Home » Ecologie

Categorie archieven: Ecologie

Zwartbuik en witbuik

Vanaf de zondvloed geldt dat al de dagen van de aarde koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet zullen ophouden. Aldus het oude boek Wording, beter bekend als het boek Genesis. Elk jaar maken wij een winterseizoen mee, een vast gegeven. Maar het ene jaar verloopt de winter heel anders dan het andere jaar.

Zo waren er op 6 januari 2023 in de Blauwe Kamer al enkele nesten met een Blauwe reiger erop en enkele nesten met een Aalscholver erbij te zien. En al die vogels natuurlijk in broedkleed. Zo niet op 18 januari 2025. Enkele weken van koud, kil, vochtig winterweer maakten dat de vroege vogels Aalscholver en Blauwe Reiger broedbiologisch inactief waren. Vanaf de Grebbedijk zag ik in een mistige sfeer de broedeilanden met rijpende takken van bomen en struiken! Dan denkt toch geen vogel denkt aan huisje, vogeltje, eieren!

Maar Aalscholvers en Blauwe Reigers zijn in de winter wel overal waar te nemen. Op de foto ziet u twee Aalscholvers in het Eldiksche Veld. Het bijzondere tweetal stond bij de Linge. Bijzonder gezien het verschil in uiterlijk. Een adulte Zwartbuik, helemaal nog in winterkleed, met gespreide vleugels. En een juveniele Witbuik: vaalwitte buik, ook wit op de borst. Allebei tonen ze hun forse haaksnavel: echte viseters. Aalscholvers hebben veren die niet goed waterafstotend zijn. Ze moeten na elke vissenjacht hun vleugels spreiden om de veren te laten drogen. En dat ook bij enkele graden boven nul! Brrr…

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2025, ‘Driekoningenfeest’ bij Ochten!, Het GemeenteNieuws 24 (5): 5.

‘Driekoningenfeest’ bij Ochten!

De rivier de Waal is weer buiten haar oevers getreden. Altijd imponerend die grote watervlakte die daarbij ontstaat. Op 10 januari stond het water tegen de Waalkant van het klompenpad in de Gouverneurspolder bij Ochten.

Aan het begin van het klompenpad keek ik uit over wat ik de binnenplas noem en het aangrenzende grasland. Opmerkelijk, geen gans, geen vogel te zien! Hoewel, wat stond daar achterin ? Op de fiets zigzaggend langs de vele grote plassen over het onverharde pad de polder in. Het zou toch niet waar zijn?!

Het bleek wel waar: een Zee-arend!! En…bij nadering niet een maar drie! Niet te geloven. Drie Zeearenden bij elkaar! Twee stonden vanaf een aantal meters toe te kijken hoe de derde vogel, een stuk donkerder, vlees van een gepredeerde prooi (een Kolgans) naar binnen werkte.

Zeearend zijn onze grootste roofvogels. Vanwege hun vleugelspanwijdte van 190-240 cm worden ze ‘vliegende deuren’ genoemd. Naarmate een zeearend ouder wordt, zijn de veren steeds lichter van kleur en is de staartband steeds witter De twee rustende vogels waren volwassen vogels: lichte kop, gele snavel en witte staart. De donkerbruine vogel met lichte vlekken op lichaam een juveniel. Eén adult en de juveniel waren geringd, helaas niet afleesbaar.

Een arend, of adelaar, wordt vanwege zijn moed, kracht, snelle en hoge vlucht en scherp gezicht, de koning van de vogels genoemd. Jaarlijks wordt in een aantal Europese landen op 6 januari Driekoningen gevierd. Voor mij was het op 10 januari ‘Driekoningen’feest!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2025, ‘Driekoningenfeest’ bij Ochten!, Het GemeenteNieuws 24 (4): 7.

Sociaal slobberen

Het Rivierengebied is rijk aan eenden. Sommige soorten zoals Wilde Eend, Krakeend en Kuifeend laten zich het hele jaar door bewonderen. Anderen zijn vooral in een bepaald jaargetijde te zien.

Dit keer aandacht voor de Slobeend. Zover mij bekend komen relatief grote aantallen Slobbers in het winterhalfjaar bij ons alleen in de Blauwe Kamer voor. Op 11 december schatte ik het aantal hier op 130. Op 20 december 2024 en op 7 januari nam ik ook tientallen voedselzoekende Slobeenden in de Tollewaard waar. In strenge winters zijn Slobeenden in onze regio beduidend schaarser.

