Home » Artikelen geplaatst door Bart van den Dikkenberg

Auteursarchief: Bart van den Dikkenberg

‘In onze benadering zit een fors verschil’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn slotbrief aan bioloog én wetenschapsjournalist

Beste René,

Ik herken me in jouw ervaring dat het lastig is om in kort bestek zo’n complex onderwerp grondig uit te benen. Ik loop jouw brief op volgorde door, en zal daarop waar nodig reageren.

Je begint met de terechte conclusie dat geen enkel wetenschappelijk argument mijn standpunt zal kunnen veranderen als het gaat over de schepping zoals die is beschreven in Genesis 1 en 2. In mijn vorige brief heb ik aangegeven dat de (methodologisch naturalistische) wetenschap geen zinvolle uitspraken kan doen over een wonder. Simpelweg omdat wonderen buiten het wetenschappelijke onderzoeksterrein vallen. Jouw reactie is vervolgens dat forensische wetenschap uit allerlei feiten kan komen tot ‘wettig en overtuigend bewijs’. Inderdaad. Zelfs tot de rechtbank toe wordt het aanvaard als bewijs.

Maar het gaat bij de schepping over een wonder, en dat verandert de zaak compleet. Ik neem een ander wonder als illustratie. De Heere Jezus heeft als eerste wonder in Kana water in wijn veranderd. Stel, je zou die wijn methodologisch naturalistisch via de forensische wetenschap onderzoeken met alle moderne apparatuur die daarvoor beschikbaar is. Dan zou de uitkomst luiden: uitstekende rode wijn, heeft wellicht vijf jaar gerijpt in eikenhouten vaten. Het alcoholgehalte is 12 procent, dat betekent dat het suikergehalte van de druiven vrij hoog moet zijn geweest. Naturalistisch gezien kloppen de feiten met de conclusie dat het een uitstekende wijn was (Joh. 2:10).

Maar deze wijn is niet gemaakt uit zoete druiven, heeft geen vijf jaar gerijpt in eikenhouten vaten, enzovoort. Hier is een wonder gebeurd: water is in een ogenblik in wijn veranderd. Daarom kloppen de conclusies van het naturalistische onderzoek niet.

Volgens mij gaat de (methodologisch) naturalistische wetenschap buiten zijn boekje wanneer ze een goddelijk wonder wil onderzoeken. Want ze veronderstelt dan immers (tegen het getuigenis van Gods Woord) vooraf dat er geen goddelijk scheppingswonder heeft plaatsgehad: God speelt immers geen rol bij het naturalistische onderzoek. Dan is de uitkomst ook naturalistisch, en zal een goddelijk scheppingswonder evenmin worden (h)erkend. Daarom kun je in je laatste brief stellen: ‘Wat overeind blijft is dat de feiten uit de wetenschap niet passen bij een scenario waarin het leven op aarde in zes dagen is geschapen.’ Mijn kanttekening hierbij: de feiten spreken een zesdaagse schepping niet tegen; de naturalistische conclusies van de wetenschap wel.

Vervolgens de ‘schatkamers van de hagel’ die in Job worden genoemd. Ik noemde Job een poëtisch Bijbelboek. Dat is volgens mij niet omstreden. Tegelijk neem ik het spreken van God in Genesis 1-3 zeer letterlijk, maar doe ik dat volgens jou niet in Job. Dat valt nog te bezien.

Ik neem het Bijbelboek Job, met veel gereformeerde theologen, als een historisch boek. Job heeft werkelijk geleefd, en wat hij heeft meegemaakt, is werkelijk gebeurd (Jak. 5:11). Tegelijk is de tekst poëtisch van aard. De kanttekeningen van de Statenvertaling zeggen het zo bij Job 38:22: ‘God spreekt bij gelijkenis, om te tonen Zijn grote macht, waardoor Hij, als het Hem belieft, grote overvloed van sneeuw en hagel kan voortbrengen, alsof Hij grote schatkameren gereed had, waarin Hij de sneeuw en den hagel, tegen dat Hij ze gebruiken wilde, weggesloten had.

Nu terug naar Genesis 1. Hoewel de scheppingsgebeurtenissen beknopt in verheven taal zijn opgeschreven, (noem het desnoods poëzie) is het Bijbelhoofdstuk niet minder historisch dan de geschiedenis van Abraham, Izak en Jakob, zoals ik in mijn vorige brief probeerde uit te leggen. Dat volgt ook uit andere gedeelten in de Bijbel, zoals Genesis 2:2; Exodus 20:11; Exodus 31:17; Hebreeën 4:4.

Wat betreft de vallende sterren in Openbaring, stel je dat ik die niet letterlijk neem. Dat klopt. Openbaring is eschatologisch van aard. Het beschrijft toekomstige gebeurtenissen in beelden en visioenen. In die zin zit er wel een historische kern in het Bijbelboek. Anderzijds grijpt Openbaring voor de toekomst van Gods kinderen nadrukkelijk terug op Genesis en de volmaakt geschapen toestand in het paradijs (Opnb. 2:7; vgl. Luk. 23:43 en 2 Kor. 12:4). Dat is juist een Bijbelse aanwijzing om de ‘zeer goede’ schepping als letterlijk gebeurde historie te lezen.

Dan jouw volgende punt; je schreef: ‘Maar ik geloof niet dat de Bijbel een historisch juiste beschrijving van de schepping heeft gegeven, een conclusie die ik trek na afweging van wat er in de Bijbel over is geschreven, hoe theologen en Bijbelwetenschappers daarover denken én wat grote aantallen natuurwetenschappers (inclusief een behoorlijk aantal christenen) over het verleden van onze planeet, de biodiversiteit en onze eigen afstamming hebben ontdekt.’ En je vervolgt: ‘Ik vind het pijnlijk dat je dit platslaat tot de conclusie dat de wetenschap bepaalt hoe ik Genesis 1 lees.

