maar naar deze schrijver uit 1720”. Alsof ir. Van den Dikkenberg zo’n antwoord zou geven aan een student die met een serieuze vraag komt. Het tegendeel is zelfs waar. Bioloog dr. René Fransen meende ook resultaten van JWST aan te kunnen dragen tegen het klassieke scheppingsgeloof. Het antwoord van ir. Van den Dikkenberg zegt ons genoeg over hoe deze wetenschapsjournalist om zou gaan met een vragen van studerende jongeren rond de resultaten van deze telescoop.46 Graag verwijs ik in deze bespreking ook naar een lezing en paper van astrofysicus dr. Jason Lisle, die uitgaat van het klassieke scheppingsgeloof, over JWST (zie voetnoot).47 In zijn laatste tweet van de serie verwijst Wolfswinkel naar de artikelenserie van evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong. Op deze verwijzing kom ik kort terug in een bespreking van het artikel van dr. René Fransen over de bovengenoemde podcast.48 In ieder geval zijn de reacties van De Jong, die ergens halverwege het boek beginnen en een enkele paragraaf bespreken, geen ‘grondige en systematische’ (Wolfswinkel) aanpak van ‘De werken van Zijn handen’. Het zou daarnaast goed zijn om hier hoor-en-wederhoor toe te passen. Ir. Bart van den Dikkenberg komt zelf ook met een reactie.
Ten slotte
Het zou goed zijn dat de heer Wolfswinkel het boek van ir. Van den Dikkenberg zelf grondig zou lezen voordat hij commentaar heeft op het standpunt van de auteur. Niet om zich te laten overtuigen, als eenmaal een standpunt is ingenomen zal daar moeilijk van losgekomen kunnen worden, maar wel om de uitspraken in de ND-podcast in context te zien. Het boek ‘De werken van Zijn handen’ is ook niet onfeilbaar en Van den Dikkenberg is (net als alle andere mensen) geen wandelend orakel. Het zou de discussie in ieder geval wel eerlijker laten verlopen als de opponent volledig recht gedaan wordt (dat blijft een goede uitdaging voor alle kanten van het discussiespectrum). Commentaar, zelfs op het vluchtige ‘X’, gaat al snel een eigen leven leiden. Ik haast mij te zeggen dat het prima is om kritische noten te plaatsen. Wat verkeerd of ongenuanceerd is, dient aangestipt en verbeterd te worden.
Voetnoten
Alteno schrijft over de kleine panda, maar heeft de verkeerde Cserhati voor zich
Meer dan een jaar geleden reageerde dr. Gerdien de Jong in een achttiendelige serie op diverse bijdragen van dr. Mátyás Cserhati over de rode of kleine panda (Ailurus fulgens).49 Deze bijdragen zou ik nog samenvatten en in mijn postvak staat ook nog een reactie van dr. Cserhati op deze serie. Als de Heere het geeft wil ik daar komende maand prioriteit aan geven. Zelf denk ik, op dit moment, dat de katberen (Ailuridae) als afzonderlijk baramin moet worden gezien en een goed voorbeeld van een mozaïekvorm is. Daarom vind ik persoonlijk deze beesten zo fascinerend. Andere (creationistische) opinies zijn uiteraard welkom, vandaar de ruimte voor het werk van dr. Cserhati!50 Ondertussen heeft de auteur van Altenoweb, die we kennen van eerdere bijdragen, niet stilgezeten en heeft hij diverse samenvattende stukken geschreven.51
Samenvatting
De auteur van Altenoweb is bezig geweest met de clustering van diverse zoogdieren, zoals de otters52 en wat dit mogelijk te zeggen heeft over de zondvloedgrens.53 In een volgend artikel komt de auteur terug op de bijdragen van dr. De Jong in de discussie met dr. Cserhati. De auteur heeft de bijdragen van De Jong nog vers in het geheugen, zo geeft hij aan. De auteur geeft aan dat hij zich veel leeswerk kan besparen, ‘omdat Cserhati’s oplossingsrichting een andere kant op gaat dan de mijne’. Hij richt zich op de morfologie en wijst, in navolging van De Jong, op een paper van Hu et al 2017. Volgens De Jong gaat deze paper over convergentie tussen de rode panda en de reuzenpanda. ‘Convergentie betekent overeenkomst, maar nooit verwantschap.’ Volgens Alteno moeten we het onderscheid tussen Musteloidea en Mustelidae scherp hebben. De auteur volgt De Jong in de gedachte dat Cserhati deze verschillende betekenissen niet begrijpt. Ook is er verwarring bij Cserhati (volgens Alteno en De Jong) als het gaat om de lay-out van verschillende fylogenetische boom. De Jong verwijt Cserhati dat hij geen achtergrondkennis heeft van taxonomie en fylogenie. Alteno lijkt, op basis van een CV van een andere Cserhati, hiermee in te stemmen. Echter stelt Alteno de verkeerde Cserhati voor, namelijk de landbouwwetenschapper dr. Mátyás Cserhati.54 Mogelijk zijn de twee familie van elkaar, mogelijk ook niet (ik heb de genealogie Cserhati niet helder). Net zoals er meerdere individuen Jan van Meerten genoemd worden, zo zijn er ook meerdere individuen met de naam Mátyás Cserhati. De discussie is met de naar de Verenigde Staten verhuisde bioloog en bioinformaticus dr. Mátyás (of tegenwoordig: Matthew) Cserhati, niet met de eerder genoemde landbouwwetenschapper.55
In het volgende artikel worden de bijdragen zes tot en met tien van De Jong door Alteno samengevat. Omdat ik dit zelf ook nog hoop te doen ga ik daaraan voorbij. Over de zevende bijdrage heeft Alteno zelf nog wat te zeggen. De auteur geeft aan dat als je de verwantschap tussen de fret en de hermelijn laat vallen ‘je volkomen losgezongen van de intuïtie’ vaart. De computer is dan de baas en het wordt niet duidelijk welke conclusies er getrokken moeten worden. Er kan dán volgens Alteno ‘geen zinnig woord over (…) gezegd’ worden.56 Alteno maakt er veel werk van, en zoals eerder gezegd, wordt dat ten zeerste gewaardeerd.
Voetnoten
Persoonlijke reflectie naar aanleiding van het artikel tot overbrugging van de verschillen
Noot van de redactie: Het artikel waar op gereflecteerd wordt is hier samengevat door Nathan van Ree
De wetenschappelijke status van de evolutietheorie kan, zo betogen Madueme en Wood, niet onbevangen worden beoordeeld; geloofsovertuiging zal hierbij altijd een rol spelen. Hoe evident dit is, blijkt voor mijzelf uit persoonlijke ervaring. Opgegroeid met ‘de schepping’ als ontstaansgeschiedenis, ‘wist’ ik dat een ander ontstaansidee zoals ik dat al op de basisschool tegenkwam – de evolutietheorie – niet juist was. Pas veel later kwam ik christenen tegen die de evolutietheorie omarmden (of misschien beter gezegd: die deze omarming duidelijk maakten), en dat was wat mij betreft nogal verbazingwekkend. Niet vanwege enige status die ik verleende aan de evolutietheorie op zich (wat wist ik daarvan?), maar simpelweg omdat in de Bijbel zo overduidelijk heel iets anders staat. Van ‘creationisme’ had ik nog nooit gehoord.
Dit neemt evenwel niet weg dat ik mij ook niet voor kon stellen dat alles ‘vanzelf’ ontwikkeld is van eencellige tot mens en wat al niet meer. Niet vanwege wetenschappelijke kennis op dit vlak, maar simpel gezond verstand. Inmiddels, meer ingelezen en ingelicht door bepleiters van deze theorie alsmede tegenstanders ervan, merk ik dat acceptatie van de evolutietheorie bij mij uiteindelijk niet significant is toegenomen (uiteindelijk, want er is wel een periode geweest dat ik – ongehinderd door veel ter zake doende kennis – meende dat de evolutietheorie wel juist moest zijn, simpelweg vanwege de bevestiging ervan via vrijwel alle kanalen, zowel fictie als non-fictie). Hoewel Madueme en Wood aantonen dat het idee van gemeenschappelijke afstamming al stevig stond vóór invulling van de manier waarop deze tot stand zou moeten zijn gekomen, staat voor mij persoonlijk het ontbreken van een adequaat en plausibel mechanisme hiervoor de acceptatie ervan sterk in de weg. Tenzij deze gemeenschappelijke afstamming doelbewust en gestuurd is, maar dan werpt de vraag zich op: door wie of wat? En zo nog meer vragen.