Mij viel de afgelopen weken op hoe actief – bijna fanatiek – de vogels waren: constant rondjes draaiend, soms ook wel achter elkaar zwemmend, met de kop naar beneden. Dit om met de brede en sterk lepelvormige snavel voedselrijk water op te nemen. Slobeenden zijn voedselspecialisten. Ze zuigen het water op aan de punt van de snavel en persen het er weer uit aan de snavelbasis. Het bovenste gedeelte van de spatelvormige bek ligt over het onderste gedeelte heen. In de snavel zitten ruim 100 kamvormige lamellen (fijne plaatjes) waardoor de snavel werkt als een perfecte voedselfilter. Kleine waterdiertjes en waterplanten worden zo uit het water gezeefd.

Slobeenden komen in het winterhalfjaar veelal in groepen voor. Mogelijk komt dit de voedselopbrengst ten goede. Het zijn echte sociale slobbers!

Op de foto ziet u twee mannetjes in prachtkleed met groene kop, witte borst en kastanjebruine flank. De twee vrouwtjes lijken qua kleed op vrouwtjes Wilde Eend.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2025, Sociaal slobberen, Het GemeenteNieuws 24 (3): 7.

De fout van de sluipwesp (2) Een drieluik over de uitdagende vraag van de sluipwesp

Een jonge collegabioloog, hij noemt zichzelf online AJ, heeft een heel aantal vragen bij het christelijk geloof, waarmee hij is opgevoed. Die vragen dagen uit. Ze vragen om een reactie. Ik ga niet in op aspecten van de betrouwbaarheid van de Bijbel, omdat ik geen theoloog ben.1

Een uitdagende vraag die ik wel graag zou willen proberen te beantwoorden:

“Is Gods schepping echt zo prachtig en getuigend van Hem? Of: Hoe wespen Gods karakter illustreren.”

In dit voorbeeld volgt de auteur de denktrant van Charles Darwin. Darwin kon het zich niet voorstellen dat een goede almachtige God zulke dieren als sluipwespen zou hebben geschapen. Of zoals AJ citeert:

“I cannot persuade myself that a beneficent and omnipotent God would have designedly created the Ichneumonidae with the express intention of their feeding within the living bodies of caterpillars (…)”(Darwin, 1860).

Sluipwespen zijn zeer gespecialiseerde insecten waarvan het vrouwtje voor de voortplanting afhankelijk is van andere insecten of spinnen. Het vrouwtje zoekt deze insecten op en legt er met behulp van een legboor eitjes in. Deze eitjes ontwikkelen zich tot larven die het levende insect, bijvoorbeeld een rups langzaam maar zeker opeten zonder het in eerste instantie te doden. Uiteindelijk gaat de rups dood, komen de wespenlarfjes uit de rups, verpoppen ze en ontstaan er weer nieuwe volwassen sluipwespjes klaar voor de paring.

AJ vindt dit een gruwelijk gebeuren, net zoals een leeuw die een prachtige gazelle verslindt. Het heeft misschien mooie kanten, maar is gruwelijk. Hij vindt het verschrikkelijk.

Hier is heel veel op te zeggen. In een vorige reactie heb ik gesteld, dat het consequenties heeft, voor ons handelen, als we iets gruwelijk vinden en de mogelijkheid hebben om er iets aan te doen.2 We zijn er dan moreel toe verplicht dit te verhinderen. Maar nu zou ik meer in detail de vraag willen bestuderen: Is de levenscyclus van een sluipwesp gruwelijk, in de zin van kwaadaardig? Als we deze vraag slechts puur op ons gevoel beantwoorden, dan mist het elke objectiviteit. Het is dan maar net welk gevoel iets oproept. Dat kan per persoon en per situatie verschillen. Een gevoel is een ander ook niet op te leggen. Gevoel is door gewoontevorming eenvoudig te manipuleren.