Laat ik beginnen met jouw laatste zin. Het was allerminst mijn bedoeling om jou pijn te doen of de discussie plat te slaan. Maar mijn constatering dat je ‘hiermee je positie duidelijk hebt gemaakt‘, was wel kort door de bocht. Ik heb daarbij heel wat denkstappen overgeslagen. Ik zal proberen mijn gedachtegang onder woorden te brengen.

Dat Genesis vandaag de dag anders wordt gelezen, ligt niet aan de Bijbeltekst. Die is duidelijk en die bestaat al veertig eeuwen. Hoewel er bij allerlei theologen afgelopen eeuwen allerlei opvattingen over de schepping zijn geweest, stemmen ze hierin overeen dat ze bogen voor Gods Woord. Dat werd anders door de Renaissance en met name door de Verlichting, waardoor de menselijke ratio steeds meer boven Gods Woord werd geplaatst. Met het verschijnen van boeken die deep time gingen promoten in de geologie (Hutton, Lyell) en in de biologie (Darwin) kwam dat in een stroomversnelling. Het aloude principe dat het door Gods Geest geïnspireerde Woord van God zichzelf verklaart, ging geleidelijk overboord. Daarvoor kwamen de menselijke ratio en historische Schriftkritiek in de plaats. Tel daarbij op dat de wetenschap steeds verder van de theologie af is komen te staan en steeds naturalistischer werd. En je hebt de situatie van vandaag: schriftkritische theologen die buigen voor de naturalistische wetenschap en wetenschappers die zich niet laten gezeggen door de goddelijke openbaring van historische feiten in Zijn Woord.

Als je Genesis niet leest als historie, komt dat niet door de Bijbel. Want als we Schrift met Schrift vergelijken, zoals de gereformeerde hermeneutiek (leesregel) vanouds de exegese (uitleg) van de Bijbel heeft gestempeld, kun je niet anders dan Genesis als historie lezen. Een invloed van buitenaf bepaalt dus dat we Genesis anders zouden moeten gaan lezen. Dat is de menselijke ratio in combinatie met de hedendaagse wetenschap. Ik breek hier dus geen lans voor een blind geloof in de Bijbel, maar wel voor een onderwerping van ons verstand, onze ratio, aan Gods Woord.

Vervolgens uit je kritiek op hoe ik de wetenschap in mijn boek aan de orde stel in verband met deep time. Ik loop alle drie de punten op volgorde na.

1. Het RATE-onderzoek dat creationistische wetenschappers hebben uitgevoerd om het deep time-dogma te toetsen. Je verwijst naar een artikel van Randy Isaacs waarin hij het onderzoek stap voor stap doorloopt. Het onderzoek zelf is volgens de wetenschappelijke methode uitgevoerd, dus verifieerbaar en herhaalbaar. Dat maakt dat het onderwerp van discussie kan zijn. Uiteindelijk stelt Randy Isaacs twee kritiekpunten aan de orde: versneld radioactief verval en het zogeheten hitteprobleem, waarmee dat gepaard zou zijn gegaan.

Voor versneld radioactief verval levert Eugene Chaffin een fysisch mechanisme. Dat het kán werken, beschrijf in mijn boek aan de hand van een Duits onderzoek. Dan blijft over het hitteprobleem, maar dat is algemeen bekend. Daarvoor hebben creationisten inderdaad nog geen oplossing gevonden, maar ook dat onderzoek gaat door. De koolstof-14-methode laat ik rusten. Die heb ik in mijn boek ook niet besproken, omdat deze niet direct is gelinkt aan deep time.

2. Dan hebben we het probleem van het licht van verre sterren en de lichtsnelheid. Je beschuldigt me ervan de lezer hier op het verkeerde been te zetten. Ik denk dat je hier samen met Matzke een vergissing maakt. De consequentie van het ASC-model Lisle is juist dat hij de eenrichtingssnelheid van licht als onbepaald kán veronderstellen, omdat deze niet te meten is. Het is een van de pilaren waar zijn theorie op rust. Dat Matzke dat ‘disastrous’ noemt, begrijp ik. Het is desastreus voor zijn opvatting over deep time.

Het andere punt dat Matzke in 2014 ‘disastrous’ noemt, is achterhaald sinds de publicatie van Lisle’s boek The Physics of Einstein (2018), pagina 253-272, waarin hij ingaat op de bedenkingen (objections) van onder meer Matzke tegen zijn ASC-benadering.

3. Komen we ten slotte bij jouw derde punt: mijn kritiek op gemeenschappelijke afstamming. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat je hier doet aan cherry-picking. Want in mijn boek bespreek ik veel sterkere argumenten tegen gemeenschappelijke afstamming dan je in je brief aanhaalt.

Maar goed, je haalt Woese en zijn afstammingslijnen aan. Je schrijft: ‘Jij vult dit aan met ‘Anders gezegd: er zijn geen eenduidige evolutionaire afstammingslijnen te trekken’. Het klopt dat ik dit geschreven heb. Ik constateer dat ik hier een woord ben vergeten: er zijn geen eenduidige evolutionaire afstammingslijnen uit te trekken. Ik spits deze zin toe op Woeses afstamminglijnen. Vervolgens ga ik er verder in op de afstammingslijnen. Dan blijkt dat er grote problemen zijn bij maken van eenduidige afstamminglijnen, hoewel je dat in je brief probeert te ontkennen. Ik citeer maar even uit mijn boek wat Richard Buggs, evolutiebioloog aan de Queen Mary University in zijn inaugurele rede zei, namelijk dat ‘iemands conclusie ten aanzien van levensbomen sterk afhankelijk is van iemands persoonlijke overtuiging. Geen enkele levensboom laat zich onomstotelijk bewijzen’.

