Home » Artikelen geplaatst door Erik van Engelen

Auteursarchief: Erik van Engelen

Wetenschap wordt gedragen door het Woord

Enkele lijnen die Ries van Maldegem trekt in zijn reactie (RD 1-7) op mijn artikel over deïsme (RD 20-6) wil ik doortrekken in een iets andere richting. Van Maldegem uitte in een column (RD 14-6) zijn bezorgdheid over wantrouwen in de reformatorische gezindte jegens wetenschap. Gebrek aan vertrouwen is inderdaad een probleem.

“Hoe vinden we dan vaste grond onder onze voeten, zodat we met vertrouwen in deze werkelijkheid kunnen staan? Alleen door vertrouwen in de Schepper van deze werkelijkheid, onze God, die hemel en aarde schiep en Zijn Woord gaf opdat we Hem zouden leren kennen.” Bron: Pixabay.

Wij bevinden ons op een ingewikkeld kruispunt van wegen. Enerzijds leven we in een godloze tijd waarin de moderne mens het bovennatuurlijke negeert. Anderzijds is deze werkelijkheid doordrenkt met het bovennatuurlijke. We kunnen deze natuurlijke werkelijkheid zien als een zinkend vlot in een oceaan van bovennatuurlijkheid. Niet alleen begin en einde zijn bovennatuurlijk, maar ook de bouwstenen, de structuur en het bestuur. Dan zijn er nog wonderen, waarin als het ware het oceaanwater van het bovennatuurlijke in het lekke vlot naar boven welt.

Dit alles was geen probleem, ware het niet dat zich in onze werkelijkheid een strijd afspeelt tussen goed en kwaad. Wat we in de Bijbel lezen, zien we voor onze ogen gebeuren. Goed en kwaad zijn, net als onze ziel, onderdeel van de bovennatuurlijke werkelijkheid, maar ze beheersen de natuur, die van nature goed is.

Vaste grond

Er is geen neutraal terrein. Ook natuurwetenschap is niet neutraal. Hoe vinden we dan vaste grond onder onze voeten, zodat we met vertrouwen in deze werkelijkheid kunnen staan? Alleen door vertrouwen in de Schepper van deze werkelijkheid, onze God, die hemel en aarde schiep en Zijn Woord gaf opdat we Hem zouden leren kennen. Vertrouwen in God zoals Hij zich in Zijn Woord openbaart, is de enige basis en dit noemen we geloof. Wat vanuit dit vertrouwen wordt gedaan, houdt stand en wordt gezegend. Dat geldt ook voor wetenschapsbeoefening. Wetenschap is dus niet vergelijkbaar met het Woord, maar wordt gedragen door het Woord. Wetenschap die is gefundeerd door het Woord kunnen we in een zekere mate ook vertrouwen. Want het Woord schiep de werkelijkheid. Dus de wetenschap bestudeert Gods werkelijkheid en zoekt naar waarheid. En dat is een goede zaak. Toch kunnen we wetenschap niet op dezelfde wijze vertrouwen als het Woord, want wetenschap is uiteindelijk mensenwerk.

Haar boekje te buiten

In onze gezindte bestaat wantrouwen ten aanzien van wetenschap. Die staat niet op zichzelf. Er is een algeheel wantrouwen van autoriteit, die ten diepste zijn bron vindt in het wantrouwen van Gods Woord. Men heeft dan niet met Paulus geleerd in alles vergenoegd te zijn. Dan wil men zelf de natuur beheersen. Dat zien we wanneer mensen uit onze gezindte hun toevlucht nemen tot eigentijdse toverdokters en kwakzalvers of helemaal opgaan in het materiële. Men durft het met de Heere niet aan. Dan belijdt men de waarheid van de Bijbel, maar de rust en tevredenheid ten opzichte van het natuurlijke die daarvan het gevolg zouden moeten zijn, worden gemist.

Anderzijds is er terecht wantrouwen als iets wat zich voor wetenschap uitgeeft uitspraken doet die rechtstreeks tegen het Woord ingaan. Dit is het geval met de evolutietheorie. Dat wantrouwen is terecht. Dit soort wetenschap ondermijnt namelijk de vertrouwensbasis van diezelfde wetenschap en van elk verder vertrouwen in een kenbare werkelijkheid. Hier gaat zogenaamde wetenschap haar boekje te buiten.

Zekerheid

Vertrouwen op het Woord geeft de diepste rust. Dan is er geen behoefte om in deze natuurlijke werkelijkheid alles te willen weten of te beheersen. Dan kunnen we partieel agnost zijn, wat betekent dat we niet hoeven te weten hoe natuurwetenschappelijk gezien de dieren en de mens zijn geschapen. Dan is de beschrijving in de Bijbel genoeg en is dat kennelijk de best mogelijke beschrijving. Agnost kan men echter niet zijn met betrekking tot het eigen zielenheil. Dan moeten we staan naar de zekerheid dat het Woord door de Heilige Geest in ons hart leeft. Zodat we door dat Woord, als het vlot van ons leven gaat zinken, ons vertrouwen zien opgaan in aanschouwen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Engelen, E. van, 2024, Wetenschap wordt gedragen door het Woord, Reformatorisch Dagblad 54 (87): 21 (artikel).

Een opmerkelijke claim: is de Heilige Geest gebonden aan natuurlijke processen?

Cees Dekker en collega-onderzoekers van het project EVOLF gaan ontdekken hoe God het leven geschapen heeft.1 Dit voorspelt Gijsbert van den Brink aan de hand van zijn zienswijze met betrekking tot de pneumatologie; de leer omtrent het werk van de Heilige Geest. Deze claim raakt kant nog wal.

De beschrijving die Van den Brink geeft van het werk van de Heilige Geest, als inwerkende Kracht in processen in deze werkelijkheid en als een Geest die levend maakt, wordt sinds mensenheugenis gedeeld door orthodoxe christenen. Dat waren christenen die het klassieke statische wereldbeeld hadden, wat kenmerkend werd gezien voor een christelijk wereldbeeld. Als Van den Brink stelt dat de werking van de Heilige Geest past bij een dynamisch wereldbeeld (wat een eufemistische aanduiding is voor een evolutionistisch wereldbeeld) en bij de gedachte dat het leven door natuurlijke processen uit dode materie is ontstaan, dan is dat onjuist.

Ten eerste past het niet bij het methodologisch naturalisme dat hij voorstaat, ten tweede is het strijdig met het standpunt dat de theologie alleen kan spreken over waarom de schepping er is, en niet over hoe zij tot stand kwam, omdat knowhow het terrein is van de natuurwetenschap. Maar uiteindelijk is hier sprake van een non sequitur. Er is geen verband tussen het argument dat de Heilige Geest in de schepping werkt en de conclusie dat leven door natuurlijke processen is ontstaan. De drogredenering is er een van de categorie: als ik een kat heb, dan heb ik een huisdier; ik heb een huisdier, dus ik heb een kat. In de argumentatie van Van de Brink is dit: als er natuurlijke levensprocessen zijn, dan zijn deze gewerkt door de Heilige Geest. Het leven is gewerkt door de Heilige Geest, dus het leven is gewerkt door natuurlijke levensprocessen. Zijn redenering negeert dat de Heilige Geest op een bovennatuurlijke wijze werkzaam kan zijn, zoals de analoge redenering negeert dat er andere huisdieren kunnen zijn.

Een tweede type drogredenering die wordt gehanteerd, is die van een verkeerde analogie. We lezen dat de drempels die de wetenschap in de natuur waarneemt, ook wel emergenties genoemd, van hetzelfde karakter zijn als het verschijnsel dat water gaat koken bij 100 graden. Dit is een bekende, maar foute, vergelijking. Het proces waarbij kokend water sterk verschillende eigenschappen krijgt ten opzichte van koud water, kan men waarnemen en men begrijpt hoe dit proces plaatsvindt. De energietoestand van watermoleculen gaat een drempelwaarde over. Dit is een andere drempel, dan wanneer we het hebben over het ontstaan van leven uit niet-leven en wezens met bewustzijn uit wezens zonder bewustzijn. Hier staat ons begrip van de werkelijkheid voor een enorme drempel. Het zijn hier niet moleculen die een drempel over gaan, maar ons begrip dat de drempel niet over kan. Het is ook nooit waargenomen dat niet-leven leven voortbracht of dat bewustzijnloze wezens bewustzijn voortbrachten. Hoe dan ooit het eerste leven of natuurlijk wezen met bewustzijn is ontstaan, is wetenschappelijk gezien een raadsel. De ontkenning van het bestaan van zulke drempels heet reductionisme.

Van den Brink veronderstelt dat een evolutionistische wereldbeeld juist is. Vanuit deze veronderstelling voorspelt hij dat leven door natuurlijke oorzaken uit levenloze materie ontstaat (een reductionistische aanname). Deze voorspelling is alleen logisch als men de overtuiging heeft dat de Heilige Geest gebonden is aan natuurlijke oorzaken. Van den Brink noemt dit niet. Maar deze impliciete veronderstelling is noodzakelijk voor zijn voorspelling. De argumentatie is dan als volgt: ‘natuurlijke processen worden gestuwd door de Heilige Geest. Het leven is ontstaan door de Heilige Geest, de Heilige Geest werkt alleen middels natuurlijke processen dus het leven is ontstaan door natuurlijke processen.’ Zijn voorspelling heeft niet een positieve oorzaak, namelijk dat natuurlijke processen worden gestuwd door de Heilige Geest, maar een negatieve oorzaak, namelijk dat de Heilige Geest niet op bovennatuurlijke wijze werkt. De Heilige Geest is strikt gebonden aan tweede, dus natuurlijke oorzaken. De vraag komt dan naar boven of een wezen dat gebonden is aan natuurlijke oorzaken nog wel kan worden gezien als een transcendent wezen.

Hoe moeten we het ons dan voorstellen? Als Van den Brink impliciet, op grond van het levenstuwende werk van de Heilige Geest, stelt dat er wel tweede oorzaken moeten zijn waardoor deze drempels beslecht zijn geworden, waar de natuurwetenschap die tweede oorzaken niet ziet. Als de Heilige Geest werkelijk op natuurlijke wijze deze drempels beslecht, dan zouden we die in de natuurwetenschap niet als drempels ervaren. Maar ze zijn er juist wel en Van den Brink noemt ze juist heel specifiek.

Er zijn enkele oplossingen. Of Van den Brink accepteert dat hier geen sprake is van het werk van de Heilige Geest, want geen tweede oorzaak, dan dus ook geen eerste Oorzaak. Maar hij ziet hier juist wel een rol voor de Heilige Geest. In dat geval kan hij accepteren dat er toch werk van de Heilige Geest kan zijn zonder tweede oorzaak, in dat geval is er sprake van een bovennatuurlijke oorsprong. Of Van den Brink accepteert de huidige natuurwetenschappelijke bevindingen niet en stelt dat er tweede oorzaken moeten zijn, ook al nemen we die niet waar. De vraag die dan naar boven komt is, wat dan de aard van die tweede oorzaken is, en welke reden we hebben om het levenstuwende effect nog natuurlijk te noemen. De Heilige Geest opvoeren bij emergenties begint dan te lijken op een heilige-geest-van-de-gaten.