Er zijn voor het analyseren van een morele kwestie grofweg twee benaderingen mogelijk, die respectievelijk utilisme en deontologie worden genoemd. Bij het utilisme is datgene goed wat het meeste geluk oplevert voor de meeste individuen (mensen, maar dit kunnen we uitbreiden naar dieren). Bij een deontologische benadering kan ervoor gekozen worden om een andere grond te gebruiken voor de stelling of iets goed of fout is. Een bepaalde handeling kan dan toch beschouwd worden als verwerpelijk hoewel het praktisch gezien leidt tot het meeste geluk voor de meeste mensen en dieren. Soms leidt de benadering vanuit het utilisme tot andere beslissingen dan die vanuit deontologie. Volgens het utilisme kan het bijvoorbeeld beter zijn dat een onschuldige voor het volk sterft, dan dat een heel volk verloren gaat. Volgens deontologie mag een onschuldige persoon nooit ter dood gebracht worden, zelfs al zou het oproer en verder bloedvergieten voorkomen. Dan is het dus principieel fout, dat een onschuldig persoon opgeofferd wordt (Wie herkent hier niet het voorbeeld van Jezus voor Pilatus?). Deontologie en utilisme kunnen op verschillende manieren of op verschillende niveaus tegelijk in een argumentatie gebruikt worden. Maar het is goed om ons van het verschil in uitgangspunt bewust te zijn.

Volgens het utilisme is het bestaan, en de levenswijze van de sluipwesp goed, als het meer goede dan kwade dingen oplevert voor het leven op aarde. We kunnen nu een lijstje maken met goede en met kwade facetten van de cyclus van de sluipwesp. Niet alle facetten zijn waarschijnlijk even belangrijk en ook zijn ze niet even makkelijk te duiden. Iemand anders kan wellicht nog veel meer facetten inbrengen.

Goede zaken:

  • sluipwespen houden hun eigen soort in stand.
  • sluipwespen voorkomen dat hun prooidieren zich ongebreideld vermenigvuldigen
    • dit voorkomt dat prooidieren verhongeren.
    • dit voorkomt dat andere dieren verhongeren doordat de gastheer teveel consumeert
    • dit voorkomt dat andere dieren gedood worden, bijvoorbeeld als de prooi van een sluipwesp een roofinsect of een spin is.
  • sluipwespen zorgen voor stabiliteit in een ecosysteem.
  • sluipwespen zijn een voedingsbron voor andere organismen.

Slechte zaken:

  • sluipwespen ontnemen hun gastheer gezondheid en hun natuurlijk gedrag. Al kun je je afvragen welk gedrag in de natuur natuurlijk is of onnatuurlijk.
  • sluipwespen bezorgen hun gastheren misschien pijn en ongerief. Dit is hypothetisch, hoewel AJ er op grond van enkele recente artikelen nogal stellig over is.
  • sluipwespen doden hun gastheer.

Saldo

Als we de goede en slechte zaken tegen elkaar afwegen, dan hebben we dat enerzijds de gastheer dood gaat, terwijl sluipwespen het leven krijgt. Het punt is, dat er meerdere sluipwespen opgroeien op kosten van één gastheer. Als we een sluipwespleven van even veel waarde achten als een gastheerleven, betekent dit dat met betrekking tot dood-en-leven de sluipwespcyclus een positief saldo heeft.

Ten tweede hebben we het over het in stand houden van de diersoort. Sluipwespen houden hun eigen diersoort in stand zonder hun gastheerdiersoort uit te roeien. Er zijn dus tegelijkertijd sluipwespen en gastheren. Dit geeft dus ook een batig saldo.

Ten derde dragen sluipwespen bij aan het ecosysteem en zijn zij ook weer een waardevolle voedingsbronnen voor andere dieren, zodat sluipwespen ook op die manier een gunstig saldo opleveren.

Er blijft dan over dat sluipwespen de gezondheid van hun gastheer benadelen. Dat is een eenvoudige waarneming. Maar in welk opzicht is dit een kwalijke zaak? Is ziekte bij organismen als insecten of spinnen verkeerd? Is het voor een insect of spin erger om langzaam dood te gaan, dan om snel dood te gaan? Maar gaan veel dieren niet vanwege de eigen aard van het beestje langzaam dood? Waarom zou het slechter zijn, dat dieren vanwege parasitisme door sluipwespen dood gaan, dan dat ze dood gaan door de loop van de natuur? Is het voor een rups beter om een vlinder voort te brengen, dan om een aantal sluipwespen voort te brengen? Is het ziekzijn van een rups erger dan het ziekzijn van een beukennootje? Waarom zou dat zo zijn? Vinden we het gruwelijk als een rups door een sluipwesp geparasiteerd wordt, maar vinden we het niet gruwelijk dat een pruim door een pruimenmot wordt opgegeten? Is het het bezit van zenuwcellen? Dat bespreken we enkele alinea’s verderop.

