Home » Artikelen geplaatst door Peter Dirk Spies

Auteursarchief: Peter Dirk Spies

Belofte van Jaspar heer van Culemborg om zijn zwager Gevert van Meerten schadeloos te zullen houden

Transcriptie RAU Archief van de Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht, nummer 3111.0.2., Belofte van Jaspar heer van Culemborg etc. om zijn zwager Gevert van Meerten schadeloos te zullen houden en vrijwaren voor de belofte van afdoening van een schuld van 750 Rijnse goudgulden aan Bartolt Hack van Ruwenhaven, de dato 24-11-1480.1

Een schuldbrief van mijn Her van Culenborch anno MCIIIILXXX, Culenborch.

Wij Jasper, Heer tot Culenborch, then Weerde, tot Borssellen, tot Hoichstraten, tot Lijenden, tot Ewick etc., doen condt allen luijden: Alsoe onse lieve swaiger Gevert van Meerten mit enen voir ons als principail zaickwalt gelaift ende sich zeer hoichlicken verscreven ende versegelt heft aen handen Bartoltz Hack van Ruwenhaven, als voir een zeker somme geltz, nementlicken voir achtehalfhondert golden Overlensche kurfurster Rijnsche gulden, voir datum dis briefs gemunt ende geslagen, of die gerechte weerde dairvoir aen anderen gueden golden paijmente den voirscreven Rijnsche gulden gelijcke guet in tijt der betailinge. Te betailen op Sunte Mertensdach in den Wijnter naistkommende na datum disselven briefs ende dair en theijnden bijnnen drie jaeren dair neistvolgende, bijnnen welcken drie jaeren wij dairaf jaerlicx te renthe geven ende betailen sullen ’t sestich derselver gulden of paijment honre weerden, gelijck die principailbrief dairaf dat allet bij leistinge, werdeijnschappe, penen ende anderen hoigelaiften vorder inhelt ende vermach. Soe bekennen wij Jaspar heer voirscreven, dat wij dairomme gezekert ende gelaift hebben, zekeren ende gelaven voir ons, onsen erven ende nacomelingen overmitz desen onsen apenen brieve, dat wij Gevert van Meerten voirnoemt ende sijne erven genselicken geheel ende all wail van deser sijnre verschrivinge, versegelinge ende hoigelaiften vrijen, ontheffen ende quijten ende voirt van allen penen, leisten, costen, hijnder ende schaden hij ofte sijne erven dairomme deden, leden of kregen in ennigerwijs volcomelicken verrichten ende voirt van als schadelois halden sullen bij ons een trouwen ende rechten geloven, ende oick bij allen verbantenissen, vurwerden, condiciën, overgiften, hoigelaiften ende renunciaciën in den voirscreven principailbrief begrepen. Dairtoe wij ons, onse erven ende nacomelingen voirscreven ende all onse heiricheiden, erven ende gueden mit ijpothecaciën ende tot realicker execuciën der haven ende rechtbancken daironder die geleghen sullen wesen oick hijrmede verbijnden, sonder ons dairtegens te verweren, te verantworden of te beschudden mit ennigerhande behulp, geistlicx of werltlicx rechten, of mit ennigen anderen hulpreden ennichsijns die ons hijrinne te baten ende hem of sijnen erven gebreke sijns te hijnder ende te schaden kommen mochten in ennigerleij wijs. Ende allet sonder argelist. In orkonde der wairheit soe hebben wij onsen segel aen desen selven brief doen hangen. Gegeven in ’t jair ons Heren dusent vierhondert ende tachtentich op Sunte Katherinenavent virginis et martiris gloriose.

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 24-11-2023.

Gerichtelijke verklaring door Derick van Meerten, mede namens zijn vrouw Elizabeth van Els

Transcriptie RAG archief 2003 boeknummer 401 folio 81 (schepensignaat ORA 1568-1571: regest 343): Gerichtelijke verklaring door Derick van Meerten, mede namens zijn vrouw Elizabeth van Els, dat hij tegen een door Henrick Wissinck betaalde som gelds afstand doet van zijn actie en vordering op Lambert Gerritsen te Holthuisen, de dato 07-10-1570.1

“Coram Johan van den Bergh ind Ott Kanis comparuit Derick van Merten voir hemselven und mede als volmechtich man ende mombar joffer Elizabeth van Elss sijnen huijsfrouwe, ende heefft opgedraegen ind mijt sijnen vrijen wille vertegen Henrick Wissinck, ende dat voir een summe van penningen die hem tot sijnen wille guetlick waell uutgericht ind vernuecht is, alsulcke actie ind forderungh als Derrick van Merten op Lambert Gerritsen, woenende op Holthuijssen, t’ doen heefft. Mede gelavende soe daer enige vorige kosten tho Huessen van dese waeren verresen d’zelve aff tho doen ind hon daervan tho vrijen. Mijt oeck voert alle hulp van konden ind kondschappen ende alle assistentie tot deser saecken dienlich doen ende verhelpen soe voell hem sonder enige preiuditio moegelick. Ind bekenden aen die vurscreven actie nil iuris. Actum ut supra.”

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 24-11-2023.

Akte van Magescheid uit 1644 tussen de kinderen en erfgenamen van Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen

Transcriptie RAG archief 0559 nummer 17 Magescheid tussen de kinderen en erfgenamen van Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen, de dato 14-06-1644 (scans 0004-0005).1

Maeghgescheijt tusschen de kinderen ende erfgenaemen van joncker Johan van Goltsteijn ende vrouwe Gertruide de Cock van Delwijnen.