Voor de andere zaken die je noemt, bijvoorbeeld Lynn Margulis en haar symbiosetheorie, de voorouders van de soorten in het Cambrium en dat je Pakicetus ziet als een voorouder van de walvis, geldt stuk voor stuk dat je er alleen in kunt geloven wanneer je de gemeenschappelijke afstamming van de soorten als vooronderstelling hanteert. En dat doe ik niet.

Ik ga met onderbouwing uit de literatuur in op de onmogelijkheid van Lynn Margulis’ endosymbiosetheorie. Ik vroeg me af: Waarom laat je uit je brief weg dat evolutionair bioloog Eugene Koonin gefundeerde kritiek op haar theorie heeft, zoals ik in mijn boek schreef? Zet je dan in je brief de lezers niet op het verkeerde been?

Over het de relatie Precambrium en Cambrium kan ik je verwijzen naar The Comprehensive Guide to Science and Faith (2021), hoofdstuk 31: Does the Fossil Record Demonstrate Darwinian Evolution? van dr. Günter Bechly. Zijn conclusie is: nee.

Dat ten slotte Pakicetus een hoefdier is geweest, blijkt niet uit mijn literatuur. ‘It was a wolf-like animal’. Maar dat maakt verder voor mijn gedachtegang niet uit. Ik geloof op grond van Genesis 1 dat walvissen (vijfde dag) en landdieren (zesde dag) zijn geschapen naar hun aard.

Jammer vind ik dat je deze brief afsluit met een insinuatie die je verder niet onderbouwt: ‘Maar de manier waarop je deze voorbeelden gebruikt is, het spijt mij dit te moeten zeggen, veelal niet correct.’ Zo’n beschuldiging kun je beter achterwege laten of deze grondig onderbouwen.

Wat mij betreft had je hoofdstuk 23 eruit gelicht. Daarin beschrijf ik:

  1. Dat de genetica en de chemie falen om de oorsprong van de genetische code te verklaren;
  2. Dat de moleculaire biologie faalt om een evolutionair mechanisme te leveren voor universele gemeenschappelijke afstamming;
  3. Dat de evolutiebiologie faalt in het geven van gedetailleerde evolutionaire verklaringen voor de oorsprong van complexe biochemische kenmerken of de oorsprong van nieuwe functionele biologische informatie;
  4. Dat de ontwikkelingsbiologie faalt om de feiten in overeenstemming te brengen met de verwachtingen van universele gemeenschappelijke afstamming;
  5. Dat het fossielenarchief faalt in het ondersteunen van het darwinistische evolutiemodel.

Dan was onze briefwisseling vast nog wat spannender geweest.

Ik kom tot een afronding. Ik heb het gewaardeerd dat je met me van gedachten wilde wisselen over mijn boek. Ook dat je pogingen hebt gedaan om er gaten in te schieten. Die zetten mij ook weer aan het denken. ‘IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten’, zei de Spreukendichter (Spr. 27:17).

Ik heb het jammer gevonden dat je mijn Bijbelse argumenten nauwelijks aan de orde stelt in je brieven, maar dat je vrijwel uitsluitend bent ingegaan op wetenschappelijke argumenten. Ik heb dat ervaren als een eenzijdigheid in onze briefwisseling.
Ik heb vooral gemerkt dat er in onze benadering van het onderwerp schepping-evolutie een fors verschil zit. Ik benader het vanuit de theologie met een aantal wetenschappelijke noten; jij vanuit de wetenschap met een enkele theologische noot.

Toch blijf ik zitten met een vraag, die je ik aan je meegeef ter overdenking: hoe kun je het scheppingswonder uit Genesis 1 terzijde schuiven en dat lezen vanuit een evolutionair gezichtspunt, terwijl je het wonder van Christus’ opstanding wel aanvaardt; hoewel de naturalistische wetenschap beide niet kan verifiëren of falsifiëren? Hoe maak je onderscheid om wel in het ene en niet in het andere wonder te geloven? Dat botst met mijn gevoel van logica.

Tenslotte. Ik waardeer het dat we op de stof kritisch konden ingaan, maar dat de toon van de brieven goed is gebleven. Dat we hier ten dele kennen, onderschrijf ik van harte. Ik heb veel van je geleerd, en hopelijk heb je de briefwisseling niet ervaren als een verkettering van jouw mening. Waar we elkaar de hand kunnen reiken, moeten we dat ook zeker doen.

Gode bevolen!

Bart

Noot van de redactie: De slotbrief van dr. René Fransen is op de website van CVandaag (hier) te vinden. Het overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

‘Scheppingswonder is niet te verklaren’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn tweede brief aan bioloog én wetenschapsjournalist

De James Webb Space Telescope levert mooie plaatjes. Ze zijn echter minder rooskleurig voor het naturalistische paradigma dan dr. René Fransen in zijn brief aangeeft. Foto: Een beeld van het dwergsterrenstelsel NGC 4449 (ook wel Caldwell 21 genoemd). Bron: NASA.

Beste René,

Dank voor je reactie. Je constateert dat wij verschillen van mening over de reikwijdte van de wetenschap en het gezag van de Bijbel. Ik denk dat je dat juist ziet en dat dit ook bepaalt hoe wij tegen de zaken aankijken. Ik ga stap voor stap door jouw brief heen en zal waar nodig aangegeven wat mijn positie is, want ik heb de indruk dat die voor jou nu nog niet geheel duidelijk is.

Allereerst wil ik opmerken dat ik geen creationist ben. Maar ik geloof, zoals velen met mij nu en in de voorbije eeuwen, dat de Bijbel Gods geïnspireerde, onfeilbare Woord is. Een creationist is in mijn optiek een wetenschapper die wetenschap bedrijft met de wetenschappelijke methode en met de Bijbel als uitgangspunt en ijkpunt. Wat mij betreft is creationistische wetenschap mensenwerk, en dus even feilbaar als de gangbare, seculiere wetenschap.