Ik denk dat we hier alleen een punt hebben, als we schade aan insecten in principieel opzicht een probleem vinden. Maar ik kan geen reden bedenken waarom schade aan insecten moreel gezien kwalijker is dan schade een pruim of aan een beukennootje. Of het zou moeten zijn dat een insect een dier is en een beukennootje een plant. Maar waarom zou een individueel dier beschermwaardiger zijn dan een individuele plant? Toch vinden we veel dieren wel beschermwaardiger dan planten. Honden zijn beschermwaardiger dan bloemkolen. De redenen dat we honden beschermwaardig vinden is voor een groot deel gebaseerd op de aanname dan deze organismen bewustzijn hebben. Deze dieren kunnen lijden. Als deze dieren lijden, dan beschouwen we dat als een kwalijke zaak, net zoals we lijden bij mensen een kwalijke zaak vinden. Het is hierbij belangrijk om onderscheid te maken tussen pijn voelen en pijn lijden. Bij pijn voelen, is er een bepaalde schadelijke prikkel, die door een organisme wordt waargenomen, en een reactie teweeg brengt. Dit hoeft niet gepaard te gaan met negatieve emoties. Bij dieren die bewustzijn hebben, kan pijn gepaard gaan met negatieve emoties en dan is er sprake van pijn lijden. Nu is het de vraag of insecten bewustzijn hebben. Deze vraag is door de historie heen door biologen eigenlijk altijd negatief beantwoord. Het zenuwstelsel van insecten is te eenvoudig, om een bepaalde vorm van bewustzijn mogelijk te maken. Daarom gelden er in Nederland ook geen wetten voor het vriendelijk behandelen van insecten, zoals er wel wetten zijn voor de omgang met gewervelde dieren en ook inktvissen.

Recent gaan er stemmen op om meer aandacht te hebben voor bewustzijn bij insecten. Men wil daarbij de term bewustzijn niet gebruiken (consciousness in het Engels) maar gebruikt de term gevoel (sentience). Er wordt dan gewezen op nieuwe inzichten die aangeven dat beschadigende prikkels bij insecten bepaalde specifieke gedragspatronen kunnen induceren en op inzichten die aangeven dat insecten veel ingewikkelder gedragspatronen kunnen aanleren en uitvoeren, dan men vroeger gedacht had.

Het zwakke punt hierbij is, dat het uitoefenen van gedragspatronen in reactie op een prikkel niet betekent dat er sprake is van bewustzijn. We zien dat in de apparaten die we zelf maken. Computers en robots. Zelfrijdende auto’s kunnen allerlei handelingen uitvoeren in reactie op een potentieel gevaarlijk signaal. Ze kunnen zelflerend vermogen vertonen in de omgaan met de signalen. Toch denken we niet dat er bij zelfrijdende auto’s sprake is van bewustzijn. Om van bewustzijn te kunnen spreken, zal er toch wel sprake moeten zijn van een functionaliteit die enigszins lijkt op die van ons mensen, zoals gewervelde dieren die hebben. Insecten hebben dat niet. Het zenuwstelsel van een fruitvliegje bevat grofweg zo’n 100.000 neuronen. De hersenen van een mens bevatten zo’n 100.000.000.000 neuronen. Dat is pakweg een miljoen keer zo veel: een astronomisch verschil. Een ander voorbeeld: wij mensen hebben een zeer uitgebreid zenuwstelsel in ons maagdarmkanaal. Dit is een ingewikkeld systeem met een scala aan verschillende neurotransmitters. Het is in staat tot ingewikkelde gedragspatronen. Deze brain-in-the-gut bevat 100.000.000 neuronen. Duizend keer meer dan die van een fruitvlieg. Toch hebben we geen enkele neiging om het neurale systeem in onze ingewanden een eigen bewustzijn toe te kennen. Er zijn eigenlijk geen goede argumenten te geven voor het idee dat insecten een bewustzijn zouden hebben en als gevolg van pijn of andere prikkels negatieve emoties zouden kunnen ondergaan.