Wij Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs echteluijden, Bartolomeus van Goltstein ende Maria Spaen echteluijden, ende wij Hadewich van den Steenhuijs ende Maria Spaen voorschreven mitte voornoempte onse echte mannen in deese saecke respectivelick gecooren tot onsen mombaers, Gijsbert van Goltstein, Adriaen Johan van Goltstein, Bertina van Goltstein, weduwe ende boedelhouster van joncker Lambrecht ter Heerenhaeff zaliger, ende in deese saecke geassisteert mit den weledelen ende erentfesten joncker Gijsbert van Goltstein voorscheven, haer weledelen broeder, Elisabeth van Goltstein, in deese saecke geassisteert mit den weledelen ende erentfesten joncker Adriaen Johan van Goltstein haer weledelen broeder voorschreven ende momber, ende Alardt Frederick van der Muelen ende Maria van Goltstein echteluijden, ende ick Maria van Goltstein voorschreven mitten voornoempten mijnen echten man in deese saecke gecooren tot mijnen momber, doen samentlick kondt ende bekennen mit deesen maechgescheijtsbrieve voor ons ende onsen erven, dat wij onderlingen ende gesaemenderhandt beraempt, geaccordeert ende geslooten hebben voor ons ende voor onsen erven een eewich, vrundtlicke ende minnelicke erffscheijdinge ende deijlinge van alle alsulcke erfenisse ende versterffenisse, reede ende onreede, allodiale ende leengoederen, niets daervan uutgesondert, als ons door overlijden van de weledele, eer- ende duegentrijcke joffrouwe Geertruijt de Cock van Delwijnen, weduwe van wijlen den weledelen ende gestrengen joncker Johan van Goltstein zaliger, onse geweesene moeder ende schoonmoeder respectiven aengecommen ende aenbestorven zijn, mitsgaders oock van alle alsulcke goederen, zoo leen als eijgen, reede ende onreede, niet daervan uutgesondert, als ons door doodtlicken affganck van den weledelen ende gestrengen joncker Johan van Goltstein voorschreven, onsen geweesenen vader ende schoonvader respective oock aenbestorven ende aengeërft zijn. Dewelcke onse voorschreven moeder ende schoonmoeder respective deels tot haeren sterffdagh toe onder haer gehadt ende deels oock ons tot huwelicxgoedt medegegeven ende laeten volgen heeft, omme nae haer weledelen overlijden wederom ingebracht ende gelijckelick gedeijlt te worden. Ende dat alles in voegen ende manieren als hiernaer volght.

Eerstelick sullen den weledelen ende erentfesten joncker Wilhem van Goltstein ende joffrouw Hadewich van den Steenhuijs echteluijden voorschreven voor haer weledelens [1] filiale portie erffelick hebben ende behouden, eerstelick alle alsulcke goederen, zoo leen als eijgen, reede ende onreede, als den obgemelten joncker Wilhem van Goltstein bij zijn weledele moeder voorschreven ten eersten huwelicke mede gegeven ende bij zijn weledele vercoft zijn. Ende daerenboven noch eenen middelweirt onder het kerspel Druemel ende Ampte tusschen Maes ende Wael gehoorende ende aen de Sennewijnsche zijde gelegen, leenruerich aen den Furstendom Gelre ende Graeffschap Zutphen. Ende dan noch twe weijdekens in de buirschap Luijr kerspel Steenre ende Graeffschap Zutphen voorschreven gelegen, sijnde vrij, eijgen ende allodiael goet. Waermede obgemelte joncker Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs echteluijden renunciëren van de vordere goederen, zoowel reede als onreede, als haer weledelen als vooren van haer weledelen voorschreven vader ende moeder respective aengeërft ende aenbestorven zijn als voorschreven. Ende zal daerbeneffens den duckgemelten joncker Wilhem van Goltstein cederen ende transporteren aen joffrouwe Bertina van Goltstein weduwe voorschreven eenen coorntiendt op Lunteren ende Weeckerum in den Ampte van Eede op Veluwen gelegen, leenruirich aen den huijsse Hemmen, gelijck sulcx nae leenrecht behooren zal. Gelijck zijn weledele oock zal transporteren ende opdraegen aen ende ten behoeve van joncker Bartolomeus van Goltstein voorschreven eenen halven weij- ende rijsweirdt mit zijnen aenwasch ende gerechticheijt, gelijck denselven in den schependomb van Wageningen gelegen is, genaempt Kiphaenenweirt, leenruirich aen den huijsse Doreweirt, gelijck sulcx oock nae leenrecht behooren zal. Ende daerbeneffens hebben de meergemelte joncker Wilhem van Goltstein ende joffrouw Hadewich van den Steenhuijs gequiteert joffrouwe Bertina van Goltstein, weduwe ende boedelhouster voorschreven, van alsulcke driehondert gulden als de voorschreven joffrouw Bertina van Goltstein voorschreven in haer edele qualiteijt aen de duckgemelte joncker Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs schuldich was, ende is het bescheijt daervan zijnde bij deesen overgelevert. Ende hebben de voorschreven joncker Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs echteluijden daerenbooven getelt in gereeden gelde aen den weledelen ende erentfesten joncker Adriaen Johan van Goltstein de somme geldts van twehondert ende vijftich guldens.

Ten tweden sullen de weledele ende erentfeste joncker Bartolomeus van Goltstein ende joffrouw Maria Spaen echteluijden voornoempt voor haar weledelens loth ende filiale portie oock erfflick hebben ende behouden, eerstelick eenen halven uutterweirdt, zoo weij- als rijsweerden, mit aenwasch ende zijne gerechticheijt, als denselven in den schependomb Wageningen in zijn rechte bepalinge ende zoo groot als denselven aldaer gelegen is, genaempt Kiphaenenweirdt, leenrurich aen den huijsse Doreweirdt ende waervan de wederhelfte toecompt joncker Henrick van Eck tot Harseloe. Welcken halven weirdt getransporteert zal worden als booven verhaelt is. Noch een stucxkens landts groot omtrent vier hondt opte Parrekaeren in den kerspel Ingen ende Ampte van Nederbetuwe gelegen, mitte laste van eenige voeten dijcx tot Wiel gelegen, mit recht daertoe behoorende, ende den thins daeruut gaende. Item noch eenen rentbrieff van driehondert goltguldens capitaels, zijnde gevesticht op onderpandt toebehoorende den Grave van Bronckhorst ende in de voorschreven Graeffschap gelegen, mit twe jaeren renten tegens vijff van ’t honderdt, verschenen Petri [2] in de jaeren sestienhonderdt drie ende vier ende veertich ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe. Item noch een rentobligatie van vierhondert gulden hooftsoms gevesticht op onderpandt in de buirschap Aem kerspel Elst ende Ampte van Overbetuwe gelegen, toebehoorende joncker Johan ter Heerenhaeff, mit vier jaeren renten tegens ses van ’t honderdt, verschenen opten vijftienden augusti 1643 ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe. Item noch vijffduijsendt vijffhonderdt gulden die haer weledelens van vercofte goederen als opgemelte joncker Bartolomeus van Goltstein ten huwelick medegegeven waeren ontfangen ende uutten boedel gelicht zijn. Ende dan noch de somme gelts van vijffhonderdt ses ende ’t negentich gulden aen gereede penningen bij deesen haer weledelens aengetelt uut des boedels gereede penningen.