Wat niet is, kan echter nog komen, en wellicht dient een plausibel mechanisme zich vandaag of morgen aan. De acceptatie van de evolutietheorie vanuit wetenschappelijke invalshoek kan wat mij betreft in principe dus nog best aan de orde zijn. Ik ben niet meer dan een redelijk geïnformeerde leek op dit gebied en niet ongevoelig voor wat deskundigen zeggen. Dat gezegd hebbende, is wat die tot dusver (in debatten of op andere wijze) te berde hebben gebracht voor mij, vanuit deze invalshoek bezien, niet heel erg overtuigend geweest. Wat empirisch kan worden hardgemaakt, valt eigenlijk altijd wel te rijmen met evolutie binnen geschapen groepen. De rest komt eigenlijk altijd weer neer op invulling vanuit het uitgangspunt zelf.
Maar wat te zeggen van de andere invalshoek: de theologische? Geldt hier niet hetzelfde: kan ook hier geen nog te ontdekken interpretatie van de Bijbelse ontstaansgeschiedenis leiden tot acceptatie van de evolutietheorie, of wellicht beter gezegd: tot het slechten van theologische bezwaren hiertegen? In principe uiteraard wel. Alleen ook hier: hoe groot is de kans dat die er nog komt? Wat ik tot dusver heb gehoord en gelezen dat ingaat tegen de klassieke interpretatie, bijvoorbeeld de geschriften van door Madueme en Wood genoemde Gijsbert van den Brink, hebben míj niet kunnen overtuigen. In hoeverre dat aan de geschriften zelf ligt of aan mijn bevooroordeeldheid is echter lastig in te schatten, en ongetwijfeld speelt het laatste een rol.
Toch geldt wat mij betreft ook hier: het gaat wat de voorkeur voor de ‘juiste’ ontstaansgeschiedenis betreft uiteindelijk om welke juist is, niet om welke gewenst is. Als ik ervan overtuigd word dat de evolutietheorie juist is vanuit wetenschappelijke invalshoek, zal dat moeten leiden tot herinterpretatie van de Bijbel. Als ik er andersom vanuit Bijbelse (of theologische, laten we voor het gemak hier even geen onderscheid maken) invalshoek van overtuigd word dat er sprake moet zijn van een evolutionaire ontstaansgeschiedenis, zal ik wellicht geneigd zijn ook de wetenschappelijke interpretaties aangaande evolutie voor lief te nemen. Of er ontstaat een derde situatie: ik concludeer dat zowel de wetenschappelijke duiding als de klassieke Bijbelse uitleg juist zijn en verwerp dan de laatste, en daarmee de Bijbel als bron van waarheid. Ik denk dat dit is wat er in de praktijk het vaakst gebeurt (maar kan het mis hebben).
Madueme en Wood stellen dat het beter is de dialoog op te zoeken en de ander te proberen te begrijpen, dan de hakken in het zand te zetten en er een loopgravenoorlog van te maken. Dit is een Bijbelse instelling: heb uw naaste lief als uzelf. Het moeilijke zit hem denk ik, in elk geval gedeeltelijk, in het fenomeen groepsdenken. Wie (zoals ik) uitgaat van de Bijbelse schepping (op welke gronden dan ook), komt al snel in het kamp terecht van de ‘creationisten’, wie er anders instaat in dat van de ‘evolutionisten’. En dan kan het al snel gaan als bij de voetbalsupporter die doordeweeks weldenkend en vriendelijk met iemand van ‘de andere club’ kan omgaan, maar op zondagmiddag in het stadion haast op voet van oorlog met dezelfde persoon lijkt te leven. Het wij-zij-denken wordt versterkt doordat je leest wat jouw kamp schrijft, hun debatten volgt en hun bijeenkomsten bezoekt. Je hoort bij een groep (of voelt dat in elk geval zo) en neemt, bewust of onbewust, steeds meer van het groepsdenken over. Argumenten die je zelf nooit zou hebben bedacht, gebruik je nu alsof het de jouwe zijn en invulling van details omtrent schepping en zondvloed (bariminologie, catastrophic plate tectonics, noem het maar) gaan als je niet oppast een eigen leven leiden als dogma.