Toch is AJ hier best wel stellig over. Ik vind dat hij te grote conclusies trekt op basis van de artikelen die hij noemt. Hij citeert een artikel van Gibbons uit 2022. Deze groep heeft zelf recent een aantal criteria uitgedacht om te beoordelen of insecten pijn hebben. Hierbij gaat het over het vermogen om een pijnprikkel waar te nemen en het vermogen om hier met specifiek gedrag op te reageren. Gibbons heeft het keurig geïnventariseerd. Dit blijkt inderdaad vaak aanwezig te zijn. Het zenuwstelsel van insecten is complex. Met betrekking tot bewustzijn, hanteert Gibbons het principe dat afwezigheid van bewijs nog niet betekent dat er bewijs is van afwezigheid. Op zichzelf genomen is dit waar, maar als positief argument is het niet sterk. Ook stelt Gibbons voor om het voorzorgsprincipe te hanteren, en er vanuit te gaan dat insecten gevoel hebben. Hiermee ben ik het niet eens. Dit heeft volgens Gibbons implicaties voor het houden van insecten. Uiteindelijk nuanceert Gibbons het toch wel: “Notably, each of these criteria is likely to be necessary, but not sufficient, for sentience in insects; therefore, we stress that these criteria are only meant to add to the case for sentience.

AJ citeert ook een artikel van Bridi (2020) die zou suggereren dat er homologe neurale structuren zijn bij insecten en vertebraten. Dit artikel toont aan dat bepaalde regulerende genen in het motorische systeem van zowel insecten als vertebraten een rol spelen. Het vormt geen aanwijzing dat insecten pijn kunnen lijden.

Ik denk dat de recente gedachten in onze maatschappij, dat insecten bewustzijn hebben, enerzijds ingegeven is door onze intuïtieve neiging, voorwerpen en gebeurtenissen, vooral als het beweegt, doelgerichtheid toe te schrijven. (Ons Feilbare denken, Kahneman). Kahneman toont dit mooi aan met een beschrijving van een filmpje met een paar bewegende stipjes op een scherm, waarbij niet-autistische kijkers direct de interpretatie hebben: dit stipje is boos en dat stipje is bang. Intuïtief gaat men te menselijk over rupsen te denken. Anderzijds denk ik dat het veroorzaakt wordt door de denkfout van het evolutionisme. Men ontdekt dat biologische structuren veel complexer zijn, dan men voordien vermoedde. De logische gevolgtrekking zou zijn, dat voor een bepaalde functionaliteit kennelijk veel complexiteit nodig is, dat zulke complexiteit niet zomaar ontstaan en dat Intelligent Design het meest voor de hand ligt. Maar omdat de mogelijkheid van ontwerp vanuit evolutionisme vooraf al wordt afgeserveerd, ontstaat een denktrant de andere kant op. Men denkt dan: Er is veel complexiteit, nou dan zal deze en die functionaliteit ook wel spontaan kunnen zijn ontstaan. Vanuit emotivisme, die in onze maatschappij ook opkomt kan de neiging bestaan om het ontkennen van bewustzijn in die enkele zenuwknopen van een insect, te beschouwen als een vorm van speciesisme.

Persoonlijk vind ik het overigens een pijnlijke zaak, dat we discussiëren over pijn bij insecten, maar dat over het welzijn van een ongeboren menselijke vrucht in Nederland wordt heen gewalst.

Maar goed. Stel nu, dat we toch tot de gedachte moeten komen, dat de cyclus van de sluipwesp gruwelijk is, en niet samen kan gaan met een schepping door een goede God? Dan geven orthodoxe christenen het argument dat deze gruwel het een gevolg geweest kan zijn van de zondeval. Maar daar heeft collega AJ ook problemen mee:

“Het punt dat ik niet begrijp dat een liefhebbende, almachtige God dit bewust ontworpen moet hebben.” “Oh ja, dat is als straf op de zonde. Maar waarom moet al die dieren, miljarden en miljarden, zeker over de tijden heen, die straf ook ervaren? En los daarvan blijft het opvallend dat God blijkbaar heeft zitten ‘nadenken’ over hoe ontwerp ik nou eens zulke perfecte killermachines?”