Als het gaat over de schepping is een kerntekst Hebr. 11:3 (SV): ‘Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden.’ In het kort: God heeft alles wat wij zien geschapen uit niet door Zijn Woord. Enerzijds is dat een krachtig, scheppend spreken geweest (Ps. 33:9); anderzijds moeten we ook denken aan God de Zoon als het ongeschapen Woord van God (Joh. 1:1, vgl. Ps. 33:6). We lezen dat ook geregeld terug in Genesis 1: ‘En God zeide … en er was.’

In mijn boek ga ik uitgebreid in op het genre van Genesis. Ik laat verschillende theologen aan het woord, ook hedendaagse, die duidelijk aangeven dat uit de structuur van Genesis blijkt dat Genesis 1-50 één doorlopende geschiedenis is. Zij wijzen onder meer op het woord ‘tôledôth’ waardoor het Bijbelboek in twaalf afgepaste delen is verdeeld. Hoewel ze Genesis 1 ‘verheven proza’ noemen, is er volgens hen alle reden om aan te nemen dat hier sprake is van historie, dus waargebeurde geschiedenis in tijd en plaats. De enige reden om het anders te lezen, is wanneer iemand hiervoor een externe motivatie heeft, zoals bijvoorbeeld geloof in theïstische evolutie. Uit de Bijbeltekst zelf volgt dat niet.

Je schrijft: ‘Is het mogelijk dat hier iets wat voor de oude Israëlieten een volledig raadsel zou zijn verteld is in een taal en denkkader dat bij hen past?

Interessante vraag. Hier kom je op het terrein van de accomodatieleer: dat God Zich in Zijn neerbuigende goedheid heeft aangepast aan het beperkte verstand van de mens. Met Calvijn geloof ik dat God zijn woorden en werken heeft aangepast aan het bevattingsvermogen van de mens. Dit beschrijf ik uitgebreid in hoofdstuk 43. Maar dat betekent niet dat God de mensen destijds een leugen op de mouw heeft gespeld; dat Hij wel zegt: ‘Ik heb alles geschapen in zes dagen’ (Gen. 1; Ex. 20:11), maar dat Hij alles werkelijk in miljarden jaren heeft gemaakt. Dit beweren theïstisch evolutionisten Kenton Sparks, Nicholas Wolterstorff en Alistair McGrath. Maar dat zou God tot een leugenaar maken en dat kan onmogelijk waar zijn (zie o.m. Deut. 32:4; Jer. 10:10; Joh. 14:6). Kortom, ik zie geen enkele aanleiding om Genesis 1 anders te lezen dan ik in de vorige brief heb verwoord: dus als een schepping in zes dagen.

Je schrijft verder: ‘Maar als zo iemand vervolgens beweert dat de wetenschap deze stellingname [van een zesdaagse schepping] bevestigt, dan zal ik daar commentaar op leveren.

Uiteraard, dat doe ik ook. De schepping in zes dagen is een wonder, en een wonder laat zich nu eenmaal niet methodologisch naturalistisch bevestigen of ontkrachten. Ik heb de wetenschap daarvoor dus ook niet nodig.

Ik verbaasde me daarom eerlijk gezegd over jouw stelling: ‘De bewijzen voor een jonge aarde en de bewijzen tegen evolutie die worden aangedragen vanuit het ‘wetenschappelijk jonge aarde creationisme’ zijn doorgaans zeer slecht onderbouwd. Je verwijst er regelmatig naar in je boek, maar ik kan daar niet in meegaan.

Ik vroeg me af: waar doel je op? In slechts één hoofdstuk, om precies te zijn hoofdstuk 9, noem ik enkele creationistische theorieën en onderzoeken ten aanzien van de veronderstelde enorme ouderdom van het heelal en de aarde. Verder gebruik ik onderzoeksresultaten die zijn verschenen in de gangbare literatuur. Misschien kun je deze stelling wat nader verklaren?

Verder ga je in op de vraag ‘wat de reikwijdte van wetenschap is en welke kenbron voor mij bepaalt hoe ons universum, het leven en de biodiversiteit tot stand zijn gekomen: de wetenschap of de Bijbel?

Dank daarvoor. Even een opmerking vooraf: je stelt in dit laatste deel van je brief allerlei creationistische theorieën aan de orde, die ik voorbij ga, ten eerste omdat ik ze in mijn boek niet noem, en in de tweede plaats omdat ze voor mijn betoog niet van belang zijn.

Ik citeer even een iets langer stuk om helder te maken waar ik nu op in wil gaan: ‘Interessant genoeg geef jij de wetenschap voorrang als het gaat om de vraag hoe God het gras doet groeien. God is dan een ‘eerste oorzaak’. Ik denk dat je een vergelijkbare redenering zou kunnen gebruiken als het gaat om hóe ‘de aarde’ planten en dieren voortbracht, en hoe het stof werd gebruikt om de mens, Adam, te maken. En ja, dat zeg ik op grond van de wetenschap, maar in dialoog met de Schrift, net zoals jij dat doet voor het groeiende gras, op de aarde vallende sterren en schatkamers van de hagel.

Ik zal proberen een ander eerst te ontrafelen. Groeiend gras lijkt mij van een andere orde dan ‘vallende sterren’ en de ‘schatkamers van de hagel’. De laatste twee zijn beeldspraak, en ik weet niet waar ik die heb genoemd: volgens mij niet in mijn boek en niet in mijn brief. Dus waar dit vandaan komt, weet ik niet.

Afijn, als ik jou goed begrijp laat God volgens jou gras groeien, zoals Hij het ook heeft geschapen: door natuurwetten en natuurlijke processen. Het gaat er volgens jou om hóe ‘de aarde’ planten en dieren voortbracht, en hoe het stof werd gebruikt om de mens, Adam, te maken. En daar komt dan de wetenschap bij om de hoek kijken.