Ten darden zal den weledelen ende erentfesten joncker Gijsbert van Goltstein voor zijn weledelens filiale portie hebben ende erffelick behouden, eerstelick een stuck landts groot omtrent drie mergen, genaempt het Campken, bepaelt oostwaerts mitte gemeijne wateringe, suijtwarts ende westwarts mit de gemeijne straten ende noordtwarts mit een stuck landt genaempt Cranckauwen. Item noch een stuck landts groot oock omtrent drie mergen, zijnde genaempt de Lange Ackers, daer booven oostwaerts naest gelandt is Dirck van Hattem, suijdtwarts de straet, westwarts de hoffstadt bij deesen maechgescheijde toegedeijlt joncker Adriaen Johan van Goltstein, als hiernaer beschreven, mitte last van vier voeten dijcks gemein in een roede tot Wiel gelegen, waervan de resterende twaelff voeten toegedeijlt zijn joncker Adriaen Johan van Goltstein als volgen zal, mit oock de lasten van den uutwech van negen mergen landts op Hermenscamp gelegen, bij zoo veern die daertoe gerechticht zijn, als oock den uutwech van de twe mergen landts daer besijden gelegen, te weeten van den hoeck van de voorschreven twe mergen tot deur ’t hecken aen de straet hangende. Item noch een stuck landts genaempt de Geeren, groot omtrent drie mergen landts, daer oostwaerts naest gelandt is het Voorburcht, suijdt- ende westwarts seeckere vicarije ende nordtwaerts de Lange Steegh, mitte laste van vijff voeten dijcks daeraen behoorende tot Wiel gelegen. Item noch eenen weijcamp in Ingenreveldt gelegen, daer oostwaerts ende suijdtwarts naest gelandt de erffgenaemen van vrouw Versteegh, westwaerts den Heer van den Doreweirdt en de noordtwart een gemeijn steegh, groot omrent veertien hondt landts. Welcke voorschreven parcelen te saemen op Ingen in den Ampte van Nederbetuwe gelegen zijn. Item noch twe campen in Ommerenveldt gelegen, groot zijnde beijde omtrent vijff mergen, den eenen genaempt het Onderstal ende den anderen de Steegh, gelijck deselve van den Prince van Oraingiën als Grave van Buiren voormaels aengecoft zijn, vermogens de brieven daervan zijnde. Item noch eenen rentebrieff van achthonderdt gulden capitaels, slaende op onderpandt toebehorende Dirck Johan Hermans rentmeester etc. op Ingen gelegen mit een jaer renten tegens den penninck sestien, verschenen op Lamberti [3] in den jaere van sestienhonderdt drie ende veertich ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe. Ende dan noch eenen rentebrieff van honderdt Philipsgulden capitaels, gevesticht op onderpandt toebehoorende Jacob Hubertssen, oock op Ingen gelegen, mit bijnae twe jaeren renten, verschenen den eersten meert anno sestienhonderdt ende vier ende veertich ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe.

Ten vierden zal den weledelen ende erentfesten joncker Adriaen Johan van Goltstein voor zijn weledelens filiale portie oock erffelick hebben ende behouden, eerstelick de binnenhoffstadt mitte timmeragie ende plantagie daerop staende, daer joffrouwe Geertruijt de Cock van Delwijnen, weduwe van wijlen Johan van Goltstein voorschreven, zijn weledelen moeder op gewoont ende overleden is, mitte Corte Ackers daer t’ endens noordtwarts gelegen, groot omtrent twe mergen landts, behalven de binnenhoffstadt voorschreven, mitte lasten van twaelff voeten dijcks gemeijn in een roede tot Wiel gelegen, waervan de resterende vier voeten joncker Gijsbert van Goltstein toegedeijlt zijn als voorschreven, oock metten last van den uutwech van negen mergen landts op Hermenscamp gelegen over de voorschreven Corte Ackers, bij zoe veer deselve negen mergens daertoe gerechticht zijn. Item noch een stuck landts genaempt Cranckauwen groot omtrent veertien mergen, daerbooven oostwarts naest gelandt is de gemeijne wateringe, zuijdtwarts de voorschreven binnenhoffstadt ende de drie mergen genaempt het Campken boven gementioneert, westwarts de gemeijne straet ende Wilhem van Essevelt ende noordtwart de gemeijne wateringe, mette laste van den uutwech der landerijen die daertoe gerechticht zijn. Ende dan noch een weijcamp in Ingenerveldt gelegen groot omtrent twe mergen landts, daer oostwart naest gelandt is de Commandurije tot Ingen, zuijdtwarts joncker Johan van Eck, westwarts Cornelis van Werckhooven ende noordtwarts de gemeijne straet. Te saemen in den kerspel van Ingen ende Ampte van Nederbetuwe voorschreven gelegen.