Hier hoop ik in een volgende bijdrage een antwoord op te formuleren.

HET DRIELUIK OVER DE SLUIPWESP
Dr. ir. Erik van Engelen heeft een drieluik geschreven over een vraag rond de sluipwesp. Hieronder worden zijn bijdragen overzichtelijk bij elkaar gezet.

  1. Stop de sluipwesp.
  2. De fout van de sluipwesp.
  3. De vloek van de sluipwesp.

Voetnoten

Lange tenen, geen wintervoeten

Een witte reiger liet zich vanuit de auto op de Rijndijk bij Opheusden makkelijk fotograferen. Trok zich van de stoppende auto niets aan. Duidelijk een Grote Zilverreiger: groot, duidelijke s-vorm in nek, lange gele snavel en zwarte poten.

De Grote Zilverreiger is de talrijkste soort van de Nederlandse witte reigers. Zo sliepen er op de slaapplaats in de Marspolder 17 Grote en 2 Kleine Zilverreigers (10 dec.).

De Grote Zilverreiger is in deze eeuw enorm toegenomen. Het aantal overwinteraars ligt nu al gauw boven de 10.000! En het aantal broedparen? Was de soort rond 1990 als broedvogel nog zeldzaam, in 2023 lag het aantal broedparen al boven de 500!

Ik heb het voorrecht dat ik in Zuid-Holland in een moerasbos een kolonie mag tellen. Naast een grondtelling moet hierbij een drone worden gebruikt daar hier Grote Zilverreigers en Blauwe Reigers door elkaar op ongeveer 10 meter hoogte in Zwarte Elzen nestelen. In 2023 39, in 2024 46 nesten.

De foto toont een voedselzoekende vogel. Let op de poot met de lange tenen: voorkomt wegzakken. Met zulke tenen kan ik ook wel in de prut lopen! Maar krijgt zo’n vogel geen koude tenen in dat koude water. Nee. Het bloed dat in de poot naar beneden stroomt is over de hele pootlengte net iets warmer dan het bloed dat terugstroomt naar het lichaam: over de hele lengte wordt warmte uitgewisseld zodat het omhoog stromende bloed uiteindelijk weinig kouder is dan de lichaamstemperatuur. Dankzij de geniale tegenstroomuitwisseling!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Lange tenen, geen wintervoeten, Het GemeenteNieuws 23 (51): 7.

Geen Toeval maar Logos

Logos Instituut, mij bekend van De Notenbalk (Opheusden), organiseerde de scheppingsfotowedstrijd 2024. Mijn foto van de Paardenbijters (familie libellen) licht ik graag toe.

Als een wijfje een territorium van een geslachtsrijp mannetje binnenkomt, probeert het mannetje met zijn achterlijfsaanhangsels haar achter de kop vast te grijpen. Als hij hierin slaagt, ontstaat de tandempositie: door de koppeling bungelt het vrouwtje achter het mannetje aan.

Echter door het vasthouden van het vrouwtje is de geslachtsopening van het mannetje onbereikbaar geworden voor het vrouwtje. Het mannetje brengt van te voren zijn spermapakketje van het primair geslachtsorgaan (in het achterlijfspunt) over naar zijn secundair geslachtsorgaan. Dit orgaan licht vlak achter zijn borststuk, aan de onderzijde. Bij de paring brengt het vrouwtje haar achterlijfspunt met haar geslachtsopening naar dit secundair orgaan. Een hartvormige paringsrad, of paringslus, ontstaat. Na vorming paringsrad vindt de uitwisseling van sperma plaats. Niet voordat het mannetje het sperma van een eventueel vorig mannetje uit het lichaam van het vrouwtje heeft gehaald met behulp van een speciaal borstelvormig orgaantje.

De verschillende taken van lichaamsonderdelen, de ordelijke en wonderlijke gedragsvolgorde kunnen nooit toevallig zijn ontstaan. De hele paring spreekt van schepping. In het begin was de Logos (Grieks voor Woord). De Logos schiep!

Ongelooflijk wonderlijk: Degene die alles geschapen heeft, het Woord, is vlees geworden. Jezus is de vleesgeworden Logos. Dat is het blijde nieuws van Kerst!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Geen Toeval maar Logos, Het GemeenteNieuws 23 (50): 7.

PERSBERICHT: Vermeende oudste ‘kerstboom’ ter wereld geen duizenden maar mogelijk slechts een paar honderd jaar oud

WADDINXVEEN, 11 december 2024 – Een fijnspar uit Zweden – die wij kennen als ‘kerstboom’ – waarvan al jaren beweerd wordt dat die 9500 jaar oud zou zijn, is mogelijk maar een paar honderd jaar oud. Dat schrijft Weet Magazine in haar jongste uitgave, die deze week op de mat valt.

‘Old Tjikko’ is een fijnspar uit Zweden waarvan de ontdekkers al jarenlang beweren dat die bijna 10.000 jaar oud is. De boom is mogelijk echter veel te oud geschat. Fijnsparren zijn een soort boom uit de dennenfamilie die vaak als kerstboom worden gebruikt. Deze bomen, die vaak als kerstboom worden gebruikt, worden normaal gesproken maximaal zo’n 600 jaar oud. Twee Zweedse wetenschappers beweerden de afgelopen vijftien jaar echter herhaaldelijk dat Old Tjikko stukken ouder is: ruim 9500 jaar. De boom staat dan ook her en der op internet als de oudste boom ter wereld.

In haar nieuwe editie trekt Weet Magazine dit in twijfel, en niet zonder reden. Het tijdschrift baseert zich onder andere op een studie van de Duitse boomkundige Gordon Mackenthun, die in 2015 een kritisch artikel over Old Tjikko’s leeftijd schreef in een botanisch vakblad. De wetenschapper wees erop dat het bij het onderzoek van de Zweedse wetenschappers niet om de stam zelf gaat die zo oud zou zijn, maar om het wortelstelsel. Dat zou zichzelf duizenden jaren lang onder de grond hebben ‘gekloond’, waarbij telkens een nieuwe stam boven de grond opkwam. Maar dat zorgt er ook voor dat de normale methode voor het bepalen van de ouderdom van een boom – het tellen van jaarringen – niet werkt.

Om toch de leeftijd te kunnen bepalen, maakten de Zweedse onderzoekers gebruik van koolstofdatering, waarbij ze losse, dode stukken wortels en takken dateerden die onder Old Tjikko in de grond lagen. Die resten werden gedateerd op leeftijden tot ruim 9500 jaar. Mackenthun wijst echter op een probleem met de aanpak van zijn Zweedse collega’s. Er is namelijk geen genetische test gedaan om te kijken of de gedateerde resten en de huidige boom wel hetzelfde DNA hebben. Ook nu, 20 jaar na de ontdekking van Old Tjikko, is dat nog steeds niet gedaan. Het is dus helemaal niet zeker dat de gedateerde wortel- en takkenresten werkelijk afkomstig zijn van Old Tjikko. Ze kunnen net zo goed afkomstig zijn van bomen die eerder op die plek hebben gestaan.

Daarnaast plant een fijnspar zich normaal gesproken niet voort door zich te klonen, maar via sparrenkegel die zaadjes verspreiden via de wind. Daaruit groeien nieuwe boompjes met uniek DNA. Van hetzelfde individu is dan geen sprake meer. Een fijnspar kan zich wel klonen, maar doet dat alleen bij koude temperaturen. In het verleden zijn er echter een aantal langdurige warmere periodes geweest in het gebied waar de boom staat. Ook nu is het er warm genoeg voor de boom om zich via sparrenkegels voort te planten (die hangen namelijk jaarlijks in zijn kruin). Ook dat werpt twijfel op de uitspraak dat Old Tjikko zich al bijna 10.000 jaar ondergronds kloont.

Zonder genetische test, en in het licht van de normale voortplantingsstrategie van de fijnspar, is er dus geen grond om te beweren dat Old Tjikko ook echt zo oud is.

Je ziet dat een hoop bekende websites de leeftijd van Old Tjikko zomaar overnamen. Van BBC tot Wikipedia, overal kom je die 9500 jaar tegen”, aldus Frans Gunnink, uitgever van het blad. “Maar de kritiek die door anderen is geuit op die hoge leeftijd, wordt haast nergens vermeld. Daar hebben we nu dus verandering in gebracht.