Binnen de groep kan hier zoveel onenigheid over ontstaan, dat er sprake is van onderling gebakkelei en zelfs uitsluiting. Ik denk aan bijvoorbeeld Barry Setterfield, die er binnen de creationistische gemeenschap afwijkende ideeën op na houdt en derhalve vrijwel alleen staat, maar ook aan de niet malse kritieken die hier besproken Todd Wood heeft moeten incasseren vanwege zijn ‘te milde’ houding jegens de ‘evolutionisten’. Beiden hebben hun ideeën overigens stevig onderbouwd, maar hiervan wordt wellicht niet voldoende kennis genomen door de gemeenschap. Hoe ik hier zelf in sta wisselt. Wat mij betreft gaat het om wat juist is, niet om wat populair is. Wat dit proces van waarheidsvinding bemoeilijkt, is denk ik het gevoel deel uit te maken van een bepaalde gemeenschap, waarin bepaalde overtuigingen heersen. Hoe moeilijk dat echter ook kan zijn, het behoren tot ‘de groep’ moet niet het belangrijkste doel worden als het gaat om waarheidsvinding.
Concluderend lijkt het mij dat het je hier bewust van zijn misschien de basis kan vormen voor de door Madueme en Wood voorgestane dialoog. Wanneer we het groepsdenken even loslaten en een serieuze poging doen zo onbevangen mogelijk de argumenten van de ander aan te horen en af te wegen, kan hier denk ik meer worden bereikt dan wanneer we overtuigd van het eigen gelijk (hoe zeer we dat misschien ook zijn) het gesprek ingaan. De ander daarbij zien als gesprekspartner in plaats van tegenstander zal wederzijds begrip en wederzijdse toenadering ongetwijfeld ten dienste zijn. Of die behoefte er is, zal per persoon verschillen, maar wellicht hebben Madueme en Wood een punt als zij dit als een Bijbelse plicht zien.
Het overbruggen van ideologische kloven: waarom christenen het onderling nog steeds oneens zijn over evolutie en wat er daaraan moeten doen
Een samenvatting van het artikel: ‘Bridging Ideological Divides: Why Christians Still Disagree About Evolution and What We Should Do About It’ (2024) van Hans Madueme en Todd Charles Wood (Scienta et Fides 12 (1):189-213).
Hans Madueme (Covenant College, Lookout Mountain, Georgia) en Todd Wood (Core Academy of Science, Dayton, Tennessee) hebben onlangs in een artikel in Scientia et Fides, een wetenschappelijk tijdschrift dat publiceert over het raakvlak wetenschap en religie, de onenigheid onder christenen besproken over de wetenschappelijke status van de evolutietheorie: Bridging Ideological Divides: Why Christians Still Disagree About Evolution and What We Should Do About It. Hiermee reageren zij op een analyse van Gijsbert van den Brink, Jeroen de Ridder en René van Woudenberg (alle drie verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam) met de titel The Epistemic Status of Evolutionary Theory, in 2017 verschenen in het wetenschappelijke tijdschrift Theology and Science, dat hetzelfde raakvlak heeft.
Ter introductie stellen Madueme en Wood dat, hoewel de wetenschappelijke consensus evolutie als ‘feit’ bestempelt, zowel oude- als jongeaardecreationisten het oneens zijn met de gangbare naturalistische duidingen van de evolutietheorie. Niettemin is de afgelopen decennia een andere trend zichtbaar geworden: de omarming van de evolutietheorie door christenen, zoals gepropageerd door de Amerikaanse organisatie The BioLogos Foundation. Ondanks deze beweging, zo stellen Madueme en Wood, zijn christenen het nog steeds oneens over evolutie. De auteurs betogen dat binnen dit interpretatieconflict filosofische en theologische uitgangspunten een rol spelen in onze evaluatie van wetenschappelijke claims en de wetenschappelijke status van evolutie. Zij constateren een gebrek aan erkenning van de rol van de religieuze dimensie als het gaat om de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs voor evolutie.
De epistemische status van evolutie
Aangezien diverse soorten bewijs zo dwingend lijken te pleiten voor evolutie (fossielen, anatomie, embryologie, genetica en de geografische verspreiding van soorten voor gemeenschappelijke afstamming, waarnemingen in de natuur, experimenten in laboratoria en simulaties via computers voor natuurlijke selectie), besteden weinig wetenschappers tijd aan het afwegen van dit bewijs. De afwegingen díé gemaakt worden, houden geen rekening met de epistemische relevantie van de theologie.