Ten vijffden zoo zal de weledele, eer- ende deuchdentrijcke joffrouw Bertina van Goltstein, weduwe ende boedelhouster voorschreven, voor haer weledele filiale portie hebben ende behouden, eerstelick eenen coorntiendt op Lunteren ende Weeckerum in den Ampte van Eede op Veluwen gelegen, leenrurich an den huijsse Hemmen, waervan tot haer wedele behoeff opdracht gedaen zal worden als hiervoorens verhaelt is. Item noch ’t recht van pandtschap aen eenen smaelen thiendt in den Ampte van Apeldoorn, eertijdts bepandt van den Vorst van Gelre, vermogens den pandtbrieff daervan zijnde Item noch eenen rentebrieff van twehonderdt gulden hooftsoms, slaende op onderpandt toebehoorende tegenwoordich Dirck Hermanssen op Rijswijck gelegen mit een jaer renten tegens den penninck sestien, verschenen opten eersten augusti in den jaere van sestienhonderdt ende drie ende veertich ende die noch vorder sullen verschijnen totte afflossinge toe. Item noch een rentobligatie, oock van twehonderdt gulden capitaels tot laste van Gerrit Ottenssen tot Rijswijck tegens den penninck sestien, waervan verschenen is een jaer renten opten twaelffden octobris sestienhonderdt ende drie ende veertich ende noch drie gulden ende vier stuvers, zijnde een rest van ’t voorgaende jaer. Item noch vierduijsendt soevenhonderdt twe ende tachtentich gulden, zoo van vercofte goederen haer weledele ten huwelick medegegeven, als oock van penningen bij haer weledele uutten boedel ontfangen, daeronder gereeckent alsulcke driehonderdt gulden als haer wedele zijn gequiteert als booven verhaelt is. Ende dan noch de somme geldts van twehonderdt ende vier guldens, die haer weledele bij deesen uutten boedel aengetelt zijn.

Ten sesten zal de weledele, eer- ende deuchdentrijcke joffrouw Elisabeth van Goltstein oock voor haer weledele filiale portie erffelicken hebben ende behouden, eerstelick een hoffstadt mit timmeragie ende plantagie daerop staende ende daer t’ endens aengelegene bouwlandt, groot te saemen omtrent soeven mergen landts, gelijck deselve op Eck in den Ampte van Nederbetuwe gelegen is, opstreckende van de gemeijne straet tot in de Lehe toe, daer booven oostwaerts naest gelandt is Marten van Essevelt ende seecker geestelick goedt, ende beneden westwaerts Jan Gijsbertsens erffgenaemen ende joncker Cornelis de Cock van Delwijnen, mitte lasten van twe vacken dijcx, het eene van vier ende het ander van vier ende een halve roede dijcks daertoe behoorende, beijde op Maurick gelegen. Item noch een stuck goedts, zoo weij- als bouwlandt, genaempt de Winckel, groot te saemen omtrent acht mergen landts op Ingen in den Ampte voorschreven gelegen, daer oostwaerts naest gelandt is eenen gemeijnen wech, zuijdwarts Marten van Essevelt ende Goossen Dircksens erffgenaemen, westwarts den Heere van Doreweirt ende noordtwart de Lee, mitte laste van acht ende twijntich stuvers jaerlicx daeruut gaende aen de pastorije ende costerije tot Eck. Item noch twe distincten rentebrieven, ijeder van negenhonderdt ’t sestich gulden hooftsoms, gevesticht op het Mommegoedt ende thienden tot Steenre, zijnde domeijnen in de Graeffschap Zutphen gelegen, verrentende tegens den penninck sestien. Ende dan noch de somme geldts van tachtentich guldens bij deesen uut de gereede penningen des boedels ontfangen.

Ten soevenden ende lesten sullen den weledelen ende erentfesten joncker Alardt Frederick van der Muelen ende joffrouw Maria van Goltstein echteluijden voorschreven voor haer ende voor haer weledelens erven erffelick hebben ende besitten, in den eersten twe halve uutterweirden, den eenen genaempt den Hoogen weirdt ende den anderen den Kijffweirdt mit aengehoorende vijf weirden aenwasch ende gerechticheijt van timmeragie ende plantagie, oock voor de helfte daeraen behoorende, gelijk deselve in den schependom van Wageningen gelegen leggen, daervan de wederhelfte toecompt joncker Henrick van Eck tot Harseloe. Item noch eenen weijcamp in de buirschap Welij kerspel Hien ende Ampte van Nederbetuwe voorschreven gelegen, groot omtrent vijff mergen, gelijck denselven aldaer in zijn rechte voor ende bepaelinge gelegen leijt, mitte laste van omtrent vijff roeden schoerdijcx ende twe ende een halve roede landtdijcx omtrent de Riedtcaemer op Hien voorschreven gelegen. Item sullen daerenbooven noch hebben eenen jaerlicxen erffpacht van dartich stuvers gaende uut seeckere hoffstedeken op Dodeweirdt in den Ampte voorschreven gelegen, daer tegenwoordich op woont Laurens Aertssen, mit een jaer erffpachts Martini [4] lestleden daerop verschenen. Item noch een rentobligatie van driehonderdt guldens hooftsoms, verrenthende tegens ses van ’t honderdt tot laste van d’ erffgenaemen van Gerrit Verhuith. Ende dan noch de somme geldts van negenhonderdt gulden bij haer weledelens uutten boedel voor deesen ontfangen, mits conditiën dat haer weledelens op haer voorschreven aengedeijlde portie uut sullen keeren ten profijte des boedels, gelijck haer weledelens oock bij deesen gedaen hebben, de somme geldts van drie ende dartich gulden.

Belangende de gereede goederen, deselve zijn bij deesen bij de samentlicke ses jonger kijnderen gelijckelick gedeijlt, alsoo joncker Wilhem van Goltstein ende joffrouwe Hadewich van den Steenhuijs echteluijden voorschreven daervan gerenunciert hebben als booven verhaelt is.

Ende heeft ijedereen zijn zegel ende brieven tot eens ijeders aengedeijlde goederen gehoorende bij deessen ontfangen.

