Home » 2024 » juni (Pagina 3)

Maandelijkse archieven: juni 2024

De ‘Daar-zit-die-niet’ zanger

Veel vogelsoorten hebben het moeilijk in ons land. Zo niet de Cetti’s zanger. Het gaat de soort wel door zachte winters. Vanaf 2005 komt deze eens uiterst zeldzame soort steeds meer voor in ons land, met in 2023 al zo’n 6000 broedparen! Zijn geluid is niet te missen. De luid explosief klinkende zang is onmiskenbaar.

Geweldig hoe deze zangvogel zingend kan knetteren! Is nu bij ons ook regelmatig te horen. Bijvoorbeeld langs de Rijnbandijk tussen Kesteren en Lienden en onderlangs de Grebbeberg. De vogel komt altijd in de buurt van water voor. Is een echte struikzanger. Verkiest dichte vegetaties, daardoor moeilijk te fotograferen. Bijgevoegde foto is dan ook van elders. Op 21 mei liepen een familielid en mijn persoon over de oude zeedijk van polder Arkemheen (niet ver van Putten) vogels te spotten. We noteerden ook de Cetti’s zanger.

De vogel liet zich zelfs vanaf een dorre braamstengel een tijdje bewonderen. Ongekend. Niet voor niets sprak recent op een avond met vogelvrienden een vogelaar van de ‘Daar-zit-die-niet-zanger’. Je hoort zijn zang, je wacht geduldig tot je de vogel te zien krijgt, en ineens hoor je de explosieve klanken iets verder op.

De foto toont een middelgrote, vrij compacte (‘dikke’) bruine zangvogel met korte hals en brede staart (vaak opgewipt, nu niet), opvallend koppatroon met lichte wenkbrauwstreep en twee witte halve maantjes onder en boven het oog. Zijn naam ontleent de vogel aan zijn zang: “(ti) CET-ti CET-ti, CET-ti”. Knap de persoon die dit heeft opgeschreven!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, De ‘Daar-zit-die-niet’ zanger, Het GemeenteNieuws 23 (24): 7.

Dr. Gerdien de Jong positief over lezing gevederde dinosauriërs van dr. Marcus Ross

Evolutiebiologe dr. Gerdien de Jong heeft een website waarop zij creationistisch materiaal bespreekt.1 Recent besprak zij de lezing van dr. Marcus Ross die hij hield op de ISBH-conferentie.2 Dr. De Jong is in haar artikel opvallend positief over de lezing van dr. Ross. Hieronder bespreken we kort haar artikel. Het is goed dat De Jong af en toe een creationistisch artikel bespreekt. Immers, ijzer scherpt ijzer.3

Een artist’s impression van Wulong bohaiensis, de kleuren zijn afgeleid van de gevonden pigmenten melanine. Bron: Wikipedia.

De aanleiding van haar schrijven vormt een artikel van ir. Gert-Jan van Heugten in Weet Magazine 83.4 Achter het officiële artikel over gevederde dinosauriërs, geschreven door Van Heugten, verscheen ook een interview met de hierboven genoemde paleontoloog dr. Marcus Ross. Dr. Gerdien de Jong heeft verder gekeken op YouTube en kwam de hierboven genoemde lezing tegen. Het eerste deel van de lezing noemt De Jong ‘een recht-toe-recht-aan’ paleontologielezing. Volgens de evolutiebiologe zou elke evolutiebioloog hetzelfde vertellen. De Jong ontwaart weinig creationistische informatie. Ross gebruikt in zijn lezing alleen voor het woord ‘derived’, ‘defined’ of ‘diagnosed’. De Jong geeft aan dat dit inhoudelijk op hetzelfde neerkomt, maar dat evolutionair ‘derived’ begrijpelijker is. Ook op het tweede gedeelte heeft De Jong weinig commentaar. De geleerde vindt het bijzonder dat Ross ‘de anatomische basis waarop evolutie gebaseerd is onderschrijft’. Ze vraagt zich af of Ross Archaeopteryx als een vogel ziet of niet. Tenslotte ziet ze, in het tweede deel, dat Ross Onder-Krijt als stratigrafische benaming gebruikt, en niet het naturalistisch gebruikelijke Vroeg-Krijt.

Als het gaat om het derde deel van de video valt De Jong over het woordje ‘geloof’. Volgens haar is het geen geloof ‘dat vogels uit Theropoden evolueerden’, maar is het een ‘voor de hand liggende gevolgtrekking uit ‘birds have similar characteristics of dinosaurs generally and they have more characteristics in common with the group of meat eating dinosaurs than with any of the other groups’.’ De Jong ziet bij 18:45 en 26:55 het eerste ‘creationisme’ voorbij komen als Ross verwijst naar de schepping en de zondvloed. De evolutiebiologe heeft hier verder geen commentaar op. Het vierde deel van de lezing van Ross gaat over de creationistische implicaties van de onderzoeksresultaten. De Jong constateert terecht dat er creationisten zijn die gevederde dinosauriërs verwerpen, omdat dino’s landdieren zijn, geschapen op de zesde dag, terwijl vogels op de vijfde dag zijn geschapen. Ross vindt dat geen geldig argument, want ook vleermuizen bijvoorbeeld zijn zoogdieren en vliegende dieren. Volgens Ross zijn niet alle gevederde dinosauriërs ook vogels, maar moet de conclusie getrokken worden dat er beesten met veren zijn die geen vogel zijn. De Jong vraagt zich af hoe het moet met de slotzinnen van Ross. Zijn sommige dinosauriërs nu wel of niet op de vijfde dag geschapen? Als sommige van deze beesten ook konden vliegen, dan moet dat wel. Maar dat is dan weer in strijd met de eerdere beweringen van Ross. Zelf denk ik dat deze vraag moeilijk te beantwoorden is, omdat wij vanuit deze werkelijkheid door de sluiers van de tijd, de zondvloed en de zondvloed naar de schepping kijken. Daardoor wordt het zeer wazig en onduidelijk welke soorten de Heere exact schiep op de vijfde en de zesde dag.

Dr. De Jong sluit haar artikel af met de constatering dat dr. Ross goede data geeft, geen argumenten tegen ‘evolutie’ heeft en vanuit een ‘vooroordeel’ denkt over geschapen groepen (baramins). Dat lijkt mij een correcte weergave van deze lezing. De Jong heeft gelijk dat polyfylie (en ook monofylie, JvM) vooronderstellingen, uitgangspunten of basisovertuigingen zijn.5 Zowel monofylie als polyfylie volgen niet direct uit de data. Voor monofylie is er te veel discontinuïteit6, voor polyfylie is er te veel onzekerheid welke soorten de Heere precies wanneer heeft geschapen (de Bijbel geeft een globaal kader, dat is niet vreemd want de Genesistekst is niet bedoeld als taxonomisch handboek).

Voetnoten

‘Topoisomerases: Catalysis and Regulation’ – Dr. Joe Deweese sprak opnieuw voor de livestream van Logos Research Associates

Dr. Joe Deweese is de biochemicus en assistent professor aan het Lipscomb University College of Pharmacy. Hij heeft door de tijd heen veel biochemische publicaties in naturalistisch-wetenschappelijke tijdschriften op zijn naam staan. Vorige week was hij te gast in de livestream van Logos Research Associates om daar te spreken over het intelligente ontwerp van moleculaire machines. Dit keer over zijn promotieonderzoek: DNA Topoisomerases.1

Onder de video staat een uitgebreide beschrijving (in het Engels):

“While we often think of DNA as an information storage molecule, it is also a polymer of vast length on a cellular scale. The chromosomes of one human cell stretched to full length and placed end to end would be about 2 meters long. How do our cells keep that polymer from becoming entangled? One major player in this story are the enzymes we know as DNA topoisomerases. In this presentation, Joe Deweese PhD, Professor of Biochemistry at Freed-Hardeman University, will focus on the DNA untangler: topoisomerase II and explore the structure, function, and regulation of these amazing molecular machines.”

Eerder verscheen op deze website een animatievideo over dit onderwerp, gemaakt door ‘Discovery Institute’.

Voetnoten

Gereformeerde leer en slavernij

De gereformeerde theologie van de zeventiende en achttiende eeuw droeg bij aan de conflictueuze en gewelddadige samenleving van die tijd en vormde een legitimatie voor de slavernij. Aldus Ben Ipenburg die promoveert op een onderzoek naar de relatie tussen christelijk geloof en slavernij.

De Noordmonsterkerk of Sint-Pieterskerk te Middelburg. Smijtegelt deed hier intrede als predikant en werd ook begraven in deze kerk. In 1834 werd de kerk gesloopt. Bron: Wikipedia.