Een uitzondering hierop is het genoemde werk van Van den Brink, De Ridder en Van Woudenberg. Zij onderscheiden drie lagen waaruit de evolutietheorie bestaat: historische evolutie, gemeenschappelijke afstamming en natuurlijke selectie. Het eerste duiden zij als sterk boven elke twijfel verheven, het tweede als zwak boven elke twijfel verheven en het laatste als ‘er pleit het een en ander voor’. Zij menen dat wetenschappelijke theorieën weliswaar komen en gaan, maar dat basisprincipes ervan overeind blijven, en dat bovendien niet wordt teruggegrepen op eerdere theorieën. Madueme en Wood plaatsen hier enkele kanttekeningen bij. Het ‘realismeargument’ van Van den Brink et al. is volgens hen kwetsbaar voor het antirealisme zoals P. Kyle Stanford dat voorstelt: de geschiedenis leert dat er een gerede kans bestaat dat er nieuwe theorieën ontdekt worden die eerder onderbelicht zijn gebleven ondanks het bewijs dat ervoor pleit. Bovendien achten zij de bewering dat wetenschappers nooit terugkomen op inmiddels vervangen theorieën om twee redenen twijfelachtig: ten eerste kan een historische observatie nooit een normatieve conclusie opleveren en ten tweede is de historische observatie op zichzelf twijfelachtig. Ze wijzen hierbij op de heracceptatie van de oorzakelijke krachten van Aristoteles door moderne wetenschappers, ondanks de eerder gangbare verwerping hiervan door David Hume.
Belangrijker vinden Madueme en Wood het echter dat het artikel van Van den Brink et al. een oversimplificatie biedt van de epistemische uitdaging. Volgens hen zou er meer ruimte moeten komen voor een expliciete en uitgebreide analyse van de rol van theologische aannames die op de achtergrond spelen.
De structuur van de evolutietheorie
Bestaande theorieën, voorkennis en ook vooroordelen spelen een rol bij de constructie van wetenschappelijke theorieën. Zo was Charles Darwin – ondanks wat hij hier zelf over schreef in Het ontstaan der soorten – al overtuigd van gemeenschappelijke afstamming voor hij met het mechanisme van natuurlijke selectie op de proppen kwam. Gemeenschappelijke afstamming, zo beredeneren Madueme en Wood, is het uitgangspunt voor directere, empirische modellen (zoals natuurlijke selectie). Hoewel deze gedetailleerdere invullingen onderhevig zijn aan veranderende inzichten, zijn de achterliggende uitgangspunten dat in veel mindere mate. Derhalve moeten volgens de auteurs ‘higher-level theories’ als gemeenschappelijke afstamming onderzocht worden op basis van criteria van buiten de theorie zelf.
Evolutie moet dus niet beschouwd worden als drie afzonderlijke componenten (historische evolutie, gemeenschappelijke afstamming en natuurlijke selectie), maar als een uitgangspunt dat de epistemische status beïnvloedt van specifieke theorieën van lagere orde, zoals natuurlijke selectie. Daardoor is het moeilijk om de epistemische status van evolutie te onderzoeken: niet-onderzochte, onwetenschappelijke factoren beïnvloeden onze beoordeling van theorieën van een hogere orde (‘higher-level theories’). Een van die factoren bestaat uit theologische afwegingen. Volgens Madueme en Wood houden Van den Brink et al. hiermee te weinig rekening.
Evolutie zonder theologische vooronderstellingen is onmogelijk
Ongetwijfeld speelt dogmatische betrokkenheid een rol bij het beoordelen van de epistemische status van evolutie. Madueme en Wood noemen ter illustratie jongeaardecreationisten Jonathan Sarfati en Ken Ham, die hun evaluatie van het bewijs voor evolutie laten leiden door hun begrip van wat de Bijbel zegt. Ook beschrijven ze de inzichten van C. John Collins (het benaderen van wetenschappelijke vraagstukken vanuit een hiërarchie van uitgangspunten op basis van de Bijbel), Hugh Ross (de twee-boeken-benadering) en Denis Lamoreux (ontkenning van enige wetenschappelijke relevantie van de Bijbel), alsmede die van uitgesproken atheïsten als Richard Dawkins en Jerry Coyne.
Bij elke poging tot epistemische duiding van evolutie zijn wetenschappelijke beoordelingen en theologische aannames nauw, maar op onoverzichtelijke wijze, verweven. Theologie speelt in elk geval een integrale rol. Soms wordt duidelijkheid vanuit de natuur geplaatst tegenover duidelijkheid vanuit de Schrift, waarbij het eerste de overhand heeft bij theïstische evolutionisten en het laatste bij jongeaardecreationisten. Uiteraard zijn er ook die hier een tussenweg in vinden. Niettemin is in alle gevallen sprake van het aloude metavraagstuk hoe geloof en rede zich tot elkaar verhouden.