In deze redenering vermeng je volgens mij twee dingen: Schepping en voorzienigheid. Je kunt er in mijn boek hoofdstuk 29 op naslaan, dat hier gedetailleerd op ingaat. Ik volg daarvan nu even de hoofdlijn. Namelijk: scheppen gaat over ‘worden’; voorzienigheid gaat over het ‘zijn’ en ‘blijven’ van het geschapene door Gods onderhouding, medewerking en regering. Van Genderen en Velema schrijven in hun dogmatiek: ‘We mogen de schepping niet laten opgaan in onderhouding en regering.’

Schepping en voorzienigheid ‘zijn in de Schrift zo wezenlijk onderscheiden, dat ze als arbeid en rust tegenover elkaar kunnen worden geplaatst’, schrijft Bavinck in zijn dogmatiek. Hij vervolgt dat vanaf de schepping ‘terstond en onmiddellijk’ de voorzienigheid begint. Dus de manier waarop God als eerste Oorzaak heeft geschapen – door een krachtdadig spreken – is een andere dan hoe Hij Zijn schepping in stand houdt, namelijk door tweede oorzaken – zoals door natuurwetten en de natuurlijke processen die de wetenschap bestudeert.

Feitelijk gaat de wetenschap dus buiten zijn boekje als zij de oorsprong van de dingen wil onderzoeken. De oorsprong is immers gebeurt door een goddelijk wonder. In mijn optiek kan de wetenschap dus helemaal niets zinvols zeggen over de oorsprong der dingen, omdat zij dan een goddelijk wonder wil verklaren. De wetenschap is gebonden aan het onderzoeken van de tweede oorzaken die God gebruikt in Zijn voorzienigheid.

De schepping eindigt volgens Genesis 1 en 2 na zes dagen met een rustdag; na de zesde dag is er geen bijzonder scheppingswerk van God meer gevolgd. De theïstisch-evolutionistische voorstelling suggereert echter dat het scheppingswerk van God door evolutie nog steeds doorgaat; anders gezegd: God heeft nog nooit gerust van Zijn scheppingshandelingen. Het ‘scheppende’ evolutieproces is immers nog niet tot een einde gekomen. Dat weerspreekt Genesis 2: 1-3 en het vierde gebod.

Je gaat vervolgens in op het door mij gemaakte onderscheid tussen empirische en historische wetenschap. Als je de laatste liever forensische wetenschap noemt, heb ik daar geen bezwaar tegen.

Wat mij betreft, is dit onderscheid geen creationistische frame, maar een aanduiding van het verschil in onderzoeksmethode. Natuurlijk kun je hierbij natuurwetenschappelijke instrumenten etc. gebruiken. Hoe wetenschap werkt, weet ik uit mijn tijd in Wageningen. Ik denk niet dat onze meningen daarover uiteen lopen.

Waar mijns inziens de schoen wringt is dat je de uitkomsten van je metingen, noem het feiten, zult moeten interpreteren in een bepaald denkkader of vanuit bepaalde vooronderstellingen. Daar ga ik uitgebreid op in in hoofdstuk 8 van mijn boek.

Het gebruikte denkkader is van belang bij vrijwel alle voorbeelden die je aanhaalt. Bijvoorbeeld: ‘Soorten komen niet uit de lucht vallen, ze passen in een groot (maar soms incompleet) schema. En je ziet dat bij totaal verschillende soorten een zelfde type aanpassing ontstaat, zoals de torpedo-vorm voor vissen en zeezoogdieren, of het antivries dat dieren die leven rond de beide polen aanmaken. Wanneer we naar het DNA van mensen en niet-menselijke primaten kijken dan blijkt de onderlinge verwantschap op basis van genen maar ook op basis van DNA buiten de genen goed overeen te komen. Dit zijn feiten, geen aannames.

Dat klopt, maar als je ze gaat interpreteren concludeer je hieruit vanuit een evolutionair denkkader een evolutionaire verwantschap. Vanuit een Bijbels denkkader zou een creationist tot andere conclusie komen, bijvoorbeeld een gemeenschappelijk bouwplan, of adaptatie van genetisch rijk geschapen soorten aan een polaire omgeving, enzovoort.

Je schrijft ook: ‘Metingen op aarde komen goed overeen met metingen van kosmische leeftijden (sterren, sterrenhopen enzovoorts).’ Dat is aantoonbaar onjuist. De James Webb-telescoop ontdekte onverwacht zogeheten zware, grote sterrenstelsel uiterst ver weg.1 De snelheden waarmee de sterren en sterrenstelsels bewegen varieert ook onverwacht veel.2 Zelfs de ster- en planeetvormingshypotheses staan op zijn kop. En dat is verklaarbaar: wij moeten het doen met waarnemingen aan sterren in het hier en nu. Vanuit de lambda-CDM bigbangkosmologie redeneren astronomen naar een naturalistische theorie van sterrengeboorten en planeetvorming. Maar geen enkel feit weerspreekt dat de sterren op de vierde dag zijn geschapen en nu onderworpen zijn aan de gevolgen van de zondeval.

Je schrijft: ‘Wetenschap werkt, maar moet altijd kritisch worden bevraagd.’ Nou, hierin kunnen we elkaar denk ik goed vinden. Maar als het gaat om de oorsprongsvraag, zou de wetenschap zoals gezegd eigenlijk een goddelijk scheppingswonder moeten verklaren. En dat kan de methodisch naturalistische wetenschap per definitie niet.

Ik ben ook niet overtuigd van de evolutionaire wetmatigheden die je noemde. Deze ‘wetmatigheden’ zijn immers niet universeel zoals de wetten van Newton en Einstein? Ze zijn er voor hun waarde immers afhankelijk van of je denkkader is gekleurd door de vooronderstelling van de universele gemeenschappelijke afstamming van de soorten?

