Home » Artikelen geplaatst door Wim Silfhout
Auteursarchief: Wim Silfhout
‘Gelet op de actualiteit wensen we dit boek in veler handen’ – Bespreking van ‘Gods goede orde’
Het zijn ingrijpende en tere onderwerpen die dr. M. Klaassen aan de orde stelt in dit boek. Vanuit het klassieke perspectief van de scheppingsorde wil hij licht op deze thematiek werpen. In dat kader trekt de auteur de lijnen op grond van de Schrift, ondanks de verwarring en de verlegenheid die zowel in de kerk als in de maatschappij bestaat rondom de thema’s lichaam, gender, seksualiteit en gezin.
Hij gaat in deze studie tegen de mainstream van de westerse wereld in. In hoofdstuk 1, ‘In goede orde. De betekenis van de scheppingsorde vandaag’, tekent hij hoe de westerse wereld afscheid nam van het ‘statische’ denken vanuit de schepping en de bedoelingen van de Schepper, met alle onzekerheid die dat met zich meebrengt. De scheppingsordeningen daarentegen bieden vastheid en structuur, omdat ze teruggaan op God Zelf. Het denken vanuit deze visie heeft betrekking op het gehele leven in huis, kerk en samenleving. In ‘Een kleine theologie van het lichaam’ (hoofdstuk 2), gaat hij in op de schepping van de mens als bezield lichaam. Het lichaam heeft blijvende waarde. De ziel is incompleet zonder lichaam. Naast de schepping van het lichaam is de opstanding fundamenteel voor de blijvende positieve bejegening van het lichaam.
In hoofdstuk 3 komt de gendercrisis aan de orde. De vanzelfsprekendheid waarmee eeuwenlang het geslachtelijke onderscheid tussen man en vrouw werd erkend, is in de westerse cultuur losgelaten. Klaassen duidt de Bijbelse visie aan als complementair. Dat houdt in dat man en vrouw gelijkwaardig zijn, maar niet hetzelfde. Waardoor die Bijbelse visie is losgelaten, heeft te maken met de opkomst van het feminisme dat zich in vier fasen ontwikkelde. Vooral in fase 4 zien we de invloed van internet en sociale media. De auteur beschrijft hoe op meerdere fronten het feminisme schadelijk en gevaarlijk is.
In de excurs over de transgenderrevolutie (3.6) wordt een aantal betrippen omschreven. Als wegbereiders voor de genderrevolutie noemt Klaassen het feminisme, de seksuele revolutie en de anticonceptiecultuur, de voortgaande secularisatie, het individualisme en de ontkenning in het postmodernisme, dat er geen absolute waarheid is.
Het huwelijk, als een groot goed en machtig geschenk van God, is voor velen tegenwoordig slechts één van de vele mogelijkheden voor het samenleven van man en vrouw. Er zijn diverse redenen voor deze ontwikkeling. Deze ontwikkeling laat ook de kerk niet onberoerd. Ook kerkmensen worden beïnvloed door de veranderde visie op seksualiteit en op het huwelijk. Dat wordt versterkt als een andere visie en omgang met de Schrift wordt gepropageerd.
Het thema seksualiteit krijgt in hoofdstuk 5 ruime aandacht. Samen met de excurs over onvruchtbaarheid en de behandeling daarvan en die over homoseksualiteit maakt dit hoofdstuk bijna een derde van het hele boek uit. Terecht krijgt dit thema veel aandacht. Het denken over seksualiteit en de beleving daarvan heeft immers direct te maken met de andere thema’s. Ik vraag me daarbij wel af of een uitvoerige beschouwing over onvruchtbaarheid en de behandeling daarvan helemaal past binnen het hoofdstuk seksualiteit, al heeft het er uiteraard wel meet e maken.
Het gezin als hoeksteen van de samenleving staat onder druk, met alle gevolgen van dien. Klaassen haalt een uitspraak aan van Christoffer West: ‘Het gezin – en de vormende kracht die daarvan uitgaat – bepaalt het wel en wee van de samenleving’. Het is de bakermat van nieuw leven en socialisatie en navigerende steun in de uitdagende terreinen van het leven. Het gezin staat niet alleen onder druk, maar wordt in de westerse wereld zelfs verdacht gemaakt. Daarom is het van groot belang dat de ouders de primaire opvoeders van de kinderen zijn.