Voorbijgaan aan segregatie richting echte dialoog
Gegeven de nauwe verbondenheid tussen de theologische en filosofische betrokkenheid, en hoe men evolutie epistemisch duidt, is het geen wonder dat in het evolutiedebat mensen, ondanks hun oprechte bedoelingen, langs elkaar heen praten. Er is vaak sprake van stromanredeneringen en karikaturen. Madueme en Wood vragen zich af of het, in geval hun analyse hout snijdt, wel mogelijk is het bewijs voor evolutie op een theologisch neutrale wijze te evalueren. Ze zijn het met de wetenschappelijke realisten eens dat elke toetsing van evolutie moet worden ingegeven door de objectieve data, maar stellen tegelijkertijd dat het proces van data-interpretatie ook theologische beoordelingen met zich mee moet brengen.
In de optiek van Madueme en Wood biedt de uitdaging die er ligt voor het duiden van de epistemische status van evolutie nieuwe mogelijkheden om in gesprek te gaan met medechristenen met wie we het oneens zijn. Toch zijn velen gekant tegen het idee van een dergelijke dialoog. Beide partijen beschouwen elkaar immers vaak als ‘oneerlijk’, ‘gevaarlijk’, ‘onwetend’ (niet-creationisten over jongeaardecreationisten), ‘in de basis atheïstisch’, ‘irrationeel’ en ‘amoreel’ (jongeaardecreationisten over niet-creationisten).
God heeft hier echter enkele niet-dubbelzinnige zaken over te zeggen, aldus Madueme en Wood. Christenen moeten hun naaste liefhebben als zichzelf (Matthéus 22:36-40); hierop zijn de Wet en de Profeten gebaseerd. Het punt van Madueme en Wood is niet dat verschillen in doctrine onbelangrijk zijn of dat dialoog belangrijker is dan overtuiging, maar veeleer dat we, wanneer we de ander confronteren, dat vanuit de juiste motieven moeten doen. En het gesprek aangaan met medechristenen met wie we het oneens zijn als het gaat om evolutie is niet makkelijk, maar het is onze ethische plicht. Juist de evaluatie van evolutie nodigt uit tot een dergelijke dialoog.
Er zijn genoeg redenen om deze dialoog aan te gaan, waarvan praktische noodzaak een belangrijke is. Christenen die evolutie accepteren voelen zich in hun kerk waar dat niet gangbaar is genegeerd of gemarginaliseerd, creationisten worden genegeerd of er wordt ze het zwijgen opgelegd door docenten en medestudenten wanneer ze gaan studeren. We hebben nu eenmaal de neiging degene met wie we het oneens zijn de wacht aan te zeggen, waarbij conflicten soms hoog oplopen.
Buiten praktische redenen, zijn er ook andere belangen. Interactie met de ander leidt weliswaar, voor zover Madueme en Wood weten, niet tot veranderingen wat betreft persoonlijke overtuiging, maar kan er wel toe leiden dat we afkomen van karikatuurvorming en stereotypering. Onbegrepen maakt onbemind en onbegrip leidt dus tot ideologische segregatie. Het aangaan van de dialoog met ideologische opponenten kan geestelijk en intellectueel verrijkend zijn. Het zet ons ertoe aan ons meer als Jezus Christus op te stellen en de ander te behandelen zoals we zelf behandeld willen worden (Matthéus 7:12).
Conclusie
Gijsbert van den Brink en zijn collega’s hebben een opportune evaluatie van de epistemische status van evolutie geboden. Hoewel Madueme en Wood het met de nodige zaken hiervan oneens zijn, gaat het ze wat deze analyse – en vergelijkbare analyses – betreft niet om wat erin gezegd wordt, maar juist om wat er níet gezegd is. Van den Brink et al. preken voor eigen parochie; de natuurlijke data zijn wat ze zijn en zullen hen die het met de onderzoekers eens zijn in hun overtuiging bestendigen en hen die het niet met ze eens zijn onbewogen laten. En natuurlijk doen de data ertoe, maar ze interpreteren zichzelf niet. Ze worden ingebed in de bredere niet-wetenschappelijke, filosofische en theologische overtuigingen die we met ons meebrengen. Madueme en Wood hebben twee mogelijkheden geopperd: we kunnen de epistemische status van evolutie beoordelen zonder deze factoren en bevestigen wat we al ‘weten’, of we kunnen ideologische verschillen overbruggen en de moeilijkere vraag stellen waarom onze ideologische opponenten evolutie zo radicaal anders beschouwen. Het eerste is op korte termijn makkelijker, maar het laatste biedt op lange termijn meer voordeel, zowel voor de christelijke gemeenschap als voor het algemeen belang.