Verder ga je in op mijn slotvraag: ‘Maar wat is nu mijn belangrijkste kenbron? (…) Maar ik geloof niet dat de Bijbel een historisch juiste beschrijving van de schepping heeft gegeven, een conclusie die ik trek na afweging van wat er in de Bijbel over is geschreven, hoe theologen en Bijbelwetenschappers daarover denken én wat grote aantallen natuurwetenschappers (inclusief een behoorlijk aantal christenen) over het verleden van onze planeet, de biodiversiteit en onze eigen afstamming hebben ontdekt.

Inderdaad heb je hiermee je positie duidelijk gemaakt. Uiteindelijk bepaalt de wetenschap dus hoe je Genesis 1 leest. Je zult het mij niet kwalijk nemen dat ik voor mij een andere conclusie trek in het spoor van andere theologen dan die jij volgt. Om een hedendaagse te noemen: Jakob van Bruggen schrijft in zijn boek Het kompas van het christendom op pagina 78: ‘Er staat heel wat in de Bijbel, waarvan we niet zeggen dat het de kern of hoofdbedoeling vormt, maar dat er wel in meekomt en ook waar is.’ De Kamper theoloog stelt met een beroep op het gezag van de Bijbel dat Gods Woord altijd het laatste woord heeft. ‘Een wetenschap die in strijd komt met de Bijbelse gegevens blijkt fout of voor correctie vatbaar te zijn.

Nu jouw slotvraag: ‘Wel ben ik benieuwd wat jij nu precies overtuigend vindt aan de resultaten van ‘creation science’. Je noemt allerlei voorbeelden in je boek, maar zowat ieder ‘bewijs’ voor een jonge aarde of de onmogelijkheid van evolutie dat je noemt is al vele malen ontkracht. Het voldoet echt niet als wetenschap.

Ik heb al aangegeven dat ik de wetenschap, of die creationistisch is of niet, niet nodig heb om mijn positie te bepalen ten aanzien van de historiciteit in tijd en plaats van Genesis 1-11. Daarvoor heb ik genoeg aan het Schrift met Schrift vergelijken, waarbij andere Bijbelgedeelten de juiste uitleg van Genesis 1-11 geven, zoals de Heilige Geest Die Zelf heeft bedoelt.

Daarnaast zou ik graag willen weten welke voorbeelden ik in mijn boek heb genoemd, die inmiddels door de wetenschap zijn ontkracht. Je verzoek is me nu te algemeen. Kun je de voorbeelden die je op het oog hebt voor me op een rijtje zetten, want ik weet werkelijk niet welke je bedoelt. Te meer, omdat ik juist in het algemeen naar de gangbare wetenschappelijke literatuur verwijs. Dan kunnen we daar in onze laatste brieven wellicht op ingaan.

Gode bevolen,

Bart

Noot van de redactie: De tweede brief van dr. René Fransen is op de website van CVandaag (hier) te vinden. Het overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

‘De Bijbel leert klip en klaar dat God alles in zes dagen heeft geschapen’ – Wetenschapsjournalist schrijft zijn eerste brief aan bioloog én wetenschapsjournalist

“Als de Schrift stelt dat God het gras doet groeien, hoeft niemand daarom de ‘fotosynthese-hypothese’ te verwerpen. Dat is de manier die God (als eerste Oorzaak) aan het gras heeft gegeven om te groeien (als tweede oorzaak).” Bron: Pixabay.

Beste René,

Ik waardeer het dat je op de uitnodiging van Cvandaag wilt ingaan. We kennen elkaar al wat langer. We weten ook dat we op dit punt met elkaar van mening verschillen. Overtuigen van mijn standpunt kan ik jou niet, en dat is ook niet mijn doel. Het is volgens mij al winst wanneer we van elkaar begrijpen waarom we denken zoals we denken.

Om even wat achtergrond van mezelf te schetsen: ik ben geboren in een gezin dat aangesloten is bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN). Ik ben dat ook mijn hele leven geweest. Op het vwo, destijds Voetius SG, nu Calvijn College in Goes, heb ik tijdens maatschappijleer en biologie wat mogen snuffelen aan de evolutietheorie. Tijdens mijn opleiding ecotoxicologie aan de Wageningen Universiteit kwam ik voor het eerst in aanraking met de theorie, zoals die mij daar als wetenschap werd aangeboden. Ik kon die niet combineren met mijn gereformeerde achtergrond, maar leerde haar wel als wetenschappelijke theorie en liet de levensbeschouwelijke controverse toen rusten.

Anders werd het toen ik bij het Reformatorisch Dagblad ging werken in 2008. Ik viel toen met mijn neus in de boter: in 2009 was het immers het jaar van de roemruchte wetenschapper Charles Darwin. Ik mocht dat mee helpen voorbereiden. Ik stond daar toen vrij naïef in, en heb in mijn onbezonnenheid stelligheden opgeschreven die ik nu niet meer zo voor mijn rekening zou willen nemen. Maar mijn grondhouding is al die jaren door dezelfde gebleven: Het door God de Heilige Geest geïnspireerde Woord is onveranderlijk waar en staat boven alles, en de evolutietheorie is een product van hersenen van gevallen mensen met een verduisterd verstand (Rom. 1:21; Ef. 4:18). Deze visie heeft zich de afgelopen jaren uiteraard verdiept en genuanceerd.

Zo wijs ik niet alle vormen van evolutie af. Met adaptatie en soortvorming die empirisch-wetenschappelijk zijn aangetoond, heb ik geen enkele moeite. Dat spreekt de Bijbel ook niet tegen. God schiep immers alle dieren naar zijn/haar aard (Gen. 1). Dat er daarna adaptatie en soortvorming heeft plaatsgehad, is zeer aannemelijk. Maar universele gemeenschappelijke afstamming van soorten vindt geen grond in de Bijbel. En ook wetenschappelijk gezien zijn de bewijzen hiervoor zwak en hypothetisch; zie mijn boek. Die moeten we dus afwijzen.