Het kan natuurlijk zo zijn dat de Heilige Geest bij het beslechten van drempels andere levenstuwende krachten heeft gebruikt dan de levenstuwende krachten die in onze tijd werkzaam of bekend zijn. Dat is lastig, want hoeveel van het gebeurde was dan eerste Oorzaak en hoeveel was tweede oorzaak, en hoe bepaalt men dat? De voorspelling Van den Brink houdt met deze mogelijkheid geen rekening en Van den Brink neemt impliciet aan dat de Heilige Geest in het verre verleden gebonden was aan de tweede oorzaken die op dit huidige moment geldig zijn.

De zienswijze van Van den Brink conflicteert natuurlijk met de Bijbel. In de Bijbel zien we dat er sprake is van bovennatuurlijke verschijnselen en dat de Heilige Geest daarin werkt. Wie meent dat Gods Geest niet los van natuurlijke processen handelt doet tekort aan Gods Eigen getuigenis in de Heilige Schrift.

Dit is een reactie op een eerder artikel van de systematisch theoloog prof. dr. Gijsbert van den Brink. Zijn artikel is hier verschenen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

Deïsme ondermijnt zowel geloof als wetenschap

Deïsme is de doodssteek voor het christelijk geloof en voor de wetenschap, maar gelukkig is er geen reden vanuit geloof of wetenschap om het deïsme serieus te nemen.

De column met als kop ”Wonderwetenschap” van Ries van Maldegem (RD 14-6) begint met een prachtig betoog over het christendom als broedplek van de natuurwetenschap, maar eindigt met een pleidooi voor methodologisch atheïsme, het weren van God uit ons wetenschappelijke wereldbeeld, wat een vorm van deïsme is. Het gaat daarbij om het idee van God als Klokkenmaker, die Zich niet meer met Zijn werk bemoeit. Van Maldegem geeft hiervoor enkele argumenten:

  1. Met het voortschrijden van de natuurwetenschap zou steeds zijn gebleken dat verschijnselen waarvan eerder werd gedacht dat ze bovennatuurlijk waren uiteindelijk gewoon natuurverschijnselen waren.
  2. Een compleet verklarend logisch model voor de waarneembare werkelijkheid is niet realiseerbaar maar zou het ultieme godsbewijs zijn.
  3. Het geloof dat God in zes dagen hemel en aarde schiep wordt gezien als blasfemisch.
  4. Intelligent design, de overtuiging dat in de natuur sporen van bovennatuurlijk handelen van God aanwezig zijn, wordt gezien als blasfemisch.
  5. Wonderen zouden geen bovennatuurlijke verschijnselen zijn, maar slechts natuurverschijnselen waarvan wij het mechanisme nog niet doorgronden.
  6. Er wordt gepleit voor methodologisch atheïsme. Dit betekent dat men moet denken dat God in onze fysieke werkelijkheid niet op bovennatuurlijke wijze heeft gehandeld.

Geen bovennatuurlijke daden
Hiertegen wil ik in stelling brengen dat deïsme zowel het christelijk geloof als de wetenschap ondermijnt en slechte papieren heeft:

  1. Als het deïsme waar is, dan is mensengedrag uitputtend te verklaren uit natuurlijke oorzaken. De mens hoeft zijn gedrag niet voor God te verantwoorden. De mens is dan net zo verantwoordelijk voor zijn gedrag als een steen voor het feit dat hij van een berg af rolt.
  2. Als deïsme waar is, dan is de tekstinhoud van de Bijbel uitputtend uit natuurlijke oorzaken te verklaren. De Bijbel is dan niet het gezaghebbende Woord van God, want dat impliceert een bovennatuurlijke oorsprong. We hoeven ons dus niets aan de Bijbel gelegen te laten liggen.
  3. Is deïsme waar, dan zijn de Persoon en het handelen van Jezus uitputtend uit natuurlijke oorzaken te verklaren. Dan is Hij niet de eeuwige Zoon van God en zijn Zijn daden geen bovennatuurlijke daden die van Zijn Godheid getuigen. Zijn wonderen waren gewoon natuurlijke handelingen.
  4. Is deïsme waar, dan is de werking van het menselijk brein uitputtend uit natuurlijke oorzaken te verklaren. Dan is er aanleiding om te denken dat ons denken functioneel is voor de overleving van onze soort, maar niet om te denken dat ons verstand ware overtuigingen kan voortbrengen. Er is dan geen basis voor de gedachte dat de mens geschapen is naar Gods beeld of voor het bedrijven van wetenschap. Want wetenschap is gericht op het verkrijgen van ware overtuigingen.

Epicurus

Van Maldegems argumenten voor het deïsme zijn echter zwak. Het is niet zo dat, met het voortschrijden van de wetenschap, verschijnselen die door christenen voorheen als bovennatuurlijk werden beschouwd uiteindelijk natuurlijk bleken te zijn. Christenen geloven niet in Donar. Daarnaast is creationisme gebaseerd op de overtuiging dat hemel en aarde enkele duizenden jaren geleden door het Woord van God uit niets zijn voortgebracht. Deze overtuiging is al duizenden jaren aangehangen door miljoenen gelovigen van wie we geloven dat die nu zalig zijn. Dat blasfemisch noemen is een volledige omkering van zaken.

Van intelligent design kan gesteld worden dat dit niet meer is dan een weergave van de overtuiging die verwoord wordt in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) art. 2: „Wij kennen Hem door twee middelen. Ten eerste, door de schepping, onderhouding en regering der gehele wereld: overmits deze voor onze ogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk, Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid.”

Uiteindelijk wordt het deïsme dat wordt bepleit door de NGB aan Epicurus verbonden en in ronde bewoordingen afgewezen: „En hierin verwerpen wij de verdoemelijke dwaling der Epicureën, dewelke zeggen, dat Zich God nergens mede bemoeit, en alle dingen bij geval laat geschieden.” De NGB is hierin niet de eerste. Ook Augustinus bestrijdt, in zijn werk ”De stad van God” (boek 8), de Epicureën en hun zienswijze dat leven door levenloze materie is voortgebracht.

Louis Pasteur

Bij de wetenschappers die Van Maldegem noemt, zien we dat ze het methodologisch atheïsme niet hanteerden. Voor deze uitzonderlijke wetenschappers was hun persoonlijk geloof zeer behulpzaam bij hun wetenschapsbeoefening. Zowel I. Newton, de bekende ontdekker van de wetten van de zwaartekracht, als J.C. Maxwell, de grondlegger van de moderne wetenschap met betrekking tot magnetisme, elektriciteit en straling, was diepgelovig. Beiden gaven uiting aan hun afhankelijkheid van en geloof in God en zagen Zijn werk in de natuur. Newton had zelfs meer belangstelling voor theologie dan voor natuurkunde. Maxwell heeft intelligent design-argumenten in stelling gebracht tegen het naturalisme.

Ook een uitmuntende geleerde als Louis Pasteur was zeer gelovig. Hij wist zich van God afhankelijk. Zijn uitvinding van pasteurisatie en vaccinatie heeft miljoenen het leven gered. Ook hij stond kritisch tegenover het naturalisme zoals dat in zijn tijd werd verkondigd. Deze voorbeelden laten zien dat vitaal christendom en wetenschap een vruchtbare combinatie zijn.

God aanwezig

Als we ten slotte zelf de natuur bestuderen zonder een atheïstisch keurslijf, dan is daarin de hand van de Schepper en haar bovennatuurlijke oorsprong duidelijk op te merken. Wat voor een kleuter eenvoudig lijkt, daarvan weet een volwassene dat het ingewikkeld ligt. Zo is het ook in de biologie. Hoe verder de biologie voortschrijdt en hoe meer inzicht men verkrijgt in biologische processen, des te duidelijker wordt het dat men zelfs voor het ontstaan van iets simpels als een haar nog geen acceptabele beschrijving kan geven. Laat staan als het over werkelijk ingewikkelde zaken gaat, zoals het ontstaan van leven, het bewustzijn, de ratio of de moraal. Dan wordt men zelf klein en wordt God groot. Dan is God aanwezig.

Deïsme is de doodssteek voor het christelijk geloof en voor de wetenschap, maar gelukkig is er geen reden vanuit geloof of wetenschap om het deïsme serieus te nemen.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Engelen, E. van, 2024, Deïsme ondermijnt zowel geloof als wetenschap, Reformatorisch Dagblad 54 (66): 26-27 (artikel).

Dierenleed bestaat – Een reactie van dr. ir. Erik van Engelen op de discussie over dierenleed

Het stuk tekst van Robert Plomp op zijn website ’Vrome praatjes’ getiteld ‘Reactie op Erik van Engelen: Nadenken over evolutie in het licht van de goedheid van God’, heeft mij verward.

Robert Plomp heeft al een tijd geleden op zijn website een artikeltje geplaatste waarin hij de vraag probeert te beantwoorden of de goedheid van God kan samen gaan met de gedachte dat Hij mensen en dieren zou hebben geschapen middels een proces zoals beschreven door de evolutietheorie.1 Volgens die theorie hebben miljarden dieren gedurende honderden miljoenen jaren geworsteld om te overleven, maar zijn uiteindelijk alleen de best aangepaste dieren en dus ook de mens als de meest geschikte diersoort boven komen drijven. Ontelbare aantallen dieren hebben in dat proces een miserabel leven geleid. Ze werden geteisterd door honger, dorst, infecties, ongelukken, sociale uitsluiting, angst, stress, opsluiting, bevriezing, oververhitting, tumoren, ontstekingen en andere welzijnsaantastingen. De vraag rijst dan, of dit niet geleid heeft tot een onoverzienbare hoeveelheid dierenleed. Als dat namelijk zo zou zijn, dan rijst de vraag, hoe dit samen kan gaan met de goedheid van God.

Robert lost dit probleem op door te stellen dan dieren niet kunnen lijden, omdat ze niet kunnen reflecteren. Het maakt in zijn visie moreel gezien niet uit welke behandelingen olifanten, mensapen, aapmensen en dolfijnen ondergaan, ze lijden nooit, want dat kunnen ze niet. Ik heb in een reactie op zijn stuk uitgelegd, wat de consequenties van deze onjuiste zienswijze zijn.2 Ik hoopte natuurlijk dat hij zou inzien dat zijn redenaties niet alleen technisch argumentatief en wetenschappelijk onjuist zijn, maar ook tot immorele overtuigingen leiden. Ik kan me goed voorstellen dat hij grote behoefte heeft om de evolutietheorie in harmonie te brengen met de goedheid van God, maar had gehoopt dat hij zou inzien dat deze harmonisatiepoging niet werkt.

Helaas, lijkt het er gezien zijn laatste bijdrage op, dat Robert vasthoudt aan zijn onwetenschappelijke overtuigingen zonder dat hij daarvoor een feitelijke onderbouwing geeft.3

Laten we een aantal punten in zijn artikel bekijken.

Robert schrijft: “Mijn artikel is een stuk genuanceerder dan de titel waarmee oorsprong.info het keer op keer voor het voetlicht brengt.

De titel: “Robert Plomp verdedigt theïstische evolutie door te ontkennen dat dieren kunnen lijden” geeft de kern weer van het eerste artikel van Robert Plomp. De opinie van Plomp dat dieren per definitie niet kunnen lijden noemt hij genuanceerd. Ik zie de nuance helaas niet.

Robert schrijft: “Bovendien gaat mijn verhaal niet over de verdediging van theïstische evolutie, maar over de vraag of God nog wel als goed gezien kan worden als Hij evolutie heeft ontworpen als middel om de schepping te ontwikkelen. Het is een gedachten-oefening, en vanzelfsprekend is er dus ook veel tegenin te brengen.