N.a.v.: Madueme, H., Wood, T.C., 2024, Bridging Ideological Divides: Why Christians Still Disagree About Evolution and What We Should Do About It, Scienta et Fides 12 (1):189-213. Link naar het artikel.
Genoeg Nederlandstalige biologen die Universele Gemeenschappelijke Afstamming afwijzen – Nodig bij lustrumbijeenkomsten gelijksoortige debaters uit
Onlangs organiseerde C.S.V. Ichthus Eindhoven haar lustrumbijeenkomst. Deze christelijke studentenvereniging bestond 55 jaar, een mijlpaal natuurlijk.57 Het thema van deze bijeenkomst was een debat over ‘evolutie’. Waarbij zowel een voorstander van Universele Gemeenschappelijke Afstamming (UGA)58 als een tegenstander aan het woord zou komen. Een lovenswaardig initiatief! Via de mail van Fundamentum kreeg ik het verzoek om zelf te spreken of een spreker voor te dragen. Menende dat dit door een afgestudeerd of gepromoveerd bioloog gedaan moest worden, het gaat hier immers om studenten die in de nabije toekomst zelf actieve wetenschappers zullen worden, heb ik een dergelijk geleerde voorgesteld. Ik hoorde van de organisatie echter dat dit niet meer nodig was, omdat er al een spreker was voor het contra-UGA-standpunt. ‘Zou het een mij onbekende bioloog zijn?’, vroeg ik mij af.59
Het Debat
De lustrumbijeenkomst werd gehouden op 16 maart 2024. Het debat (of: de bijeenkomst) is opgenomen, want afgelopen week kwam de video van het debat onder mijn aandacht.60 De voorstander van Universele Gemeenschappelijke Afstamming was niemand minder dan de Wageningse evolutiebioloog prof. dr. Duur Aanen. Dr. Aanen heeft door talloze publicaties een grote reputatie opgebouwd.61 Deze erudiete en naar mij sympathieke hoogleraar heeft wel enige moeite met hen die bezwaren opperen tegen Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Hij was bijvoorbeeld één van de geleerden die het promoveren van dr. Joris van Rossum probeerde te voorkomen, vanwege de kritiek in het proefschrift op evolutionaire verklaringen van/voor seksualiteit. De tegenstander van Universele Gemeenschappelijke Afstamming was spreker, namens Logos Instituut, Jan van de Beek. Van de Beek behaalde onlangs zijn master Apologetiek aan de niet geaccrediteerde ‘School of Biblical Apologetics’ van Institute for Creation Research.62 Een bioloog versus een theoloog. Dit versterkt de karikatuur die er heerst, namelijk dat er binnen het evolutiedebat onder christenen vooral sprake is van de natuurwetenschapper vs. de dominee. Zowel deze christelijke studentenvereniging als Logos Instituut hadden een bioloog, die afwijzend staat tegenover Universele Gemeenschappelijke Afstamming, moeten uitnodigen of naar voren moeten schuiven. Waarom is er geen bioloog uitgenodigd?
Geloof en Wetenschap
In de openbare Facebook-groep Geloof en Wetenschap (van ForumC) deelde dr. Duur Aanen de video van het debat. De bovengenoemde vraag, die ik ook aan de organisatie van de lustrumbijeenkomst heb gesteld, namelijk waarom er geen bioloog i.p.v. een theoloog is uitgenodigd, stelde ik onder de video. Dat leverde naast een pittige (karikaturale) reactie van theoretisch natuurkundige dr. Roel Andringa63, gelukkig ook een verklaring van dr. Duur Aanen op. Uiteraard valt het prof. dr. Duur Aanen niet aan te rekenen dat er in de uitnodiging en selectie iets verkeerd is gegaan, maar zijn antwoord op mijn vraag luidde: “Helaas is er geen enkele serieuze bioloog die twijfelt aan gemeenschappelijke universele afstamming.” Naast dit antwoord gaf hij nog een uitgebreider, maar voor de vraag niet relevant, verhaal over waarom we in wetenschapsland moeten gaan voor een boedelscheiding tussen religie en evolutiebiologie.64 Tegenover dit antwoord gaf ik aan dat er in Nederland verschillende en serieuze biologen zijn die bezwaren hebben tegen UGA. Bovendien dat het predicaat ‘serieus’ zeer subjectief is en dat alle tegenstanders hiermee gemakkelijk weggezet kunnen worden (wat overigens voor beide kanten geldig is). Dr. Aanen