Alle welcke voorschreven parcelen van landerijen sijn vrij erff ende goedt, dijck, thijns ende erffpacht vrij, uutgesondert de leenplichten, uutgangen ende aengehoorende dijcken ende lasten als hiervoorens bij ijeder parceel uutgedruckt staet ende voorts mit gemeijn dijck ende watergangen als tot ijeder parceel behoort. Oock ijeder parceel zoo groot ende kleijn als deselve in haer rechte bepaelinge van outs ende nu ter tijdt gelegen leijt mit alle nodige renunciatiën van ons allen ende ijeder bijsonder ten behoeve van den anderen, sonder eeniger vordere actiën ofte pretensiën deese voorschreven deijlinge ende scheijdinge eenichsints aengaende te reserveren, daervan nochmaels renunciërende.

Ende zoo t’ eeniger tijdt bevonden mochte worden dat de voorschreven goederen off eenich gedeelte van deselve beswaert waere meer als hiervoorens is uutgedruckt, soo gelooven de voorschreven ses jonger kijnderen voorschreven elcx in hunne voorschreven qualiteijt malckanderen gelijckelick part partsgewijs ’t selve te sullen helpen, lasten ende draegen, ende de geïnteresseerde parthije nae proportie te indemneren ende schadeloos holden.

Ende zoo ons Wilhem van Goltstein ende Hadewich van den Steenhuijs echteluijden, Bartolomeus van Goltstein ende Maria Spaen echteluijden, Gijsbert van Goltstein, Adriaen Johan van Goltstein, joffrouw Bertina van Goltstein, weduwe ende boedelhouster van wijlen joncker Lambrecht ter Heerenhaeff, Elisabeth van Goltstein, ende Alardt Frederick van der Muelen ende Maria van Goltstein echteluijden, ende wij Hadewich van den Steenhuijs, Maria Spaen ende Maria van Goltstein mit onse respective mannen voorschreven in deese saecke gecooren mombers ende wij Bertina van Goltstein ende Elisabeth van Goltstein mit onse voorschreven broeders respectivelick gecooren mombers in deeser saecken, malckanderen allenthalven gelooft hebben in alle sinceriteijt ende oprechticheijt alle ’t geene voorschreven is volcommelick in alle poincten nae te commen ende te achtervolgen, tot dien eijnde verbijndende elcx een ons aengedeijlde filiale portie in specie als seeckere onderpanden, gelijck die hiervoorens sijn gespecificeert. Deselve submitterende de pandingen, voorboodingen ende andere middelen nae landt- ende stadtrecht daer de respective voorschreven parceelen van goederen gelegen zijn, ende mede ter eerster instantie de judicature van den Hoove provinciael des Furstendombs Gelre ende Graeffschaps Zutphen. Alles tot optie ende keur van de geïnteresseerden. Mede onder verbonden voorschreven submitterende voorts alle onse goederen, hebbende ende verkrijgende, reede ende onreede, waer men deselve op ’t bequaempste zal weeten te becommen, alles tot optie ende keur als voorschreven. Alles sonder arch ofte list.

Ende tot meerder seeckerheijt van alle ’t geene voorschreven, soo hebben wij samentlicke voorschreven broeders ende susters, schoonbroeder ende schoonsusters mit onse voorschreven in deese saecke gecooren mombers ende elcx in onse voorschreven geadscribeerde qualiteijt deesen maechgescheijtsbrieve mit onse eijgene handen onderteijckent ende mit onse aengeborene zegelen doen bezegelen in den jaere onses Heeren duijsent seshonderdt ende vier ende veertich opten veerthienden dach junij.

Willem van Goltstein, Hadewijch van den Steenhuijs, Ghijsbert van Goltstein, Adriaen Johan van Goltstein, Bertina van Goltstein weduwe Ther Heerenhaeff, Elisabet van Goltstein, Alardt Frederick van der Moelen.

Noten door dr. P.D. Spies

[1] Origineel: “Wel.Ed.Ed.”, hier en vervolgens waar “weledelens” staat.
[2] Dat is op 22 februari 1643 en 1644.
[3] Dat is op 17 september 1643.
[4] Dat is op 11 november 1643.

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 14-09-2023.

Akte van Huwelijksvoorwaarden tussen Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen

?

Transcriptie RAG archief 0559 nummer 16 Akte van huwelijksvoorwaarden tussen Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen, grootouders van de echtgenote van Johan Baptist Bartolotti van den Heuvel, de dato 17-11-1587 (scans 0005-0006).1

Houwelixe voerwarden tussen joncker Johan van Goltstein ende joffer Geertruit de Cock van Dellewijnen anno 1587.

Wij Johan van Goltstein, Gijsbert van Mekeren amptman und Gijsbert van Mekeren, Heer to Menerswick, ter einer und Adriaen de Cock van Delwijnen, Heer to Waienoen, Arndt de Cock, richter to Waegeningen, Derck van Merten, borgemeister to Huissen, ter anderer zijden, doen kundt, tuighen und bekennen dat wij semptlick als bloetsverwanten, maegen und gebeden hijlixfrunden, ter ehren Gades Almachtich, ein wittelick hijlick und hellich eschap beraempt, gemaeckt und beslaeten tuschen den erendfesten Johan van Goltstein, brudegoms ter einer, und der oeck eher- und doeghentrijcker jufferen Gertruijden de Cocks van Delwijnen, bruitz ter anderer zijden.

Alsdat opgenante van Goltstein jufferen Gertruijden vurschreven tot zijner ehelecher huisfrouwen und bedgenoet, und zij juffer Gertruijdt den vurschreven van Goltstein wederum tot haeren ehelichen man und huisheeren trouwen, hebben und behalden zall in manieren und vurwarden nha beschreven.