Het verhaal probeert het probleem van het lijden binnen de TE op te lossen. Gegeven een klassiek christelijk godsbeeld is dit probleem ondermijnend voor TE en is de oplossingspoging ervan dus een verdediging van TE. Ik begrijp dat het een gedachtenoefening is, maar een gedachtenoefening is alleen zinnig als de argumentatie geldig is.

Robert schrijft: “Belangrijker is dat we de vraag over pijn bij dieren dus niet benaderen vanuit een medisch of biologisch perspectief, zoals bioloog en dierenarts Erik van Engelen doet, maar vanuit theologisch perspectief. De vraag die op tafel ligt is of evolutie principieel gebruik maakt van kwaadaardige mechanismen. En omdat het zeker is dat evolutie niet kan bestaan zonder pijn bij dieren, ga ik in op de vraag of deze pijn ook als een kwaad gezien moet worden dat niet past bij de goedheid van God. Daarbij moeten we oppassen dat het geen discussie wordt over de betekenis van woorden. Het woord ‘lijden’ heeft in medisch perspectief niet vanzelfsprekend dezelfde betekenis als in ethisch perspectief.

Robert verdedigt zijn standpunt door te doen alsof ethici over ander lijden spreken, dan dat medici of dierenartsen dat doen. Hij geeft geen onderbouwing voor dit uit-elkaar-trekken van het vraagstuk van het lijden. En die is er ook niet. De vraag of er sprake is van lijden wordt beantwoord door medici, psychologen, psychiaters en met betrekking tot dieren door dierenartsen en niet door ethici. Als er inderdaad sprake is van lijden, dan komt pas een ethicus en theoloog aan het woord om uitspraken te doen over de morele dimensie daarvan. Je kunt geen uitspraak doen over een morele dimensie van iets als die morele dimensie er niet is. Robert doet dus uitspraken op biologisch terrein en niet op theologisch terrein.

Robert schrijft: “Om die vraag vanuit theologisch perspectief te doordenken volg ik een aantal stappen:

  1. Lijden en pijn zijn niet hetzelfde. Je kunt immers lijden zonder pijn te hebben, en niet elke vorm van pijn leidt tot lijden.
  2. Pijn is in zichzelf een goed biologisch mechanisme. Mensen die geen pijn kunnen voelen, lopen vaak verwondingen op en hebben doorgaans een lagere levensverwachting.
  3. Wij lijden omdat we ons bewust zijn dat de dingen die ons overkomen, zoals pijn, eenzaamheid, ruzie of armoede, consequenties hebben voor ons leven, onze toekomst, of onze plaats in de groep.
  4. Dieren hebben geen zelf-reflectieve vermogens, waardoor zij niet lijden onder dit soort geestelijk verdriet of mentaal bewustzijn van gebrokenheid.

Hier is sprake van een schakeling van ongeldige argumentaties.

In de eerste plaats is er niet sprake van een theologisch perspectief.

In de tweede plaats geeft hij in punt 1 en 2 een paar open deuren, namelijk dat pijn niet hetzelfde is als lijden, en dat pijn een goede functie kan hebben. Dit is niet relevant, want pijn kan bij dieren tot leed leiden, maar een dier kan ook lijden door chronische stress, sociale isolatie, angst, verlatenheid en verlies, bijvoorbeeld van een jong. Dit zijn dus niet ter zake doende argumenten.

In punt 3 zegt hij dat een mens lijdt doordat deze zich bewust is van de consequenties van wat hem overkomt. Dit is niet waar. Een mens kan wel degelijk lijden terwijl hij zich niet bewust is van consequenties van de omstandigheden. En het zich bewust zijn van de consequenties kan er ook toe leiden dat een mens niet lijdt, omdat er hoop is voor de toekomst. Je bewust zijn van consequenties is een ander aspect van het menselijk denken, dan lijden onder een bepaalde situatie. Dit is een categoriefout.

In punt 4 plaatst hij een klassieke drogredenering door te stellen dat een dier niet kan lijden op dezelfde manier als een mens en dus helemaal niet kan lijden. Dit is een non-sequitur.

Robert schrijft: “Waar ik mee bezig ben is niet het goedpraten van pijn bij dieren. Volgens Van Engelen zou ik suggereren dat het geen probleem is als we dieren zouden doden. Daar is natuurlijk geen sprake van. De vraag die ik behandel is of de pijn die dieren ondergaan in de evolutie past bij de goedheid van God. En daarop is mijn voorzichtige antwoord: ‘ja’.

Robert praat hier wel degelijk pijn bij dieren goed. Dit is juist de kern van zijn betoog: pijn bij dieren is goed. Daarom alleen past het in zijn visie bij de goedheid van God. Als pijn bij dieren niet goed is, dus kwaad, is er in TE een probleem met de goedheid van God.

Hierna suggereert Robert dat mensen die denken dat dieren kunnen lijden behept zijn met antropomorfisme en dat het een teken van het postmodernisme zou zijn. Ook doet Robert een oproep om als christenen vredig met elkaar om te gaan.

Robert schrijft: “Daarom begrijp ik Erik van Engelen ook niet helemaal. Wat heeft hij te winnen bij het zo keihard tegenspreken van mijn artikel?

Ten diepste komt mijn reactie voort uit de pijn die het me doet dat Robert dit soort stukjes schrijft. Hij en ik hebben een kerkelijke achtergrond die oorspronkelijk dicht bij elkaar ligt, maar hij weeft modern gedachtengoed in zijn belevingswereld. Dat vind ik ontzettend jammer, niet alleen klopt er rationeel gezien weinig van, maar ongemerkt is ook het karakter van de theologie zodanig veranderd, dat vaak nog wel dezelfde woorden gebruikt worden, maar er toch iets anders bedoeld wordt.

Voetnoten

De bioloog die niet gelooft in evolutie – Science4Truth interviewt dr. ir. Erik van Engelen

Science4Truth interviewt dr. ir. Erik van Engelen. Het interview verscheen op 11 april 2024 en duurt iets meer dan 25 minuten. Dr. ir. Erik van Engelen is een bacterioloog. In de video laat hij zien dat het mogelijk is om tegelijkertijd wetenschapper en christen te zijn. Hij vertelt ook over het onderscheid tussen micro- en macroevolutie. In 2021 was Van Engelen te gast op het congres ‘Bijbel & Wetenschap’, georganiseerd door Fundamentum en Geloofstoerusting. Hij gaf toen een lezing naar aanleiding van een paper over finetuning in biology‘.1 De onderstaande video is in het Engels en bevat Engelstalige ondertiteling.

Voetnoten

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 4

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek Genetic entropy van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan Cornell University, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden het boek Genetic Entropy geschreven omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar daarentegen aan slijtage onderhevig zijn doordat zich mutaties ophopen. In drie eerdere delen (één, twee en drie) heb ik een samenvatting van de eerste negen hoofdstukken gegeven. Nu volgen de laatste hoofdstukken.

Neerwaartse curves realiteit? (Hoofdstuk 10)

Zijn de neerwaartse curves realiteit? Sanfords antwoord: alle bewijzen wijzen op genetische degeneratie. Hij noemt studies die een degeneratiepercentage noemen van 1% tot 5% per generatie. In het boek zijn verschillende curves te zien. Allemaal wijzen ze in dezelfde richting, namelijk degeneratie. Gezien het diepgewortelde geloof in vooruitgaande evolutie is het idee van degeneratie simpelweg niet te geloven. Maar in de afgelopen 60 jaar hebben vooraanstaande genetici toch herhaald zich serieus afgevraagd hoe de evolutietheorie degeneratie kan voorkomen. Sanford heeft ook veel energie gestoken in de studie van dit onderwerp en veel berekeningen gedaan, die ook gepubliceerd zijn en die degeneratie als uitkomst hebben. Op filosofische gronden hebben biologen aangenomen dat selectie het werkende middel was om entropie tegen te gaan. De degeneratieve krachten zijn echter te groot, vooral in grote genomen. Sanford geeft verder nog als nieuw argument dat natuurlijke selectie geen intelligentie heeft en niet kan voorzien wat in de toekomst handig is. Verder vergelijkt Sanford genetische schade met veroudering, en veroudering verkort de levensduur. Dit geldt zowel een individu als ook een populatie. Daarna gaat Sanford in op het verloop van de duur van de levens van de personen uit de Bijbel voorafgaand aan de zondvloed. Er is een wiskundig patroon van afname van de overlijdensleeftijd te zien die goed is te rijmen met een patroon van genetische degeneratie. Hoe is dat mogelijk, als de schrijvers niets wisten van moderne wiskunde of genetica? Zouden die leeftijden misschien toch gewoon waar kunnen zijn geweest?

Modellering laat zonder uitzondering zien: de meeste nadelige mutaties worden niet weggeselecteerd, voordelige mutaties zijn schaars en het genoom is in verval. ICT leert ons dat computerprogramma’s nooit spontaan ontstaan, zelfs virussen niet. Computerprogramma’s degenereren. Dat dit niet sneller gebeurt, komt omdat er continu onderhoudt plaats vindt. Toename van entropie is een hoofdwet in de natuur.

Nieuwe Wetenschappelijke Ontwikkelingen (Hoofdstuk 11)

Een samenvatting van de belangrijke nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen. De conclusie van Sanford; de zaak van genetische entropie is nu veel sterker dan toen de eerste versie van het boek geschreven werd in 2005.
Dit zien we in nieuwe experimentele bewijzen van mijn (Sanford’s) medewerkers en mezelf.

1) Genetic Entropie werd gevalideerd middels numerieke simulaties. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een biologisch realistisch computer simulatieprogramma dat Mendels accountant werd genoemd. Dit programma werd niet voorgeprogrammeerd om ook maar enig resultaat te boeken, maar slechts om de biologische werkelijkheid realistisch weer te geven. Opwaartse evolutie werd alleen gezien als instellingen werden gebruikt die biologisch gezien onrealistisch waren. Ten eerste werd waargenomen dat nadelige mutaties grenzeloos accumuleerden. Ten tweede werd waargenomen dat voordelige mutaties voor het grootste deel zich niet verspreidden. Ten derde werd gevonden dat het mutatie-count mechanisme en synergistische epistase niet konden voorkomen dat nadelige mutaties zich ophoopten. In feite leidde synergistische epistase tot versnelde afbraak van het genoom. Ten vierde werd aangetoond dat een programma vanuit evolutionistische hoek genaamd Avida, als hierin ook biologisch realistische instellingen werden gebruikt aangaf dat er geen opwaartse evolutie is. Ten vijfde werd Haldanes dilemma bevestigd, namelijk dat in 6 miljoen jaar in een populatie van 10. 000 individuen maar 1 000 mutaties kunnen worden gefixeerd. En zo was er ten tijde van deze druk nog meer werk onderweg.
2) Het optreden van genetic entropie wordt bevestigd in de natuur zelf. Sanford ziet het terug in genetische degeneratie van het H1N1 griepvirus. De pathogeniciteit van dit virus is met de jaren sterk afgenomen. Sanford ziet dat als afname van fitness (EvE, ik denk dat Sanford hierin niet correct is). Daarnaast ziet Sanford zijn zienswijze terug in een beroemd experiment van Lenski, waarbij in een laboratorium al tientallen jaren een bacterie (E. coli) wordt doorgekweekt en de evolutie wordt vervolgd. Hier heeft Sanford gelijk. Inderdaad is te zien dat het genoom van de betreffende E. coli degradeert.