Je schrijft: ”In een schema stel je dat het alleen toegestaan is ‘Schrift met Schrift’ te vergelijken. De ‘Bijbels-gereformeerde theologie’ die hierdoor ontstaat reikt kaders aan voor de natuurwetenschap, terwijl de wetenschap haar hypothesen moet toetsen aan de theologie. Hier zie ik een probleem.

Ik ook. Er loopt in de bovenstaande aanhaling van alles door elkaar. Het schema waar je op doelt, geeft de manier van denken aan in de vroegmoderne wetenschap van de zeventiende eeuw. Veel hedendaagse creationisten gebruiken deze manier van denken nog steeds.

Natuurlijk kun je in zo’n schema niet alles kwijt. Elders in het boek leg ik daarom ook uit dat ook buiten-Bijbelse gegevens een rol kunnen spelen in het verstaan van de Schrift. Maar zoals de Utrechtse theoloog Petrus van Mastricht stelt: ‘Op zo’n manier echter dat wij die elk aan zijn plaats laten, zodat ze dienstbaar zijn aan en niet heersen over de Schrift.’ En daar zit hem wat mij betreft de kern: Welke kenbron is het meest gezaghebbend: de Bijbel of de wetenschap?

Je schrijft verder: ”Want wat zégt de Schrift nu feitelijk over de natuur? Als de Schrift stelt dat God het gras doet groeien, moet ik dan de ‘fotosynthese-hypothese’ verwerpen die volgens de biologie zorgt voor de groei?

Ook hier lopen zaken door elkaar. De natuur moeten we onderscheiden in de natuur zoals die zich aan ons voordoet, en wat de wetenschap daarover zegt. Daar kun je geen isgelijkteken tussen plaatsen. De Bijbel is geen natuurwetenschappelijk boek, de natuurwetenschap verandert doorlopend. Dus, als de Schrift stelt dat God het gras doet groeien, hoeft niemand daarom de ‘fotosynthese-hypothese’ te verwerpen. Dat is de manier die God (als eerste Oorzaak) aan het gras heeft gegeven om te groeien (als tweede oorzaak). En dat heeft de experimentele wetenschap ontdekt. Ik zie daar geen probleem opdoemen.

Bijzonder vond ik jouw opmerking: ”Daarnaast is Genesis geschreven in een andere tijd en een andere cultuur dan waarin wij leven. (…) In jouw omgang met Genesis zie ik de Verlichting terug, de focus op het ‘hoe’ van de dingen in plaats van het ‘waarom’ ervan.

Uiteraard is Genesis geschreven in een andere cultuur, maar dat doet niets af aan wat er staat en wat ermee wordt bedoeld. Ik citeer hierover in mijn boek uitgebreid Johannes Calvijn (1509-1564), die onmogelijk van Verlichtingsideeën kan worden verdacht. Ook hij gaat in op het ‘hoe’ van de schepping zoals Genesis 1 dat weergeeft. Natuurlijk kunnen wij met ons verstand niet bevatten hoe in één ogenblik hemel en aarde tot stand zijn gekomen. Het staat er met een zinnetje in Genesis 1:1. Het moet een machtig gebeuren zijn geweest. Maar dát het zo is gebeurt, lijdt volgens de Bijbel geen enkele twijfel. Zie bijvoorbeeld ook Exodus 20:11.

Ik denk dan ook dat je hier een element aan de orde hebt gesteld waar de natuurwetenschap botst met de klassiek-gereformeerde Bijbeluitleg. Jij kiest voor de verklaring van het ‘hoe’ voor de wetenschap, ik voor de klassiek-gereformeerde Bijbeluitleg.

Inderdaad heeft Voetius in zijn strijd tegen het cartesianisme in de theologie de vergissing gemaakt om een verouderd wetenschappelijk model in de Bijbel in te lezen, namelijk het geocentrisme van Ptolemeüs (de aarde draait om de zon). Helaas zag hij niet in dat de Bijbel de dingen beschrijft zoals ze zich aan ons voordoen, het zogeheten kijkbeeld. De Bijbel maakt geen keuze tussen geocentrisme en heliocentrisme.

Verder hebben we altijd het genre van de Bijbeltekst in ogenschouw te nemen. Nergens in mijn boek heb ik beweerd dat je de Bijbel altijd en overal letterlijk moet lezen. Ik citeer maar even uit eigen werk, pagina 360: ‘Van woord tot woord heeft de Bijbel autoriteit. De Bijbel moet daarom noodzakelijk ‘historisch-letterlijk’, ‘eenvoudig-historisch’ of ‘grammaticaal-historisch’ worden gelezen: volgens de betekenis die de schrijver bedoelde, terwijl rekening wordt gehouden met alle stijlfiguren en literaire vormen die in de tekst voorkomen’, met de bijbehorende voetnoten met aanhalingen van theologen. Dat betekent dat Job, dat een poëtisch Bijbelboek is, ook zo moet worden gelezen. Ik zie daar evenmin een probleem opdoemen.

Voor wat betreft 1 Korinthe 13:12 ben ik het met je eens dat ons kennen hier altijd onvolkomen is. Ik beweer daarom ook echt niet de waarheid in pacht te hebben. Maar we hoeven niet te verduisteren wat de Bijbel klip en klaar aan ons laat weten; dat is immers de helderheid of duidelijkheid (claritas) van Gods Woord, één van de zogeheten eigenschappen van de Bijbel. Dat heeft niets te maken met hoogmoed: dat is alleen de alleen de Bijbel naspreken, zoals dat de eeuwen voor ons ook is gebeurd.

