Home » Artikelen geplaatst door Gerard Kramer

Auteursarchief: Gerard Kramer

WoordStudie: Scheepvaart in de antieke wereld

Reizen was in de oudheid niet iets dat men voor zijn plezier deed. Reizen kende namelijk allerlei ongemakken en gevaren, en werd daarom gezien als een noodzakelijk kwaad. Vaak had men bij reizen over land weinig keus als het ging om het transportmiddel. Meestal liep men, maar soms reisde men op de rug van een paard of (muil)ezel, of in een door dieren getrokken wagen, al dan niet in groepsverband. Dat laatste genoot de voorkeur, in verband met de veiligheid.

Reconstructie van een Romeins schip voor de film Ben Hur. Bron: Wikipedia.

Geen pleziervaart

Als het mogelijk was, reisde men overzee bij voorkeur per schip. Paulus reisde veel in het Middellandse Zeegebied, een gebied dat rijk aan havens was. De beste tijd om te varen was de periode mei tot en met september/oktober, als er intensief handelsverkeer plaatsvond. Passagiersboten waren er niet. Passagiers waren afhankelijk van vrachtschepen, en van de bereidheid van de kapitein hen tegen betaling of een te leveren arbeidsprestatie mee te nemen. Toch was het varen ook tussen mei en september/oktober niet zonder risico. Vooral premiejagers, avonturiers dus, waagden het er dan op om alsnog een lading graan in het gevaarlijke seizoen naar Rome te vervoeren en daarvoor een fikse premie op te strijken. Niet voor niets schrijft Paulus alleen al over de gevaren van zeereizen: ‘Driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en dag heb ik in volle zee doorgebracht (…); in gevaren op zee (…)’ (2 Kor. 11:25-26).

Navigatieproblemen

De meeste vrachtschepen waren zeilschepen. Vooral Alexandrijnen hadden de naam goede zeilers te zijn. Daarom was het verstandig van de centurio die Paulus naar Rome moest brengen, dat hij een Alexandrijns schip uitkoos (Hand. 27:6). Ook het schip dat het gezelschap later van Malta naar Putéoli bracht, was afkomstig uit Alexandrië (Hand. 27:11).

Als alles goed ging, verliep een zeereis best vlot. Soms voer men ook ’s nachts; dat kon veilig zolang men langs een kust voer. Het kompas was nog niet uitgevonden, dus als men de kust niet kon zien, moest men zich op de sterren oriënteren. Als dat ook niet mogelijk was, had men als kustvaarder een groot probleem en voer men eigenlijk op goed geluk (Hand. 27:20). Daarom is het niet vreemd dat de bemanning van het schip dat Paulus en de zijnen vervoerde, te middernacht vermoedde dat er land naderde (Hand. 27:27). De zeelui wisten dat niet zeker, maar kunnen dat hebben afgeleid uit de zeegang van het schip, die anders is wanneer het water ondiep is. Mogelijk hebben ze de branding gehoord, of de geuren van het land opgemerkt. Uiteindelijk kwamen, na een heuse schipbreuk, allen gelukkig behouden aan land (Hand. 27:44).

Enkele scheepstermen

Gr. pleoo = varen; zie Luk. 8:23; Hand. 21:3; 27:2, 6, 24; Openb. 18:17. In deze laatste plaats is sprake van ‘iedere zeereiziger’, maar letterlijk staat er ‘ieder die naar een plaats vaart’. Verder bestaan er samenstellingen als hupopleoo (Hand. 27:4,7), ‘dicht langs (lett. ‘eronder’) varen’, diapleoo (Hand. 27:5), ‘oversteken’, (lett. ‘doorheen (…) varen’), en braduploëoo (Hand. 27:7), ‘langzaam varen’, ‘langzaam opschieten’.

Gr. ploion = schip, lett. vaartuig; kan groot of klein zijn. Dit algemene woord komt vaak voor in Mattheüs, Lukas en Johannes; meest in Handelingen: zie 20:13, 38; 21:2, 3, 6; 27:2, 6, 10, 15, 17, 19, 22, 30, 31, 37, 38, 39, 44; 28:11; Jakobus 3:4; Openbaring 8:9; 18:19.

Gr. ploiarion = scheepje, een verkleinwoord dus; Markus 3:9; Lukas 5:2 gelet op vers 3 is het synoniem met ploion (dat is immers het algemene woord, voor groot en klein); Joh. 6:22, 23, 24; 21:8. Volgens sommigen verloor dit woord langzamerhand de kracht van het verkleinwoord.

Gr. plous = vaart, zeereis; zie Hand. 21:7; 27:9-10.

Gr. naus = schip, alleen voor grote schepen; Hand. 27:41.

Gr. nauklèros = schipper; lett. ‘scheepseigenaar’, maar ook ‘bevrachter’ of ‘kapitein’; Hand. 27:11.