Irstlich soe sall dije brudegom aen zijner thokommender ehelicher huisfrouwen ther rechter mede hijlixgave brengen alle zijn guderen, rede und unrede, heerlicke, leenguederen und alle eigentlicke rurende und unrurende guderen, in wat landen, steden, ampten, heerlickheiden offte vrijheiden dije gelegen mughten zijn, nijt aver all daervan uuijtgescheiden, soe hij die nuu ter tijt bezitt und hem van sijnnen zaleghen vaeder, moeder, moien offte zunss anders waer aenkummen ofte aengestorven moeghen sijn.

Hijerentegens sall die toekommende bruijt aen haren thokommenden eheman und huisheeren ter rechter hijlixstuer und medegave brengen alle alsulcke guederen, rhede und unrhede, heerlicke, leenguderen und eighen rurende und unrurende, in watt ampte, heerlickheit ofte vrijheijt dije oeck gelegen zijn, nijt daervan uutgescheiden, in aller maeten haer die van haren vaeder und bestemoeder aenbestorven und zij zulx noch unverdeijlt und ungescheiden mijt haer moeder und oemen Arndt die Cock van Delwijnen gebruickende und in gemeijnen budel bezittende is.

Oeck zijn ’t vurwaerden, dat zoe verre deze toekommende eheluijden (dat Godt langh verhuijden woll) beide off ein van oren beiden alleen bijnnen offte buijten ’s jaers afflivich worden sonder naelaetende blijvende geboerte, dat in sulken gefalle oer beijdezijts angebrachte ende angestorvene gueder, gerede als ongerede, wederom to rugh erven und versterven sullen ter zijden daer zij hengekommen zijn.

Als insgelicken, soe vern zij kijndt ofte kijndern staender ehe geworven und diezelve dan bij offte nhae orher olderen leven sonder echte blijckende geboerte nhae to laeten (dat Godt gelieve to verhuijden) oeck affstorven, dat derselver kijnder guederen, gerede als ongerede, oeck wederum erven und versterven sullen ter zijden des vaeders offte moeders daer zij heerkommen waeren.

Voert meher is bededinckt, dat off obgemelte thoekommende eheluijde staende ehe kijnderen verworven, soen offte dochter, sullen alsdan dije angebrachte heerlicke leenguederen des affestorvene erven und versterven, vallen und succedijren op soen offte dochter van oerer beide lijve geschaepen ende gebaeren, und dat van den einen op den anderen tot des lestlevende toe und op nijmandt anders.

Wijders iss noch beforwaerdt, off durgh versijnungh Gaedes Almachtigh duckgemelte tokommende eheluijden in ehestandt verworven ein, twe, drije offte meher kijnderen, so zall dije toekummende brudeghum een deel van zijnen leenguederen nhae gelegentheijt der saecken und gutduncken der vurschreven eheluijden tot proffijt der junxsten kijnderen, ’t zij soen ofte dochter, deilbaer maken und sulks ter gesinnen zijner thokommender huijsfrouwen, oerer moeder ofte derselver vrunden voer den leenheeren bekreftegen.

Mede so iss to gueder ti jt bevorwaert, dat dije brudegom zijnner thokommender huijsfrouwen geven zall, als hij oeck geefft in cracht deses voer ore margengave uuijt zijnen guede alleen dije somme van tweduijsent carolusgulden, idt stuck tot twijntich stuver Brabants gefaluijrt.

Und sullen oeck vorder deze thokommende eheluijdt die eine den anderen, off malckanderen moegen tughtigen in ein dell parcellen van guderen, dan nijt in ’t gehell. Als zij oeck macht hebben sullen (in fall zij gene kijnderen geworven) die eine den anderen t’ moegen begijftigen met etlicke percelen guets off eenighe somme van penninghen daervoer tot haeren koer.

Oeck is mede bededinckt, dat dije thokommende bruijt bij affsterven oeres thokommende ehemans ofte sunss anders voer sigh behalden zall alle haer frouwelicke rustung, kleder ende klenoedijen tot haeren liven gehoerigh, sampt dije margengave vurschreven.

Volgens so is alnoch bededinckt dat alle staender ehe gewunnen offte geworven guedt, verloess und wijnningh, schult und wederschult, beijdezijts deijlbaer vallen zall.

Und zullen sich folgens in allen andere velle in dezer hijlixbrijven nijt gespecificijrt halden und regulieren nhae landt- und stadtrecht.

Noch mede beforwart, off aen desse vurschreven hijlixbrieven, der twe is alleens luijdende, eenighe zegellen gebroecken, gequest, gaterich offte raezurich , dat nijttomijn dieselve in orer fuller werden und cracht blijven zullen. Allet sonder argh und list.

Des to orkunt und vaster stedigheijt allen vurschreven puncten soe hebben Johan van Goltstein voer sijgh selffs ende Maria van Merthen, weduwe Gijsbert de Cock, in nhaemen und van weghen oerer liever dochters als parthijen principael mijt sampt dije vurschreven daerthoe gebedene maeghen und hijlixfrunden deze hijlixbrieven eigener handt underschreven und mijt onzen zegellen bezegelt.

Gegeven in ’t jaer unss Heeren duijzent vijffhondert zoeven und tachtentich den zoeventhijnden novembris stilo correcto.

Johan van Golstein, Mari van Merten weduwe de Cock , Johan van Goltstein, Ghisbert van Mekeren, Gijsbert van Meckeren, Adriaen die Cock van Delwijnen, Arndt die Cock van Delwijnen, Dierck van Meerthen.

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 12-09-2023.

Voetnoten

Brieven van en aan het Kwartier van Nijmegen – Een brief van de kanselier aan ambtman Derick Vijgh over Heijmerick van Bemmel

Transcriptie RAG archief 0124 boek 830 Brieven van en aan het Kwartier van Nijmegen. Regest 8765 Missive van het Hof aan den ambtman van Nederbetuwe begeleidende een request van den rentmeester van het convent van Renkum. Het Hof acht zijn aanbod billijk en gelast hem Heijmerick van Bemmel te bewegen het aan te nemen en daartegen van het verwin afstand te doen of anders het geld zelf te ontvangen en daarvoor den rentmeester in het bezit van de tiend te herstellen. Datering: 1581 augustus 3.