3) Daarnaast is er meer werk van Sanford die de stelling van het boek ondersteunt. Dat is het verschijnsel dat codes in het DNA overlappen. Dat zorgt ervoor dat een mutatie zeer, zeer zelden onverdeeld positief uitpakt en dan ook nog impactvol genoeg is om geselecteerd te worden. Daarnaast is een fundamentele stelling van Fisher, die aan de basis stond van het neo-darwinisme, ontkracht, namelijk dat het nettoresultaat van mutaties neutraal moet zijn. Fisher dacht dat voordelige mutaties net zo veel zouden voorkomen als nadelige en net zo veel effect zouden hebben. Dit is ontkracht. Het netto-effect van mutaties is negatief en zo wordt een hoeksteen van het neodarwinisme weg gehaald.
Nieuw bewijs van andere wetenschappers is er ook.

Zo is er het boek: Biological Information: New Perspectives. Er zijn resultaten van een enorm groot project, ENCODE geheten dat het concept junk-DNA wegvaagde en aantoonde dat het meest menselijke DNA functioneel is en dat DNA-codes overlappen. En er zijn nieuwe artikelen die aantonen dat het menselijke DNA momenteel snel degradeert. Sanford geeft aan dat hij ten tijde van eerste druk van het boek niet had verwacht dat 10 jaar later door de wetenschap zo veel bewijs voor zijn stelling zou zijn geleverd.

Hoop? (Hoofdstuk 12)

Dit hoofdstuk heet: What hope? Sanford geeft aan dat er in God en in Zijn Zoon Jezus alle hoop te vinden is.

Uiteindelijk

Uiteindelijk vind ik dit boek dermate zinvol, dat ik er een samenvatting van heb gemaakt. Basisprincipes die Sanford beschrijft zijn principes die grotendeels bij biologen bekend zijn en die bij bacteriologen en genetici die zich bezighouden met veredeling in de praktijk gebruikt worden. Af en toe is hij net wat te stellig in bepaalde uitspraken. Dat is jammer, want ook zonder dat staat zijn visie als een huis. Een belangrijk aspect dat Sanford noemt is het bestaan van recombinatieblokken. Dat wil zeggen dat het genoom is opgeknipt in gebieden waarbij de afzonderlijke gebieden makkelijk recombineren, maar binnen dat gebied (vrijwel) geen recombinatie plaats vindt. Hij baseert zich op een artikel van Gabriel in Science uit 2002. Gabriel noemt dergelijke blokken haplotype blocks. Sinds 2002 zijn er 3000 artikelen verschenen over haplotype blocks (PubMed). Het bestaan van deze blokken is belangrijk voor de evolutietheorie, omdat gunstige mutaties die bij verschillende individuen ontstaan binnen zo’n block niet bij elkaar kunnen komen. Nadelige mutaties hopen zich binnen zo’n block op, en gunstige mutaties blijven gelinkt aan nadelige mutaties. Muller’s ratchet is hier van toepassing. De grootte van zo’n blok wordt in Gabriel’s publicatie gesteld op zo’n 10-20 000 nucleotiden. Sanford lijkt hier een heel sterk punt te hebben, dat ik eerder over het hoofd zag. Muller’s ratchet is ook een fenomeen dat in recente wetenschappelijke literatuur honderden keren serieus wordt behandeld. Als er geen uitwisseling is van genetische informatie, dan hopen heel licht nadelige mutaties in de afzonderlijke lijnen zich op. Dat is een serieus probleem voor mitochondrieel DNA, voor het Y-chromosoom en dus ook voor alle andere chromosomen, als het bestaan van haplotype blocks waar is.

Een derde opmerking van Sanford, die het controleren waard was, was zijn stelling dat fitness een heel lage erfelijkheid heeft. Dat leek me nog wel een boude uitspraak. Toch wordt die zienswijze inderdaad in de wetenschappelijke natuur gehanteerd. Het gaat nog veel verder en dat is bepaald humoristisch. De gedachte dat genen die te maken hebben met fitness een lage erfelijkheid hebben is een oude these binnen de evolutietheorie. Ze staat bekend als Fishers theorem on natural selection. Een theorie uit de jaren ‘30. Deze gedachte is gebaseerd op de aanname dat de soort al een tijd selectie op fitness heeft ondergaan, zodat de genetische variatie op het gebied van fitness is verdwenen. De soort is in evenwicht. Er is dus geen “survival of the fittest” (meer). Er zijn ook verschillende veldstudies die aantonen dat er inderdaad geen selectie op fitness is. Dat komt doordat niet-genetische factoren (residual variance) veel belangrijker zijn voor het verkrijgen van veel nakomelingen dan genetische factoren (additive genetic variance).

Persoonlijk denk ik dat de evolutietheorie een mythe is, die zich dermate heeft genesteld in het referentiekader van de seculiere westerse mens, dat dit niet meer zal verdwijnen. Maar voor christenen die een wetenschappelijk verantwoord standpunt willen innemen is de publicatie van Sanford een mooi voorbeeld van consonantie tussen Bijbel en wetenschap.

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 3

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek Genetic Entropy van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan Cornell University, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden het boek Genetic Entropy geschreven omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar daarentegen aan slijtage onderhevig zijn doordat zich mutaties ophopen. In twee eerdere delen (één en twee) heb ik een samenvatting van de eerste zes hoofdstukken gegeven. Nu volgen hoofdstukken 7, 8 en 9.

Kunstmatige reddingsmechanismen (hoofdstuk 7)

Zijn er kunstmatige reddingsmechanismen?Nee, zegt Sanford, kunstmatige reddingsmechanismen falen in een realiteitstest. We zagen al dat mutatie/selectie niet in staat is om de informatie in het genoom te handhaven. Laat staan dat het in staat is om informatie te creëren. Vroeger kon men het probleem van mutaties omzeilen door aan te nemen dat verreweg het grootste deel van het genoom non-informatie was. Dan waren het merendeel van de mutaties niet nadelig maar perfect neutraal. Nu weten we dat de mutatiesnelheid hoog is en de informatiedichtheid van het DNA ook. Er zijn twee escapemechanismen die Darwinisten naar voren hebben gebracht om de evolutietheorie te redden.

1) Het mutatie-count-mechanisme. Dit is een argument dat naar voren werd gebracht door Muller en vervolgens gepopulariseerd door Crow. Hierbij wordt aangenomen dat gewoonweg het individu met de meeste nadelige mutaties wordt geëlimineerd. Dan hoeven er niet veel individuen geselecteerd te worden, en worden toch veel nadelige mutaties verwijderd. Het probleem hiermee is, dat moeder natuur geen mutaties telt. Uiteindelijk hebben we allemaal grofweg dezelfde aantallen mutaties. Onze fitness is dus niet afhankelijk van het verschil in aantal mutaties die we hebben ten opzichte van elkaar. En er wordt niet verdisconteerd dat de ene mutatie toch minder of meer effect heeft dan de andere mutatie. De hele mechanisme lijkt niet veel meer te zijn dan een wiskundige truc.

2) Synergistische epistase. Dit mechanisme lijkt op de vorige in dat opzicht dat selectie zich vooral richt op het elimineren van individuen met veel mutaties. Dit model is echter subtieler. Hierbij speelt het dat mutaties elkaar versterken. Dan hebben ze gezamenlijk een dermate sterk effect, dat selectie wel een rol gaat spelen. Mutaties zijn dan samen zo nadelig, dat ze buiten de no-selection box vallen. Logischerwijze versnelt dit de afbraak van het genoom. Dit maakt de situatie dus niet beter maar slechter. Sanford beklaagt zich erover dat deze theorie als een mistig rookgordijn wordt gebruikt om het probleem van de afbraak van het genoom te camoufleren. Sanford heeft door modelstudies aangetoond dat synergistische epistase niet in staat is om het genoom in stand te houden.

De mensheid redden? (hoofdstuk 8)

Kan de mensheid gered worden? Eugenetica kan degeneratie niet stoppen en klonen maakt het mutatieprobleem alleen maar groter. Darwin promootte sterk het idee van rasverschillen en de notie dat strenge selectie zou leiden tot een sterke mensheid. Hij verwekte het moderne racisme dat Hitler heeft voortgebracht. Maar eugenetica heeft ook in de Verenigde Staten veel aanhang gehad. De grondleggers van de moderne synthese van de evolutietheorie waren eigenlijk zonder uitzondering eugenetici. Na de Tweede Wereldoorlog is discussie hierover gestopt. Nu we tot de conclusie komen dat het genoom degenereert, is helemaal duidelijk dat eugenetica een illusie is. Wel kan men zich afvragen of het degeneratie kan voorkomen. Stel dat men heel streng zou selecteren wie nakomelingen krijgt en wie niet. Stel dat het moreel toelaatbaar zou zijn, kan het tij dan gekeerd worden? Het antwoord is simpelweg nee. De erfelijkheid voor fitness is te laag. Er kan mogelijk geselecteerd worden op één positieve eigenschap, maar dan gaan de andere eigenschappen gewoon door met degenereren. Klonen helpt ook niet. Klonen gebeurt veel bij planten. Sanford is er zeer goed mee bekend. Klonen hebben echter een nadeel. Dat is dat in elke kloon de mutaties in de tijd ophopen. Dit wordt ook Muller’s ratchet genoemd. Selectie voor de beste sub-kloons stopt de degeneratie niet. Het is als een ratelaar: Het kan maar één kant op. “Therefore, within clones, net information must always decline.” Voor dieren geeft Sanford aan, dat kloneren leidt tot het optreden van veel genetische afwijkingen. Dat komt door de ophoping van mutaties in de somatische cellen die voor het klonen worden gebruikt. Het aantal celdelingen in somatische cellen is veel groter dan in geslachtscellen en daarom is het aantal mutaties ook veel hoger. Daarom lijken kloons ook vroegtijdig oud.

Natuurlijke selectie (hoofdstuk 9)

Kan natuurlijke selectie iets creëren? Antwoord: mutatie en selectie kunnen zelfs niet een enkel gen creëren. Het is enorm eenvoudig om informatie te vernielen maar het is, behalve door intelligentie, onmogelijk om informatie te creëren. Het is niet mogelijk dat een gen door toeval wordt opgebouwd vanuit scratch. Een gen lijkt op een hoofdstuk uit een boek en bevat minimaal zo’n duizend karakters. Stel dat een gen half op weg zou zijn om gevormd te worden, dan zouden nadelige mutaties die optreden niet het verschijnen van een nieuw gen veroorzaken maar de reeds gevormde informatie afbreken. Maar stel nu eens dat we alle nadelige mutaties zouden negeren en alleen voordelige mutaties zouden bekijken, zou het dan werken?

1) Het is al moeilijk om te bepalen wat je eerste voordelige mutatie zou zijn. Genen zijn fundamenteel onherleidbaar complex (volgens mij gaat Sanford hier verder dan Behe), nucleotiden hebben alleen betekenis in een bepaalde context. De betekenis van een nucleotide wordt dus bepaald door de nucleotiden in z’n omgeving. Dat heet epistase. En epistase is ontzettend complex en bijna niet te analyseren. Om zomaar door toeval zoiets als een zin te creëren kan wel 10^40 pogingen vergen. Dat lukt in geen miljarden jaren. Genen kunnen alleen ontstaan zijn door een intelligente oorzaak.