gaf daarop aan: ‘point taken’. In de rest van het antwoord verdedigde hij waarom ‘overweldigende consensus’ voor hem een reden is om Universele Gemeenschappelijke Afstamming te accepteren en opnieuw pleitte voor een boedelscheiding.65 Dr. Duur Aanen blijft er, in een antwoord aan dr. Roel Andringa, echter bij dat bij gebrek aan een geleerde die UGA verwerpt, men noodgedwongen uit moet komen bij een ‘pseudowetenschapper’.66 Deze gedachte is onjuist. Persoonlijk ken ik diverse Nederlandstalige afgestudeerde of gepromoveerde biologen die geen voorstander zijn van UGA. Deze wetenschappers doen volkomen mee in het onderzoeksveld en sommigen publiceren veelvuldig in natuurwetenschappelijke vakbladen. Ik noem hier geen namen, omdat dit dan een eigen leven zou kunnen gaan leiden. Ik neem daarom, vanuit het buitenland, als voorbeeld de inaugurele rede van dr. Richard Buggs. In zijn oratie geeft Buggs aan dat, als het gaat om het onderzoek naar bomen, hier op z’n zachtst gezegd geen Universele Gemeenschappelijke Afstamming (een Tree of Life) uit volgt.67
Studenten die een wetenschappelijk verantwoord standpunt (breder dan alleen het evolutievraagstuk) vanuit het klassieke scheppingsgeloof willen horen zijn nu gedwongen verder te kijken. De bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht’ is een goed begin.68 Een helder geluid, zowel theologisch als wetenschappelijk, tegenover (vrijzinnige) theïstische evolutie is hier te vinden: ‘Theistic Evolution: A Scientific, Philosophical, and Theological Critique’.69 Niet dat deze boeken het einde van alle tegenspraak of volmaakt zijn, maar het zal in ieder geval genoeg debatstof op niveau bieden. De auteurs uit de genoemde boeken zijn expert in het vakgebied waar ze over schrijven. Er zijn genoeg natuurwetenschappelijke argumenten die laten zien dat we UGA niet kunnen canoniseren.70 Studenten hoeven zich in elk geval niet in de luren te laten leggen door meningen die beweren dat ‘overweldigende consensus’ een doorslaggevend argument is óf die beweren dat er geen biologen bestaan die tegen UGA zijn. Al heeft er wereldwijd máár één Nederlandstalige bioloog bezwaren tegen UGA, wat in werkelijkheid niet het geval is, dan biedt dat voldoende mogelijkheden om een debat tussen twee verschillende (crea/ID vs. TE/NE) biologen te beleggen. Daarom: nodig voortaan als christelijke studentenvereniging twee soortgelijke debaters uit. Het gaat tijdens een lustrumbijeenkomst namelijk niet om een wetenschappelijke conferentie, maar om opinievorming over een bepaald vakgebied vanuit het christelijke wereldbeeld. Een bioloog vs. een theoloog blijft langs elkaar heen praten en versterkt (onbedoeld) de bestaande karikatuur. Deze hartenkreet is niet bedoeld om iemand persoonlijk te raken, zowel Duur Aanen als Jan van de Beek niet, maar vooral een oproep om het een volgende keer anders te doen. Mocht een christelijke studentenvereniging moeite hebben met het vinden van mensen, dan denken wij daarin graag mee.
Voetnoten
Debat ‘Abortus: een mensenrecht?’ met Rob Jetten (D66) en Maaike Rosendal (CCBR)
Op 6 november 2023 gingen Rob Jetten (D66) en Maaike Rosendal (CCBR) met elkaar in gesprek over abortus tijdens een NPV-avond in het kader van de Week van het Leven. Beide sprekers zochten naar gemeenschappelijke grond, maar vertelden elkaar ook wat hun uitgangspunten zijn. Het werd een respectvolle avond waarin de morele discussie over abortus een zeldzame focus werd. Zo werd het duidelijk dat er ook grote verschillen zijn. Rosendal hield vast aan de aanname dat ieder menselijk leven begint bij de bevruchting, terwijl Jetten verduidelijkte dat de vrouw gedurende de hele zwangerschap baas is over haar eigen buik. Diederik van Dijk, directeur NPV – Zorg voor het Leven opende de avond en Frans de Koeijer trad op als presentator en gespreksleider.
Met dank aan de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV) delen we dit debat hieronder: