Home » Geschiedenis

Categorie archieven: Geschiedenis

‘De wereld is rond, als je steeds naar het westen reist kom je in het oosten’ – Bespreking van ‘Stenen Wachter’

“Hugo steekt de fakkel zo hoog mogelijk op en wijst met zijn andere hand naar de zolder. Talloze zwarte gevouwen figuurtjes hangen daar. Rafael huivert. Hij deelt de kerker met een kolonie vleermuizen. ‘Een paar honderd zwarte duiveltjes om jou te vermaken,’ zegt een slepende stem. Een kleine man stapt achter Hugo vandaan. In zijn hand blinkt een dolk. Hij grijnst vol leedvermaak. ‘Zal ik mijn dolk eens omhooggooien? Dan gaan ze leuk fladderen.’ ‘Nee, niet doen,’ raspt Rafaël benauwd.”

In 2022 verscheen er bij Den Hertog opnieuw een tienerboek van de geschiedenisleraar Henk Koesveld. Het verhaal in ‘Stenen Wachter’ speelt zich af tijdens de honderdjarige oorlog tussen Engeland en Frankrijk. Hoofdpersoon Rafaël is novice van een klooster nabij Coucy. Qua tijd speelt het verhaal zich specifiek af rond de Slag bij Poitiers.1, al wordt er ook met enige regelmaat terug gekeken naar de Slag bij Crécy.2 Al zijn de hoofdpersonen van het boek getuigen van de eerstgenoemde slag, is het hen daar toch niet om te doen. Ze zijn op zoek naar de schat van de Tempeliers. Maar ze zijn niet de enige die op zoek zijn. De hoofdpersonen worden iedere keer dwarsgezeten door Hugo en zijn mannen. Ook zij azen op deze schat van de ridders van de Tempelorde. Koesveld weet het meeslepend te schrijven, zodat je niet anders dan het boek in één adem uit wil lezen. Hoe zal het aflopen? Wat heeft de boodschap (het raadsel) op het perkament, ‘Stenen wachter waakt aan het water’, te maken met de schat van de Tempeliers? Uiteindelijk komen de hoofdpersonen achter de oplossing. Deze verklappen we hier niet, daarvoor moeten jullie echt het boek zelf lezen.

Boodschap

Naast een spannend jeugdboek bevat ‘Stenen Wachter’ ook zaken waar je even op moet kauwen. Bijvoorbeeld de uitspraak die schildknaap Christoffel deed toen hij Bernardus van Clairvaux citeerde: “In de stilte komt een mens stilaan thuis in zijn hart” (p.232). Daarnaast is het jeugdboek ook bijzonder leerzaam als het gaat om het dagelijkse leven in de middeleeuwen. Koesveld maakt korte metten met de gedachte dat men in de middeleeuwen geloofde dat de aarde plat was. Alhoewel we weten dat dit een mythe is, komt deze gedachte bij sommige atheïsten nog wel eens voor.3 Voor de volledigheid citeer ik Koesveld (p. 128-129):

“Rafaëls geduld is op. ‘Volgens de heer van Coucy staat er iets over de tempelridders in de oude annalen. Weet u dat?’ ‘Natuurlijk, daar heb ik al eens naar gezocht. “Tempelridders klopten in de nacht op de kasteelpoort van Coucy en werden binnengelaten. De volgende nacht vervolgden zij hun reis. Met zwaarbeladen wagens reden ze naar het westen.”’ ‘Het westen is zo ver, het kan overal zijn.’ ‘Juist, het westen gaat over de wereld tot in het oosten.’ ‘Dat snap ik niet.’ De oude monnik beschrijft een cirkel in de lucht. ‘De wereld is rond, als je steeds naar het westen reist kom je in het oosten, toch?’ ‘Wel een raar idee,’ mompelt Rafaël. De wereld rond, het zal best waar zijn. Waar reden de wagens van de tempelridders heen? Dat is veel belangrijker.”

Er wordt door Koesveld ook geciteerd uit Genesis (p. 174). Als monnik Antonie wordt begraven, slaat de abt een kruis en fluistert: ‘Pulvis es et in pulverem reverteris’. Dit wordt door novice Rafaël vertaald als ‘Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren’. In het sluitstuk van het boek wordt nog wat meer historische informatie gegeven. Zeer leerzaam!

Tenslotte

Stenen wachter’ is beslist de moeite van het lezen waard. Koesveld heeft niet alleen spannend geschreven voor tieners, ook volwassenen zullen het verhaal als meeslepend ervaren. De honderdjarige oorlog tussen Engeland en Frankrijk is, voor gewone Nederlander, een relatief onbekend historisch thema. Het is dan mooi dat Koesveld dit nu voor het voetlicht brengt. Het boek is te bestellen via de website van Den Hertog, of bij een lokale (christelijke) boekhandel. Het is altijd goed om de middenstand te ondersteunen.

Voetnoten

Geschiedenisleraar Stefan vertelt over ‘De Slag om de Grebbeberg’ (1940)

De Slag om de Grebbeberg (1940), een van de bekendste gevechten tijdens de meidagen van 1940. Ook Marinus Teunis van Wijk (1912-1940) vocht mee in deze strijd en overleed 18 mei 1940 in het St. Elisabeth Gasthuis aan zijn verwondingen.1 Geschiedenisleraar Stefan heeft op zijn YouTube-kanaal ‘History Hustle Nederlands’ een video gemaakt. Deze reconstructie is nuttig om te zien hoe de Slag om de Grebbeberg verliep.

Voetnoten

‘Sociaal Darwinisten domineerden het debat’ – Wetenschap in Beeld schrijft over de verwerpelijke uitwassen van het Sociaal Darwinisme

Is armoede de natuurlijke orde der dingen? Gaat het in de economie om ‘survival of the fittest’? Heeft de evolutietheorie als ‘universeel zuur’ ook gevolgen voor de sociologie? Wat doen we met het fenomeen ‘Sociaal Darwinisme’? Dat het niet alleen creationisten zijn die hierover schrijven, bleek vorige maand wel uit een artikel in Wetenschap in Beeld Historia. Hieronder de krenten uit de WiB-pap.1

Een bekende beschrijver van het sociaal darwinisme en eugenetica is de aan het Discovery Institute verbonden historicus dr. Richard Weikart.2 Ook jongeaardecreationist dr. Jerry Bergman heeft er al een aantal boeken over volgeschreven. Het zijn echter niet allen christenen en creationisten die hierover schrijven. In het themakatern van Wetenschap in Beeld over het kapitalisme gaat het ook over het zogenoemde sociaal darwinisme. Het artikel start met de Amerikaanse predikant William Graham Sumner. Deze predikant was van mening dat we het in plaats van op te nemen voor de zwakken in de samenleving, we moeten kiezen voor de sterken. “De eersten (de sterksten, JvM) brengt de samenleving verder voor de sterkste deelnemers, dat laatste (de zwaksten, JvM) zorgt voor een stap terug, ten gunste van de zwaksten.” Sumner koppelt zijn gedachten aan de evolutieleer van Charles Darwin. Hij stond daarin niet alleen. De scribent van het artikel schrijft dat sociaaldarwinisten in de 19e eeuw ‘een scherpe ideologie’ ontwikkelden, ‘die rijken het recht gaf alle anderen te verdrukken’. ‘Na de Eerste Wereldoorlog werd het sociaaldarwinisme een inspiratiebron voor een Duitse demagoog’, zo schrijft de scribent.

De theorie van Darwin

Darwin had de bekende uitspraken ‘survival of the fittest’ en ‘struggle for existence’ geleend van de socioloog Herbert Spencer en de econoom Thomas Malthus. Volgens Malthus zou de armen helpen de prijs opdrijven en dat zou voor niemand goed zijn. “De capaciteit van de bevolking om te groeien is oneindig veel groter dan de capaciteit van de aarde om voedsel voor de mens te produceren.” Om de ongelijkheid in de fabrieken te rechtvaardigen richtten filosofen en economen zich tot Darwin en Smith (de vader van het kapitalisme). Sommigen zagen menselijke ellende als onderdeel van een selectieproces. Spencer schreef: “Hoe vreemd het ook is om het nu te zeggen, nu de waarheid van natuurlijke selectie door de meeste opgeleide mensen wordt erkend, doen mensen er op dit moment in de geschiedenis alles aan om het overleven van de zwaksten te bevorderen.” Ook de bekende Ernst Haeckel was deze mening toegedaan. Hij schreef: “De theorie van natuurlijke selectie leert ons dat het in het leven van mensen – net als bij dieren en planten – altijd zo zal zijn dat alleen een minderheid kan floreren, terwijl de meerderheid verhongert en vergaat.” Charles Darwin was ook een kind van zijn tijd. Hij paste zijn theorie ook op de mensheid toe en schreef: “Er is reden om aan te nemen dat vaccins duizenden mensen hebben gered, die anders aan de pokken zouden zijn gestorven. Niemand die ooit dieren heeft gefokt zal eraan twijfelen dat dit schadelijk is voor de mensheid.” Zijn theorie werd daardoor ook voer voor sociaal darwinistische ideologen. Het is niet mijn bedoeling om Charles Darwin postuum nog aan de schandpaal te hangen, wel om te kijken wat de historische gevolgen zijn geweest van zijn uitspraken.3

Francis Galton

Francis Galton, de neef van Darwin ging nog verder. Hij gaf aan mensen op dezelfde wijze te kunnen fokken als dieren. Galton: “Net zoals je gemakkelijk door zorgvuldige selectie een ras van honden of paarden voort kunt brengen die bepaalde kwaliteiten hebben, zo zal het mogelijk zijn om een zeer begaafd mensenras voort te brengen door generaties lang weloverwogen huwelijken te sluiten.” Hij bedacht een nieuwe naam voor zijn wetenschap: eugenetica. Galton pleitte in 1883 zelfs voor genocide. Hij schreef: “Er is verzet – meestal onredelijk – tegen de geleidelijke uitroeiing van een inferieur ras.” Volgens de scribent werd dit aanvankelijk lauw ontvangen in Europa, maar was het in de VS meteen populair. Amerikaanse genetici wilden hierdoor elke handicap uitroeien. Zo werden vrouwen met een handicap gedwongen gesteriliseerd in de staat Indiana (1907) en daarin gevolgd door dertig andere staten (1931). Rechter Oliver Wendell Holmes schreef: “Het is beter voor de wereld als we, in plaats van te wachten met het executeren van ontaarde nakomelingen wegens criminele daden – of ze te laten verhongeren omdat ze imbecielen zijn – voorkomen dat de ongeschikten hun soort op de wereld blijven brengen.” In 1927 kregen daardoor staten het wettelijke recht om gedwongen sterilisaties uit te voeren.

Hitler

Deze gedachten en uitspraken waren koren op de molen van Adolf Hitler. Hij bewonderde het boek van de zoöloog Madison Grant, The Passing of the Great Race. Eugeneticus Gosney schreef aan Grant: “Het zal u interesseren om te weten dat uw werk een grote rol heeft gespeeld in het vormen van de houding van de intellectuelen die achter Hitler staan.” De scribent geeft in het artikel aan dat, mede door de verschrikkingen van de Holocaust, eugenetica en het sociaaldarwinisme door de wetenschap werden verworpen. Dit ging echter geleidelijk en niet zonder slag of stoot (tot 1967 werden sommige vrouwen in Denemarken nog gedwongen gesteriliseerd). Het is beter dat de evolutietheorie blijft binnen de biologie en niet als ‘universeel zuur’4 wordt toegepast binnen de vakgebieden sociologie en economie. Als de theorie gebruikt (of: misbruikt?) wordt in de handen van ideologen heeft dit verregaande gevolgen voor de mensheid en de aarde. Dat leert ons de geschiedenis van het sociaal darwinisme.

N.a.v.: Lunau, C., 2024, Sociaaldarwinisme verklaarde de armen de oorlog, Wetenschap in Beeld 2024 (5): 40-43.

Voetnoten

‘Het is de Verlichting, sufferd!’ – Over hoe de Verlichting doorwerkt in de orthodoxe kerken

Soms vragen mensen zich af wat er allemaal in ons land op kerkelijk gebied aan de hand is. Of zoals iemand het eens verwoordde: “Er gebeurt hier veel maar je begrijpt niet precies wat het is, of wel soms, meneer Janssen?”. Dit artikel doet een poging om te duiden wat er speelt – dat er via het seculiere onderwijs en de wetenschap sprake is van een verlate doorwerking van de Verlichting op een heel netwerk van orthodox christelijke voorstellingen.

Het kerkje van Oostrum. Bron: Wikipedia.

Wat is de Verlichting? Om dit duidelijk te maken begin ik met dit wat trieste schilderijtje van de Franse schilder Paul Gauguin (1848-1903); het hangt in het Groninger Museum. Gauguin leefde in een tijd waarin de Verlichting als nieuwe geestelijke stroming in de Westerse landen aan het doorbreken was.

Schilderij van Paul Gauguin (1848-1903). Foto genomen door drs. Hans Hoogerduijn.

Het bordje dat in het museum naast het schilderij hangt geeft aan, dat dit werk een symbolische strekking heeft. Het zet de zegeningen van de Verlichting af tegen de wereld van het christelijk geloof. Dat geloof wordt weergegeven door de donkere, bruine tinten in het schilderij. Oftewel: de kerk is een verroeste, sombere, gesloten wereld. Daartegenover zie je in het schilderij op de achtergrond de lichtstad Parijs oplichten en op de voorgrond het licht van de lantarenpaal. Deze combinatie van lichten stelt de Verlichting voor. Dat is de nieuwe geest van vrijheid, helderheid en inzicht die contrasteert met de grauwe ommuurde wereld van kerk en geloof.

Dit schilderij geeft precies aan waar het bij de Verlichting om draait. De kerk met z’n geloof, dogma’s en Goddelijke openbaring wordt voorgesteld als een verstard bolwerk, dat wordt afgetroefd door de autonome, vrije, zelfbepalende, mondige mens die met zijn verstand en waarneming zijn eigen wereld en waarheid schept.

Het gaat hier om de grootse ideologische omwenteling in de geschiedenis van het Westers denken na de Reformatie. Deze revolutie is er in de kern één van het verwerpen van alle geloofswaarheden en de moraal die de Kerk de mensen leerde. Geen God, geen meester. Denk hierbij ook aan de titel van het boek van Groen van Prinsterer (1801-1876) uit 1847: Ongeloof en Revolutie, waarmee hij de Verlichting aanduidde.

Deze revolutie speelt zich allereerst af op het niveau van de denkbeelden. Maar deze verandering in denken resulteerde daarna wel in allerlei reële ontwikkelingen in het maatschappelijke, culturele en politieke leven. Sommige daarvan zijn beslist ook heel waardevol geweest, b.v. de ontwikkeling van de democratie. In het boek van Rienk Vermij, “De Geest uit de Fles,/em>” uit 2014 kun je meer over deze doorwerkingen van de Verlichting op het maatschappelijk leven lezen.1 Ik ga daar nu niet verder op in, omdat het hier om vervolgeffecten gaat en niet om de kern van de Verlichting; die ligt op het geestelijke vlak.

Wat de geestelijke revolutie van de Verlichting betreft: daarvan moet ook worden gezegd dat de kerk in de 17e en 18e eeuw, zowel de Katholieke als de Protestantse, die deels aan zichzelf te wijten had: in alle monopolieposities, ook die op geestelijk gebied, schuilt het gevaar dat ze tot uitbuiting en misstanden leiden. Dat was ook het geval in de 17e en 18e eeuw. Logisch dat dit heftig verzet tegen de kerk en het christelijk geloof opriep.

Deze oppositie werd daarnaast gefaciliteerd door de industrialisatie en verstedelijking; die voltrokken zich in het laatste deel van de 18e eeuw in West Europa. Het oprukken van het stedelijk leven vormde zowel bedding als katalysator van het Verlichtingsdenken. Want deze nieuwe, moderne tijd ondersteunde het idee dat de mens autonoom, zelfbepalend, zelf-ontplooiend was en niet meer afhankelijk van een goddelijke macht.

Aan het Verlichtingsdenken in zijn meest radicale vorm ligt de filosofie van Baruch Spinoza (1632-1677) ten grondslag. Spinoza gaat er vanuit, dat God en de natuur samenvallen. Wat impliceert dat er geen aparte bovenwereld van God, de duivel, engelen en geesten, hemel en hel bestaat. Het idee van de Bijbel als Goddelijke openbaring is daarom volgens Spinoza ook slechts bijgeloof, net als de gedachte dat er interactie zou zijn tussen een geestelijke bovenwereld en het ondermaanse. Wonderen, goddelijke sturing of welke vorm van goddelijk ingrijpen ook, of beïnvloeding van hemelse machten door offers en bidden – dit was volgens Spinoza allemaal lariekoek. Er is alleen maar platland. “What you see is what you get”. Vandaar dat wat de kerk allemaal de mensen inprentte als verzonnen onzin kon worden beschouwd – ideologie om de mensen onder de duim te houden, geld af te troggelen, macht over de massa uit te oefenen en ze zoet te houden met geloof in een hemels hiernamaals. Godsdienst als opium van/voor het volk, zoals Marx (1818-1883) dat uitdrukte.

De Verlichting is dus in de kern een geestelijke beweging die haaks staat op en vijandig tegenover het christelijk geloof. Dit nieuwe denken werkte, zoals gezegd, door op de maatschappelijke onderbouw, d.w.z. op het culturele, maatschappelijke en politieke leven, en had daarbij ook grote consequenties voor de wetenschap. Daar werd het geloof helemaal uit verbannen. Wetenschap was uitsluitend op basis van logica en waarneming acceptabel.

Dit betekende een duidelijke trendbreuk. Want bij de grondleggers van de moderne wetenschap, zoals Robert Boyle (1627-1691), Francis Bacon (1561-1626), Blaise Pascal (1623-1662), Carl Linnaeus (1707-1778), Isaac Newton (1642-1726) en andere grote christelijke geleerden in de 17e en 18e eeuw, functioneerde het rationeel empirisch onderzoek nog nadrukkelijk binnen een geloofscontext. Ontdekken hoe de “Grote Architect het geschapene had gemaakt en onderhield”, Gods voorzienigheid ontsluiten, was toen nog het devies. Of zoals de Duitse astronoom Johannes Kepler (1571-1630) het uitdrukte: “O God ik denk na U wat U hebt uitgedacht”.

Daarbij hadden deze wetenschappers in eerste instantie nog te maken met het toeziend oog van de kerk. De Bijbel was in de 17e en begin 18e eeuw de absolute sleutel en toetssteen om het ‘Boek der Natuur’ te verstaan. De wetenschap was daaraan ondergeschikt. Het Galilei proces rond 1630 laat dit zien.2 En ook de lotgevallen van Bruno; deze onderzoeker weigerde de realiteit van een wereldwijde zondvloed te erkennen en eindigde mede daarom zijn leven in 1600 op de brandstapel.3

In de loop van 18e eeuw werd de Bijbel en de natuur meer gescheiden: de Bijbel werd primair de bron van moraal en kerkelijke dogma’s; het ‘Boek der Natuur’ was een tweede, eigen bron waaruit het bestaan van God kon worden afgeleid. Dat gaf de wetenschap een meer zelfstandige positie en betekenis. Door het ontdekken van hoe de natuur in elkaar zat kon iets van Zijn almacht en grootheid worden ontdekt. Zo werd door de ontsluiting van de variatie, de rijkdom, orde en onderliggende structuur (wetmatigheden) in de Schepping iets zichtbaar van Gods majesteit. Dit gebeurde eerst meer kwalitatief door beschrijving en classificatie, maar vervolgens ook door kwantificering, mathematisering en experimenten.

De verwondering over de pracht, orde en complexiteit van de natuurwonderen bracht ontzag voor God bij. Er vielen dus religieuze lessen uit de natuur te trekken. Dat resulteerde in de natuurtheologie die b.v. in Engeland tot in de 19e eeuw erg populair was.

Deze ontwikkeling van een meer zelfstandige positie van de wetenschap – maar dan nadrukkelijk wel binnen religieuze kaders – deed zich overal in Europa min of meer parallel voor.4 Maar toen diende de Verlichting zich in de tweede helft van de 18e eeuw aan. Deze beweging had, vooral via de invloed van geleerden als Immanuel Kant (1724-1804) en Spinoza, grote gevolgen voor de wetenschap.

Kant betoogde dat wetenschappelijk onderzoek helemaal op zichzelf moest staan. “Want als we de wetenschap aanvullen met het idee God te introduceren, met het doel de oorzaak of functie van de natuurlijke dingen aan te geven, dan ontnemen we zowel de wetenschap als de theologie hun intrinsieke betekenis”.5

Daarnaast begon de inhoud van Spinoza’s boeken, die pas 100 jaar na zijn dood in 1677 mochten worden gelezen, door te werken. Het gaat dan vooral om het kernidee van Spinoza; namelijk dat hij de voorstelling van een goddelijke bovenwereld, die invloed had op de benedenwereld hier op aarde, als een prewetenschappelijke mythe wegzette. Door Kant en Spinoza verdwenen uiteindelijk de religieuze wortels en christelijke oriëntatie uit de wetenschap. De Bijbel heeft vanaf de eerste helft van de 19e eeuw binnen de wetenschap geen enkele autoriteit en betekenis meer. God, bijbel, geloof zijn definitief uit de wetenschap verbannen.

Het universum wordt vanaf die tijd door de wetenschap opgevat als een gesloten systeem, een autonoom geheel zonder sturende goddelijke macht, een volautomatische, stationair draaiende wereldmachine, analoog aan hoe de machines in de fabrieken functioneerden. Deze mechanisering van het wereldbeeld betekende dat God geheel buitenspel stond bij hoe de wereld hier en nu functioneerde. Van Zijn actieve betrokkenheid en ingrijpen was geen sprake. Maar daar bleef het niet bij. De verlichte wetenschappers gingen nog een stap verder: de natuur was ook autonoom, vanzelf ontstaan, zonder bovennatuurlijke scheppingsdaden.

Zo bedacht Simon De Laplace (1749-1827) de nebula hypothese, de voorloper van de oerknal theorie. Toen deze astronoom deze visie op het ontstaan van de kosmos aan Napoleon uitlegde, vroeg die waar God in zijn verhaal voorkomt. De Laplace antwoordde toen, dat hij God niet meer nodig had om het heelal te verklaren.6

En bij de James Hutton (1726-1797) werd God overbodig om de geologische verschijnselen te verklaren. Die waren het gevolg van natuurlijke processen die eindeloos lang, zonder begin of eind, in een vaste cadans op elkaar inwerkten. Ook Charles Darwin (1809-1882) presenteerde natuurlijke selectie (later aangevuld met mutaties in het DNA) als exclusief mechanisme waardoor alle soorten uit elkaar zijn ontwikkeld, zonder dat je daar Goddelijk ingrijpen bij nodig had. Tenslotte was het de scheikundige Friedrich Wöhler (1800-1882) die rond 1830 ontdekte dat ‘organische’ stoffen uit anorganisch materiaal konden ontstaan. Daaruit werd de conclusie getrokken dat er geen bovennatuurlijke interventie nodig was voor het ontstaan van het leven.7

Door deze verlichte wetenschappers werd God als ‘gaatjesvuller’ en als ‘oorsprong der dingen’ aan de kant geschoven. Alles is naturalistisch te verklaren, door zelfstandig opererende natuurlijke processen die op wetmatige wijze opereren. Zo verdween God definitief uit de wetenschap – een ontwikkeling waarop de (ietwat aangepaste) typering van Albert Einstein van toepassing is: wetenschap zonder geloof is blind, (en geloof zonder wetenschap lam).
Samengevat draait het bij de Verlichting om het volgende: eerst is er een radicale verandering in de geestelijke bovenbouw met grote gevolgen voor het mens- en wereldbeeld; dit nieuwe bewustzijn werkte vervolgens weer door op de maatschappelijke onderbouw (d.w.z. het cultureel en politiek leven).

Binnen deze Verlichtingsbeweging werd de kerk, het christelijk geloof, de Bijbel meer en meer irrelevant en achterhaald. Deze attitude manifesteerde zich vooral binnen de wetenschap. Maar ook op het terrein van de moraal werd God taboe. Want je kunt als mens met je verstand zelf wel een goed systeem van leefregels bedenken; daar heb je geen kerk en Bijbel meer voor nodig.8 Het eind van dit liedje is in ieder geval dat door de Verlichting de mainstream cultuur in West Europa tot op het bot seculariseerde.

Wij staan als orthodoxe gelovigen cultureel gezien in West Europa, als laatste der Mohikanen, nog in de traditie van een geloof in een bovenwereld en een benedenwereld. Wij geloven dat er interactie is tussen deze twee werelden. Dat bidden zin heeft. Dat je Jezus als je verlosser nodig hebt. En dat er dan aan het eind van ons leven een doorgang is naar een leven hoger dan dit bestaan. Wij ontlenen dit wereld- en mensbeeld aan de Bijbel en aan de kerk die ons deze kennis bijbracht. Maar wat we nu in deze tijd meemaken is dat de Verlichting na 150 jaar ook binnen de orthodoxe kerken begint door te werken.

Daar liggen een aantal oorzaken aan ten grondslag. Allereerst dat de verlichte wetenschap in de huidige maatschappij op hetzelfde voetstuk staat als de kerk in de 17e en 18e eeuw. Nu is de wetenschap de alwetende bron van ware kennis. Het is daarmee een seculiere religie geworden die de illusie creëert dat ze de waarheid in pacht heeft.9 Deze pretentie, die sciëntisme wordt genoemd, heeft, volgens de filosoof Paul Feyerabend (1924-1994), “de wetenschap gemaakt tot het jongste, meest arrogante, agressiefste en meest dogmatische geloofsinstituut”.10

In de tweede plaats speelt nu meer dan ooit dat veel orthodoxe christenen sterk via onderwijs en door de massamedia – tv en internet – worden beïnvloed. Van hun positie van relatief isolement – waar Groen van Prinsterer op hamerde – blijft zo steeds minder over. Daardoor nemen christenen ook meer en meer inzichten van de verlichte wetenschap (d.w.z. inzichten zonder Bijbelse oriëntatie en ijking) over.

Dan speelt tenslotte ook nog mee dat in een aantal orthodoxe kerken men zich in allerlei vorm-zaken, zoals kleding, taalgebruik (geen ‘tale Kanaäns’), liturgie, aan de moderne tijd hebben aangepast. Zij hebben dat met de beste bedoelingen gedaan om de kerk een eigentijds gezicht te geven. Dan kan Gods Woord makkelijker doorklinken. Maar wat we nu zien is, dat het daarbij niet blijft. Nu past men Gods Woord ook inhoudelijk aan.

Tenslotte zien we deze ontwikkeling vooral bij kerken die zich in het verleden onverschillig of afkerig hebben getoond t.o.v. het creationisme.11 Zij hebben mede daarom niets of te weinig gedaan met het “radicale en principiële” advies van A. Kuyper om een ”eigen wetenschap van heel de kosmos op te trekken die past bij de grondslag die onwrikbaar vastligt in hun eigen zelfbewustzijn”’. Kuijper realiseerde zich al rond 1900 hoe sterk de invloed is van de Verlichte wetenschap op de kerk. Hij sprak hierover als het “conflict van de eerste orde”’ waarbij de seculiere wetenschap “zijn bewustzijn aan ons opdringt, en eist dat wij een bewustzijn hebben aan het zijne gelijk”.12 De kerken die weinig geïnteresseerd waren en geïnvesteerd hebben in een eigen wetenschap op christelijke grondslagen zijn nu extra vatbaar voor invloeden vanuit de mainstream wetenschap.

Om al deze redenen werkt de Verlichting nu, via de wetenschap, met volle kracht door binnen de orthodox christelijke kerken. Het gaat dan over opvattingen m.b.t. de positie van vrouwen in de kerk, homoseksualiteit als neutrale variant van mens zijn13, de ‘deep time’ ouderdom van aardlagen en fossielen, het ontkennen van een wereldwijde zondvloed, de evolutie van alle levensvormen uit bacteriën en van de mens uit aapachtige voorouders14, over dood en ellende als normale onderdelen van de schepping. Het betreft hier een complex van ideeën; dat culmineert uiteindelijk in de ultieme doorwerking van de Verlichting: het beeld, dat de mens niet door en door slecht is en schuldig staat voor God, met als consequentie dat Jezus niet voor onze zonden is gestorven.

De orthodoxe kerken lopen op al deze punten een verhoogd risico dat ze hun exegese van de Bijbel aan de Verlichte inzichten van de mainstream wetenschap aanpassen. Paul Feyerabend zegt over de realiteit van deze beïnvloeding: “Helaas is de kerk door de wetenschappelijke wolf die alom tegenwoordig is, ingepalmd; ze heult er liever mee dan dat ze zich ertegen verzet. Ik ben verrast dat veel woordvoerders van de kerk de oppervlakkige wetenschappelijke argumenten, die mijn vrienden en ik vroeger hanteerden, volgen en hun eigen geloofsvoorstellingen van zo weinig waarde achten. Ze beschouwen de wetenschap als een onderdeel van de kerk”.15 Misschien gebeurt deze aanpassing uit zelfbescherming om niet te veel leden te verliezen of uit angst om vanuit de Verlichte wetenschap als conservatieve prewetenschappelijke onbenul te worden weggezet.

Wat ook de diepere drijfveer is, duidelijk is wel dat we nu, via de invloed van de wetenschap, te maken hebben met een verlate doorwerking van de Verlichting op een heel netwerk van christelijke voorstellingen. Deze inwerking beperkt zich doorgaans in de prakrijk in eerste instantie tot slechts één thema, b.v. de vrouw in het ambt. Daarbij wordt door de voorstanders van de aanpassing gepleit om elkaar in liefde vrij te laten, en niet de maat te nemen. Want het betreffende onderwerp raakt niet de kern van het evangelie. Maar het nieuwe denken over zo’n geïsoleerd thema staat niet op zichzelf. Het is onderdeel van een veel bredere beïnvloeding door het Verlichtingsdenken. Daarom leert de ervaring dat er in de kerk vervolgens doorgaans nog meer aanpassingen aan de geest van de Verlichting volgen. Er is dan – om een dubbele metafoor te gebruiken – sprake van een domino-effect op een hellend vlak; je kunt de steentjes die dan snel na elkaar omvallen op de knopen van je bloes aftellen: eerst het scheppingsverhaal en de wereldwijde zondvloed, dan de zondeval en de oorsprong van het kwaad in de schepping, vervolgens de Bijbelse visie op homoseksualiteit en dan het christelijk mensbeeld. En voor je het weet is het laatste steentje, dat de kern van het evangelie voorstelt – Jezus als jouw verlosser – aan de beurt. In dat geval wordt door de Verlichting het licht van het evangelie definitief verduisterd.

Afsluitend nog een schilderij van het kerkje van Oostrum.16 Dit werk hangt ook in het Groninger Museum en is gemaakt door Johan Dijkstra, lid van de kunstenaarsbeweging ‘De Ploeg’. Je zou er een ‘wake-up call’ in kunnen zien. Zo van: mensen, sluit de kerkdeuren voor de invloeden van de Verlichting. De ligging op de terp visualiseert dan de gewenste positie van de kerk van relatieve zelfstandigheid en afzondering. Van daaruit mag dan de volle waarheid van Gods Woord in de maatschappij blijven klinken.

Voetnoten

Wat beweert Tacitus over de christenen?

Velen kennen het negatieve oordeel van de Romeinse historicus Tacitus (± 55-117) over de eerste christenen. Hij schreef een uitvoerige geschiedenis van het Romeinse rijk in de eeuw van Jezus Christus en over de Christiani had hij dit te zeggen:1

Portrettekening uit 1915 van Tacitus door Julien. De tekening is gebaseerd op een buste. Bron: Wikipedia.

‘… men geloofde dat de brand [van Rome] op bevel [van Nero zelf] aangestoken was. Dus om het gerucht uit te roeien vond Nero schuldigen uit en bedacht hen met de meest afschuwelijke straffen, hen die het volk christenen noemde, gehaat wegens hun schanddaden. De grondlegger van deze naam, Christus, werd onder het keizerschap van Tiberius door de provinciale gouverneur Pontius Pilatus ter dood veroordeeld. Nadat het verderfelijke bijgeloof voorlopig onderdrukt was, dook het voortdurend op verschillende plaatsen weer op, niet alleen in Judea, de oorsprong van het kwaad, maar zelfs in Rome, waar alle slechte en verderfelijke cultussen van overal bijeenkwamen en vereerd werden. Eerst werden zij die bekend hadden voor de rechter gebracht. Vervolgens werd op hun aanwijzen een enorme menigte veroordeeld, niet zozeer wegens brandstichting maar om hun haat tegen het menselijke geslacht. Met de slachtoffers werd de spot gedreven. Zo kwamen ze bijvoorbeeld om, enkel bedekt met dierenhuiden, doordat honden hen verscheurden, of nadat ze gekruisigd waren, of werden ze levend verbrand om te dienen als nachtverlichting wanneer de dag verstreken was. Nero opende zijn tuinen voor dit schouwspel en gaf spelen, terwijl hij zich onder het volk mengde, gekleed als wagenmenner of terwijl hij in een strijdwagen stond. Zodoende ontstond er medelijden met de schuldigen, hoewel ze allernieuwste en strengste straffen verdienden, omdat ze blijkbaar niet werden omgebracht in het belang van de staat, maar vanwege de bloeddorst van die ene.’

We zien dat Tacitus een volkomen negatief beeld van de volgelingen van Jezus Christus en van hun geloof had. Niet veel mensen weten dat er nog een tekst aan hem wordt toegeschreven die over christenen gaat. Deze is te vinden in het werk van de latere, christelijke schrijver Sulpicius Severus (5e eeuw). Men denkt dat Severus’ beschrijving van de verwoesting van de tempel in Jeruzalem na de inname van de stad door de Romeinen in 70 n. Chr. geheel of gedeeltelijk aan Tacitus ontleend is. Qua stijl is dat zeker mogelijk en daarom staat dit gedeelte bekend als ‘Tacitus Fragment 2’. De tekst luidt als volgt2:

Men vertelt dat Titus eerst overleg voerde door krijgsraad te houden over de vraag of zo’n prachtige tempel verwoest moest worden. Sommigen meenden dat een gewijde tempel, zo boven menselijke prestaties verheven, niet verwoest mocht worden. Dat zou een getuigenis zijn van de gematigdheid van de Romeinen, terwijl verwoesting een blijvend teken van hun wreedheid zou vormen. Anderen waren het daarmee niet eens, onder wie Titus zelf. Zij stelden dat de verwoesting van de tempel heel belangrijk was om de godsdienst van de Joden en de Christiani volledig te vernietigen. Want hoewel die godsdiensten met elkaar in conflict zijn, ontstonden ze uit dezelfde oorsprongen. De Christiani ontstonden uit de Joden; als de wortel verwijderd is, sterft de tak gemakkelijk af.

Deze woorden zijn waarschijnlijk ontleend aan het vijfde boek van Tacitus’ Historiae dat sindsdien verloren is gegaan. Tacitus onderscheidt hier duidelijk tussen Joden en christenen, maar hij weet dat de laatsten uit de eersten waren voortgekomen. Het besluit van Titus om de tempel te verwoesten was bedoeld om beide groepen van hun basis te beroven.

Interpretatie

De Amerikaan Eric Laupot meent dat de laatste woorden uit Fragment 2 niet een soort spreekwoord zijn maar een dubbelzinnige toespeling.3 In het Latijn luiden ze: radice sublata stirpem facile perituram. Het woord voor ‘tak’ is stirps, en het lijkt hier een aanduiding te zijn van de christenen. Deze verklaring is gebaseerd op een dubbelzinnigheid in het Hebreeuws: het Hebreeuwse woord netser betekent tak, maar het werd ook opgevat als de oorsprong van de naam Nazireeër of Nazarener. Onder invloed van Jesaja 11:1, de tekst over de scheut of tak uit de wortel van Isai, werd Jezus Christus aangeduid als Nazarener en zijn volgelingen mogelijk als Nazareners of ‘volgelingen van de tak’. (Denk ook aan de hedendaagse Kerk van de Nazarener.) Een vergelijkbare associatie van Christus en de christenen met de tekst uit Jesaja 11:1 treffen we trouwens ook aan in Romeinen 1:3 en 11:16-24.

De betekenis van de naam kan Tacitus of zijn bron aanleiding hebben gegeven tot het woordgrapje dat het uitroeien van de wortel (de basis, hier gebruikt voor de tempel of voor het joodse volk) ook de tak (de christenen) zou treffen. De woordkeuze kan niet die van Sulpicius Severus of een tijdgenoot zijn, omdat men in die tijd geen Hebreeuws meer kende. Dit is een sterk argument voor de gedachte dat het hele fragment inderdaad op Tacitus teruggaat en dat het door Severus zonder toevoegingen is opgenomen. De tekst geeft wel blijk van een misverstand door te suggereren dat Titus de christenen zou kunnen treffen door de tempel te vernietigen. In werkelijkheid was de verwoesting van de tempel helemaal geen bedreiging voor het bestaan van de christenen. Het was waarschijnlijk wel een stap in het proces van scheiding tussen Joden en christenen in de eerste eeuw.

Opstandelingen?

De interpretatie van de reeds genoemde Eric Laupot gaat nog veel verder. Hij meent dat Tacitus het specifiek heeft over joodse christenen, die hij scherp onderscheidt van de christenen uit de heidenen die volgens hem onder leiding van Paulus stonden. Hij denkt ook dat de woorden van Tacitus suggereren dat deze joodse christenen mede verantwoordelijk waren voor de joodse opstand. Als dat waar is, waren zij dus veel minder geweldloos dan het Nieuwe Testament suggereert. Volgens Laupot was Jezus een leider van de Zeloten, de opstandelingen tegen de Romeinen, en was Hij tijdens zijn leven eveneens in opstand was gekomen. De ‘Paulinische christenen’ waren daarentegen volgens hem trouw aan Rome en werden daarom niet vervolgd.

Tegen Laupots fantasie zijn diverse dingen in te brengen. In de eerste plaats hebben we een andere bron over de joodse opstand in de jaren 67 tot 70 en over de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, namelijk de joodse historicus Flavius Josefus. Hij zegt helemaal niets over betrokkenheid van (joodse) christenen, hoewel hij wel van hun bestaan op de hoogte was. Josefus geeft de schuld voor alles wat er mis ging aan de Joden.

In de tweede plaats zegt Fragment 2 niet dat Titus de Christiani wilde straffen voor hun aandeel in de joodse opstand. Het is waarschijnlijk dat hij een afkeer van hen had omdat zij weigerden de goden van de staat, onder wie de keizer zelf, te aanbidden.

Uw mening

Zijn er lezers die Fragment 2 anders opvatten dan in dit artikel gebeurt? Zijn er andere, betere argumenten tegen de uitleg van Laupot? Ik zou het leuk vinden om te horen hoe u deze tekst opvat.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Ellips. De volledige bronvermelding luidt: Lalleman, P.J., 2006, Wat beweert Tacitus over Christenen?, Ellips 31 (266): 30-31.

‘The Controversial Views of Isaac Newton’ – Wiskundige dr. ir. Kees Roos te gast in het programma van dr. James Tour

Op 16 februari 2024 was de wiskundige en emeritus hoogleraar prof. dr. ir. Kees Roos te gast in het programma van organisch chemicus dr. James Tour. Hij sprak daar over ‘The Controversial Views of Isaac Newton‘. Hieronder is deze aflevering terug te kijken. Dr. Kees Roos schreef ook mee aan de bundel ‘Inzicht: Wetenschap voor Gods aangezicht‘. De video is, helaas voor sommigen, slechts in de Engelse taal te volgen.1

Voetnoten

Kerk en slavernij? (3) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Nog eens de scheiding van bestuur en beheer

Dat bestuur en beheer tot aan 2003 gescheiden waren, is geen bedenksel van ondergetekende, de gereformeerde of de hervormde kerk.1 Die scheiding van bestuur en beheer stamt al uit de middeleeuwen: het was de scheiding tussen spiritualia, geestelijke zaken, en temporalia, tijdelijke zaken. Na de reformatie heeft de overheid het beheer van de goederen met een kerkelijk doel niet veranderd. Slechts werd de publieke kerk van rooms nu gereformeerd. De pastoor werd zo door de predikant vervangen.

Goederen hangen samen met de rechten die aan eigendom en bezit zijn verbonden. De overheid in de Nederlanden heeft nooit getornd aan die rechten, zelfs niet in de Franse tijd. Op de goederen voor een kerkelijk doel was toezicht van de overheid en de Roomse kerk. De Roomse kerk viel bij de reformatie weg, zodat alleen het overheidstoezicht overbleef. Het kerkgebouw werd nog steeds op dezelfde wijze onderhouden. Alleen kerkten nu de gereformeerden er in. De gelden die eerst voor de pastoor bestemd waren, gingen nu naar de predikant.

In de middeleeuwen was er rechtspluraliteit. Er was een woud van geschreven en ongeschreven regels. Die waren verschillend per gewest en per plaats, bijvoorbeeld stad en platteland. Zo was er het patronaatrecht, het recht van de heer, waardoor de rechthebbende, bijvoorbeeld een adellijk heer, de predikant mocht presenteren en over de goederen ging. Die rechthebbende was in het gewest Holland vaak een ambachtsheer, de persoon die door de landsheer als leenman was aangewezen. Deze persoon of zijn rechtsvoorganger was meestal ook de stichter van het kerkgebouw en ontleende daaraan zijn patronaatrecht. Opgemerkt wordt dat het patronaatrecht niet tot het leenrecht behoort, maar zich bevindt op de grens van kerk- en staatsrecht. In dezelfde persoon waren dus rechten van verschillende herkomst verenigd. In Friesland oefenden de zogeheten floreenplichtigen (betalers van een bepaalde kerkelijk grondbelasting) het patronaatrecht uit. In Overijssel kon een graaf veel kerkelijke zaken bepalen. De genoemde oude rechten vervielen bij de grondwetswijziging van 1922.

Wat merkten de lidmaten van de gereformeerde kerk van de scheiding van bestuur en beheer

De genoemde scheiding bestond al eeuwenlang. Iedereen wist er dus van. Voor geestelijke zaken ging men als roomse naar de pastoor, voor zaken rond de goederen, bijvoorbeeld het kerkgebouw, ging men naar de kerkvoogden. Na de reformatie was de kerkenraad (inclusief predikant) verantwoordelijk voor de geestelijke zaken, de kerkvoogden waren er nog steeds voor de materiële aangelegenheden. Dus in Nederhemert was de kerkenraad voor de geestelijke zaken. Voor zaken over de goederen moest men naar het kasteel van Nederhemert, waar de Heer van Nederhemert als opperkerkvoogd resideerde. In de kerk zaten de leden van de kerkenraad in een andere bank dan de kerkvoogden. De kerkenraad vergaderde in Friesland in de consistorie, de floreenplichtigen en de kerkvoogden kwamen in het café bijeen. Tot na 2000 kwamen in de hervormde kerk in Garderen de kerkvoogden vanuit de toren voor in de kerk, de kerkenraad kwam uit de consistorie achter in de kerk.

Vele voorbeelden zouden nog kunnen worden toegevoegd. Elke inwoner en elke gereformeerde of hervormde lidmaat kende in zijn tijd de scheiding van bestuur en beheer, omdat die dagelijks waarneembaar was.

Woke-geschiedenis

In de Woke-benadering staat het onrecht tevoren reeds vast. Het staat vast dat de gereformeerde kerken en de hervormde kerk en alle kerkelijke leden schuldig zijn aan betrokkenheid bij slavernij.
Op aflevering (1) en (2)2 heeft prof. dr. G. Harinck, één van de onderzoeksleiders van een project over kerk en slavernij en medeverantwoordelijk voor het woke-artikel dat in bespreking is, commentaar geleverd.3

De visie van prof. dr. G. Harinck

“Juridisch kunnen kerk en goed gescheiden zijn, terwijl dat de facto en in de beleving niet het geval hoeft te zijn geweest. En men kan bijvoorbeeld in strikt juridische zin geen diefstal plegen en toch stelen.”

De praktijk volgt uit de regels

Een kerkorde is geen juridisch stuk in de zin van een soort dode letter, terwijl de praktijk heel anders is. Omdat de kerkorde in de periode van de slavernij zwijgt over het beheer, is dat beheer niet kerkelijk. Uit het staatsrecht, waartoe ook het kerkrecht in de tijd van de slavernij behoorde, volgt een maatschappelijke organisatie. In die organisatie staat het wereldse goederenbeheer met kerkelijk doel los van de kerk. Deze staatsrechtelijke zaken zijn historische feiten.

Woke-fictie

Nu komt het woke-element. De woke-‘wetenschapper’ stelt als woke-feit dat er geen scheiding van geestelijk bestuur en werelds beheer voor de kerk is. De woke-‘wetenschapper’ beleeft verder die scheiding tussen bestuur en beheer allerminst. Zo schrijft de hooggeleerde D.L. Noorlander: “Rejecting the spiritual/secular dichotomy …of some Dutch history writing” (Verwerpend de geestelijke/wereldse scheiding van sommige Nederlandse geschiedschrijving).4 In de woorden van de hooggeleerde G. Harinck: wie niet wegens diefstal is veroordeeld, kan toch dief worden genoemd. Door “de facto” en “beleving” worden woke-feiten geschapen

Conclusie

De kerk op onwetenschappelijke wijze met slavernij verbinden is onwetmatig, beledigend voor de nagedachtenis van miljoenen gereformeerde gelovigen, en doet ernstig afbreuk aan het slavernij-onderzoek.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Kerk en slavernij? (2) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Voor elke gereformeerde Nederlander: kerk en slavenhandel verstrengeld?

Onder de aandacht van de schrijver van deze bijdrage werd gebracht het artikel ‘Kerk en slavernij in het Nederlandse koloniale rijk’1. Voor dit artikel tekenen drie hoogleraren, A. Merz, G. Harinck, R.M. Allen, en een gepromoveerd onderzoeker, M. Stoutjesdijk. Uit het artikel worden hier drie karakteristieke citaten aangehaald:

  • “De kerk als instituut was een integraal onderdeel van de wereldwijde handelsketen van de West- en Oost-Indische en kleinere compagnieën.”
  • “Professor D. L. Noorlander: kracht en directheid van de relatie kerk-compagnie.”
  • “Voor (gereformeerde) Nederlanders waren de belangen van kerk en compagnie verstrengeld; de Gereformeerde kerk was sterk betrokken bij slavernij.”

Het zojuist geciteerde geeft volstrekt duidelijk aan, dat de gereformeerde kerk als organisatie, alsmede alle gereformeerden sterk betrokken waren bij de slavernij. De beschuldigende vinger wijst naar de gereformeerde, later hervormde kerk en naar alle gereformeerde, later hervormde personen.

Voorouders

De historicus M. San-a-Jong heeft aangegeven dat het heel pijnlijk is niet te weten wat er met zijn slaafgemaakte voorouders is gebeurd.2 Het is dus heel toepasselijk als de schrijver van deze bijdrage iets over zijn voorouders vertelt. Die voorouders zijn in de eerste helft van de zeventiende eeuw gedurende de 30-jarige oorlog uit Duitsland naar de stad Leiden gevlucht. Daar werkten zij eeuwenlang in de textielindustrie en daarna oefenden zij eenvoudige ambachtelijke beroepen uit. Het werk besloeg lange dagen en was onder slechte omstandigheden. Zodra mogelijk moesten ook kinderen aan het werk. Het ‘Kinderwetje van Van Houten’ was er pas in 1874. Daarna mochten kinderen pas op 12-jarige leeftijd in een fabriek werken. Wel mochten kinderen die jonger waren op het veld of thuis werken. De gezinnen van de voorouders werden behoorlijk uitgedund door vele ziekten: pest, malaria, tbc, cholera, tyfus, pokken en kinderziekten. De voorouders woonden met velen in een kleine woning. Wie geen inkomsten had, werd afhankelijk van de armenzorg. De grootvader van de schrijver was de best presterende leerling van een school met honderden leerlingen. Toen hij 12 jaar oud was, – het was in de negentiende eeuw – moest hij aan het werk. De oudste tante van de schrijver werd in het begin van de twintigste eeuw op haar tiende jaar van school gehaald om thuis te gaan helpen. De vader van de schrijver moest op zijn veertiende aan het werk. Maar daarvoor al moest hij zijn vader helpen. Dan moest hij bijvoorbeeld met een baal cement op zijn schouder de halve stad Leiden door.

Volgens de bovenstaande geleerden die het artikel schreven in het blad Handelingen, zouden de (gereformeerde) voorouders van de schrijver van deze bijdrage, die eeuwenlang onder barre omstandigheden worstelden om het hoofd boven water te houden, “sterk betrokken” zijn bij slavernij. Genoemde voorouders waren in de letterlijke betekenis loonslaven die geen stem hadden in kerk en maatschappij.

Het moge duidelijk zijn dat de genoemde hoog- en zeergeleerde personen de nagedachtenis van de voorouders van de schrijver van deze bijdrage op niet geringe wijze bezoedelen. En niet alleen die voorouders maar ook de voorouders van vele Nederlanders, miljoenen onwetenden. Zelfs al wisten zij van de slavernij, lijfeigendom en horigheid van zwarte en blanke personen: zij hadden meer dan genoeg aan hun “struggle for life”.

Omstandigheden van de tijd

De schrijver van deze bijdrage ziet de levensomstandigheden van zijn voorouders als geschiedenis. Er hoeven nu geen schuldigen te worden aangewezen. Ook is er geen genoegdoening nodig. Niemand hoeft excuses te maken. Verder is het ook ongewenst iets goed te praten. Het is nu eenmaal gebeurd, zoals het is gebeurd. Het waren andere tijden. Er kan en moet wel lering uit worden getrokken.

“Woke”

De benadering van kerk en slavernij door genoemde geleerden valt onder het begrip “woke”. Woke is zoiets als “wordt wakker en bestrijdt het vooraf reeds bewezen verklaarde onrecht”. Het staat dus al vast dat de gereformeerde, later hervormde kerk schuldig is aan sterke betrokkenheid bij slavernij, inclusief de handel in slaven. Dat wordt in alle toonaarden uitgeroepen. Woke-historie gebruikt alleen die feiten en omstandigheden die op welke wijze dan ook het onrecht nog duidelijker maken.

De acta van de gereformeerde classis Amsterdam vormen een belangrijke onderzoeksbron. Bij een wetenschappelijke benadering zou er een uitgave van de acta moeten komen. Zo zouden op transparante en voor ieder verifieerbare wijze gegevens ter beschikking kunnen komen.

Voor woke-historici zijn transparantie en verifieerbaarheid niet nodig. Woke-historici luisteren ook niet naar tegenargumenten: het onrecht staat immers al onwrikbaar vast.

Hoe verder

In de eerste bijdrage over kerk en slavernij3 zijn reeds ter inleiding enkele belangrijke punten genoemd. De beweringen over kerk en slavernij, hierboven genoemd, zullen uitgebreid worden besproken in volgende artikelen. Belangrijke boeken zullen worden geëvalueerd. In het bijzonder zal een boek van professor D.L. Noorlander aan de orde komen.

De aangeroerde problematiek is voor iedereen met gereformeerde of hervormde voorouders van belang; het raakt immers miljoenen Nederlanders in hun kerkelijke kwaliteit. Ook al luisteren de woke-historici niet, toch moet de zaak die iedereen uit de gereformeerde gezindte aangaat, duidelijk aan de orde worden gesteld.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

WoordStudie: Scheepvaart in de antieke wereld

Reizen was in de oudheid niet iets dat men voor zijn plezier deed. Reizen kende namelijk allerlei ongemakken en gevaren, en werd daarom gezien als een noodzakelijk kwaad. Vaak had men bij reizen over land weinig keus als het ging om het transportmiddel. Meestal liep men, maar soms reisde men op de rug van een paard of (muil)ezel, of in een door dieren getrokken wagen, al dan niet in groepsverband. Dat laatste genoot de voorkeur, in verband met de veiligheid.

Reconstructie van een Romeins schip voor de film Ben Hur. Bron: Wikipedia.

Geen pleziervaart

Als het mogelijk was, reisde men overzee bij voorkeur per schip. Paulus reisde veel in het Middellandse Zeegebied, een gebied dat rijk aan havens was. De beste tijd om te varen was de periode mei tot en met september/oktober, als er intensief handelsverkeer plaatsvond. Passagiersboten waren er niet. Passagiers waren afhankelijk van vrachtschepen, en van de bereidheid van de kapitein hen tegen betaling of een te leveren arbeidsprestatie mee te nemen. Toch was het varen ook tussen mei en september/oktober niet zonder risico. Vooral premiejagers, avonturiers dus, waagden het er dan op om alsnog een lading graan in het gevaarlijke seizoen naar Rome te vervoeren en daarvoor een fikse premie op te strijken. Niet voor niets schrijft Paulus alleen al over de gevaren van zeereizen: ‘Driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en dag heb ik in volle zee doorgebracht (…); in gevaren op zee (…)’ (2 Kor. 11:25-26).

Navigatieproblemen

De meeste vrachtschepen waren zeilschepen. Vooral Alexandrijnen hadden de naam goede zeilers te zijn. Daarom was het verstandig van de centurio die Paulus naar Rome moest brengen, dat hij een Alexandrijns schip uitkoos (Hand. 27:6). Ook het schip dat het gezelschap later van Malta naar Putéoli bracht, was afkomstig uit Alexandrië (Hand. 27:11).

Als alles goed ging, verliep een zeereis best vlot. Soms voer men ook ’s nachts; dat kon veilig zolang men langs een kust voer. Het kompas was nog niet uitgevonden, dus als men de kust niet kon zien, moest men zich op de sterren oriënteren. Als dat ook niet mogelijk was, had men als kustvaarder een groot probleem en voer men eigenlijk op goed geluk (Hand. 27:20). Daarom is het niet vreemd dat de bemanning van het schip dat Paulus en de zijnen vervoerde, te middernacht vermoedde dat er land naderde (Hand. 27:27). De zeelui wisten dat niet zeker, maar kunnen dat hebben afgeleid uit de zeegang van het schip, die anders is wanneer het water ondiep is. Mogelijk hebben ze de branding gehoord, of de geuren van het land opgemerkt. Uiteindelijk kwamen, na een heuse schipbreuk, allen gelukkig behouden aan land (Hand. 27:44).

Enkele scheepstermen

Gr. pleoo = varen; zie Luk. 8:23; Hand. 21:3; 27:2, 6, 24; Openb. 18:17. In deze laatste plaats is sprake van ‘iedere zeereiziger’, maar letterlijk staat er ‘ieder die naar een plaats vaart’. Verder bestaan er samenstellingen als hupopleoo (Hand. 27:4,7), ‘dicht langs (lett. ‘eronder’) varen’, diapleoo (Hand. 27:5), ‘oversteken’, (lett. ‘doorheen (…) varen’), en braduploëoo (Hand. 27:7), ‘langzaam varen’, ‘langzaam opschieten’.

Gr. ploion = schip, lett. vaartuig; kan groot of klein zijn. Dit algemene woord komt vaak voor in Mattheüs, Lukas en Johannes; meest in Handelingen: zie 20:13, 38; 21:2, 3, 6; 27:2, 6, 10, 15, 17, 19, 22, 30, 31, 37, 38, 39, 44; 28:11; Jakobus 3:4; Openbaring 8:9; 18:19.

Gr. ploiarion = scheepje, een verkleinwoord dus; Markus 3:9; Lukas 5:2 gelet op vers 3 is het synoniem met ploion (dat is immers het algemene woord, voor groot en klein); Joh. 6:22, 23, 24; 21:8. Volgens sommigen verloor dit woord langzamerhand de kracht van het verkleinwoord.

Gr. plous = vaart, zeereis; zie Hand. 21:7; 27:9-10.

Gr. naus = schip, alleen voor grote schepen; Hand. 27:41.

Gr. nauklèros = schipper; lett. ‘scheepseigenaar’, maar ook ‘bevrachter’ of ‘kapitein’; Hand. 27:11.

Gr. nautès = zeeman; Hand. 27:27, 30; Openb. 18:17.

Gr. nauageoo = schipbreuk lijden; ook in het Grieks gevormd van een stam ‘schip’ en een stam ‘breken’; in 2 Kor. 11:25 wordt het voor letterlijk, in 1 Tim. 1:19 voor figuurlijk ‘schipbreuk lijden’ gebruikt.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Rechtstreeks. De volledige bronvermelding luidt: Kramer, G., 2023, WoordStudie: Scheepvaart in de antieke wereld, Rechtstreeks 20 (10): 9.

“Je bent bijna een bedreigde diersoort als je nog denkt dat de aarde geschapen is”– Urker raadsleden roepen ertoe op om klassieke scheppingsgeloof en Bijbelse tijdlijn te verdisconteren in beleidsplan Archeologie

Afgelopen dinsdag (21 november 2023) was er op Urk een commissiedebat over het archeologische verhaal van Urk. Hier werd het omgevingsprogramma archeologie Urk gepresenteerd en bediscussieerd. Een pleidooi voor het opnemen van het klassieke scheppingsgeloof en de daarbij behorende Bijbelse tijdlijn ontbrak niet. De wethouder zag uiteindelijk mogelijkheden om dit pleidooi mee te nemen.1


Het omgevingsprogramma bevat een voorwoord van wethouder Willem Foppen (CDA). Hij geeft aan dat het investeren in cultureel erfgoed belangrijk is ‘om het sterke verhaal van Urk te vertellen’. De keileembult Urk is ontstaan ‘door de voorstuwing van massa’s landijs tijdens de voorlaatste IJstijd, lang voordat de Zuiderzee werd bevaren’. Voor mensen, die waarde hechten aan het klassieke scheppingsgeloof en de daarbij behorende Bijbelse tijdlijn, spelen deze ijstijden een belangrijke rol in de klimatologische geschiedenis van de aarde. Deze ijstijden worden door de meeste creationisten geplaatst ná de zondvloed. Sommige creationisten menen dat deze ijstijden een logisch gevolg waren op de zondvloed2, anderen menen dat er honderden jaren na de zondvloed meteorieten zijn ingeslagen die de trigger zijn geweest voor deze mondiale ijstijden.3 Hoe het ook zij, de geschiedenis van Urk is zeker ook te verbinden met de Bijbelse tijdlijn. Zonder Bijbelse tijdlijn is er zelfs geen ‘verhaal van Urk’. Het is dan opmerkelijk dat deze geschiedenis ontbreekt in het omgevingsprogramma. Terecht kwamen er daarom ook vragen uit de raadszaal om dit toch anders te doen en het verhaal van Urk óók te verbinden met de Bijbelse geschiedenis.

Omgevingsprogramma

Na het voorwoord komen op bladzijde 20-21 van het programma, in de tijdlijn Urk, de ijstijden opnieuw voor. Tijdens die ijstijden zou de kenmerkende keileembult Urk gevormd zijn. Daarna volgde de zogenoemde Steentijd met de ‘eerste bewoning dekzandruggen en rivierduinen’, die weer gevolgd wordt door de ‘IJzertijd bewoning’. Wat betreft de tijd voor onze jaartelling kunnen we tenslotte de Romeinse tijd noemen, met ‘Lacus Flevo’. Het valt op dat hierbij geen jaartallen worden genoemd. Deze tijdlijn wordt beschreven op bladzijde 22 en verder in hoofdstuk 4 ‘Het verhaal van Urk’. Onder het tussenkopje ‘keileembult’ wordt opnieuw ingegaan op de vorming van het landschap tijdens de voorlaatste IJstijd, het Saalien. Toen heeft ‘een grote massa landijs de ondergrond’ opgestuwd. Daardoor is de keileembult ontstaan waarop het oude dorp Urk is gebouwd. “Als de temperaturen weer stijgen en het landijs smelt, ontstaan ten zuiden van de bult (ter hoogte van de Zeeheldenwijk) een rivierensysteem dat uitstroomt in een nieuwe zee. De hoge en vruchtbare dekzandruggen en rivierduinen die tussen het water liggen, zijn aantrekkelijk voor mensen en dieren.” Dat weten we doordat er in dit gebied veel archeologische vondsten zijn gedaan, zoals verschillende overblijfselen van de Swifterbantcultuur. Het document weet te vermelden dat deze mensen niet ‘op een vaste plek’ woonden ‘maar leefden met de seizoenen, afhankelijk van het voedsel dat ze konden verzamelen en jagen’. Het gebied veranderde echter. “In de loop van de Bronstijd werd het gebied steeds natter en raakte het overgroeid met veen. Bewoning op Urk was daardoor lastig en bleef tot de Middeleeuwen erg kleinschalig.” Zo gaat het omgevingsprogramma over naar de meer recente geschiedenis. In de schets van de eerste verhaallijn gaat het opnieuw over de Swifterbantcultuur. “Als een plek dat omringd werd door water moesten de Urkers altijd al met, van en tegen het water leven.” In de tweede verhaallijn (Urk als gemeenschap) wordt verwezen naar ‘de gemeenschap die altijd centraal heeft gestaan’. “Vanaf het moment dat de keileembult van Urk voor het eerst werd bewoond in de IJzertijd, tot ver in de 20e eeuw waar op Het Top werd gehooid (…).” In de archeologieagenda worden standaardbegrippen binnen de naturalistische archeologie, zoals Paleolithicum, Mesolithicum en Neolithicum, gebruikt. Ook ontbreken begrippen als de ‘late prehistorie en protohistorie’ niet. Er wordt in deze agenda ook beschreven wat er gevonden wordt. De agenda wordt verder uitgewerkt op bladzijde 30. De hiervoor genoemde verhaallijnen geven richting aan het archeologisch onderzoek uit de steentijdperioden. Over deze periode is er ‘bijna tot geen kennis over Urk’. Vondsten uit die periode worden door de samenstellers van het programma ‘van groot belang voor Urk’ geacht. “Indien vondsten en sporen uit deze perioden worden aangetroffen zal er altijd onderzoek moeten plaatsvinden.” Dit onderzoek zal ook veel gerichter worden uitgevoerd. “De bedoeling van archeologisch onderzoek is immers niet het onderzoek op zich, maar het verhaal van de plek (van de mensen, wat ze aten, dronken, of ze handel dreven etc.) wat met een archeologisch onderzoek kan worden verteld.” De samenstellers zien echter wel dat de plaatselijke bevolking meer interesse heeft in de bewoningsgeschiedenis vanaf de middeleeuwen4 dan voor archeologisch onderzoek naar de Swifterbantcultuur. Het doel van het archeologisch onderzoek is en blijft het opvullen van een kennisleemte. Op bladzijde 36 wordt nog genoemd dat ‘nu ook prehistorische rivierlopen en rivierduinen in kaart gebracht’ zijn. Dit is verwerkt in de archeologische verwachtingenkaart. Op bladzijde 38 wordt aangegeven dat gronden die ‘Waarde archeologie 9’ krijgen prehistorische gronden betreft.5 Een groot deel van het programma gaat over de uitwerking van het onderzoek, documentatie- en educatiemogelijkheden etc. en laten we daarom hier rusten.6 Wat opvalt is dat er geen jaartallen worden genoemd die in strijd zouden kunnen zijn met de Bijbelse tijdlijn. Wel wordt de naturalistische indeling gevolgd, waarbij de kosmische winter geperiodiseerd wordt en ook de steentijd weer onderverdeeld wordt in diverse tijdvakken. Zonder dat hier duidelijk gemaakt wordt waarom deze perioden zijn overgenomen. Met deze min of meer neutrale opzet wordt niemand voor het hoofd gestoten, maar ontbreekt ook dé werkelijke ontstaansgeschiedenis van Urk.

Het commissiedebat

Het volgen van dit commissiedebat deed mij denken aan 2010. Toen werd in de Gemeente Staphorst een dergelijk rapport gepresenteerd. Dit rapport kreeg toen vanuit de ChristenUnie- en SGP-fracties ook soortgelijke opmerking, namelijk dat een verwijzing naar het klassieke scheppingsgeloof en de bijbehorende tijdlijn ontbrak.7 Tijdens het commissiedebat op Urk kwamen vele praktische vragen aan de orde. Deze laat ik hier rusten. De focus ligt op de vragen die raken aan het Bijbelse wereld- en mensbeeld en het klassieke scheppingsgeloof. Het debat wordt hieronder op de voet gevolgd. Om ten slotte nog kort en reflectief terug te blikken op dit debat.

Klaas Post, die zijn burgerspreekrecht gebruikt, geeft namens Erfgoed Urk aan dat hij bewondering heeft op de manier waarop de ambtenaren op Urk en de bevolking van het oude dorp elkaar in moeilijke gevallen toch steeds wisten te vinden. Post geeft ook aan dat hij blij is met het omgevingsprogramma archeologie en ziet dat op Urk nu qua archeologie vooruit wordt gelopen, in plaats van dat er maar een beetje achteraan wordt gehobbeld. De stichting Erfgoed Urk kan zich ‘erg goed vinden’ in dit programma. Post gaat verder met het benoemen van praktische zaken. Het Mesolithicum komt in de vraagbeantwoording door Post ook nog voor. Hij memoreert aan mesolithische vondsten die ook op Urk in Zeeheldenwijk zijn gevonden. Post geeft aan dat Urk in de jaren ’60 niet interessant was voor archeologen, want allemaal ná 1600. Dit blijkt dus een totaal verkeerde inschatting te zijn geweest.

Identiteit

Na de inbreng van Post, gaat de commissie verder met het omgevingsprogramma archeologie. Veel vragen binnen de fracties gaan over de praktische kant. SGP-raadslid Wilco van Klinken begint zijn reactie op het omgevingsprogramma met het lezen van een citaat uit het boek dat hij van iemand kreeg. Hij geeft aan dat een besef van de geschiedenis uitermate belangrijk is voor de huidige en toekomstige generatie(s). “Weten waar je vandaan komt is nodig om te beseffen wat je identiteit is.” Van Klinken valt deze nota bij in het beleefbaar maken van het verhaal van Urk. Volgens Van Klinken en zijn fractie ontbreekt er één fundamenteel punt aan het omgevingsprogramma. Het raadslid krijgt het gevoel dat dit fundamentele punt zelfs een beetje ontweken wordt. Hier kom je bij het heikele punt dat archeologen spreken over tienduizenden jaren of nog langer geleden. Van Klinken geeft aan dat de meeste Urkers dan afhaken en zij dan denken: ‘Laat maar praten, ik heb daar mijn eigen visie bij’. Daardoor is er op Urk ook meer interesse voor de geschiedenis vanaf de middeleeuwen dan de prehistorie. De visie van tienduizenden tot miljoenen jaren is een visie die de meerderheid van de Urkers niet deelt als het gaat om het ontstaan van de aarde en de mensheid. Het SGP-raadslid geeft aan dat juist het klassieke scheppingsgeloof een ‘niet te ontkennen’ onderdeel van de Urker identiteit is, ‘en dus ook het verhaal van Urk’. De SGP vindt het daarom een gemis dat ‘er met geen woord (…) gerept’ wordt over hoe de meerderheid van Urk denkt over het ontstaan van de aarde en de mensheid. “Dat wordt eigenlijk een beetje verzwegen. Ik vind dat echt een gemis en wat ons betreft (…) zou dat eigenlijk opgenomen moeten worden.” Van Klinken geeft ook aan dat het eigen Urker verhaal kansen biedt. Volgens het raadslid is er op Urk kennis genoeg aanwezig om vondsten te duiden binnen de kaders van het scheppingsparadigma. “Dan maken we archeologie écht maatschappelijk relevant en beschermen en behouden we ook immaterieel erfgoed.

The Missing Link

Na de inbreng van raadslid Van Klinken kwam de wethouder aan het woord. Wethouder Foppen geeft aan eerst naar de presentatie van leden van de ‘The Missing Link8, de opstellers van het omgevingsprogramma archeologie, te willen luisteren en daarna pas op de vragen en de andere inbreng van de raadsleden te reageren. De presentator van ‘The Missing Link’ refereert aan de ‘Adam en Eva’ van de archeologiewetgeving, het verdrag van Malta. Vanaf 2007 is dit in archeologie- en erfgoedwetgeving verankerd. De presentatie is vervolgens een uitwerking van (het proces tot) het omgevingsprogramma. Ook gingen de presentators in op de praktische zaken zoals de kosten van archeologisch onderzoek en wie dat zou moeten betalen. Bij de voorbereidingen heeft het team gekeken naar de kernwaarden van Urk. De presentator refereert aan wat de SGP ook zegt over de Urker identiteit. Ze zijn met wat inwoners van Urk op twee kernwaarden gekomen: de werkplaats en de gemeenschap. Hierboven heb ik deze verhaallijnen ook genoemd. In het verhaallijn van de gemeenschap zou dan aangesloten kunnen worden bij de christelijke waarden van Urk. Van daaruit kan dan aangegeven worden wat je wel of niet onderzoekt en van wat je wel of niet laat zien. Raadslid Jan Koffeman van Hart voor Urk geeft aan het helemaal met de SGP eens te zijn. Koffeman heeft in zijn notitieboekje als commentaar neergezet: koersvast. Hart voor Urk heeft een wat zure smaak van archeologie. “Vergeef mij het hoor, maar dat is gewoon zo.” Koffeman memoreert aan zijn bezoek aan Israël, waarbij de gids ook sprak over miljoenen jaren geleden. Het raadslid kan daarom de SGP goed begrijpen en staat daar ook zó in. Er had daarom, wat dit betreft, wel wat meer in het stuk gezet kunnen worden. Rekening houden met het principiële, ook bij de vondsten op Urk. Het laten zien van een kerk alleen, al is het volgens Koffeman een prachtig plaatje, is niet genoeg. Wat het raadslid betreft had ook meer onderbouwd kunnen worden. Onlangs was er een presentatieavond met de vondsten uit de Zeeheldenwijk en de Port of Urk. Een raadslid is daar geweest en vraagt of dit materiaal ook beschikbaar blijft voor de gemeente, ook voor excursies door basisscholen. Dat is zeker mogelijk. Via het depot Lelystad is het mogelijk dit materiaal ook in tentoonstellingen te verwerken. Burgers en scholen moeten betrokken worden. Er komt een open dag in de Zeeheldenwijk waarbij alle scholen betrokken worden en waarbij door de leerlingen zelf gekeken en gegraven kan worden. De presentator geeft aan dat Urk de eerste gemeente is met zo’n programma archeologie (archeologie als erfgoed).

Na deze presentatie komt wethouder Foppen weer aan het woord. Hij reageerde eerst op de praktische vragen van de raadsleden. De wethouder gaat ook nog in op het verzoek van de SGP (en later ook van Hart voor Urk) om de Bijbelse tijdlijn gebaseerd op het klassieke scheppingsgeloof mee te nemen in het programma. Foppen geeft aan dat daar in het stuk rekening mee gehouden is. “Want we praten niet over zoveel miljoen jaar geleden en dat soort dingen. Dus dat hebben we bewust op die manier weggelaten, omdat anders een stuk al gelijk voor mensen die gewoon het Bijbelse scheppingsverhaal aanhangen en uiteraard, dat hang ik ook aan, maar dan krijgt het gelijk al een lading van ‘Ja, wat moet ik hier mee?’. Dat hebben we op die manier heel duidelijk vermeden.” Of je daarin nog een stap verder moet gaan, zoals de SGP deze vraag stelde, dat wijst de wethouder dat min of meer af. Het gaat om een stukje archeologiebeleid ‘en alles wat je in de bodem vindt is natuurlijk van na de schepping’. Daarom hoef je dat scheppingsverhaal er niet expliciet bij te vermelden. “Hoe belangrijk of dat verhaal verder ook is.

Bijna koudwatervrees

Raadslid Jan Hakvoort, van Krachtig Urk, memoreert aan initiatieven uit het verleden om iets met de combinatie archeologie en de Bijbelse tijdlijn te doen.9 Om zo, met het oog op de toeristen, iets aan evangelisatie te doen. Volgens Hakvoort zouden dit soort initiatieven ook vanuit de raad en het college B&W ondersteuning moeten krijgen, en zouden de burgers van Urk daar zelfs toe opgeroepen moeten worden. Er zijn op Urk veel mensen die op een hoog niveau, dagelijks, met deze zaken bezig zijn. “Voor de aanvang van deze bijeenkomst sprak ik iemand die heeft nergens meer tijd voor, dat is bijna 24 uur per dag.” Volgens Hakvoort zijn dat geen amateurs meer, maar mensen die heel veel verstand van zaken hebben. Hakvoort verzoekt om te komen tot een expositie. Het raadslid geeft aan dat hij weleens in Lelystad komt en dat het depot daar veel materiaal heeft. Dat materiaal zou naar Urk gehaald kunnen worden. Om zo een verhaal van Urk te maken, maar vooral daar het Bijbelse verhaal in te verdisconteren.10 Wilco van Klinken is niet tevreden met het antwoord van de wethouder. Hij vindt dat de wethouder zich er wel een beetje te makkelijk vanaf maakt. “Je bent bijna een bedreigde diersoort als je nog denkt dat de aarde geschapen is.” Volgens het SGP-raadslid zouden we onderscheidend moeten zijn door er op deze manier mee bezig te zijn. Het klassieke scheppingsgeloof zit namelijk in de identiteit van de Urkers. Daarom zou het verhaal van Urk uitgedragen moeten worden en daar hoort, volgens Van Klinken, ‘dit onlosmakelijk bij’. “Dan is het verhaal niet compleet, en dan halen we het merg, de pit, er gewoon uit.” Hij ziet het dan als slap aftreksel. Zo van: ‘Ja, we doen op Urk wel wat’. De kern is dat onwrikbare Godsgeloof wat de Urkers in het verleden gehad hebben en de meerderheid van Urk nu nog heeft. Van Klinken proeft hier ‘bijna koudwatervrees van de wethouder’. Maar het raadslid meent dat het er gewoon in kan, zonder dat er één Urker zich hieraan stoort.

Wethouder Foppen reageert daarna op de tweede vragenronde met suggesties van de kant van de raad. Op de vraag van Krachtig Urk of de gemeente initiatieven wil ondersteunen en daarvoor oproepen wil doen, wordt door de wethouder gereageerd. Dat gaat over uitwerking en hoe je dingen wil doen. De wethouder geeft aan hier nu niet op in te kunnen gaan. Als mensen met initiatieven komen dan kunnen ze natuurlijk altijd bij de gemeente vragen of voor hun plannen subsidie te verkrijgen is. De wethouder meent, in reactie op de SGP, niet dat hij zich er te gemakkelijk van heeft afgemaakt. “Het archeologiebeleid is zoals het is.” Foppen vraagt zich af of daarbij ook een stukje evangelisatie moet. Volgens de wethouder is dat een keuze, maar dat zou je dan bij heel veel beleidstukken moeten doen. Van Klinken reageert daarop dat hij het woord ‘uitdragen van het Evangelie’ niet in de mond heeft genomen. Relevantie, beleefbaar maken, etc. zijn volgens het raadslid allemaal woorden die tot uitdrukking brengen hoe Urkers aankijken tegen het ontstaan van de aarde, het ontstaan van het leven en het ontstaan van de mensheid. Van Klinken geeft aan dat hij dit ‘er echt niet met de haren bij’ sleept, maar dat hij het juist ‘vreemd’ vindt dat dit ontbreekt. Het klassieke scheppingsgeloof heeft hier alles mee te maken. De meerderheid van de raad geeft, volgens het raadslid, aan dat dit bij de Urker identiteit hoort. “Willen we maatschappelijke relevantie toevoegen dan kunnen we daar gewoon niet omheen.” De mensen van ‘The Missing Link’ fluisteren de wethouder toe dat hier wel wat mee gedaan kan worden. Wethouder Foppen geeft aan dat het altijd zo is dat je de eigen achtergrond meeneemt, maar hij vraagt zich af of dat in elk stuk expliciet moet worden uitgedragen. Van Klinken geeft aan dat het niet zijn woorden zijn dat dit in alle stukken moet, of dat hij hiermee het Evangelie wil uitdragen. Het SGP-raadslid wil dat het in dít stuk wordt opgenomen. De wethouder herhaalt dat ‘we er toch iets mee kunnen’, wil daar graag aan meewerken en sluit daarmee af.

Tenslotte

Dit commissiedebat werd rustig en waardig gevoerd. Raadslid Wilco van Klinken heeft gelijk dat het klassieke scheppingsgeloof en de daarbij behorende Bijbelse tijdlijn wel meer zou mogen doorklinken in dit stuk. In het debat over de ouderdom van de aarde is dit een essentieel onderdeel. Je kunt niet over ijstijden spreken zonder deze ijstijden in te kaderen (of dat nu binnen een creationistisch of naturalistisch kader is). Nu wordt in het rapport bij de bespreking van de ijstijden slechts het naturalistische verhaal verteld en zijn de té hoge jaartallen (vanuit Bijbels perspectief) weggelaten. Archeologie is een wetenschapsgebied dat, als het op naturalistische wijze wordt uitgevoerd, uiteindelijk overgaat in niet-Bijbelse gedachten over oermensen en pre-adamieten. Over de middeleeuwse vondsten (en daarna) zullen creationisten en naturalisten hoogstwaarschijnlijk hetzelfde denken. Dat geldt echter niet voor vondsten uit de zogenoemde prehistorie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven wordt in het omgevingsprogramma gewoon de naturalistische aanduidingen van tijdvakken gegeven. Daarom kom je er niet, door slechts de tienduizenden en miljoenen jaren weg te laten. Creationistische wetenschapsbeoefening vergt een andere manier van denken. Urk is (gelukkig) een zeer orthodox-christelijke gemeente met veel mensen die het klassieke scheppingsgeloof belijden en willen uitdragen. Als er zelfs op Urk geen bijbelgetrouw uitvoeringsplan rondom archeologische vondsten en erfgoed opgesteld kan worden, waar dan wel? Zoals Van Klinken terecht aangeeft: er zijn genoeg geleerden (op Urk en ook daarbuiten) die zouden kunnen meedenken. De praktische uitvoering zal daarom niet vastlopen op een gebrek aan kennis van creationistische zijde.

Voetnoten