2) Het is wachten op de eerste mutatie. Stel dat we weten wat de goede mutatie is, wanneer gaat die dan komen? In een populatie van 10.000 individuen, en evolutionisten denken dat de oermenspopulatie minstens zo groot was, duurt dat zomaar 180.000 jaar. De kans dat je zo’n mutatie niet weer zou verliezen is ongeveer 1 op 20.000. En de tijd waarin zo’n mutatie dan toch een keer fixeert in de populatie is ongeveer 18 miljoen jaar. Ondertussen is de tijd die ons van de apen scheidt volgens evolutionisten slechts 6 miljoen jaar. In die miljoenen jaren hebben zich uiteraard wel veel nadelige mutaties opgehoopt.

3) Dan is het echter nog wachten op nieuwe mutaties om het gen verder te vervolmaken. Als daarmee gerekend wordt dan is voor de productie van een klein gen zo’n 18 miljard jaar nodig. Genen hebben een bepaalde boodschap voor het verrichten van een bepaalde functie. Voor het brengen van die boodschap is altijd een minimale berichtlengte nodig. Dat kun je zien als een functioneringsdrempel. Onder deze drempel is er niet sprake van een zinvolle boodschap en is dus ook geen functie om op te selecteren. Als de functioneringsdrempel zit op een nucleotidenlengte van 12 nucleotiden, dan zijn er al triljarden jaren nodig om zo’n sequentie te vormen. De waiting time is een groot probleem voor de evolutietheorie.

4) Wachten op Haldane’s dilemma. Het duurt ontzettend lang voordat een mutatie in een populatie is gefixeerd. We kunnen niet selecteren op heel veel nucleotiden tegelijk. Dat betekent dat we in de tijd sinds we gesplitst zijn van de chimpansees (6 miljoen jaar) slechts zo’n 1.000 voordelige mutaties zouden hebben kunnen fixeren. Deze berekening is herhaalde malen bevestigd. Dan betreft het nog 1.000 ongelinkte mutaties. Als de mutaties ook nog eens in een bepaald verband zouden moeten staan, is de benodigde tijd schier oneindig.

5) Wij mensen hebben geslachtelijke voortplanting. Er is dus sprake van recombinatie. Men zou kunnen denken dat de ene mutatie in het ene organisme is ontstaan en een andere mutatie in een andere, en dat deze dan door recombinatie bij elkaar komen. Er zijn twee problemen bij deze “oplossing”. De eerste is dat het genoom is opgebouwd in grote blokken die als geheel doorgegeven worden. Daarin heeft geen recombinatie opgetreden sinds de moderne mensheid ontstond. Er is dus geen shuffeling op nucleotideniveau. Ten tweede is de kans dat door shuffeling de benodigde nucleotiden juist bij elkaar komen uiterst klein.

6) Fitness valley’s zijn eindeloos groot. Evolutionisten zijn het er over eens dat evolutie wat moet experimenteren en dat als je een bepaald gen hebt en je wilt een andere maken er een periode is van verminderde functionaliteit. Een punt dat wel eens wordt vergeten is, dat zo’n half functioneel gen vaak schadelijk is. Zo’n fitness dal is ontzettend wijd en diep. In zo’n dal is het gen slachtoffer van degeneratie.

7) Er is sprake van poly-constrained DNA. Een DNA-streng kan tegelijkertijd een aantal functies hebben op verschillende niveaus. Dit betekent dat een foutje in de spelling die op het ene niveau misschien niet zo veel effect heeft, op een ander niveau wel negatief is. Dit betekent dat elke verandering leidt tot vermindering van informatie. Genen kunnen tegelijkertijd coderen voor RNA’s in een tegenovergestelde richting. Ze kunnen coderen voor verschillende eiwitten, afhankelijk van de plaats waar begonnen wordt met ze af te lezen. Ze kunnen voor verschillende eiwitten coderen afhankelijk van het type splicing. Soms kunnen ze voor eiwitten coderen en ook tegelijkertijd een scala aan andere functies bezitten. Dan is er nog epigenetische regulatie. Alles heeft te maken met alles in het genoom en is uiterst complex opgebouwd om compact veel informatie op te slaan.

8) Onherleidbare complexiteit. Dit concept is goed naar voren gebracht door de biochemicus Behe. Het idee is dat als een bepaalde functie altijd afhankelijk is van een aantal afzonderlijke delen, ze niet langzamerhand door evolutie kan zijn opgebouwd. Zo’n structuur en functie moet door Iemand zijn ontwikkeld. Hij gebruikt hiervoor het voorbeeld van een muizenval. Nu zijn structuren in levende wezens veel complexer dan een muizenval. Met het aantal onderdelen wat nodig is, nemen de benodigde interacties vaak exponentieel toe en daarmee ook de complexiteit. De complexiteit van het DNA-RNA alleen al is duizelingwekkend groot.

9) Bijna alle voordelige mutaties moeten dicht bij neutraal zijn. We hebben al uitgebreid besproken dat het selecteren van zwak nadelige mutaties bijna niet mogelijk is. Hetzelfde gaat natuurlijk ook op voor het selecteren van zwak positieve mutaties. Bijna alle zwak positieve mutaties vallen in Kimura’s no selection zone. Nu kan men hopen op een krachtig positieve mutatie, maar zoals eerder gezegd, mutaties bevinden zich in een bepaalde context. Zo’n gen heeft vrijwel altijd op een heel organisme maar een beperkt effect.

10) En dan hebben we altijd weer de nadelige mutaties die tussendoor nog optreden. a) Een fenomeen dat belangrijk is, is Muller’s ratchet. Het genoom is opgebouwd uit grote blokken die niet recombineren. Dat betekent dat binnen zo’n blok goede en slechte mutaties niet kunnen worden gescheiden. Nadelige mutaties zijn in de meerderheid, dus zulke blokken moeten degraderen. b) nadelige mutaties veroorzaken te hoge selectieve kosten. Als we zouden selecteren op voordelige mutaties, moeten we nadelige mutaties negeren, en bouwen we dus nog sterker nadelige mutaties op. c) mutaties zijn niet volledig random. Er zijn hotspots en cold spots. Dat helpt niet. Stel dat we een voordelige mutatie hebben op een hotspot. Dan moeten we vervolgens wachten tot ook de cold spot is gemuteerd. Ondertussen muteert de hotspot weer verder met een nadelige mutatie. Zulke niet-random mutaties genereren geen informatie. d) Genetici nemen aan dat sinds onze afsplitsing van de chimpansee, zowel de chimpansee als de mens duizenden nadelige mutaties moet hebben gefixeerd. De logische conclusie is dan dat ons genoom ten opzichte van onze voorouder is gedegenereerd. We verschillen van de chimpansee op minstens 150 miljoen nucleotide posities veroorzaakt door minstens 40 miljoen fixaties. Hypothetisch 20 miljoen bij de chimpansee en 20 bij de mens, en selectie kan hiervan slechts 1000 hebben bewerkstelligd. De rest moet dus door random drift zijn ontstaan. 1000 gunstige mutaties te midden van miljoenen ongunstige mutaties, als dat waar was, dan waren we niet alleen inferieur aan onze aapachtige voorouder, we zouden al lang zijn uitgestorven.

Maar hoe zit het dan met micro-evolutie? Want dat bestaat echt. Micro-evolutie creëert geen informatie, maar maakt gebruik van bestaande informatie en variatie. Die wordt op verschillende manieren gecombineerd en toegepast. Het genoom en de variatie erin zijn er speciaal voor ontworpen om dat te kunnen doen.

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 2

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek Genetic Entropy van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan de Cornell universiteit, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden het boek Genetic Entropy geschreven omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar daarentegen aan slijtage onderhevig zijn doordat zich mutaties ophopen. In het vorige deel heb ik een samenvatting van de eerste drie hoofdstukken gegeven. Nu volgen de hoofdstukken 4, 5 en 6.

Almachtige selectie (hoofdstuk 4)

Kan de almachtige selectie redding brengen? Nee, volgens Sanford zijn de mogelijkheden van selectie heel beperkt. En hierin heeft hij volkomen gelijk. Dit is praktische kennis van planten- en dierveredeling. Getoetst aan de praktijk. Je ziet dat ook bij selectie van dieren. Men kan niet selecteren op een groot aantal eigenschappen tegelijk. Dan blijven er geen dieren over om mee te fokken. Elke serieuze dierfokker weet dit, en plantenteler ook, maar bij planten kun je ontzettend streng selecteren doordat je heel veel nakomelingen kunt maken. De consensus is dat op dit moment de menselijke soort genetisch degenereert door opeenstapeling van mutaties en weinig selectie. Dit leidt tot afname van fitness per generatie die behoorlijk snel op kan lopen. Het basale probleem met selectie is, dat selectie niet dat ene kleine effect van die ene mutatie ziet. Er zijn zoveel andere factoren die overleving beïnvloeden, dat dit kleine effect gewoonweg weg valt. “In fact, mother Nature (natural selection) never sees the individual nucleotides. It only sees the whole organism.” Hier heeft Sanford een andere visie dan iemand als Richard Dawkins. Dawkins denkt dat selectie plaatsvindt op het niveau van het gen. Maar Dawkins’ ideeën hebben geen wetenschappelijke basis. Selectie ziet het complete organisme, het fenotype en niet het genotype. Sanford gebruikt hier het beeld van het sprookje van de prinses op de erwt. Selectie is als een prinses die op een enorme stapel bedden ligt en de ene erwt moet voelen, terwijl tussendoor ook nog allerlei ander voorwerpen aanwezig zijn. Een onmogelijke opdracht. Een nog mooier voorbeeld van Sanford is dat hij evolutie vergelijkt met een studieboek dat studenten moeten bestuderen en vervolgens een tentamen maken. Nu treden er in dat studieboek elke keer dat een student hem krijgt 100 extra typefouten op. Die typefouten treden random op. Dus die zullen per keer niet heel veel effect hebben. Heel af en toe treedt er een grote fout op, maar de meesten zullen niet veel impact hebben. Vervolgens worden de boeken geselecteerd voor de volgende studentengeneratie. Selectie vindt plaats door de boeken van de studenten met de beste resultaten voor de volgende generatie te gaan gebruiken. Evolutionisten zouden zeggen dat dit dan de beste boeken zouden zijn. Dat is echter nog maar de vraag. Welke studenten de beste resultaten hebben wordt veel meer verklaard door de kwaliteiten van die studenten dan door de plaats van de typefouten in de studieboeken. De nieuwe generatie studieboeken krijgt per boek elk vervolgens ook weer 100 extra typefouten enzovoort. Volgens de evolutietheorie zou dit leiden tot de beste studieboeken die er zijn. Maar zinvol redeneren geeft aan dat dit alleen maar kan leiden tot studieboeken die uiteindelijk verzanden in een compleet rommeltje.

Een ander probleem met selectie is, dat een organisme heel veel compensatiemechanismen heeft die er toe leiden dat ondanks een heel klein gebrek in het ene systeem een organisme daar geen hinder van ondervindt, omdat een ander systeem dit opvangt. Er is homeostase en zelfregulatie. Evolutionisten ontkomen aan dit probleem door het te negeren. Men neemt een gen als eenheid van selectie en negeert dat er een compleet wezen omheen zit. Zo creëert men voor zich een schijnwereld waarin het kan gebeuren dat door selectie informatie ontstaat. De modellen van ET-genetici zijn geen getrouwe weergave van de biologische werkelijkheid.

Een ander probleem is, dat nucleotiden nooit allemaal afzonderlijk worden overgeërfd. Overerving gebeurt van grote delen van het genoom tegelijk. Nadelige mutaties zijn veruit in de meerderheid. Dit betekent dat bij het optreden vaneen positieve mutatie, er altijd een overmaat aan negatieve mutaties in de nabijheid is. Dit betekent dat als die positieve mutatie overgeërfd wordt, altijd ook meer negatieve mutaties mee geërfd worden. Als er selectie plaat zou vinden op die positieve eigenschap, dan wordt ongewild ook een reeks negatieve eigenschappen mee geselecteerd. Dit verschijnsel is goed bekend in de fokkerij. Het is er de oorzaak van dat, ook al heb je een topdier, je toch met dat dier niet onbeperkt moet fokken, omdat je dan ook negatieve eigenschappen mee fokt de populatie in.

Sanford noemt drie specifieke selectieproblemen:

1) Selectie is kostbaar. Er moet in biologische zin wat voor opgeofferd worden. Een gedeelte van de zich voortplantende populatie moet worden verwijderd, maar dat zijn wel individuen waarin energie is geïnvesteerd. Haldane, een beroemd ET geneticus berekende dat van de menselijke populatie slechts 10% zou kunnen worden gebruikt voor selectie. Eerst moeten alle ander kosten voor het bestaan worden betaald, dan is er pas ruimte voor selectie. Daarnaast is fitness een eigenschap die een heel lage erfelijkheidsgraad heeft. Erfelijkheidsgraad is een erg bekende term bij fokkers. Het geeft aan in welke mate een eigenschap beïnvloed wordt door genetica. Melkgift heeft bijvoorbeeld een hoge erfelijkheidsgraad, wel 0.4. Daar kun je goed op selecteren. Maar fitness heeft dus een lage erfelijkheidsgraad. Daar kun je slecht op selecteren, want de variatie waar je op selecteert wordt veroorzaakt door andere factoren. Kimura zou een erfelijkheidsgraad voor fitness berekend hebben van 0.004, dus vrijwel 0.

2) Selectie kan verborgen mutaties niet waarnemen. Ze zijn onzichtbaar voor selectie. Selectie kan alleen plaatsvinden op het fenotype. Er zijn miljoenen mutaties aanwezig in het genoom. Allemaal in onderlinge interactie. Selectie kan die niet onderscheiden. Selectie kan geen onderscheid maken tussen good en bad guys.

3) Met betrekking tot mensen is er het probleem dat het niet ethisch is om van mensen met gering nadelige mutaties te vergen dat ze zich van voortplanten onthouden. Hitler heeft het gruwelijke experiment uitgeprobeerd. Het is een ramp. Kunstmatige selectie is beperkt in zijn mogelijkheden maar natuurlijke selectie is nog veel beperkter in zijn mogelijkheden. Natuurlijke selectie moet namelijk onder veel ongunstiger omstandigheden functioneren dan kunstmatige selectie.

Kunnen de problemen worden opgelost?

Stelt de vraag of de problemen voor genomische selectie kunnen worden opgelost. Het antwoord van Sanford is dat selectie het genoom niet kan redden. Mensen nemen vaak eenvoudigweg aan dat, als je kunt selecteren tegen een mutatie, je ook kunt selecteren tegen alle mutaties die optreden. Dat is echter een onzinnige extrapolatie. Als je één bal in de lucht kunt houden, kun je niet om die reden ook 300 ballen tegelijk in de lucht houden. Je moet echt kijken op het niveau van het hele genoom. Vooraanstaande genetici weten van het probleem maar het wordt regelmatig onder het tapijt geveegd omdat het onoverkomelijke problemen geeft voor de evolutietheorie. Het functionele genoom is naar nu blijkt vele malen complexer en groter dan men eerder ooit voorspelde. Dat zorgt er voor dat het percentage mutaties dat informatie kan toevoegen uiterst klein is. Zoals gezegd hebben we niet alleen 100 mutaties van onze ouders, maar ook die van onze grootouders, overgrootouders enzovoort.

1) Als we kijken naar de kosten van selectie. We hebben allemaal ettelijke mutaties van onze voorouders, maar anderen hebben weer heel andere mutaties van hun ouders gekregen. Samen hebben we enorme aantallen mutaties in onze genen. Wie is dan de mutant die weggeselecteerd zou moeten worden? We zijn allemaal mutanten. Toch kunnen we, om de menselijke bevolking in stand te houden, niet meer selecteren dan ongeveer 33% van de bevolking. Daarmee neemt toch per generatie het aantal mutaties steeds meer toe.

2) Hoewel selectie in staat is effectief de weinig frequent optredende erg schadelijke mutaties te elimineren, ziet selectie juist de heel veel voorkomende gering schadelijke mutaties niet. Die blijven zich dus ophopen. Toch zijn het die bijna-neutrale maar schadelijke mutaties die wel echt informatie beschadigen. Dit is heel anders bij bacteriën. Bacteriën kunnen zich zo snel vermeerderen dat ze veel grotere aantallen hebben voordat ze muteren. Daar kan selectie dus bijzonder goed zijn werk doen. EvE: Koonin gaat in zijn boek The logic of chance op dit terrein verder, waar hij aangeeft dat bacteriën DNA moeten uitwisselen omdat anders onherroepelijk hun DNA degradeert. Maar mensen zijn geen bacteriën en hebben hun eigen beperkingen. Er zijn dus enorme aantallen mutaties tegelijkertijd en natuurlijke selectie werkt ook op enorme aantallen mutaties tegelijkertijd. Per mutatie is er bijna geen effect, dat versterkt het effect dat de mutaties effectief bijna neutraal worden. Maar selectie heeft wel een stabiliserend effect. Anders zou het genoom nog veel sneller vervallen. Factoren die niet helpen zijn epistase en genetic drift.

3) Een derde probleem is selective interference. Dat betekent dat als je selecteert voor een bepaalde eigenschap je er een negatieve andere eigenschap gratis bij krijgt. Bij selectie op miljoenen mutaties, wordt deze factor duizelingwekkend groot.

4) Selective interference treedt ook op doordat bepaalde functies fysiologisch met elkaar verbonden zijn. Als er dan geselecteerd wordt op een goede eigenschap, dan komt de nadelige automatisch mee. Dat is niet te scheiden. Ook in het genoom zijn bij overerving gebieden met elkaar verbonden. Het humane genoom bestaat uit ongeveer 100.000 tot 200.000 bouwstenen. Omdat de weinige goede mutaties altijd gecombineerd zijn met een veelvoud aan nadelige mutaties is het duidelijk dat elk van de bouwstenen aan verval onderhevig is. “The extinction of the human genome appears to be just as certain and deterministic as the death of organisms, the extinction of stars, and the heat death of the universe”.

Genetische ruis (hoofdstuk 6)

Laten we eens wat beter kijken naar ruis. Als we bijvoorbeeld een radio ontvangen en er komen allerlei radiogolven doorheen, dan creëert dat ruis. Ruis leidt tot verlies van informatie. Een zwak signaal wordt al snel door ruis vernield, een sterk signaal wat minder snel. Een lage signaal-ruis-verhouding leidt altijd tot verlies aan informatie. Dan helpt het niet als we de radio harder zetten, want we versterken dan de ruis net zo erg als het signaal. Om geen informatieverlies te hebben moeten we dus een hoge signaal-ruis-verhouding hebben. Als we naar het genoom kijken, dan zien we een heel lage signaal-ruis-ratio als we willen selecteren voor een groot aantal mutaties tegelijkertijd. In de genetica wordt de signaal-ruis-verhouding weergegeven met de term erfelijkheidsgraad. De erfelijkheidsgraad geeft eenvoudigweg weer in welke mate variatie in een eigenschap wordt veroorzaakt door genetische en in welke mate door andere factoren. Voor IQ is de erfelijkheidsgraad best wel hoog, meer dan 50%. Maar voor fitness is deze heel laag, zo laag, dat deze bijna niet te meten is. Vroeger dacht men dat de lage erfelijkheidsgraad werd veroorzaakt doordat selectie in het verleden zo efficiënt was, dat er in de populatie geen genetische variatie aanwezig was. Maar die naïeve gedachte is niet meer geldig. We weten dat hogere dieren en de mens hoge mutatiegraden hebben. Gezonde natuurlijk populaties zijn veelal genetisch heel divers. Het is niet de afwezigheid van genetische variatie, maar het is de aanwezigheid van teveel ruis, die de lage erfelijkheidsgraad veroorzaakt. “Low heretability means that selecting away bad phenotypes does very little to actually eliminate bad genotypes.

Ten eerste is er een grote invloed van toeval. Net, of je beukennootje op een goede plek valt of niet. Het is meer selectie van de gelukkigste dan selectie van de beste genotype. Daarnaast is gemiddeld zeker 50% van de fenotypische variatie sowieso het gevolg van de omgeving en niet van het genotype. Daarnaast is er ook interactie tussen genotype en de omgeving. In de ene omgeving is het ene genotype net in het voordeel en in de andere omgeving een ander genotype. Daarnaast is er ook niet-overerfelijke genetische variatie. Dat zijn epigenetische effecten, epistatische effecten, dominantie effecten en genetische effecten als gevolg van cyclische selectie. De enige genetische variatie die erfelijk is, is wat genoemd wordt additieve genetische variatie. En die is voor fitness zeer gering. Zo gering, dat slechts 1 persoon van de 1000 over zou blijven voor selectie, als je erop zou selecteren. Een eigenschap zoals fitness heeft een lage erfelijkheidgraad, maar een enkele nucleotide heeft een nog veel lagere erfelijkheidsgraad. Te laag om te meten. Een nucleotide drijft als het ware in een oceaan van ruis. Een belangrijke bron van ruis is, dat er in de natuur sprake is van waarschijnlijkheidsselectie en niet van truncatie selectie. Dit betekent dat bij natuurlijke selectie de organismen met betere eigenschappen een betere kans hebben zich voort te planten, maar dat hoeft niet. Bij kunstmatige truncatie-selectie kan selectie veel strenger zijn. Daar kun je er voor kiezen om echt alleen maar met de beste organismen door te gaan. Waarschijnlijkheidsselectie is erg fuzzy en inefficiënt. De wat beter zwemmende garnaal die midden in de school zit die in een enorme slok door een walvis naar binnen wordt geschept, heeft weinig aan z’n betere zwemvermogen gehad. Ook hier zien we weer, dat het meer overleving van de gelukkigste is dan overleving van de best aangepaste. Sanford schat in dat 50% van het reproductiefalen onafhankelijk is van het fenotype. Dus gewoon domme pech. EvE: en ik denk dat het in de natuur nog hoger is.

Er is een derde niveau van genetische ruis en dat is gametic sampling ofwel toevalsprocessen die optreden in kleine populaties. Dit wordt ook genetic drift genoemd. In kleine populaties kan dit selectie volledig overrulen. Dit is van belang in bedreigde soorten en kan leiden tot mutational meltdown (EvE: Ik heb gelezen dat gedacht wordt dat dit de oorzaak was van het uitsterven van de laatste mammoeten een paar duizend jaar geleden op Wrangel Island). Populatiegenetici nemen vaak juist deze vorm van ruis mee in de berekeningen van hun modellen. Ze kunnen in modellen met populatiegroottes spelen en zo periodes genereren van weinig individuen en dus weinig selectie en andere periodes met meer individuen en dus meer selectie. Andere oorzaken van ruis worden dan niet verdisconteerd. Die andere oorzaken van ruis worden ook veel minder tegengegaan bij een grote populatie. In feite zorgen grote populaties voor meer ruis. Ze leven tenslotte in een gevarieerdere omgeving.