“Aen Derck Vijghe, Heren thot Soelenn, amptman.

Ehrnfest unnd frommer, insonders goeder frundt.

Dese hierinne verslaten supplication sal u berichten wat Derck van de Wart rendtmeister des Conventz van Renckum an ons tho erkennen geven unnd versuecken doet.

D’wiel wij dan die daerinne gedane presentation dermaten gefundiert befinden dat die bij Heijmerick van Bemmel niet wael mit redenen aff tho slaen, demnae is uns gutlick begeren, dat ghij gemelten van Bemmel daerher induciert und beweget die presentation an tho nhemen und in platz van dienn dat verwin affstaen. Off bij gebreke van sulx die penninghen daervor dat tientgen verwonnen is mit allen gerichtz und andere bewijsslicken costen und schaden thot redemptie in uwen handenn th’ontfangen thot behoeff Heijmericks van Bemmell. Unnd ’t selve also gedaen sijnde den suppliant in qualiteit alls baven wederom tho stellen in die possessie des tientgens in questie und sunst daerinne tho doen alls ghij amptz- und eedtz halven schuldich sijdt to doen. Mit befelhungh des Almechtigen.

Geschreven Arnhem den IIIen augusti XVCLXXXI.

Die verordenthe cantzler.”

Transcriptie door: dr. P.D. Spies.

Johannis van Meerten, een zwangere vrouw met een ongebonden levenswijze en een dode en in de tuin begraven baby

In 2019 verscheen het tweeëntwintigste deel in de zogenoemde ‘Serie Gerichtelijke Transcripties Nederbetuwe’. Een goudmijn voor historici en genealogen. In dit tweeëntwintigste deel komt Johannis van Meerten en een zwangere vrouw met een ongebonden levenswijze voor, die haar zwangerschap bedekt wilde houden en haar uiteindelijk dode baby wilde verstoppen in de tuin van Johannis en zijn vrouw. Omdat het om een groot stuk gaat, is hieronder de transcriptie als apart artikel weergegeven. Deze sententie werd op een bijzondere gerichtsdag in de ambtskamer van Tiel uitgeschreven op 29 september 1802.1

Transcriptie

Deze transcriptie komt, met dank aan dr. P.D. Spies, uit de in voetnoot 1 genoemde bron.

”Sententie.

Gezien bij den landgerichte des Ambts Nederbetuwe de ticht of klagte crimineel geëxhibeerd en overgegeven uijt naam en vanwegens Nicolaas Herbertus van Gijtenbeek, richter van gemelde Ambt, ratione officii klager ter eenre op en tegens Woutrina van Maurik, huijsvrouw van Hendrik Borman, volgens haare confessie geboortig van Rhenen en oud omtrent 32 jaaren, beklaagde en gedetineerde ter andere zijde en daartegens geëxamineerd het andwoord namens de beklaagde ingediend met alle schijn en beschijd hinc inde geappliceerd, waarbij gebleken is:

Dat beklaagde bevoorens gewoond heeft te Rhenen en aldaar gehuwt is geweest met eenen Hendrik Borman, uit welken echt twee kinderen verwekt zijn.

Dat beklaagde zederd den jaaren 1795 van gemelden haaren man verlaaten zijnde, zich aan een ongebonde levenswijze en zonder dat haar huwelijk naar behooren was gedissolveerd in een strafbaare bijwooning met zekeren Gijsbert Puijk verkeerd heeft, hetwelk zo verre gegaan is, dat beklaagde in den jaare 1799 van een dogter is verlost geworden, waarvan het gevolg geweest is, dat beklaagde met haaren boeleerden voornoemde Gijsbert Puijk te Rhenen gevat en wegens haar continueel zedeloos leeven op den 9 september 1800 door den raad van rechtspleging dier stad gecondemneerd is tot bannissement uit de stad Rhenen en jurisdictie van dien voor den tijd van twee jaaren.

Dat beklaagde te dier tijd reeds voor de twede maal in overspel bezwangerd, ingevolge van dit vonnis den 11 september van dat jaar over de revier den Rhijn buiten het gebied der stad Rhenen gezet zijnde, op verzoek van haaren broeder in huis is opgenomen bij Johannis van Meerten op de Middelwaard onder Kesteren tusschen de Marsch en den Rhijn onder de jurisdictie dezes Ambts gelegen.

Dat beklaagde schoon geensins onbewust dat reeds verre in haare zwangerheid gevorderd was, zulks echter geduurende haare detentie te Rhenen heeft ontkend en bij die ontkenning is blijven persisteren alle die tijd dat bij gemelden Johannis van Meerten inwoonde, niettegenstaande haare steeds toenemende lijvigheid en dikte het tegendeel aanduide.

Dat beklaagde niet slegs haare zwangerheid verborgen gehouden en geene de minste voorberijding van kindergoed gemaakt, maar ook daarover door meergemelde Johannis van Meerten en zijn vrouw twee dagen voor haare bevalling onderhouden zijnde, hunlieden door ontzettende vloeken en verwenschingen van het tegendeel heeft getragt te verzekeren, betuigende onder andere dat zo ’t waar was, dat zij kraamen moest, zij mogt lijden stom, lam, blind en doof te worden. Hebbende beklaagde zelfs bij deze gelegendheid onder het opnemen en uitdrinken van een kopje of schotelje thee tegens Johannis van Meerten gezegt: “Zo gij mij niet geloven wildt, dan zuip ik den duivel in mijn ziel” of diergelijke woorden in substantie.

Dat beklaagde vervolgens op den 11 october, zijnde de dag van haaren verlossing, nog steeds haare zwangerheid heeft verborgen en wel zodanig, dat zij op verzoek van de vrouw van Johannis van Meerten in den tuin boerekool heeft gaan snijden met sig nemende een ledigen emmer, terwijl dukgenoemde Johannis van Meerten en zijne vrouw op de deel op in ’t agterste gedeelte van hun huis vertoevden.