Ik kan andersom stellen dat het hoogmoed is om te beweren dat de wetenschap de waarheid in pacht heeft. Ik hecht eraan, zoals ik ook in mijn boek heb gedaan, onderscheid te maken tussen nomologische of empirische wetenschap en historische wetenschap. Over de empirische wetenschap gaat onze briefwisseling niet. Daarover zijn we het eens, en is er geen verschil. Wel over de hedendaagse kosmogonie, biogonie en de gemeenschappelijke afstamming van de soorten. Deze gaan over oorsprong, dus over de ontstaansvraag. Het ontstaan van de dingen is in het verleden gebeurd; dat is niet proefondervindelijk te onderzoeken. Het gaat dus om historische wetenschap. En het lastige hiervan is dat deze takken van wetenschap vandaag de dag steunen op een (methodologisch) naturalistische benadering: God speelt geen rol in het ontstaan van de dingen, omdat alles via natuurlijke processen, natuurwetten, tijd en toeval moet zijn gebeurd.

Wanneer je zegt dat God er wel een rol in heeft gespeelt, verlaat je de hedendaagse natuurwetenschap en kom je terecht op het terrein van geloof en levensbeschouwing. Nou, daarin kunnen we elkaar de hand geven.

Maar als je veronderstelt dat gemeenschappelijke afstamming van de soorten een wetenschappelijke waarheid is, moet je ook veronderstellen dat daarin materiële processen (natuurlijke processen, natuurwetten, tijd en toeval) een rol hebben gespeeld. Dan ontkom je er als wetenschapper niet aan om ook (delen van) een evolutionair wereldbeeld over te nemen. Op zijn minst dat alle leven is ontstaan uit een of meer oercellen. De Bijbel leert klip en klaar dat God alles in zes dagen heeft geschapen. Daar zit mijns inziens een fundamenteel verschil, dat zich niet laat wegpoetsen. Dat laat ik in die tabel zien.

Nu kun je het atheïstische evolutiegeloof – de ideologie van het evolutionisme – onderscheiden van de evolutiewetenschap zoals Nancy Murphy en Howard Van Till doen. De evolutiebiologie zou dan ‘de pure wetenschap’ zijn, terwijl de ‘evolutionistische metafysica’ de wetenschappelijke theorie zou gebruiken om een atheïstisch wereldbeeld te verdedigen. Maar dat is mijns inziens geen houdbaar standpunt. Ik citeer maar weer uit eigen werk, pagina 221: ‘Toch is het te gemakkelijk gezegd dat het evolutionistische geloof altijd strikt onderscheiden kan worden van de evolutionaire wetenschap. Theïstisch evolutionisten kunnen niet praktiseren wat ze preken: ze proberen de evolutionaire wetenschap te scheiden van de evolutionistische metafysica, maar refereren daarvoor aan (methodologisch) naturalistische metafysica. Het gezag van de evolutieleer berust immers op het naturalistische geloof in deep time. Daarnaast is er naturalistisch geloof nodig in de universele gemeenschappelijke afstamming van soorten. Het derde dogma is dat leven zich heeft ontwikkeld van eenvoudige naar complexe levensvormen. Dat zijn geen wetenschappelijke feiten, maar naturalistische ‘geloofsartikelen’.’

Daarom kan ik begrijpen dat filosoof J.P. Moreland het theïstisch evolutionisme een moderne vorm van syncretisme noemt: het vermengen van twee wereldbeelden, twee geloven, twee religies. Ik heb dat in mijn boek verder uitgewerkt. Dat betekent niet dat ik beweer dat elke theïstische evolutionist het ontologisch of filosofisch naturalisme van een atheïst onderschrijft. Helemaal niet. Maar ik zie wel een vermenging optreden van naturalistische wetenschap en moderne theologie.

Inderdaad beschrijf ik in hoofdstuk 40 ‘allerlei vitale onderdelen van het christendom die verdwijnen wanneer we Genesis niet langer lezen als historisch’. Je verwijt me dat ik Gijsbert van den Brinks boek ‘En de aarde bracht voort’ niet heb aangehaald. Maar dat is niet terecht. Al die dingen heb ik uitgebreid besproken in de hoofdstukken 24-39. Hoofdstuk 40 is daarvan een samenvatting. Als je deze hoofdstukken doorneemt met hoofdstuk 40 ernaast, begrijp je beter hoe ik tot mijn stellingen kom.

Volgens jou kan ”de wetenschap wel degelijk goed onderbouwde uitspraken doen over het verleden, en is prima in staat de wetmatigheden in de natuurlijke wereld bloot te leggen”. Opnieuw vermeng je twee dingen. Inderdaad is de wetenschap prima in staat de wetmatigheden in de natuurlijke wereld bloot te leggen. We kennen de wetten van Newton, Einstein, enz. Maar evolutionaire wetmatigheden die ten grondslag liggen aan de gemeenschappelijke afstamming van soorten, ben ik nog nooit tegengekomen. Wel beweringen (of noem het hypotheses) over het verleden, die bij nader inzien vaak gestoeld blijken te zijn op onderliggende naturalistische geloofsartikelen, zoals de veronderstelling dat leven zich heeft ontwikkeld van eenvoudig naar complex.

Ik ben blij te lezen dat je de wetenschappelijke kennis niet wilt verabsoluteren, maar dan wil ik je toch een scherpe vraag stellen: welke kenbron bepaalt voor jou vooral hoe ons universum, het leven en de biodiversiteit tot stand zijn gekomen: is dat de wetenschap of is dat de Bijbel?

Ik hoop dat deze briefwisseling ons beiden opscherpt in onze standpunten. Enerzijds: waar liggen voor ons de grenzen van de wetenschap? En anderzijds: hoe gezaghebbend is Gods Woord voor ons?

Ik ben benieuwd naar jouw reactie!

Gode bevolen,

Bart van den Dikkenberg

Noot van de redactie: De eerste brief van dr. René Fransen is op de website van CVandaag (hier) te vinden. Het overzicht van deze briefwisseling is hier te vinden.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.