Wat zijn de consequenties van al die ruis? Deze zorgt ervoor dat de no-selection box van Kimura erg groot wordt. Door het gebrekkige verband tussen genotype en fenotype en tussen fenotype en reproductiesucces. Selectie verknoeit de meeste energie aan ruis en niet aan het kiezen van het beste genotype.

Een vierluik naar aanleiding van ‘Genetic Entropy’ (van dr. John Sanford) – Samenvatting deel 1

Noot van de redactie: Nog niet zo lang geleden verscheen het boek ‘En God zag dat het goed was’. Een boek waarin vooral voorstanders van een vorm van theïstische evolutie (hetzij door directe verbinding, hetzij door boedelscheiding) schrijven over oorsprongsvragen. Kort nadat het boek verschenen was en voordat er een studiedag belegd werd, besloot ‘Stichting Logos Instituut’ om iedere medewerker aan het boek (of spreker op de studiedag) een exemplaar van ‘Genetic Entropy’ te sturen en zo de auteurs allereerst erop te wijzen dat menselijke evolutie biologisch niet werkt en ten tweede te laten zien dat er alternatieven zijn voor Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Het persbericht hebben wij onlangs ook gedeeld via deze website. Er kwam geen enkele inhoudelijke reactie van de voorstanders van een vorm van theïstische evolutie, laat staan dat het gebodene weersproken of zelfs weerlegd werd. Bij enkelen kon er gelukkig wel een bedankje vanaf, maar daar bleef het bij. Dr. ir. Erik van Engelen werpt met zijn vierluik nieuw licht op deze publicatie. Wie weet komen de waarde opponenten nu wel met een reactie!

Inleiding

‘Genetic Entropy’. “Genen worden met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt, maar zijn, daarentegen, aan slijtage onderhevig zijn doordat mutaties ophopen.”

Het stond nog altijd op mijn to-do-list om het boek ‘Genetic Entropy‘ van J.C. Sanford te lezen. Sanford is een emeritus hoogleraar aan de Cornell University, een zeer gerenommeerd instituut, die de genetica van planten tot zijn vakgebied had. Hij heeft veel onderzoek verricht. Oorspronkelijk was hij evolutionist, maar hij heeft die zienswijze verlaten en is creationist geworden. Hij heeft, inmiddels al wel heel wat jaren geleden, het boek ‘Genetic Entropy‘ geschreven, omdat hij denkt dat de genen met de tijd niet door evolutie steeds verrijkt worden, maar, daarentegen, aan slijtage onderhevig zijn doordat mutaties ophopen. In de herfstvakantie heb ik de tijd gevonden om het boek uit te lezen. Het is een interessant werk. Niet buitengewoon diepgravend of technisch. Voor een niet-ingewijde in het vakgebied eigenlijk ook wel goed te volgen. Het is opvallend dat hij eigenlijk geen grote nieuwe inzichten geeft. Wat hij vertelt is zo’n gewoon standaard genetica, maar dan op zo’n wijze verwoord dat het duidelijk maakt dat ons genoom niet door evolutie steeds meer informatie verkrijgt. Veel dingen wist ik eigenlijk al wel, maar enkele zaken had ik me vooraf niet zo gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld het principe, dat selectie plaatsvindt op het fenotype en niet op het genotype, maar dat, voor opgaande evolutie, een verbetering van het genotype nodig is. Een zwakte van het werk van Sanford is, dat hij in sommige uitspraken net wat té extreem is. Zo stelt hij dat er geen voordelige mutaties zijn. Die zijn er natuurlijk wel, ook al zijn die ver in de minderheid ten opzichte van de nadelige mutaties. Hij weet dat soort dingen zelf ook wel, maar zet vanwege retorische redenen zijn punt wat extremer neer dan nodig is. Dat is jammer, want het is niet nodig en maakt hem vatbaar voor commentaar. Selectie is gemiddeld genomen bij lange na niet in staat om alle nadelige mutaties te elimineren, laat staan dat selectie in staat is om voordelige mutaties te laten accumuleren. Dat komen we ook tegen bij zijn uitspraken over de evolutie van het griepvirus. Het griepvirus H1N1 zou volgens hem in degeneratie zijn. Ik denk niet dat daar sprake van is. Ook is verminderde ziekte door griep geen symptoom dat het genoom van een virus zou degenereren. Het is immers niet het levensdoel van een virus om mensen ziek te maken. Afgezien van deze kanttekeningen is het boek van Sanford lezenswaardig en zie je, ook op internet, dat er eigenlijk geen gefundeerde weerleggingen zijn van de kern van zijn betoog.

Geen blauwdruk (hoofdstuk 1)

In hoofdstuk 1 legt Sanford uit dat het genoom van een organisme geen blauwdruk is maar een handleiding. Het genoom bevat een handleiding vol met instructies over hoe de cel en uiteindelijk het geheel van de cellen, het lichaam, moet worden opgebouwd en moet werken. Deze handleiding is heel erg groot. Voor de mens bestaat die uit een paar miljard letters. Eigenlijk is ons genoom niet te vergelijken met een boek, maar met een complete bibliotheek met boeken, met hoofdstukken, met alinea’s, met zinnen en woorden. Sanford benadrukt hoe ontzettend veel informatie in het genoom aanwezig is, en dat er sprake is van data-compressie van informatie die op veel verschillende manieren gelezen kan worden en tot verschillende functionele uitkomsten leiden. Het is geen lineaire, maar een 3D-architectuur met gebieden die wel-, en gebieden die niet afgelezen worden. Gebieden die naar voren afgelezen worden maar die ook achterwaarts afgelezen kunnen worden en dan ook functionele waarde hebben. Waar komt al die informatie vandaan? En hoe kan het worden onderhouden? Dat is de mysterie van het genoom.

Volgens Sanford is het belangrijke primaire axioma binnen de biologie: “Life is life because random mutations at the molecular level are filtered through a reproductive sieve acting on the level of the whole organism.” Hij ondergraaft dat axioma. Hij stelt de vraag hoe random mutaties ertoe kunnen leiden dat uit eenvoudige organismen complexe organismen ontstaan. “Isn’t it remarkable that the primary axiom of biological evolution essentially claims that typographical errors and limited selective copying within an instruction manual can transform a wagon into a spaceship in the absence of any intelligence, purpose, or design? Do you find this concept credible?” Dat is op zich ook ongeloofwaardig. Nu zullen evolutionisten zeggen dat deze uitspraak geen axioma is, maar een uitkomst van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Ook dan is Sanford al tevreden, want dan kan er tenminste over gesproken worden. Persoonlijk denk ik niet dat deze stelling in officiële zin een axioma is, maar wel dat ze in praktische zin vaak deze functie vervult.

Zijn alle mutaties goed? (hoofdstuk 2)

Hoofdstuk 2 gaat erover of mutaties goed zijn. Het antwoord van Sanford is dat random mutaties altijd informatie vernielen. Mutaties zijn typefouten in het levensboek. Dat veroorzaakt schade. Dat zien we in het verouderingsproces. Dat proces wordt in gang gezet door mutaties. Vrijwel alle mutaties zijn schadelijk. Dat zien we alleen al als we kijken hoe ijverig wetenschappers zoeken naar mutaties die voordelig zijn, en hoe weinig ze daarvan vinden. Vrijwel altijd blijkt de “voordelige” mutatie een verlies aan informatie te zijn die voor het individu in dit geval dan toevallig goed uit komt. Dat mutaties nadelig zijn wordt duidelijk als de metafoor van de handleiding wordt gebruikt. Zelden wordt een handleiding beter als er typefouten in komen te staan. Laat staan als er bij elke keer als de handleiding opnieuw wordt gedrukt er weer nieuwe kopieerfouten bij komen. Een belangrijk punt van Sanford is dat bijna alle mutaties, heel weinig negatief effect hebben, maar tóch een negatief effect. Net als het roesten van een auto. Een enkel roestspikkeltje doet geen kwaad. Dit is een belangrijke gedachte. Evolutionisten stellen dat veel mutaties volstrekt neutraal zijn. Dan ontstaat daaruit een pool van info die wellicht voordeel kan opleveren. Voor Sanford zijn typefouten in de handleiding nooit volledig neutraal. Er verandert altijd wat. Een belangrijk punt hier is dat Sanford aanneemt dat het genoom voor het grootste deel functioneel is. Als iets functioneel is, dan is de kans dat het door een mutatie verandert tot iets minder functioneels levensgroot. “It is becoming increasingly clear that most, or all of the genome is functional. Therefore, most mutations in the genome must be deleterious”. Evolutionisten beschouwden vanouds het grootste deel van het genoom als junk, rommel. Dan zijn mutaties daarin niet nadelig. Maar de gedachte dat het grootste deel van het genoom junk is, is volledig achterhaald. Voordelige mutaties zijn in de ogen van Sanford dermate zeldzaam, dat die in modellen gewoon kunnen worden genegeerd. Die spelen geen rol. Belangrijk in de redenatie van Sanford dat juist heel licht negatieve mutaties heel vaak voorkomen en dat juist die mutaties niet kunnen worden weggeselecteerd. Hij maakt hier gebruik van gegevens van Kimura. Kimura definieert een near neutral box, dat zijn mutaties die zo weinig negatief effect hebben (en dat zijn verreweg de meeste mutaties), dat Kimura deze volledig neutraal noemt, maar dat is volgens Sanford incorrect. Ook de zeldzaam optredende voordelige mutaties vallen grotendeels in de near neutral box en die kunnen dus ook niet geselecteerd worden. Ze hebben te weinig effect om door de omstandigheden gezien te worden. “Everything about the true distribution of mutations argues against mutations leasing to a net gain in information, as needed for forward evolution”. Selectie heeft het druk met het selecteren van nadelige mutaties.

Hoeveel mutaties kan een genoom aan? (hoofdstuk 3)

Hoeveel mutaties is teveel? Het menselijk genoom muteert te snel. Men heeft zich al langere tijd geleden zorgen gemaakt over het idee dat zich in het menselijke genoom nadelige mutaties ophopen. Een mutatieopeenhoping van 0.12 tot 0.3 per persoon per generatie was al zorgelijk. Want die moet wel weer door selectie verwijderd worden, wil men voorkomen dat het DNA in de loop van de tijd achteruit gaat. Lang werd gedacht dat een mutatiesnelheid van 1 per persoon en generatie het maximum zou kunnen zijn wat de menselijke soort aan zou kunnen. Nu is het echter common sense dat het aantal mutaties 100 per persoon per generatie is. We hebben dus 100 mutaties van onze ouders, maar 100 ook van onze grootouders en verder en verder en verder terug. Die kunnen we natuurlijk nooit allemaal uitselecteren. Daar zitten grote en kleine mutaties bij. Ook mitochondrieel DNA heeft één mutatie per persoon per jaar. Mitochondriën recombineren niet, die krijg je alleen van je moeder. Dat leidt tot een probleem dat Muller’s ratchet wordt genoemd. Het DNA kan nooit verrijkt worden maar moet degraderen en informatie die verloren is gegaan, krijg je nooit terug. Het is mooi dat in wetenschappelijke artikelen over Muller’s ratchet exact dezelfde redenatie als van Sanford terug te zien is.