Gr. nautès = zeeman; Hand. 27:27, 30; Openb. 18:17.

Gr. nauageoo = schipbreuk lijden; ook in het Grieks gevormd van een stam ‘schip’ en een stam ‘breken’; in 2 Kor. 11:25 wordt het voor letterlijk, in 1 Tim. 1:19 voor figuurlijk ‘schipbreuk lijden’ gebruikt.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Rechtstreeks. De volledige bronvermelding luidt: Kramer, G., 2023, WoordStudie: Scheepvaart in de antieke wereld, Rechtstreeks 20 (10): 9.

WoordStudie: Wie schreef de eerste brief van Petrus?

Vele eeuwen lang, vanaf de 1e tot het begin van de 19e eeuw, heeft men Petrus als auteur van deze brief beschouwd. Waarom is vanaf de 19e eeuw tot nu toe het auteurschap van Petrus door nogal wat uitleggers in twijfel getrokken? Men zag en ziet daartoe diverse redenen; ik geef een selectie daarvan, zonder de auteurs te noemen:

  1. 1 Petrus bevat teveel gedachtengoed dat we ook in Paulus’ brieven aantreffen; dus kan Petrus niet de auteur zijn. De brief zal dus een ‘pseudepigrafisch’ geschrift zijn, d.w.z. het is geschreven door een onbekende auteur, die welbewust niet zijn eigen naam, maar de naam van Petrus als afzender heeft gekozen.
  2. 1 Petrus bevat te weinig levendig beschreven herinneringen aan het leven en het onderwijs van Jezus Christus. Dat zou je verwachten als de brief echt van Petrus was.
  3. 1 Petrus is geschreven in uitstekend Grieks. Woordgebruik, grammatica en zinsbouw staan op hoog niveau. Kan zulk Grieks geschreven zijn door een Galilese visser met Aramees als moedertaal? Zo iemand behoorde toch bij de categorie ‘ongeletterde en eenvoudige mensen’ (Hand. 4:13)?

Hier is door anderen het volgende tegen in gebracht. Ik geef een zelfstandige verwoording van hun argumenten:

Ad 1) Inhoudelijke overeenkomsten zijn geen aanwijzingen voor afhankelijkheid of gebrek aan originaliteit. Zowel Paulus als Petrus zijn door dezelfde Geest geïnspireerd, maar leggen daarnaast wel hun eigen accenten. Die accenten kunnen ook nog eens per geschrift, zelfs binnen het oeuvre van één en dezelfde auteur, verschillend zijn. Toch is er tussen 1 Petrus en de brieven van Paulus nergens tegenspraak, eerder van enige overlap. Als 1 Petrus werkelijk een ‘pseudepigrafisch’ geschrift is, waarom heeft de auteur het dan niet op naam van Paulus gezet? Juist het feit dat dit niet gebeurd is, maakt deze theorie onaannemelijk.

Ad 2) 1 Petrus bevestigt en duidt de informatie die in de evangeliën gegeven is; zie de verwijzingen naar het bloed van Christus (1:2,19), Zijn opstanding uit de doden (1:3,21), het zicht op Zijn toekomstige openbaring (1:7,13) en heerlijkheid (1:11), Zijn onderwijs over de wedergeboorte (1:3,23) en over het bouwen van de gemeente (2:5), Zijn onberispelijke leven (2:21), Zijn plaatsvervangend sterven (2:24; 3:18). Petrus heeft duidelijk niet de behoefte gehad daaraan nog iets toe te voegen. ‘Er is eerder doorwerking te verwachten van Christus’ leer dan van allerlei herinneringen aan Zijn leven’.1 Het is dan ook niet correct Petrus daarom niet als auteur van de brief te beschouwen.

Ad 3) Dit bezwaar gaat uit van de onjuiste vooronderstelling dat wij precies weten hoeveel Grieks een Galilese visser halverwege de 1e eeuw beheerste. Verder is het goed te weten dat het woord ‘ongeletterd’ ook de betekenis kan hebben ‘ongeschoold’, ‘zonder opleiding’, d.i. in dit verband specifiek ‘zonder rabbijnse theologische scholing’. En de betekenis van ‘eenvoudig’ gaat in de richting van ‘leek’, ‘ondeskundige’, en ook ‘niet een officieel ambt bekledend’. Beide maken een op zichzelf uitstekende beheersing van het Grieks zeer wel mogelijk.

Daarnaast is ons onbekend in hoeverre de uiteindelijke vormgeving van de tekst van 1 Petrus mede voor rekening komt van Silvánus; zie 5:12. Overigens zijn er ook geleerden die wijzen op stilistische zwakheden in 1 Petrus; zij zijn van mening dat de brief weliswaar in kwalitatief goed, maar bepaald niet literair Grieks geschreven is.

Verder weten we dat tijdens Petrus’ leven er al vier eeuwen lang Griekse invloed in Palestina was geweest. Ook Galiléa lag binnen deze Griekse invloedssfeer, en dat geldt ook voor Petrus’ geboorteplaats Bethsaïda (Joh. 1:45). We hoeven ons daarom niet te verbazen over de mogelijkheid dat daar mensen woonden, die, afhankelijk van hun taalgevoel, het Grieks goed tot uitstekend beheersten. Zelfs heel wat in dit gebied gevonden Joodse grafinscripties waren in het Grieks gesteld – kennelijk was dat de taal die verwanten het meest vertrouwd was om hun dierbare overledene te gedenken.2

Conclusie: er bestaat geen dwingende reden het auteurschap van Petrus in twijfel te trekken.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Rechtstreeks. De volledige bronvermelding luidt: Kramer, G., 2023, WoordStudie: Wie schreef de eerste brief van Petrus, Rechtstreeks 20 (4): 9.

Een ‘WoordStudie’ over de zondvloed – Over de betekenis van Noach en de zondvloed

Deze WoordStudie gaat over de zondvloed en over Noach. Beide worden zowel in de Bijbel als daarbuiten genoemd.

Toen mijn kinderen nog thuis woonden, gold de regel dat er tijdens de maaltijden niet werd gelezen. Op die regel was één uitzondering: het was toegestaan het etymologisch woordenboek te raadplegen. Dit is een woordenboek dat per trefwoord uitlegt hoe het woord is ontstaan, en wanneer het voor het eerst is aangetroffen. Bij discussies aan tafel mocht dit boek worden geraadpleegd als het eind van alle tegenspraak.

Een interessant woord dat in een etymologisch woordenboek kan worden opgezocht, is het woord ‘zondvloed’. Wie de informatie bij dit trefwoord leest, ziet dat het niets te maken heeft met zonde. Dat sommigen dat denken, is een gevolg van volksetymologie, of niet-wetenschappelijk redeneren op de klank af. Zondvloed betekent echter ‘grote vloed’. Het element ‘zond-’, waarmee dit woord wordt gevormd, heeft de betekenis van ‘altijd, voortdurend, aanhoudend’1 – al is het natuurlijk heel begrijpelijk dat dit deel van het woord door velen in verband is gebracht met datgene wat dit water-oordeel heeft veroorzaakt.

Zowel in de LXX2 als in het Griekse Nieuwe Testament3 wordt de zondvloed aangeduid met het woord kataklusmos. Dat woord betekent letterlijk ‘overklotsing’, ‘overspoeling’, vandaar ‘overstroming’, ‘vloed’. Het verwante werkwoord is katakluzoo, ‘overstromen’4, en betekent dus letterlijk ‘overklotsen’, ‘overspoelen’.

Noach

De man die de opdracht kreeg de ark te bouwen, heet in de Bijbel Noach, wat samenhangt met een woord dat ‘vertroosten’ betekent (zie Gen. 5:29). Zijn naam komt ook als één van drie rechtvaardigen voor in Ezechiël 14:14 en 20. In Jesaja 54:9 wordt de zondvloed aangeduid als ‘de wateren van Noach’. In het Grieks van de LXX en het Nieuwe Testament heet hij Noe (zonder trema), uitspraak Nooë. Bijzonder is dat de naam Noe ook voorkomt op een Griekse munt uit de 3e eeuw v. Chr. uit het Frygische Apamea, met daarop ook een afbeelding van de ark.

De zondvloed komt ook voor in de literatuur buiten de Bijbel. Daar heet Noach doorgaans anders. In het Sumerische zondvloedverhaal heet hij Ziusudra, wat betekent ‘hij die een lang leven heeft’. In de oude Babylonische versies heet hij Atrahasis, oftewel ‘de uitzonderlijk wijze’. In het Gilgamesh-epos heet hij Utnapistim, wat betekent ‘hij zag leven’, of ‘ik heb mijn leven gevonden’.5

In de Griekse en Latijnse literatuur, speciaal in de Metamorphosen van de dichter Ovidius, komt een interessante variant van het Bijbelse zondvloedverhaal voor. Een echtpaar, Deucalion en Pyrrha, wordt daar door
Deucalions vader, de god Prometheus – hij die vooruit denkt – gewaarschuwd om een schip te bouwen en zo de wereldwijde overstroming die de oppergod Zeus zou sturen om de mensen te straffen, te overleven. Dat is meteen een groot verschil met het Bijbelse zondvloedverhaal: de God Die rechtvaardig straft en het oordeel brengt, is ook Degene die genade bewijst! Dat was iets wat in het heidense denken onmogelijk kon samengaan, maar wat God uiteindelijk ten diepste op Golgotha heeft gerealiseerd.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Rechtstreeks. De volledige bronvermelding luidt: Kramer, G., 2022, WoordStudie: De zondvloed, Rechtstreeks 19 (3): 9.