In het Reformatorisch Dagblad van 30 mei wordt zijn dissertatie beschreven. Daaruit blijkt dat de promovendus van mening is dat het wreed behandelen van slaven ook met godsdienst te maken had. Ipenburg zoekt in zijn studie naar antwoorden op de vraag hoe het mogelijk was dat het christelijk geloof de slavernij in de tijd van de Republiek niet afkeurde. Hij spreekt van de waarheidsclaim van de gereformeerde theologie. ‘De zelfverzekerdheid de enige en exclusieve christelijke waarheid te vertegenwoordigen gaf ruimte voor de soms ‘genadeloze’ bestrijding van de ‘andersgelovige’ en in bredere zin ‘de ander”. Als specifieke basis voor de slavernij noemt Ipenburg ook de Cham-theorie (Gen. 9:25). De vervloeking van Cham was volgens hem lange tijd een legitimatie voor de slavernij van zwarte mensen. Om zijn standpunt te onderbouwen noemt hij onder andere de predikant J.E.J. Capitein (ca. 1717-1747), die – ondanks dat hij zelf slaaf was geweest – op Bijbelse, rechtskundige en politieke gronden vond dat de slavernij niet strijdig was met de christelijke vrijheid.

Afkeuring

Dat er ook andere geluiden waren, ontkent de promovendus niet. Die waren volgens hem echter ver in de minderheid en incidenteel. Daar is wel het nodige op af te dingen. Niet ontkend kan worden dat iemand als Godefridus Udemans ruimte bood voor de slavernij. Onder bepaalde omstandigheden was die volgens hem toegestaan, maar als slaven christen werden, moesten zij op den duur de vrijheid krijgen. De Coevordense predikant Johannes Picardt stelde dat de slavernij geoorloofd was en beriep zich daarbij op de Cham-theorie. Veel predikanten uit die tijd keerden zich wel tegen de slavernij en wezen die uit principe af. Idenburg ontkent dat niet. Hij noemt theologen als Van Poudroyen (een leerling van Voetuis), Hondius, De Mey, Smijtegelt, De Raad en Koelman. Zij waren, zegt hij, kritisch op (aspecten) van de slavernij.

Opvallend is dat de auteur speciaal ingaat op Zeeland, waar de Middelburgse Commercie Maatschappij vanaf half achttiende eeuw voornamelijk handelde in slaven. Opvallend, omdat juist vanuit Zeeland principiële Bijbelse bezwaren tegen de slavernij klonken. Ik noem allen maar Bernardus Smijtegelt en Jacobus Koelman. Maar niet alleen uit Zeeland werden die bezwaren geuit. Ook andere theologen van de Nadere Reformatie keerden zich tegen de slavenhandel, zoals Wilhelmus a Brakel, Carolus Tuinman en Johannes Beukelman.

Exodus 21:16

Zij beriepen zich voor hun bezwaren op Exodus 21:16: ‘Verder, zo wie een mens steelt, hetzij dat hij dien verkocht heeft of dat hij in zijn hand gevonden wordt, die zal zekelijk gedood worden’, en op 1 Timótheüs 1:10 waar Paulus ‘mensendieven’ noemt als degenen voor wie de wet is gesteld. Daarover zegt Tuinman in zijn Catechismusverklaring (1739): ‘Die mensen, hetzij vrijgeborenen, hetzij slaven van andere wegvoert, verkoopt (…) wordt een mensendief genaamd. Dit is nog evenzoveel zwaarder dan veedieverij als een mens waardiger is dan een beest’. Smijtegelt schrijft bij de verklaring van het achtste gebod als een van de eerste vormen van dieverij: ‘Eerst. Kunnen wij grove dieverij begaan met een mens te stelen. Dit soort van dieverij wordt begaan in de slavenhandel; die een mens steelt, zegt God, zal zekelijk gedood worden. Is dat niet droevig, daar hebben de christenen een handel van gemaakt. Ach! mochten de mensen, die zo verkocht, vervoerd en dikwijls daarom vermoord worden, eens spreken, zouden ze niet zeggen als eertijds Jozef: Ik ben diefelijk ontstolen uit mijn land? (Gen. 49:15)’. Bij Wilhelmus a Brakel lezen we in de Redelijke Godsdienst dezelfde bezwaren.

In het debat over racisme wordt gesteld dat de Amsterdamse kerken gefinancierd zijn met de opbrengsten van de slavenhandel. In zijn boek ‘Geschiedenis van de WIC’ (1994) heeft prof. H. den Heijer aangetoond dat de gereformeerde kerk destijds niet in de slavenhandel geïnteresseerd was. Dat tegen de slavenhandel niet of niet genoegzaam door predikanten van die kerk zou zijn geprotesteerd, kan evenmin staande worden gehouden. Het is overigens gemakkelijk om met de bril van de 21e eeuw een oordeel te vellen over de geschiedenis van toen.

Dit artikel is met toestemming van de redactie overgenomen uit De Saambinder. De originele bronvermelding luidt: Silfhout, W., 2024, Gereformeerde leer en slavernij, De Saambinder 102 (24): 11.

Slavernij is beslist ongereformeerd

Slavernij is volstrekt geen gereformeerd leerstuk, maar een compromis met het geld, waartegen Bijbelse principes het moesten afleggen. Calvijn was radicaal tegen.

Ben Ipenburg stelt in zijn dissertatie dat de slavernij in de tijd van de Republiek mede door de gereformeerde theologie werd gelegitimeerd (RD 30-5). Hij stelt dat die bijdroeg aan een „gewelddadige samenleving” en aan „genadeloze bestrijding” van „de Ander”. Deze scherpe veroordeling lijkt echter meer gebaseerd op een postmoderne afwijzing van een orthodox-christelijke theologie dan op een inhoudelijke bronnenstudie.

Principieel veroordeeld

Op basis van theologische bronnen is veel beter vol te houden dat de slavernij een uiterst ongereformeerde instelling is. Juist bij Calvijn, de vader van de gereformeerde theologie, treffen we een radicale veroordeling van de slavernij aan. In zijn commentaar op Genesis 12:5, waar voor het eerst in de Bijbel over slavernij wordt gesproken, keurt hij deze in krachtige bewoordingen af. Hij schrijft: „[Het] blijkt dat kort na de zondvloed door de boosheid der mensen de vrijheid, die van nature aan allen eigen was, voor een groot deel onder het menselijk geslacht te loor is gegaan. (…) Dit is zeker, dat de orde der natuur vreselijk geweld is aangedaan; omdat toch de mensen geschapen waren om onderling gemeenschap te onderhouden. Hoewel het nuttig is, dat de een boven de ander staat, toch moet als onder broeders de gelijkheid worden bewaard.”

In zijn spoor hebben gereformeerde theologen de slavernij daarom principieel veroordeeld. Toen dan ook in 1596 in Middelburg een buitgemaakt Portugees slavenschip arriveerde, bepaalden de gereformeerde burgemeesters dat de slaven moesten worden vrijgelaten, hoewel de kapitein hen had willen verkopen. Nog in 1629 vroeg de classis Walcheren aan de gereformeerde kerkenraad in Batavia of het voor een christen niet onstichtelijk en ongeoorloofd was om slaven te hebben (in Oost-Indië had men ook slaven, maar dan Aziatische).

Romeinse recht

Het is echter te vrezen dat men in Batavia aan deze vraag geen boodschap had. Naast de principiële gereformeerde lijn klonk namelijk ook een andere stem. De eminente jurist en rekkelijke arminiaan Hugo de Groot betoogde dat slavernij niet tegen de menselijke natuur inging, maar een natuurlijke en aanvaardbare toestand was. Voor deze gedachtegang beriep hij zich op het klassieke Romeinse recht, waarin slavernij werd geaccepteerd als een normale maatschappelijke status. Slavernij was een wettige en acceptabele contractsvorm, zo betoogde hij in dat spoor.

De invloedrijke Hugo de Groot wist velen van zijn standpunt te overtuigen. Zelfs iemand als de gereformeerde Zeeuwse dominee en nadere reformator Godefridus Udemans neemt in zijn bespreking van de zeevaart in ”Het Geestelijk Roer” de argumentatie van Hugo de Groot over, terwijl hij kritiek uitoefent op veel andere kwalijke en zondige praktijken van zeelieden.

Ernstige zonde

Uiteraard kwam de redenering van Hugo de Groot de Nederlandse kooplieden goed uit. Nadat de Republiek in 1630 een groot deel van Brazilië met de daar aanwezige, op slavernij draaiende plantage-economie had veroverd, werd de Nederlandse elite plotseling met slavernij geconfronteerd. In plaats van Calvijns principiële koers te volgen en de slaven vrij te laten, besloten de West-Indische Compagnie (WIC) en de Staten om de status quo voort te zetten en volop te participeren in de lucratieve slavenhandel. Het geld won het dus van de principes en kreeg daarbij steun van Hugo de Groot.

En met die verfoeilijke handel deden inderdaad ook gereformeerde kooplieden mee, net zoals een aantal gereformeerde dominees de bestaande toestand accepteerden en de gedachtegang van Hugo de Groot overnamen. We moeten vaststellen dat menig gereformeerde, zowel onder kooplieden als onder predikanten, zich aan de slavernij bezondigde. Tegelijkertijd bleven precieze theologen zoals Voetius en Hondius zich principieel verzetten tegen de slavernij als een ernstige zonde en een inbreuk op de menselijke waardigheid. Slavernij is dus volstrekt geen gereformeerd leerstuk, maar een compromis met het geld, waartegen Bijbelse principes het moesten afleggen. Het is te vrezen dat dit laatste nog altijd regelmatig voorkomt.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Biemond, A.J., 2024, Slavernij is beslist ongereformeerd, Reformatorisch Dagblad 54 (59): 20-21 (artikel).

Overzicht van berichtgeving aangaande het project EVOLF (team prof. dr. Cees Dekker)

Het zal de meeste Nederlanders niet ontgaan zijn dat het team van prof. dr. Cees Dekker 40 miljoen euro gekregen heeft om een synthetische cel te bouwen.1 Een natuurwetenschapper die uitgaat van het klassieke scheppingsgeloof vroeg of wij een overzicht zouden kunnen samenstellen van de berichtgeving rond het project EVOLF. Hieronder voldoen we, in alfabetische bronvolgorde, graag aan dit verzoek.

Overzicht

  1. BaSyC: BaSyC PI’s receive 40 million euro for their 10-year research programme EVOLF.
  2. BNR: Tientallen miljoenen voor baanbrekend Nederlands onderzoek.
  3. Bragrelunav: Leven creëren uit levenloze biomoleculen: Nederlandse wetenschappers willen synthetische cellen bouwen.
  4. Cees Dekker Lab: Cees Dekker, Curriculum Vitae.
  5. Credible: De wetenschap gaat steeds verder: zelf leven maken.
  6. CVandaag: Een actuele vraag: ‘voor God spelen’ of Gods schepping ontdekken?
  7. De Ingenieur: Leven maken in het lab.
  8. De Ongelooflijke Podcast: Baanbrekend onderzoek naar het ontstaan van leven, gaat christelijke wetenschapper Cees Dekker voor God spelen?
  9. De Volkskrant: Overheid geeft ‘enorme smak geld’ aan wetenschappers: 174 miljoen euro.
  10. Drimble: In zijn lab bouwt Cees Dekker van losse moleculen een levende cel die kan evolueren.
  11. Easy branches: In zijn lab bouwt Cees Dekker van losse moleculen een levende cel die kan evolueren – NRC.
  12. Engineeringnet: 40 miljoen euro om leven te creëren uit levenloze biomoleculen.
  13. European Synthetic Cell Initiative: Dutch EVOLF research programme receives €40 million in 10-year funding.
  14. Fundamentum: Dr. Jan-Hermen Dannenberg vanwege complexiteit levende cel ‘behoorlijk sceptisch over aanpak’ van team prof. Cees Dekker (EVOLF), Wetenschapsjournalist verdedigt het klassieke scheppingsgeloof en brengt debat op gang over theïstische evolutie – Nieuwsbrief d.d. 31-5-2024 en Overzicht van berichtgeving aangaande het project EVOLF (team prof. dr. Cees Dekker).
  15. Godenmensen: Cees Dekker schept leven uit levenloze materie.
  16. Ground News: When particles become alive; Cees Dekker reveals a hint from behind the veil.
  17. Headliner: Wanneer deeltjes levend worden; Cees Dekker licht een tipje van de sluier op.
  18. Hubrecht Institute: Creating life from lifeless biomolecules with AI and lab evolution.
  19. Inhetnieuws.nl: In zijn lab bouwt Cees Dekker van losse moleculen een levende cel die kan evolueren.
  20. KNAW: Van quantum tot klimaat: Summit grant voor KNAW-leden en KNAW-instituten.
  21. Kort News: Cees Dekker bouwt levende cel die kan evolueren.
  22. Link Magazine: NWO Summit Grant om fundamentele quantumlimieten te onderzoeken.
  23. Medical Delta: Summit grant voor onderzoek naar de evolutie van cellen uit levenloze moleculen en Summit grant for research on creating life from lifeless biomolecules.
  24. Metro Nieuws: Van iets levenloos, leven maken: ‘Mijn rol is om voor God te spelen’, zegt onderzoeker in Op1.
  25. Nederlands Dagblad: Deze christelijke wetenschapper wil leven maken uit levenloze moleculen. ‘Mijn geloof motiveert mij’.
  26. NOS: Nederlandse topwetenschappers ontvangen 174 miljoen euro voor tien jaar.
  27. NRC: In zijn lab bouwt Cees Dekker van losse moleculen een levende cel die kan evolueren.
  28. NWO: Van quantum tot klimaat: vijf teams van topwetenschappers ontvangen Summit grant en From quantum to climate: five teams of top scientists receive Summit grant.
  29. Omroep Delft: Grote subsidie voor studie van TU Delft naar raadsel van leven.
  30. Op1: Van iets levenloos leven maken: onderzoeker Cees Dekker en zijn team denken dat het mogelijk is.
  31. QuTech: NWO Summit Grant to investigate fundamental quantum limits.
  32. Radboud Universiteit: Summit Grants voor onderzoek naar klimaatverandering en de evolutie van levende cellen.
  33. Reformatorisch Dagblad: Hoe Cees Dekker leven wil maken en Leven bouwen in het lab met Zijn aarde.
  34. RTL: Frankenstein? Nederlandse onderzoekers proberen ‘levenloze cellen’ tot leven te wekken.
  35. SciDutch: Leven creëren uit levenloze biomoleculen met AI en lab-evolutie.
  36. ScienceLink: Cees Dekker wordt gedreven door verwondering en Cees Dekker is driven by wonder.
  37. Skipr: Vijf groepen wetenschappers verdelen 174 miljoen euro.
  38. SVNB Hooke: BN-Based EVOLF wins summit grant.
  39. The Scientist Magazine: Building Cells from the Bottom Up.
  40. Trouw: Is bij het ontstaan van het leven nog ruimte voor God?
  41. TU Delft: Leven creëren uit levenloze biomoleculen met AI en lab-evolutie en Creating life from lifeless biomolecules with AI and lab evolution.
  42. TW.nl: Leven creëren uit levenloze biomoleculen: Nederlandse wetenschappers willen synthetische cel gaan bouwen.
  43. Wageningen University & Research: Building Synthetic Life in the Lab.

Voetnoten

‘Bijbel en homoseksualiteit’ – Dr. Maarten Klaassen hield op 25 mei 2024 referaat voor ‘Kerngroep Bezinning GKV’

Noot van de redactie: Op 25 mei 2024 hield dr. Maarten Klaassen een referaat voor de ‘Kerngroep Bezinning GKV’. Deze groep was bijeengekomen op een studie- en ontmoetingsdag op Urk. Hieronder wordt het referaat met dank aan de spreker en ‘Een-in-waarheid’ gedeeld. Over de ‘Kerngroep Bezinning GKV’ hebben we hier al eerder geschreven.

Hartelijk dank voor de uitnodiging om vanmorgen met u te spreken over het rapport ‘Ruimte en richting’, het rapport dat als ik me niet vergis eind volgende maand op de synode van de NGK besproken zal worden en waarop dan besluitvorming zal volgen.

Ik sta hier vanmorgen als relatieve buitenstaander. Ik ben zelf predikant in de Hersteld Hervormde Kerk. Wat ons verbindt is het thema en de zorg. Ik ben zelf werkzaam voor de stichting Bijbels Beraad m/v en in die hoedanigheid houd ik me regelmatig bezig met het thema homoseksualiteit, zowel in een stuk bijbelse bezinning alsook pastorale begeleiding van mensen die worstelen met homoseksualiteit.

Zelf ben ik jarenlang predikant geweest in de PKN, de kerk die ik twee jaar geleden verlaten heb vanwege mijn toegenomen zorg over de omgang met de seksuele ethiek. Liet de PKN al sinds 2004 ruimte voor het inzegenen van andere relaties dan het huwelijk tussen man en vrouw, in 2019 kwam daar ook een liturgie bij voor mensen die een transitie hebben ondergaan en daar een zegen over willen vragen… Ik heb toen bij de classis waar ik destijds bij behoorde een bezwaarschrift, een gravamen ingediend dat door de classis echter niet ontvankelijk verklaard werd, ook niet toen 75 andere predikanten hun adhesie betuigden. In een gesprek met het moderamen van de landelijke kerk bleek dat er geen mogelijkheid was het gravamen ter tafel te krijgen, waarop ik mijn conclusies heb getrokken en mijn lidmaatschap heb opgezegd.

Een gesprek over seksuele ethiek blijkt in de PKN feitelijk niet meer mogelijk. De kerk voelt zich verlegen het onderwerp ter sprake te brengen, daarin geestelijk leiding te geven en het gevolg is dat ieder mag doen wat goed is in eigen ogen. U zult zeggen: wat kun je anders verwachten van een plurale kerk?

Dat is waar – maar dan is het des te meer bevreemdend andere kerken van wie je dat niet verwacht had, langszij te zien komen. Kerken die naar hun aard niet pluraal zijn, die zich baseren op Schrift en belijdenis en die nu dezelfde routes volgen die ons – hervormd-gereformeerden – heel bekend voorkomen… Het was voor hervormden een bevreemdende ervaring om in de jaren ’80 links ingehaald te worden door de synodaal-gereformeerden die al in 1987 de ambten openstelden voor de praktiserende homoseksuelen.

En nu gebeurt het weer… en dat in kerken waar wij altijd met enige jaloezie tegenaan keken omdat daar tenminste nog een bijbelse koers gevaren werd… Het kan verkeren en we hoeven er niet met zelfverheffing over te spreken… Het is blijkbaar een virus dat overal in de lucht zit, er is een geest uit de fles die niet meer tegen te houden lijkt te zijn.

Homoseksualiteit is één van de grote issues van onze tijd. De bekende nieuwtestamenticus N.T. Wright noemde het onlangs misschien wel het meest omstreden morele, sociale en culturele issue van onze tijd. En daarbij is er geen grijs gebied: iedereen zal uiteindelijk positie moeten kiezen, hetzij aan de ene of de andere kant. Dat is ook zichtbaar in dat rapport dat -zoals de opstellers zo mooi zeggen – weliswaar eensgezind, maar niet eenstemmig is opgesteld. Deputaat Wolter Rose geeft in een afzonderlijk hoofdstuk aan dat hij zich niet kan verenigen met de conclusies van het rapport – en waarom niet. De scheidslijnen lopen dus ook dwars door het rapport heen…

Het rapport

Aan mij is gevraagd of ik vanmorgen een analyse wil geven van het nieuwe rapport homoseksualiteit ‘Ruimte en richting’. Ik hoop daarbij vooral te kijken naar hoe het rapport omgaat met de Bijbel en de bijbelse gegevens analyseert en interpreteert. Ik doe dat in het licht van de studie die ik onlangs zelf uitvoerde over het thema homoseksualiteit en waarvan u de uitkomsten kunt vinden in dit boek dat afgelopen week verscheen. Dan nu naar het rapport.

Kernvraag en uitgangspunt van het rapport is de vraag ‘Wat heeft de gemeente van Christus te bieden aan lesbische zusters en homofiele broeders in haar midden?’ Dat was de vraag die de Generale Synode van Meppel (2017) meegaf aan het deputaatschap ‘Homoseksualiteit in de kerk’. In het verlengde hiervan gaf de Synode van Goes (2020) enkele nadere deelvragen mee waar het rapport een antwoord op moest verschaffen, zoals een bijbelse visie op seksuele diversiteit en relaties, maar ook hoe een kerkenraad moet handelen als gemeenteleden een seksuele relatie aangaat die niet overeenkomt met de Schrift en de vraag hoe een veiligheid kan bieden aan mannen en vrouwen die niet in staat zijn te trouwen met iemand van het andere geslacht, lees: een relatie aangaan met iemand van hetzelfde geslacht.

Het is interessant dat het rapport niet gelijk begint met een analyse, maar met een zestal brieven. Die brieven zijn des te relevanter omdat ze een weerslag geven van de verschillende visies die er in uw kerk leven aangaande het thema homoseksualiteit. Het gaat over twee lesbische vrouwen die een relatie hebben en een plek zoeken in een nieuwe gemeente vanuit de gedachte of, en zo ja, hoe er plaats voor hen is om volwaardig lid te zijn van deze gemeente. Ik bespreek een paar reactie en vis er wat kenmerkende gedachtenpatronen uit, die, naar mijn mening, inzicht geven in de denklijnen binnen uw kerk. Ik hoop er straks nog nader op in te gaan om de gevolgde denklijnen te wegen.

Ad de Bruijne stelt dat hun relatie niet de kern van geloven en christelijk leven raakt – waarom hij geen belemmering ziet voor het doen van openbare geloofsbelijdenis. Homoseksualiteit is vanuit de schepping bezien een stuk gebrokenheid, maar in het licht van het komende Koninkrijk wordt het volgens hem een mogelijkheid om Christus te volgen. In dat komende Koninkrijk maakt het niet meer uit of je man of vrouw bent, dat relativeert dus ook de betekenis van het huwelijk als een verbond tussen man en vrouw. Het kan ook een verbond zijn met iemand van hetzelfde geslacht. Hij is geen voorstander van een huwelijk, maar ziet ruimte voor een partnerschapsverbond, een verbond dat een teken (signaal) kan zijn van de verbondenheid met Christus.

Jan Mudde schrijft in zijn brief dat homoseksualiteit zoals we dat vandaag kennen in de tijd van het NT eigenlijk niet bekend is. Als Paulus homoseksualiteit ter sprake brengt, dan gaat het vooral mannen die seks voor de seks hebben. Dat homoseksualiteit onderdeel van je diepste identiteit kan zijn, was hem niet bekend. Hij kan zelfs schrijven: Sommigen van u zijn dat ooit geweest’, vanuit het idee dus dat het – nu ze tot geloof gekomen zijn – voorgoed voorbij is. Vandaag de dag zien we dat anders. Ook een christenhomo die geen relatie of seks heeft, zal zichzelf toch als homo zien: ik ben homo. De redenering is: homoseksualiteit in liefde en trouw is niet iets wat de bijbel kent, dus we moeten daar eigen afwegingen in maken. Voor Mudde is vooral het beroep op Gods barmhartigheid doorslaggevend: ‘we [leren] de HERE kennen als een barmhartig en zelfs tegemoetkomend God die rekening houdt met kwetsbare mensen en hen die lijden onder de gebrokenheid van het bestaan. Dat loopt als een rode draad door de Bijbel (20).’

Almatine Leene gooit het over een anders boeg. Zij stelt: Homoseksualiteit maakt onderdeel uit van de diversiteit van de schepping. Als het ingekaderd is in een relatie van liefde en trouw, is het geoorloofd. Losbandige seks mag niet, want dan gaat het slechts om seksuele bevrediging, maar binnen een relatie van liefde en trouw ligt het anders. Zij noemt daarvoor twee argumenten:

  1. De kaders waarin de Bijbel seksuele handelingen tussen mannen veroordeelt, kunnen we niet zomaar toepassen op homoseksuele relaties vandaag de dag. Als Paulus in Rom. 1 homoseks tegennatuurlijk noemt, kun je dat niet zomaar toepassen op mensen die ‘van nature’ homoseksueel zijn. Voor hen is er immers niet tegennatuurlijks aan, maar voelt het juist heel natuurlijk. Het tegennatuurlijke bij Paulus zit volgens haar vooral erin dat homoseks een aantasting is van de natuurlijke rol van man en vrouw. In de oudheid werd volgens haar de man als actieve partner gezien en de vrouw als passieve partner. Wanneer nu twee mannen seks hebben en een van de passieve rol aanneemt, dan is dat een omkering van de natuurlijke orde. Mannen horen niet passief te zijn. Dát is volgens haar vooral de reden dat Paulus het tegennatuurlijk vindt. Het is dus niet zozeer afwijzing van homoseks als zodanig, maar vooral van het omverwerpen van de genderhierarchie – met mannen die zich feitelijk als vrouw gedragen.
  2. Verder meent Leene dat we ervoor op moeten passen sommige wetten uit het OT nog wel als geldig te beschouwen – zoals het verbod op seksueel verkeer tussen mensen van hetzelfde geslacht, terwijl we andere wetten – zoals het verbod op het dragen van twee soorten stof of het zaaien met soorten zaad – niet meer van toepassing achten. Op grond van deze afwegingen meent Leene dat er geen bezwaar hoeft te zijn als het stel dat naar haar gemeente overkomt, bij hen in het huwelijk treedt.

Een heel andere benadering vinden we bij Wolter Rose. Op de vraag of het lesbische stel naar zijn oordeel welkom is in de gemeente, stelt hij dat we van Christus leren dat geslachtsverschil essentieel is als het gaat om seksueel gedraag. Man en vrouw schiep God hen – en dat is de basis voor seksueel handelen. Dat betekent dat homoseksuele relaties een onmogelijke mogelijkheid zijn. De gemeente van Christus heeft geen bevoegdheid dergelijke relaties in te zegenen. Seksualiteit buiten het huwelijk van man en vrouw is te allen tijde zonde. Wie in zonde leeft, dient afgehouden te worden van de tafel van de Heere, althans zolang hij/zij zich niet bekeert. Je zult maar homoseksueel zijn, voegt hij eraan toe. ‘Dat zijn harde woorden, wie kan daarnaar luisteren?’.
Maar volgens Rose is die pijn juist essentieel bij de navolging van Christus. Jezus volgen gaat niet zonder lijden. Het lijden van het alleen door het leven gaan is daar een aspect van. Tegelijk: niemand minder dan Jezus zet juist het alleen door het leven gaan op ongekende hoogte. Van achtergestelde positie is in het nieuwe verbond geen sprake meer. Het alleen-gaan wordt op een gedeelde eerste plek gezet met het huwelijk, een volwaardige wijze om Christus te volgen.

Een laatste reactie komt van Dick Westerkamp. Net als Rose ziet hij geen ruimte voor een homoseksuele relatie. ‘Het huwelijk in ere bij allen, dat is het uitgangspunt’ – en onder huwelijk verstaat hij dan een huwelijk tussen man en vrouw. Helaas signaleert hij in uw kerken een tendens om niet wat God zegt, maar wat het gevoel ingeeft, leidend te laten zijn. Maar we kunnen niet zegenen wat God niet zegent. Wel meent hij dat stellen welkom moeten zijn in de gemeente, ook aan de avondmaalstafel. Immers, we komen daar niet als rechtvaardigen, maar als zondaars die soms nog een hele weg te gaan hebben. In de hoop dat ze zullen inzien dat hun relatie niet houdbaar is en vrijwillig er mee breken zullen.

Een paar observaties: in de brieven komt een scala aan visies voorbij met heel verschillende uitgangspunten die op een of andere manier toch allemaal aan de Bijbel gerelateerd worden. Ik pik de belangrijkste er uit:

  • Homoseksualiteit raakt niet de kern van geloof en christelijk leven.
  • Homoseksualiteit wordt in het licht van Gods Koninkrijk een mogelijkheid tot navolging van Christus.
  • Homoseksualiteit is een variatie in Gods schepping (Leene/De Bruijne).
  • Homoseksualiteit vandaag is iets heel anders dan homoseksualiteit vandaag. Daar worden drie kernargumenten bij genoemd:
    • Vandaag is homoseksualiteit iets van de diepste identiteit, iets wat in de Bijbel onbekend is.
    • De Bijbel noemt homoseksualiteit tegennatuurlijk, maar dat komt vooral omdat men het niet gepast vond dat een man de rol van een vrouw aannam.
    • Het is willekeurig het OT-ische verbod op homoseksualiteit zomaar door te trekken naar vandaag, dat doen we met andere voorschriften ook niet.
  • Tenslotte hoorde we nog het argument van Gods barmhartigheid: God is barmhartig en dat geeft de doorslag om homoseksuele relaties toe te laten. ‘Hij is een barmhartig God en volgt de mens in de gebrokenheid van het bestaan’ (113).

Ik zal proberen aan te tonen dat al deze genoemde argumenten bij nader inzien niet deugdelijk en niet houdbaar zijn en getuigen van een verkeerde omgang met Gods Woord en het gezag van Gods Woord. Maar eerst wil ik meer in het algemeen iets zeggen over de visie op de bijbel die ik in het rapport tegenkom.

Allereerst valt op dat er veel aandacht is voor de relatie Bijbel en cultuur. We lezen de Bijbel nooit in een vacuüm, maar altijd in een bepaalde tijd en context. Dat is een andere dan die van de tijd van de bijbelschrijvers. De visie op slavernij en de positie van de vrouw zouden wij vandaag zo niet meer overnemen. In de geschiedenis zijn allerlei emancipatieprocessen gaande die we positief kunnen waarderen, zoals de afschaffing van de slavernij, de emancipatie van vrouwen en ook een andere omgang met homoseksualiteit. De vraag die centraal staat in het rapport: wat kunnen we als christelijke gemeente betekenen voor onze homoseksuele broeders of zusters zouden we honderd jaar geleden nooit gesteld hebben.

Zelf ben ik dan geneigd te denken dat hier sprake is van die typisch gereformeerde optimistische cultuurvisie die hervormd-gereformeerden altijd een beetje gewantrouwd hebben. Zelf maak ik de positieve waardering van het emancipatiedenken, de anticonceptiecultuur, de acceptatie van de evolutietheorie -om maar een paar voorbeelden uit het rapport te noemen – niet zo mee en sta daar eerlijk gezegd een stuk kritischer tegenover, mede misschien ook wel door een wat meer sombere cultuurvisie dan de neo-gereformeerden doorgaans hadden.

Het tweede aspect dat me opviel was de aandacht voor de heilshistorie. Het rapport stelt: we leven heilshistorisch in een andere tijd. Dat maakt dat de voorschriften uit het OT niet zondermeer van toepassing zijn op ons vandaag. We leven immers in een nieuwe fase in de heilsgeschiedenis waarbij we geroepen zijn de dingen in het licht van Christus te beschouwen. Op zich is dat een juiste analyse die ik deel, tegelijk schuilt hierbij het gevaar dat dit kan leiden tot een zekere relativering van bijvoorbeeld de schepping of OT-ische voorschriften. De komst van Christus betekent echter niet dat de schepping of het OT nu overbodig is geworden. Christus heft de schepping niet op en het OT ook niet. Hij zegt zelfs daar geen tittel of jota van af te willen doen, de Schrift kan immers niet gebroken worden. Hoe belangrijk de schepping voor Hem is blijkt wel in het debat over de echtscheiding waarin Hij teruggrijpt op de schepping: zo is het van den beginne niet geweest…

Inhoudelijk

Dan naar de inhoud. Hoe komt de schrift aan het Woord in het rapport? Eerlijk gezegd was ik daar positief verrast over. Het hoofdstuk over homoseksualiteit bevat een bespreking van verschillende bijbelgedeelten die betrekking hebben op homoseksualiteit en over het algemeen vind je daar een betrouwbare exegese van de betreffende passages.
Dat is anders dan bijvoorbeeld het boek van Almatine Leene en Rene Erwich. Daar wordt je geconfronteerd met gekunstelde exegeses waarbij teksten anders worden gelezen dan vanouds gedaan wordt vanuit – naar ik vermoed – het verlangen de tekst iets anders te laten zeggen dan men voorheen dacht. Zo stellen Erwich en Leene dat Paulus’ moeite met homoseksueel gedrag in Romeinen 1 niet zozeer ingegeven wordt door moeite met homoseksualiteit in het algemeen, maar meer door zijn verzet tegen situaties van misbruik, zoals een oudere man die seks heeft met een jongere jongen. Maar niets wijst erop dat Paulus doelt op situaties van ongelijkheid, integendeel, hij heeft het over mannen die in lust ontbranden tot elkaar, dus wel degelijk seksueel gedrag dat door beide partijen toegestemd wordt binnen een gelijkwaardige verhouding. Zulke exegese treffen we echter in dit rapport niet aan; de bevindingen verschillen weinig van die van mezelf in het boek dat ik zelf schreef. De conclusie luidt dan ook luid en duidelijk dat de Bijbel geen ruimte laat voor gelijkgeslachtelijke seksualiteit. Daar was ik blij mee. Wel ben ik, anders dan de auteurs van het rapport, van mening dat de geschiedenis van Sodom en Gomorra wel degelijk te maken heeft met seksuele misstanden en niet alleen met een gebrek aan gastvrijheid of een schending van het gastrecht. Natuurlijk was er ook sprake van gebrek aan gastvrijheid, een grove schending van het recht op onderdak en herbergzaamheid, maar daarmee is niet alles gezegd. Ezechiël maakt duidelijk dat de inwoners van Sodom gruwel bedreven – en laat dat nu precies het woord zijn dat Leviticus gebruikt voor homoseksuele misstanden, een relatie waar Ezechiël als priester natuurlijk mee op de hoogte was.

Het rapport gaat niet mee in deze denkwijze. Ondubbelzinnig wordt gezegd dat de Bijbel niet slechts de verkeerde, uitbuitende vormen van homoseks verbiedt, maar alle vormen van homoseksueel gedrag beschouwt als tegen de natuur.
Kortom, het frappante van dit rapport is dat men het over de Schriftgegevens op zich wel eens is. Dat wordt ook letterlijk gezegd op blz. 101: ‘over de exegese van de relevante Schriftgegevens zijn we het grotendeels eens’. Op grond van exegese ruimte creëren voor een homoseksuele verbintenis zit er eenvoudigweg niet in. En als dat wel gebeurt, moet dat dus op grond van andere overwegingen. Dat hoeft op zich geen bezwaar te wezen, we doen dat bij andere thema’s immers ook. Denk aan de kinderdoop: er is geen expliciet voorschrift om kinderen te dopen; toch doen gereformeerde christenen dat wel – en met name vanwege andere argumenten die daar ruimte voor bieden, zoals de plaats van kinderen in de Bijbel, de betekenis van Gods verbond etc. Het is echter de vraag of dit bij een thema als homoseksualiteit ook het geval is. Biedt de bijbel ruimte om bij dit thema tot verschillende overwegingen te komen – zoals dat bij thema’s als de doop, je visie op de eindtijd etc. ook het geval is – of is het thema homoseksualiteit echt van een andere orde en moet je zeggen dat de bijbel op dit punt een ondubbelzinnige boodschap voor alle tijden en culturen uitdraagt?

Ik meen het laatste – en ook deputaat Wolter Rose meent dat. Volgens hem kan er in de gemeente van Christus geen ruimte zijn voor gelijkgeslachtelijke verbintenissen met een seksuele dimensie. Volgens hem wordt – wanneer dit wel gebeurt – het onderwijs van Christus en de Apostelen, geworteld in de Tora voor het volk Israël op een essentieel punt op een zijspoor gezet (156). Ook andere, aan de NGK verwante kerken, zijn die mening toegedaan – hij wijst in dit verband op het rapport van de CGK, en – in Amerika – de CRC en de PCA die allemaal ook deze lijn volgen. Het rapport van uw kerken meent echter dat er vandaag wel ruimte moet zijn voor gelijkgeslachtelijke verbintenissen, inclusief wat men dan noemt de seksuele dimensie. Volgens Rose is dit een conclusie die niet stoelt op rechtdoen aan de Schrift, maar ingegeven is – ik citeer hem letterlijk – door ‘ervaring, intuïtie en emotie’.

Het belangrijkste punt om wél ruimte te zien voor homoseksuele verbintenissen – en dat komt keer op keer terug in het rapport – is dat de Bijbel niet kent wat wij vandaag kennen: dat mensen een homoseksuele identiteit hebben die een onvervreemdbaar onderdeel van hun diepste zijn uitmaakt. Alle deputaten zijn het op zich er over eens dat de bijbel geen ruimte laat voor homoseks. Waarom dan toch vandaag daar wel ruimte voor zien? Omdat de Bijbel niet wist wat wij vandaag weten: dat mensen hun homoseksualiteit zo diep ervaren dat het een onmiskenbaar onderdeel van hun identiteit is en dat het daarom beschadigend en onpastoraal is hen een dergelijke relatie, inclusief de seksuele dimensie, te ontzeggen. Maar zo -aldus Rose – is het uiteindelijk ervaring, intuïtie en emotie dat de doorslag geeft, en niet de Schrift. Zo verliest de Schrift volgens hem zijn corrigerende functie.

Dat is inderdaad de crux: we zien dat, ondanks de ondubbelzinnige erkenning dat homoseksualiteit niet is toegestaan, er toch ruimte voor gezien wordt, niet op grond van de Schrift, maar op grond van andere overwegingen, overwegingen waarvoor weliswaar teruggegrepen wordt op de Bijbel, maar die in de praktijk er toe leiden dat er conclusies bereikt worden die haaks staan op de ondubbelzinnige boodschap van de Bijbel zelf.

In het rapport wordt de weg aanbevolen die Paulus in Rom. 14-15 wijst, namelijk de weg van verdraagzaamheid in het hebben van verschillende opvattingen. Maar – aldus Rose – wat er nu feitelijk gebeurt is dat je de scherpe afwijzing van homoseksualiteit in Rom. 1 wegmasseert met een beroep op wat diezelfde apostel een aantal hoofdstukken later zegt. Is dat niet heel vreemd? En bovendien is het pleidooi om mild te zijn in hoe je omgaat met feestdagen en eten en drinken – want daar gaat het over in Rom. 14-15 – wel zomaar over te zetten naar de discussie over hoe je omgaat met homoseksualiteit in de gemeente? Alsof het gelijksoortige onderwerpen zijn – wat het duidelijk níet zijn, volgens Rose. Seksuele onreinheid staat in de top-3 van onderwerpen waar christenen duidelijk afstand van dienen te nemen, aldus Rose.

Hij ontwaart in het rapport een alarmerend patroon wat hij herkent uit andere discussies over homoseksualiteit. In de eerste fase word gezegd: de Bijbel wijst alleen verkeerde vormen van homoseksualiteit af, zoals prostitutie of misbruik van jongeren door oudere mannen. Fase 2 is: de Bijbel wijst inderdaad alle vormen van homoseksueel gedrag af, maar – en dat is dan fase 3 – de Bijbel weet niet wat wij vandaag weten, nl. dat homoseksualiteit zozeer bij je identiteit hoort dat je niet zonder kunt, dat het een verloochening van jezelf, je diepste zijn, zou betekenen als je opgeeft – en daarom moeten homoseksuele relaties in liefde en trouw vandaag wel mogelijk zijn. Die analyse lijkt me heel terecht. Alle deputaten erkennen ronduit dat de Bijbel homoseksualiteit afwijst, maar de meerderheid komt toch tot de afweging dat het vandaag wel moet kunnen – wat dus betekent dat gevoel, ervaring, cultuur uiteindelijk een groter gewicht in de schaal ligt dan het onderwijs van de Bijbel zelf.

Evaluatie

We zijn nu op een punt gekomen dat het goed genoemde overwegingen nog eens even een voor een voor het voetlicht te halen en ze te toetsen op hun houdbaarheid en deugdelijkheid in het licht van de Schrift. We hadden ze al gezien, laten we ze nu nog even de revue laten passeren…

Homoseksualiteit raakt niet de kern van geloof en christelijk leven.

Deze bewering is van Ad de Bruijne en ik acht haar pertinent onjuist. Zoals Tim Keller enige jaren geleden zei: de seksuele ethiek is wel degelijk onderdeel van wat orthodoxie inhoudt. Niet voor niets dat Paulus er zoveel aandacht voor vraagt in zijn brieven. Hoe kan de Bruijne een dergelijke opmerking maken als Paulus in 1 Kor. 6 de homoseksuele praxis schaart onder de praktijken die mensen buiten Gods Koninkrijk houden? Dick Westerkamp zei het onlangs in een interview in het ND: ‘Wat als je mensen naar de ondergang leidt’? Welke pastor kan met dat in het achterhoofd deze praktijk goedkeuren of zeggen dat dit niet de kern van geloof en christelijk leven raakt?

Homoseksualiteit wordt in het licht van Gods Koninkrijk een mogelijkheid tot navolging van Christus.

Ja, dat is maar net hoe je het bekijkt. Als je daarmee bedoelt -zoals De Bruijne – dat een homoseksuele levensstijl een nieuwe manier is om Christus te volgen zeg je iets wat niemand van de bijbelschrijvers, kerkvaders of reformatoren begrijpen zou, laat staan dat ze het er mee eens zouden zijn. In hun denken was geen plaats voor ‘goede’ vormen van homoseksueel gedrag.

Het is natuurlijk wat anders als je bedoelt dat de worsteling met homoseksuele gevoelens, je uit kan drijven tot Christus om genade, vergeving en kracht. Het kan een doorn in je vlees zijn die je misschien nooit kwijtraakt, maar die je afhankelijk maakt van de Heere, een weg waarin je ervaren mag: Mijn genade is u genoeg. Maar dat betekent geen toegeven aan homoseksuele gevoelens, maar deze juist bestrijden. Zoals een man met homoseksuele gevoelens mij onlangs mailde: Vluchten naar Jezus en door Zijn kracht de begeerten kruisigen.

Homoseksualiteit is een variatie in Gods schepping (Leene/De Bruijne).

Dat is een uitspraak die je in het licht van de schepping niet vol kunt houden. God schept de mens man en vrouw, met de bedoeling dat die twee een zullen zijn. De Bijbel is een heel heteroseksueel boek, want heteroseksualiteit is uitgangspunt bij de schepping. Dat er toch mensen zijn met verlangens voor personen van hetzelfde geslacht moet je zien als een verstoring van de goede schepping – zoals er natuurlijk heel veel verstoringen ontstaan zijn. Nergens noemt de Bijbel een positief voorbeeld van homoseksualiteit of een homoseksuele relatie, ook Jezus doet dat niet. Hij neemt zijn insteek bij ‘den beginne’ waar God man en vrouw geschapen en voor elkaar bedoeld heeft.

Homoseksualiteit vandaag is iets heel anders dan homoseksualiteit voorheen. Daar worden drie kernargumenten bij genoemd:

Seksualiteit/homoseksualiteit staat vandaag in een ander kader dan vroeger.

Als gevolg van het individualisme is in onze westerse samenleving de menselijke persoon steeds meer centraal komen te staan, inclusief diens seksuele gevoelens en verlangens. De Bruijne schrijft daarover: ‘seksualiteit is een individualiteitskenmerk van individuen geworden, wij moeten dat positief aanvaarden (96). Homoseksualiteit is vandaag iets van je diepste identiteit; dat kent de Bijbel zo niet en dat vraagt een andere beoordeling’.

Het probleem met De Bruijne – en dat geldt ook voor dit rapport in het algemeen – is dat er veel te veel meegegaan wordt in dat moderne identiteitsdenken, waarbij gezegd wordt dat je homoseksualiteit een stuk van je identiteit is. Dat is het volgens mij niet, het zijn gevoelens en verlangens die een gevolg zijn van de zondeval; geen variatie in Gods goede schepping. Zodra je dit gaat beschouwen als je diepste zijn, je identiteit maak je het veel te groot.

De tweede reden dat we vandaag anders tegen homoseksualiteit aankijken, komt bij Leene vandaan. Zij stelt:

De Bijbel noemt homoseksualiteit tegennatuurlijk, maar dat komt vooral omdat men het niet gepast vond dat een man de rol van een vrouw aannam.

Het tegennatuurlijke zit dus niet zozeer in de seks tussen twee mannen, maar in het feit dat een van hen een verkeerde rol op zich neemt, namelijk de vrouwelijke rol. Dát is tegennatuurlijk. Dit argument is niet sterk; vrijwel alle gezaghebbende schriftuitleggers zijn het er over eens dat Paulus met tegennatuurlijk niet doelt op het aannemen van een verkeerde rol, maar dat homoseksualiteit an sich tegennatuurlijk is, d.w.z. tegen Gods natuurlijke bedoeling met seksualiteit omgaat. Natuurlijke seksualiteit is die tussen man en vrouw; dat gaat terug op de schepping (‘mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen’ (…) en die twee zullen tot één vlees zijn’) – een punt dat Walter Rose overigens terecht naar voren brengt.

Het is willekeurig het OT-ische verbod op homoseksualiteit zomaar door te trekken naar vandaag, dat doen we met andere voorschriften ook niet.

Voorstanders van homoseksuele relaties wijzen er vaak op dat er in Leviticus 18 – dat homoseksuele relaties verbiedt – ook andere voorschriften staan die christenen vandaag niet meer opvolgen, zoals het laten staan van een deel van je oogst met het oog op de armen (Lev. 19: 9) of het verbod om je land met twee soorten zaad te bezaaien.
Dat is op zich juist, maar dan zie je toch over het hoofd dat deze verboden van een andere orde zijn dan het verbod op homoseks. Vanouds kennen we in de gereformeerde traditie het onderscheid tussen ceremoniële, burgerlijke en morele wetten. De ceremoniële en burgerlijke wetten hebben betrekking op één specifiek volk in een bepaalde periode van de heilsgeschiedenis. Weliswaar valt er veel van te leren, maar het zijn bepalingen die grotendeels niet meer geldig zijn omdat het Nieuwe Testament ze zelf al als opgeheven verklaart (denk aan de voedselwetten uit Israël).
Dat ligt bij homoseksualiteit echt anders. Dat gaat in de tegen de scheppingsorde en dat is dus ook een blijvend principe, ook onder het nieuwe verbond (zie Rom. 1 en 1 Kor. 6).

Kortom: alle drie de beweringen – dat homoseksualiteit vandaag anders beoordeeld moet worden dan vroeger omdat het nu een kwestie van identiteit is en nu niet, dat het niet per se tegennatuurlijk hoeft te zijn en dat we de bijbelse voorschriften hieromtrent niet zomaar kunnen doortrekken – kunnen alle drie ontkracht worden.

Gods barmhartigheid

Tenslotte hoorde we nog het argument van Gods barmhartigheid: God is barmhartig en dat geeft de doorslag om homoseksuele relaties toe te laten. ‘Hij is een barmhartig God en volgt de mens in de gebrokenheid van het bestaan’ (113). Dat kan ertoe leiden – aldus Jan Mudde – dat God de bakens van Zijn scheppingsorde kan verzetten, om zodoende mensen tegemoet gekomen in hun gebrokenheid. Uiteraard is God barmhartig, maar dat betekent nog niet dat Hij ons ruimte geeft Zijn wetten en voorschriften te breken. Mudde verwijst naar het voorbeeld dat God vanwege de hardheid van ons hart, echtscheiding toe heeft gelaten – maar dan moet je toch in elk geval zeggen dat dit een bepaling is die God Zelf gegeven heeft, dat lees je nergens over het toestaan van homoseksuele relaties. Natuurlijk zien we in de heilsgeschiedenis dat veranderingen optreden, dat God bepaalde zaken toestaat die voorheen niet toegestaan waren (denk aan de voedselwetten waar ik het net over had), maar dan wordt dat altijd expliciet aangegeven – en dat is bij homoseksualiteit niet het geval. Dat is echt een improvisatie waarvan je moet zeggen dat er weinig bijbelse grond voor is.

Afrondend

Ik ga afronden. Wat staat er op het spel bij aanvaarding van dit rapport? Het gezag van de Schrift en de genoegzaamheid van de Schrift. Die twee hangen natuurlijk samen: de Schrift heeft gezag omdat we geloven dat we aan de Schrift genoeg hebben, dat de Schrift ons betrouwbaar de weg wijst door de tijd. Dat is de kern van het hele verhaal: hebben we aan de Schrift genoeg? Is de Schrift, zoals vanouds in de gereformeerde traditie gezegd is, genoegzaam? Dit rapport zegt feitelijk van niet. Wat er hier gebeurt is dat andere noties dan de Bijbel zodanig gewicht krijgen dat ze de heldere stem van de Schrift overstemmen. Psychologische informatie, moderne visies op identiteit krijgen zodanig gewicht dat het tools worden om de eenduidige boodschap van de Schrift om te buigen. Wij weten vandaag meer dan Paulus, zei de Bruijne. En dan mag wat wij meer en beter weten een legitieme stem zijn in je afweging, dan is niet meer de Schrift rechter en arbiter over alle dingen. Of geloven we dat het Woord van God genoeg is voor alle tijden, plaatsen en mensen, ook vandaag? Dan hebben we genoeg aan de Schrift en willen we gehoorzaam volgen wat zij zegt… Geloof in de toereikendheid/genoegzaamheid van de Bijbel betekent – zoals Rose terecht zegt – dat de Bijbel iets zeggen kan ‘zonder dat er andere krachten nodig zijn om dat te reguleren’. De Schrift staat op zichzelf, torent huizenhoog uit boven alle menselijke meningen, visies, wetenschappelijke inzichten en spreekt voor zichzelf. Als we dat niet meer toestaan, houden we op kerk te zijn naar Gods Woord. Dan moet je óf accepteren dat er hier nu eenmaal meerdere visies op bestaan (dan kies je dus feitelijk voor een plurale kerk) of je moet je consequenties trekken en je kerk verlaten.

Dat was precies wat Jochem Douma tien jaar geleden deed. En dat was heel consequent. Want òf je accepteert – zij het met tegenzin – de pluraliteit als een gegeven en je blijft als een soort Gereformeerde Bond binnen de kerk òf je accepteert die niet. Dan blijft er maar één optie over: vertrekken. Douma deed dat heel principieel, want als je de pluraliteit – weliswaar node – accepteert, kun je beter net zo goed naar de PKN gaan, want dan is het recht van afscheiding vervallen. Dan hoef je geen afgescheiden kerk meer te zijn, maar kun je beter teruggaan naar de PKN – en ik voorspel dat dat tussen nu en twintig jaar ook zal gebeuren met de NGK. Want als de pluraliteit in beginsel aanvaard wordt, vervalt natuurlijk het recht om een afgescheiden kerk te zijn. Dat recht heeft de NGK m.i. nu al verspeeld, dus ik denk dat ze zich beter aan kunnen sluiten bij de PKN en ik denk ook dat dat gaat gebeuren. Het enige andere alternatief is – net als Douma deed – je aansluiten bij een kerk die het principe van de pluraliteit niet omhelst. En dat lijkt me een heel legitieme optie.

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website Een in Waarheid. Het originele artikel is hier te vinden.

Dr. Jan-Hermen Dannenberg vanwege complexiteit levende cel ‘behoorlijk sceptisch over aanpak’ van team prof. Cees Dekker (EVOLF)

Het team van prof. dr. Cees Dekker heeft 40 miljoen euro gekregen om met zijn project EVOLF synthetisch leven te creëren. Of Dekker daarin slaagt is de vraag, in het voorwoord van de nieuwsbrief van Fundamentum gaven we aan dat dit project waarschijnlijk onze kennis van de levende cel zal vergroten, maar ook extra argumenten vóór Intelligent Design zal opleveren.1 Het project van Dekker is ook in christelijke kranten het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad besproken.2

In het RD van 12 juni 2024 reageert dr. Jan-Hermen Dannenberg in een column op het project. Hij geeft aan dat het ontstaan van leven nog steeds een raadsel is. Hoe kan leven ontstaan uit levenloze materie? Dannenberg ziet het experiment van Urey en Miller in 1952 als een van de bekendste experimenten. In 1953 werd de structuur van het DNA ontdekt. Dit ‘maakte duidelijk dat de informatie voor alle biologische processen opgeslagen ligt in het DNA en hoe (erfelijke) eigenschappen worden doorgegeven van de ene cel naar de andere’. Dr. Dannenberg heeft dit ook helder en uitgebreider uitgelegd op de conferentie ‘Bijbel & Wetenschap 2023’.3 Maar er blijven veel vragen over. Bijvoorbeeld ‘hoe levenloze moleculen, zoals het DNA en eiwitten, samen voor een levende cel kunnen zorgen’. Om het mysterie van de levende cel verder te ontrafelen heeft de Delfse hoogleraar Dekker 40 miljoen gekregen. Met 1 miljoen euro, die Dekker in 2015 kreeg, is dit niet gelukt. Dr. Dannenberg is daarom, net als dr. Borger elders op deze website4, ‘behoorlijk sceptisch over deze aanpak’. Hij licht dat in zijn column toe: “De complexiteit van een cel, die een kosmos op zichzelf is, wordt mijns inziens zwaar onderschat. De verwachting is dat het bij het construeren van een synthetische cel duidelijk wordt welke principes aan biologisch leven ten grondslag liggen. Voor zover ik weet, zijn de meeste ontdekkingen in de biologie niet op die manier tot stand gekomen. Zo kwam bijvoorbeeld de structuur van DNA op uit een hele serie experimenten waarbij niemand een idee had hoe DNA eruit zou moeten zien. En in eerste instantie besefte ook niemand hoe DNA informatie bevat.” Dannenberg hoopt, net als in het voorwoord van de nieuwsbrief omschreven is, dat Dekker en zijn team tot nieuwe inzichten over het leven komen. Maar ook, dat deze kennis zal leiden tot eer van de Schepper (naar Psalm 8).5

Voetnoten

Akte van schenking door Derick van Meerten en Christina van Eck wanneer zij hun dochter Theodorica in 1502 naar het St. Agnietenklooster (Rhenen) sturen

Transcriptie RAU A351049: Overgifte van een kamp land te Meerten, 3½ morgen groot, genaamd Bergelee, door Derck van Meerten en Christina van Eck aan het Sint Agnietenconvent te Rhenen voor het levensonderhoud van hun dochter Theodorica in dat klooster, de dato 25-05-1502.1

Copija.