Dr. Klaassen biedt ons veel om over na te denken. Hoewel ds. C. Sonnevelt in het Voorwoord schrijft dat het boek op academisch niveau is geschreven en toch toegankelijk is voor een breed publiek, schrijft de auteur zelf in de introductie dat het niet op academisch niveau is geschreven. Laten we het er maar op houden dat het er dichtbij komt, gelet op de uitgebreide onderbouwing en verwijzing naar tal van relevante bronnen.
Gelet op de actualiteit wensen we dit boek in veler handen. Als het tot een tweede druk komt, kan een aantal onvolkomenheden, vooral in de eerste honderd pagina’s, hersteld worden.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Silfhout, W., 2024, Boekennieuws, De Saambinder 102 (29): 11.
Gereformeerde leer en slavernij
De gereformeerde theologie van de zeventiende en achttiende eeuw droeg bij aan de conflictueuze en gewelddadige samenleving van die tijd en vormde een legitimatie voor de slavernij. Aldus Ben Ipenburg die promoveert op een onderzoek naar de relatie tussen christelijk geloof en slavernij.
In het Reformatorisch Dagblad van 30 mei wordt zijn dissertatie beschreven. Daaruit blijkt dat de promovendus van mening is dat het wreed behandelen van slaven ook met godsdienst te maken had. Ipenburg zoekt in zijn studie naar antwoorden op de vraag hoe het mogelijk was dat het christelijk geloof de slavernij in de tijd van de Republiek niet afkeurde. Hij spreekt van de waarheidsclaim van de gereformeerde theologie. ‘De zelfverzekerdheid de enige en exclusieve christelijke waarheid te vertegenwoordigen gaf ruimte voor de soms ‘genadeloze’ bestrijding van de ‘andersgelovige’ en in bredere zin ‘de ander”. Als specifieke basis voor de slavernij noemt Ipenburg ook de Cham-theorie (Gen. 9:25). De vervloeking van Cham was volgens hem lange tijd een legitimatie voor de slavernij van zwarte mensen. Om zijn standpunt te onderbouwen noemt hij onder andere de predikant J.E.J. Capitein (ca. 1717-1747), die – ondanks dat hij zelf slaaf was geweest – op Bijbelse, rechtskundige en politieke gronden vond dat de slavernij niet strijdig was met de christelijke vrijheid.
Afkeuring
Dat er ook andere geluiden waren, ontkent de promovendus niet. Die waren volgens hem echter ver in de minderheid en incidenteel. Daar is wel het nodige op af te dingen. Niet ontkend kan worden dat iemand als Godefridus Udemans ruimte bood voor de slavernij. Onder bepaalde omstandigheden was die volgens hem toegestaan, maar als slaven christen werden, moesten zij op den duur de vrijheid krijgen. De Coevordense predikant Johannes Picardt stelde dat de slavernij geoorloofd was en beriep zich daarbij op de Cham-theorie. Veel predikanten uit die tijd keerden zich wel tegen de slavernij en wezen die uit principe af. Idenburg ontkent dat niet. Hij noemt theologen als Van Poudroyen (een leerling van Voetuis), Hondius, De Mey, Smijtegelt, De Raad en Koelman. Zij waren, zegt hij, kritisch op (aspecten) van de slavernij.
Opvallend is dat de auteur speciaal ingaat op Zeeland, waar de Middelburgse Commercie Maatschappij vanaf half achttiende eeuw voornamelijk handelde in slaven. Opvallend, omdat juist vanuit Zeeland principiële Bijbelse bezwaren tegen de slavernij klonken. Ik noem allen maar Bernardus Smijtegelt en Jacobus Koelman. Maar niet alleen uit Zeeland werden die bezwaren geuit. Ook andere theologen van de Nadere Reformatie keerden zich tegen de slavenhandel, zoals Wilhelmus a Brakel, Carolus Tuinman en Johannes Beukelman.