Dat beklaagde vervolgens op de deel of het agterhuis, alwaar Johannis van Meerten en zijne vrouw zich bevonden, gekomen zijnde en daar ter plaatze de nog teruggeblevene nageboorte uit haar lichaam ontlast hebbende, gepoogt heeft die onder eenige stroo en kaf te verbergen, om zodoende het gebeurde bedekt te kunnen houden.

Bij welk opzet de gevangenen is blijven volharden, zelfs toen aan haar door Johannis van Meerten en zijn vrouw de blijken haarer misdaden voor oogen wierden gebragt, als wanneer de beklaagden de door haar ontlaste stof aan geheel andere oorzaaken dan aan het gevolg der kraam beschreev.

Dat Johannis van Meerten en zijn vrouw hierop bevonden hebbende, dat aan de nageboorte, welke de beklaagde was kwijtgeraakt nog een gedeelte der navelstreng vastgehegt was, zonder dat zich eenig blijk van afbinding daar vertoonde, eerstgemelde, alnu volkomen overtuigd dat beklaagde een kind ter waereld gebragt had, zich naar buiten begeven heeft om dat kindje te zoeken.

Bij welke gelegenheid Johannis van Meerten aan de zuijdzijde van het huis tusschen een meit lies of strooisel en een knootwillig een plas versch geronnen bloed heeft zien liggen, terwijl in een hoek van den hof het kindje vond, liggende hetzelve levenloos naakt voorover met ’t hoofd en de schouders onder de aarde bedolven, zodat niets dan een gedeelte van den rug van de schouders af gerekend en de beenen zigtbaar waaren.

Dat Johannis van Meerten hiervan aan zijn vrouw kennisgegeven en zich met haar bij de beklaagde vervoegd hebbende aan dezelve ten aanhooren van zijne vrouw gezegd heeft, dat hij haar kind dood had vinden liggen met het hoofd in de grond gestopt.

Waarop de beklaagde volgens de beëedigde getuigenisse van Johannis van Meerten en zijn vrouw aan gemelde persoonen zoude verklaard hebben, dat zij het kind in de grond had gestopt en zij daarover aan hunlieden vergiffenis verzogt.

En ook ten aanhooren van gemelde persoonen en aan Gerrit van Doesburg zoude gezegd hebben: “Och lieve Gerrit, vergeeft ’t mij, ik zal het kind uit de grond gaan haalen en ’t afwasschen en legt mij dan maar te bed, dan zullen wij zeggen, dat ik van een dood kind in de kraam ben gekomen”.

Dat eenige tijd hierna beklaagde, terwijl haare broeder bij Johannis van Meerten in huis was gekomen en deze een der geslooten deuren geopend had, uit het huis naar buiten geloopen is, gevolgd wordende door Johannis van Meerten voornoemt, welke nogtans door beklaagdens broeder tegengehouden en daardoor verpligt wierd eene kortere weg in te slaan om de beklaagde te agterhaalen.

Dat beklaagde intusschen is voorgeloopen en aan de Spees, even boven de nieuwaagelegde batterij, zich in den Rhijn heeft gestort in het gezigt van verscheidene persoonen, door wiens hulp echter uit het water gehaald en aan den oever gebragt is, zijnde alstoen geheel buiten kennis.

Zoodat beklaagde met het sterkste opzet de grootste moedwilligheid en onder het bezigen der ijsselijkste vervloekingen en verwenschingen getragt heeft haar zwangerheid en ook werkelijk volbragte verlossing te bedekken en te ontkennen, en bij die ontkenning tegens de vermaaningen en overtuigingen van onderscheidene persoonen aan met de meest mogelijke hartnekkigheid is blijven volharden om langs dien weg zich op eene bedekte dog hoogst strafbaare wijze van haar kind, de twede vrugt van haar overspelig leven, bij deszelvs geboorte te ontdoen en alzo de waereld te bedriegen en de justitie te misleiden.

Dat alhoewel dezen gerichte niet voldoende gebleeken is, dat des beklaagdens kind werkelijk geleeft heeft en ingevolge attest van den medicinae doctor M.J. van Kampen en chirurgijn Johan Georg Wilhelm Langguth, examinateurs van het lijkje geene voldoende tekenen aan hetzelve gevonden zijn om daaruit op solide gronden te konnen declareren, of gemelde kindje eene geweldigen dan eene natuurlijke dood gestorven zij.

Dat ook niet met naar regten voldoende bewijzen is daargedaan, dat de beklaagde zelve haar lijkje onder de aarde gestopt en bedolven heeft, beklaagde desniettemin volgens menigvuldige indiciën zeer suspect is aan het pleegen van eene execrabele en verfoeijelijke kindermoord.

Al hetwelk zijn zaken die in een land alwaar regt en justitie vigeert niet kunnen nog mogen geleden, maar anderen ten exempel en afschrik ten strengste behooren gestraft te worden. Die van den landgerichte voornoemt gelet hebbende op het gunt voorschreven en waarop ter materie dienende verder te letten stonde, in naam des Bataafsche volks doende regt, condemneren de beklaagde en gedetineerde om gebragt te worden ter plaatze daar men gewoon is binnen deze Ambte criminele justitie te doen, aldaar aan een paal gebonden en strengelijk gegeesselt te worden. Verder om gedurende den tijd van twintig agtereenvolgende jaaren binnen het tugthuis van dit voormalig gewest ofte van het departement Gelderland te worden geconfineerd, ten einde aldaar met haar handen arbeid den kost te winnen. Dezelve voorts na expiratie van dien tijd haar leven lang bannende uit desen alingen Ambte op poene van nadere dispositie in val dezelve daar wederom mogt binnenkomen ofte bevonden worden. Alle ’t met meerdere condemnatie van de beklaagde en gedetineerde in de kosten en missen van justitie. Actum den 29 september 1802 en gepronuntierd en geëxecuteerd den 4e october 1802. Was getekend, Johannes Dijckmeester gerigtsschrijver.”

Voetnoten