Intelligent Design – De natuur leert ons, wat we van nature al vermoeden

De inhoud van dit kleine artikeltje heeft kortweg de volgende boodschap: in eerste oogopslag en bij zorgvuldige bestudering lijken levende wezens een duizelingwekkend kunstig ontwerp te vertonen. Mijn bewering is dat zaken die bij zorgvuldige bestudering ontwerp tonen, ook werkelijk ontwerp bezitten en dus ontworpen zijn. Dit is wat de evolutietheorie bestrijdt. De evolutietheorie is dus in strijd met de werkelijkheid. Oké, de toon is gezet. Nu in twee pagina’s weergeven, wat in prachtige boeken van honderden pagina’s is uitgewerkt. Dat moet dus in korte statements.

Het waarnemen van ontwerp

Eén van de vaardigheden die voor een mens heel belangrijk is, is het waarnemen van structuren in de werkelijkheid. Het is een blijk van intelligentie. We hebben allemaal wel eens een intelligentietest gedaan. De mate van intelligentie werd er aan afgelezen hoe makkelijk we patronen konden herkennen en op die manier goede antwoorden op de vragen gaven. Hoe beter in patroonherkenning, hoe intelligenter. Voor het waarnemen van patronen is echter niet alleen intelligentie van belang maar ook kennis. Iemand die bekend is op een bepaald gebied zal veel sneller patronen herkennen dan iemand die er niet mee bekend is. Kennis en inzicht zijn belangrijk. Als dit in de studie van de biologie wordt toegepast, dan blijken er enorm veel ingewikkelde structuren aanwezig te zijn. Dit maakt iets nog niet tot ontwerp. Daarvoor is meer nodig, namelijk een doel. Een ingewikkelde structuur die een doel dient, is waarschijnlijk ontworpen, een ingewikkelde structuur die geen doel dient, waarschijnlijk niet. Het frappante is dat mensen bij denken over de werkelijkheid van nature in doelen denken. In een vroege fase van hun ontwikkeling vragen kinderen zich bij alles wat zich afspeelt af: Waarom? Waarvoor is dat? Ofwel, wat is het doel? Het is dus heel natuurlijk om bij het waarnemen van ingewikkelde structuren je af te vragen: wat is het doel ervan. En dat speelt ook in de biologie. Wat van nature in het kind speelt, zien we echter ook bij serieus wetenschappelijk onderzoek in de biologie: het echte zinnige onderzoek vindt plaats als de bioloog zich bij een structuur afvraagt: waarvoor dient het? Wat is de functie? Twee dingen komen dus samen: Een uiterst complexe structuur en een bijbehorende functie, en dat is het kenmerk van ontwerp. Biologen bestuderen ontwerp. Dat er ontwerp is, is geen onderwerp van discussie. Dat is een bruut feit.

Het probleem is nu, dat ontwerp altijd een intelligente ontwerper veronderstelt. De evolutietheorie stelt echter dat het ontwerp in levende wezens is ontstaan door blinde natuurkrachten. Dat is ook expliciet het doel van de evolutietheorie: de historie van het leven op aarde schetsen zonder Schepper. Dan moeten dus natuurkrachten deze intelligente krachttoer verricht hebben. Maar hoe kan iets dat niet intelligent is intelligentie voortbrengen? Niet. Maar hoe stelt de evolutietheorie zich dat voor? Ze stelt zich voor dat al het leven afkomstig is van een gezamenlijke oercel (universal common ancestor) hieruit ontstonden al de levensvormen door een proces van mutatie en selectie. Er ontstonden door toeval kleine veranderingen in het erfelijk materiaal, en als die voor het organisme voordelig waren, dan kreeg deze meer nakomelingen waardoor er dus steeds beter aangepaste organismen ontstonden. Omdat er verschillende milieus op aarde zijn, ontstonden organismen die voor verschillende milieus aangepast zijn. Al is het aantal soorten levende wezens (miljoenen) wel heel erg overdadig. Kernboodschap is, dat al het leven met elkaar is verbonden door een keten van toevallige kleine genetische veranderingen die ontstaan en vervolgens geselecteerd worden. Het is een feit, dat er kleine genetische veranderingen (mutaties) optreden. Het is een feit, dat die bijna altijd negatief zijn (net als een drukfout in een boek), maar af en toe ook positief. Het is een feit dat er selectie is, waardoor bepaalde organismen meer nakomelingen krijgen dan anderen en het is dan ook een feit, dat hedendaagse koeien anders zijn dan het oerrund en dat wij anders zijn dan Noach en zijn vrouw. Dit heet wel evolutie maar hier heb je geen evolutietheorie voor nodig. De evolutietheorie stelt dat op deze manier in heel kleine stapjes uiterst ingewikkelde levende machines kunnen ontstaan. De meest complexe fenomenen, kunnen als je ze maar in voldoende kleine stapjes opdeelt, zo zijn ontstaan, zo stelt men zich voor. Dit is echter niet waar. Ten eerste zien we in levende wezens en in fossielen geen geleidelijke overgangen van vormen. Ogen zijn er of ze zijn er niet. Vleugels zijn er of ze zijn er niet. Structuren zijn ook geclusterd en hangen nauw met elkaar samen en zijn niet random over levende wezens verdeeld. Men kan wel in zijn fantasie een proces in super kleine stapjes opdelen, maar dat is geen proces die met kennis van de natuurlijke mechanismen in werkelijkheid kan verlopen. Een evolutionist heeft genoeg fantasie maar mist kritisch denkvermogen. Of heeft het eventjes uitgeschakeld, zullen we maar aannemen.

Qua intuïtie is al duidelijk dat blinde dus doelgerichte processen niet tot ontworpen structuren kunnen leiden. Deze intuïtie is sinds de eeuwwisseling in de VS door biologen en chemici, in wat nu bekend staat als voorstanders van Intelligent Design uitgewerkt in het concept irreducible complexity (onherleidbare complexiteit). Bekende namen zijn Behe, Dembski, en SC Meyer. Het idee is als volgt. Er zijn in levende wezens (heel erg veel) complexe structuren die voor hun functioneren een aantal onderdelen nodig hebben. Met minder onderdelen functioneert het niet. Het bekende voorbeeld is de muizenval. Om te kunnen werken zijn een veer, een pal, een klem, een plankje nodig die precies op de juiste wijze ten opzichte van elkaar zijn aangebracht om te functioneren. Zo’n structuur kan niet in kleine stapjes zijn ontstaan. Want als een onderdeel nog ontbreekt, werkt het niet. En als iets niet werkt, dan verlies je het. Het is net als met je hersens: use it or lose it. Halve structuren die niet werken zijn ballast en worden geskipt. 10% structuren ook en 99% structuren ook. Kortom er is geen weg voor een evoluerend wezen om naar een te functioneren complexe structuur te komen. Dit concept staat als een huis. Wetenschappers die de evolutietheorie aanhangen kunnen wel veel voorbeelden geven van hoe complexe structuren veranderen (het plankje wordt wat gladder, of zo) maar geen voorbeelden van hoe complex werkende structuren ontstaan. Dit hangt samen met het gegeven dat de biologie bol staat van informatie en voor het ontstaan van informatie is een intelligente oorzaak nodig. Maar dat is weer een heel ander verhaal.

ID stelt niets meer dan dat, het stelt niet dat er dus een bovennatuurlijke Schepper moet zijn. Het stelt niet dat die Schepper de God van de christenen moet zijn. De ID beweging is in de VS groot maar in Nederland niet. Ze ontmoet nogal wat weerstand vanuit evolutionistisch gedachtengoed met heuse rechterlijke uitspraken. Dan worden er argumenten tegen in gebracht maar die argumenten snijden geen hout. Eigenlijk zien we dat het evolutiedenken zo is ingekankerd in ons denksysteem, dat we ons niets anders meer kunnen voorstellen als we geen belijdend christen zijn. En ook belijdende christenen worden sterk met evolutiedenken gezuurdesemd. Dit is triest want het gaat tegen Gods Woord in en het gaat tegen de waarnemingen van de wetenschap in.

Argumenten zijn bijvoorbeeld, dat de muizenval van Behe helemaal niet onherleidbaar complex is. Dat argument faalt want men verzint wel wat maar kan geen werkende opeenvolging van muizenvallen maken leidend tot het standaardmodel. Of men stelt dat het voorbeeld van de muizenval te weinig lijkt op levende wezens, want die planten zich voort. Dat argument faalt want het gaat er helemaal niet over of een muizenval zichzelf voortplant maar of een dergelijke structuur door geleidelijke modificatie tot stand kan komen. Of men stelt dat onderdelen van een dergelijke structuur deel uit kunnen maken van een andere structuur en dan gerekruteerd worden voor de betreffende structuur. Dit helpt voor de evolutietheorie iets. Inderdaad kunnen bepaalde onderdelen deel uitmaken van verschillende structuren, maar het merendeel van de complexiteit blijft dan nog onverklaard en de kans dat door toeval rekruteren leidt tot iets moois is minuscuul klein. Of men stelt dat we het hebben over ontstellend veel tijd (miljard jaar) en in zoveel tijd wordt dat wat onwaarschijnlijk is waarschijnlijk en wat waarschijnlijk is onvermijdelijk. Eigenlijk gelooft men dan dat alles mogelijk is, en niets te wonderlijk, maar dan zonder Schepper. Hier stelt men feitelijk wetenschap buiten werking. Of men stelt dat ID geen werkzaam concept voor wetenschap oplevert. Dit is onjuist. ID wordt wel degelijk toegepast, al was het maar doordat bijna alle biologen zinniger onderwerpen voor onderzoek kiezen dan te proberen onherleidbaar complexe systemen door evolutie te verklaren. Men weet dat het mission impossible is. Ook zien we dat het principe van onherleidbare complexiteit wordt gebruikt bij het ontwerpen van geneesmiddelen. Evolutionisten die christen zijn (theïstisch evolutionisten) willen nog wel eens toegeven dat het ontstaan van onherleidbare systemen nog (let op het woordje nog) onverklaarbaar is. Maar het finale argument dat men toch vindt dat we moet aannemen dat de evolutietheorie waar is, is omdat men in wetenschap niet mag rekenen met God. Veelal gelooft men wel in wonderen zoals het volkomen fris en gezond opstaan van het 3 dagen ontbindende lijk van Lazarus, maar niet dat het zo kan zijn dat God verschillende levensvormen heeft geschapen. Want dan is het geen wetenschap meer. Kennelijk mag men dan wel een geloofsuitspraak doen over een gebeurtenis in het Nieuwe Testament en niet over één uit het Oude Testament. Jezus heeft aangetoond dat Hij leven kan opwekken. Er is voor een christen dan geen rationele of geloofsbelemmering om aan te nemen dat Hij dat ook op een bovennatuurlijke manier in de schepping gedaan heeft. Als christen hoeven we alleen maar aan de zijlijn meewarig toe te kijken hoe sommige wetenschappers (de meesten doen zinniger werk) moeite doen om een natuurlijk ontstaan van complexe biologische structuren aannemelijk te maken. Het lukt nog maar niet om de Schepper buiten spel te zetten. En uiteindelijk zal blijken dat Hij het hele spel bepaalt.

Een heel goede website op dit terrein is evolutionnews.org. Bij Logos instituut en Fundamentum zijn, naast eenvoudige artikelen ook artikelen op niveau te vinden.

Dit artikel is oorspronkelijk voor een studentenvereniging geschreven. Met dank aan de auteur mochten we dit artikel ook hier plaatsen.