Exodus 21:16
Zij beriepen zich voor hun bezwaren op Exodus 21:16: ‘Verder, zo wie een mens steelt, hetzij dat hij dien verkocht heeft of dat hij in zijn hand gevonden wordt, die zal zekelijk gedood worden’, en op 1 Timótheüs 1:10 waar Paulus ‘mensendieven’ noemt als degenen voor wie de wet is gesteld. Daarover zegt Tuinman in zijn Catechismusverklaring (1739): ‘Die mensen, hetzij vrijgeborenen, hetzij slaven van andere wegvoert, verkoopt (…) wordt een mensendief genaamd. Dit is nog evenzoveel zwaarder dan veedieverij als een mens waardiger is dan een beest’. Smijtegelt schrijft bij de verklaring van het achtste gebod als een van de eerste vormen van dieverij: ‘Eerst. Kunnen wij grove dieverij begaan met een mens te stelen. Dit soort van dieverij wordt begaan in de slavenhandel; die een mens steelt, zegt God, zal zekelijk gedood worden. Is dat niet droevig, daar hebben de christenen een handel van gemaakt. Ach! mochten de mensen, die zo verkocht, vervoerd en dikwijls daarom vermoord worden, eens spreken, zouden ze niet zeggen als eertijds Jozef: Ik ben diefelijk ontstolen uit mijn land? (Gen. 49:15)’. Bij Wilhelmus a Brakel lezen we in de Redelijke Godsdienst dezelfde bezwaren.
In het debat over racisme wordt gesteld dat de Amsterdamse kerken gefinancierd zijn met de opbrengsten van de slavenhandel. In zijn boek ‘Geschiedenis van de WIC’ (1994) heeft prof. H. den Heijer aangetoond dat de gereformeerde kerk destijds niet in de slavenhandel geïnteresseerd was. Dat tegen de slavenhandel niet of niet genoegzaam door predikanten van die kerk zou zijn geprotesteerd, kan evenmin staande worden gehouden. Het is overigens gemakkelijk om met de bril van de 21e eeuw een oordeel te vellen over de geschiedenis van toen.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Silfhout, W., 2024, Gereformeerde leer en slavernij, De Saambinder 102 (24): 11.
‘Wetenschap en politieke ideologie vonden elkaar’ – Bespreking ‘Recht op Leven’
Arthur Alderliesten, directeur van Schreeuw om Leven, schreef dit boek dat gaat over de status en beschermwaardigheid van het menselijk embryonaal leven in verhouding tot nieuwe biomedische technologieën. Hij probeert aan de bezinning daarop een bijdrage te leveren aan de hand van het concept van ‘natuurlijk leven’ van Bonhoeffer.
Het boek leest niet gemakkelijk. De beschrijving van de opvatting van Bonhoeffer vereist lezen en nog eens lezen. Bovendien wordt het lezen verstoord door de vele fouten in het boek. Ik vond er in het eerste hoofdstuk al vijftien. Woorden ontbreken, soms staat er een woord te veel. Bepaalde zinnen lopen niet. Dat zou je toch niet verwachten van deze uitgever.
Aangrijpend is hoofdstuk 2. Alderliesten zet uiteen hoe eugenetica (letterlijk: goed geboren) van de nazi’s niet geïsoleerd plaatshad. Het was al in de tijd van de Weimarrepubliek (1919-1933) een wereldwijd groeiende wetenschap. In Duitsland ‘rassenhygiëne’ genoemd. Toen Hitler aan de macht kwam, werd dit in de praktijk geïntensiveerd. De heersende gedachte was dat het Duitse volk de uitputtingsslag van de Eerste Wereldoorlog te boven zou kunnen komen door middel van rassenhygiëne. ‘Op basis van kosten-batenanalyse werd gepleit voor de bestrijding van criminaliteit en asociaal gedrag en voor de vermindering van het aantal ‘erfelijk belasten’. Wetenschap en politieke ideologie vonden elkaar’.
De wetenschappers hadden de basis gelegd voor de racistische ideologie van de nazi’s. Het is schokkend om te lezen hoe de plannen tot ‘verbetering van het Duitse ras’ door de medische wetenschap waren voorbereid. Een aangrijpende les, ook voor vandaag! In een slotparagraaf gaat Alderliesten in op de taak van de kerk in dit verband, uitgaande van de opvatting dat het leven beschermwaardig is vanaf het eerste moment van het ontstaan.
Noot van de redactie van ‘Oorsprong’: De uitnodigingsflyer voor de boekpresentatie van ‘Recht op Leven’ is hier te vinden. Deze boekpresentatie werd ook uitgezonden via de livestream. Deze livestream is hier terug te kijken.
Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De bronvermelding luidt: Silfhout, W., 2023, Boekennieuws, De Saambinder 101 (40): 12.
Jona, bijna een grap?
Een aangrijpende tegenstelling: de ene hoogleraar vindt wat er in het boek Jona gebeurt een gotspe, een soort van grap, de andere vindt de geschiedenis van Jona pure ernst, een zaak van leven en dood.