Wij Derck van Meerten ende joffrow Chrijstina van Eck, echte huijsfrow Derck voorscreven, doen kont ende bekennen overmijts desen apenen brijeff, soe als wij ter eeren Goedts, Maria Zijnder liever moeder ende der heijlighe joffrow Sunte Agneten, onse dochter Theodorica gebracht hebben in den Joffrowenclooster bijnnen Rhenen, soe en wijllen wij nijet dat zij der aelmijssen leven zal. Soe hebben wij gegheven ende overmijts desen openen brijeff geven den voorgenoemten Convent Sunte Agnijeten besloten zusteren bijnnen Rhenen een kamp lants gheheijten Bergelee, houdende omtrent IIII mergens lantz, een luttel mijn offte meer, ter goeder maeten, gelijck als die voergenoemten kamp van outs geleghen es, gelegen in den kerspel van Lijnden in der maelschap van Meerten, oestwert naest gelant die Nedermedensche straet, suijtwert die heeren van Mariëndael, westwert die Hoemeijsche straet, noertwert Borre van Meerten, mijt egghen ende eijnden, mijt allen zijnen rechten ende toebehoerren, voir een goet vrij leen Cornelis van Brakel mijt dusdanijghe vorwarden ende goeden onderscheijt. Waert saecke dat onse dochter voorscreven, die wij in den voorscreven clooster geborcht hebben, afflivijch werdde, des Godt voorhueden, bijnnen jairs, soe sal der voorscreven kamp ende erff wederom vrij aen ons komen, ombecroont des voorscreven convent. Mer zij dan langer in levende lijeffe bleve nae den voorscreven jair ende dat Godt Zijnen wijlle dede mijt onse dochter voorgenoemt, soe kennen wij voir ons ende onsen erven dat dat convent bijnnen Rhenen gegoet, geërfft ende gerechtijcht ijs ende blijven zal ten ewijghen daghen, sonder ons becroijen off ijmants van ons off onser wegen, ende wij dairaff ontgoet, onteerfft ende ontrecht zijn ende blijven zullen ten ewijghen daghen. Voirt waert saecke dat onse dochter voorgenoemt langer in levende lijeffe bleve dan ick off mijn huijsfrow, soe sullen ende wijllen wij den voorgenoemten convent maecken een goet reedelijck testament nae goetduncken onser consciëntiën. Hijermede zal dat convent gescheijden weesen van ons als van enijger erfftael te hebben off te boeren van ons off van onsen erven. Ende want dan dijt voorscreven lant een leengoet is Cornelis van Brakel ende dan dair enijch gebreck off hijnder geschijeden in der overgijfften offte vestenijsse off in enijghe dijenst hercomende van des leenheers weghen, soe geloven wij Derck van Meerten ende joffrow Chrijstina echte huijsfrow als principael saeckwolders voir ons ende onsen erven desen voorscreven hijnder ende gebreck aff te doen buitten schaede des voorscreven conventz. Ende wij Jan van Meerten ende Arnt van Eck Dircxsoon geloven mede als goede erffwaerborcht voir ons ende onsen erven dit voorscrevene aldus te geschijeden ende t’ houden alle die puncten glijck voorscreven staet der voorscreven convent. Waert saecke dat dat voorscreven convent hijer en boven enijghe hijnder, schade off gebreck kreghe, dede off leede in enijgherwijs geloven wij Derck ende joffrow Chrijstina voorgenoemt als principael ende wij Johan ende Arnt voirgenoemt als goede erffwairborge geloeven mede voir ons ende onsen erffen dat voorgemelten convent op toe rechten ende toe gelden tot haers selves simpels segghen ende waerheijt. Ende alledijnck sonder arch unde lijst. In oirkonde der waerheijt ende rechten tuijghen soe hebben wij Derck ende joffrow Chrijstina echteluijden voirgenoemt voir ons ende onsen als principael saeckwolders ende wij Johan van Meerten ende Arnt van Eck vurgenoemt als goede erffwaerborgen voir ons ende onsen erven oick onse segele gehanghen aen desen apenen brijef. Gegheven in ’t jair ons Heeren vijffthijenhondert ende twee opten heijlighen Sacramentsavont.

Transcriptie door dr. P.D. Spies, de dato 11-06-2024.

Voetnoten

Een tweetal inleidingen op het Oude Testament – Bespreking ‘Introduction to the Old Testament’ en ‘Prepare the Way of the Lord’

Bij uitgeverij Hendrickson Publishers verscheen in 2016 een herdruk van de klassieke inleiding van Roland Kenneth Harrison op het Oude Testament. Dit werk dat in 1969 voor het eerst werd gepubliceerd, is nog altijd zeer de moeite waard. Voor predikanten en studenten in de theologie is het een naslagwerk van blijvende waarde.

Het is de uitgebreidste conservatieve inleiding op het Oude Testament die ooit is verschenen. Aan de behandeling van de afzonderlijke boeken van het Oude Testament gaat een uitvoerige bespreking van de geschiedenis van de studie van het Oude Testament vooraf, de archeologie van het Midden-Oosten, de tekst en canon van het Oude Testament de godsdienst van Israël en de theologie van het Oude Testament. Dat verhoogt de waarde van dit standaardwerk.

Vragen naar de omvang van de zondvloed en de datering van de exodus komen aan de orde. Harrison geeft de voorkeur aan een datering van de exodus in de dertiende eeuw. Zelf meen ik dat er niet alleen in het licht van Bijbelse, maar mede in het licht van buiten-Bijbelse gegevens, meer te zeggen valt voor een datering in de vijftiende eeuw. Een standpunt dat wij in Neder­land in de Studiebijbel terugvinden.

Op de bespreking van de canonieke boeken van het Oude Testament volgt een bespreking van de apocriefe boeken. Het onderscheid tussen deze twee categorieën wordt door Harrison ten volle recht gedaan. Bij elke boek van het Oude Testament gaat Harrison in op het ontstaan, de historische achtergrond en de belangrijkste thema’s

Van recenter datum dan de inleiding op het Oude Testament van Harrison is die van R. Reed Lessing en Andrew E. Steinmann. Deze oudtestamentici behoren tot de Lutheran Church Missouri Synod, een zogenaamde main­line church die vasthoudt aan haar confessionele wortels. Hun inleiding kenmerkt zich door twee zaken. Dat is allereerst dat de auteurs maximaal recht wensen te doen aan het zelf­getuigenis van het Oude Testament. Dat blijkt niet in de laatste plaats bij de be­spreking van de Pentateuch, Jesaja en Daniël.

Daarnaast heeft hun inleiding meer dan die van Harrison sterk het karakter van een theolo­gische weergave van de oudtestamentische Bijbel­boeken. Zowel aan de eigenheid van het Oude Testament wordt recht gedaan als aan het feit dat het Oude Testament aangelegd is op het Nieuwe Testament. Bij elk oudtestamentisch Bijbelboek vinden we een paragraaf ‘zonde en genade’ en één over de plaats van Christus in het betreffende Bijbelboek.

De inleiding van Lessing en Steinmann is minder uitgebreid. Vooral omdat na een kort inleidend hoofdstuk direct de afzonderlijke boeken van het Oude Testament aan de orde komen. Dat maakt hem ook wat toegankelijker. Aan het einde van elk hoofdstuk wordt een korte opgave van werken voor verdere studie gegeven.

Omdat de inleiding van Lessing en Steinmann in 2014 verscheen, wordt ook naar de meer recente literatuur verwezen. De twee inleidingen vullen elkaar aan. Zelf zou ik hen die zich willen oriënteren op het Oude Testament die van Lessing en Steinmann als eerste aanraden, omdat deze zowel van recenter datum als overzichtelijker en toegankelijker is. Voor wie meer informatie wil, blijft de inleiding van Harrison een standaardwerk.

N.a.v.: R.K. Harrison, Introduction to the Old Testament: Including a comprehensive review of Old Testament studies and a special supplement on the Apocrypha (Peabody, MA: Hendrickson Publisher, 2016).

Reed Lessing en Andrew E. Steinmann, Prepare the Way of the Lord: An Introduction to the Old Testament (St. Louis: Concordia Publishing House, 2014).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.