Op uitnodiging van het CSFR-dispuut Panoplia gingen prof. dr. A. Huijgen (Chr. Geref.) en prof. dr. M.J. Paul (PKN, Geref. Bond) op 11 mei met elkaar in gesprek over hermeneutiek. Centraal stond daarbij de vraag naar de historische pretentie en betrouwbaarheid van de Bijbel en naar de relevantie daarvan.
Volgens prof. Huijgen is er veel voor te zeggen het boek Jona typologisch te lezen of als een soort van allegorie over de verhouding tussen Israël en de volken. Een allegorie is een verhaal dat symbool staat voor iets anders. Hij sluit zich aan bij een meerderheid van de tegenwoordige Bijbelwetenschappers. Als je zo naar het boek Jona kijkt, dan hoef je je niet druk te maken over bepaalde merkwaardigheden, zoals dat Ninevé drie dagreizen groot zou zijn geweest. Dat was dan minstens 45 kilometer.
Prof. Paul houdt zich gelukkig bij de klassieke uitleg. Ook daarin komt de plaats van Israël tussen de volken aan de orde. Het is voor Israël een gigantisch zware boodschap dat God aan het volk van Ninevé, vijand van Israël, genade bewees. Daarom zou hij het boek Jona nooit als grap bestempelen. Beide theologen hanteren bij het Bijbellezen het uitgangspunt dat je de Schrift zoveel mogelijk moet lezen in overeenstemming met hoe de kerk der eeuwen die las. Toch komen zij tot een andere uitkomst. Hoe kan dat?
Allegorie of historie
Het gaat om de vraag of het boek Jona een allegorie of een historisch waargebeurd verhaal is. Voor hedendaagse Bijbelwetenschappers is een aantal historische onwaarschijnlijkheden reden om de historiciteit van het boek Jona te ontkennen. Zij vinden het niet te begrijpen dat een profeet in ongehoorzaamheid voor God op de vlucht gaat, dat God een storm gebruikt om Jona te achtervolgen, dat Jona drie dagen en drie nachten in de vis overleeft en dat de inwoners van Ninevé direct tot bekering komen. Ons voorstellingsvermogen kan dat immers niet bevatten. Alleen als je het boek Jona opvat als een allegorie dan hoef je je over deze merkwaardigheden niet zo druk te maken.
Hier gaat de rede heersen over de Schrift. Wat wij niet kunnen begrijpen, kan dan niet waar zijn. De Bijbelschrijver moet wel een ander doel voor ogen hebben gehad dan ons een geschiedkundig verhaal voor te houden.
Onwaarschijnlijkheden
Gelukkig hoorden de studenten van Panoplia niet alleen de opvatting van prof. Huijgen, maar ook dat je geen zinnebeeldige lezing van de profeet nodig hebt om de betekenis daarvan voor onze tijd te verstaan. De Studiebijbel Oude Testament gaat uitgebreid in op de vraag hoe we met die historische onwaarschijnlijkheden moeten omgaan. Mij trof de opmerking daarin dat onwaarschijnlijkheid en onvoorstelbaarheid in de Bijbel geen reden zijn om aan te nemen dat iets niet historisch bedoeld is. Als dat wel zo zou zijn, dan blijft er maar een dunne Bijbel over. Dan kunnen we de wonderlijke verhalen rond Elia en Elisa wel overslaan. Wie zou dan nog geloven in de wonderlijke redding van de vrienden van Daniël uit de vurige oven? Wie gelooft er dan nog in de schepping in zes dagen en in de zondeval? Zo zouden we door kunnen gaan.
Belangrijke argumenten om vast te houden aan de historiciteit van het boek Jona zijn ook de expliciete verwijzingen in het Nieuwe Testament. Als sommige Schriftgeleerden en Farizeeën van Jezus een teken vragen, wijst de Heere Jezus op het teken van Jona, die drie dagen en drie nachten was in de buik van de vis. Zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten zijn in het hart van de aarde. Ook wijst de Zaligmaker op de mannen van Ninevé, die zullen opstaan in het oordeel. Zij hebben zich bekeerd. Het is toch niet aan te nemen dat de Heere Jezus in Mattheüs 12:39-41 verwijst naar een allegorie? Ook in Mattheüs 16 antwoordt Hij op het verzoek om een teken: ‘Hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet’. Dat zijn vooral de duidelijke lessen vandaag voor ons.
Dit artikel is met toestemming van de auteur en de redactie overgenomen uit het De Saambinder. De bronvermelding luidt: Silfhout, W., 2023, Jona, bijna een grap?, De Saambinder 101 (21): 11.