Online

Hieronder ziet u welke (online) media en of andere kanalen aandacht hebben besteed aan dit bericht:

Geen halsring maar roodhals

De laatste weken diverse keren op ‘jacht’ geweest naar halsgeringde Kolganzen. Op 13 november nam ik bij Lienden in de Marspolder en de Tollewaard ruim 600 Kolganzen waar. Maar och, geen halsgeringde.

Op zaterdag 16 november mijn vleugels uitgeslagen naar het oosten. Ik telde 320 Kolganzen in de Rijnuiterwaarden westelijk van Kuijkgemaal Randwijk en 300 in de Maneswaard bij Opheusden. Maar ach, geen halsring.

Op 22 november weer oostwaarts getogen. De temperatuur bedroeg nog geen 5 graden. Kil en ril. Wat bezielt toch een vogelaar? Het aantal Kolganzen lag beduidend hoger. Met de kou zijn waarschijnlijk meer Kolganzen uit het noordoosten naar ons land gevlogen. Maneswaard: 5 á 600 KG, westelijk Kuijkgemaal: idem. En? NEE!

Zaterdag 23 november naar het zuiden gefietst, naar de Waaluiterwaarden bij Ochten, naar de Gouverneurspolder. Al gauw telde ik – op de dijk kleumend met verkillende handen – grofweg 1000 Kolganzen. Natuurlijk ga je dan met je verrekijker enkele keren van links naar rechts en andersom om alle halzen goed te kunnen zien. Kijken is weten. Maar? NEE! U begrijpt de lust om naar huis te gaan nam toe. Echter oostelijker zag ik nog een groep van honderden Kolganzen. Zou er toch een halsgeringde vogel te spotten zijn? Ach, weer: NEE!

Edoch, één gans viel op, viel uit de boot. Warempel tussen al die honderden Kolganzen liep een ROODHALSGANS. Een zeldzame vogel in ons Rivierengebied! Trouwens in heel Nederland zijn er op 23 november slechts 4 op verschillende plekken gezien (waarneming.nl)! Verwarmd toog ik huiswaarts.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Verrassingen in de schemer, Het GemeenteNieuws 23 (49): 7.

Archeologen herontdekken plantensoort die mogelijk afkomstig is uit de tijd van de Bijbel

Een zaad dat meer dan duizend jaar oud is, heeft geleid tot de herontdekking van een plantensoort die mogelijk de balsem produceert die in de Bijbel wordt genoemd. Dit zaad, bekend als ’tsori’, werd dertig jaar geleden gevonden in een grot in de noordelijke woestijn van Judea. Dankzij de inspanningen van wetenschappers in Israël is het zaad inmiddels uitgegroeid tot een boom.

De balsem, in het Hebreeuws bekend als ’tsori’ ,wordt meerdere keren in de Bijbel genoemd. In Genesis 37:25 staat: ‘Hun kamelen waren beladen met specerijen, balsem en mirre.’ Ook in Jeremia 8:22 wordt de balsem als symbool van genezing aangehaald: ‘Is er geen balsem in Gilead? Is daar geen arts?’

De balsem was van groot belang in Bijbelse tijden, zowel voor religieuze als medische doeleinden. Volgens wetenschappers werd de balsem geassocieerd met de regio Gilead, bekend om zijn vruchtbare valleien en rijke bossen in de oudheid.

Archeologen van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem ontdekten het zaad tussen 1986 en 1989 in een grot in Wadi el-Makkuk. Het zaad, dat slechts 0,565 gram weegt, werd tientallen jaren opgeslagen. Sarah Sallon, lid van het Middle East Medicinal Plant Project, plantte het zaad in 2010 in een kas in Israël.

Met behulp van haar team groeide het zaad uit tot een boom. Het kreeg de naam ‘Sheba’. Radiokoolstofdatering plaatst het zaad in de periode tussen 993 en 1202 na Christus. DNA-analyse wees uit dat het zaad tot de Commiphora-familie behoort, waartoe ook wierook en mirre behoren.

Hoewel de plant minder geschikt lijkt voor aromatische doeleinden, heeft onderzoek aangetoond dat de hars mogelijk medicinale eigenschappen heeft. De plant bevat stoffen met ontstekingsremmende, antibacteriële en antivirale eigenschappen en kan mogelijk gebruikt zijn voor wondgenezing.

Volgens wetenschappers werd de balsem van Gilead waarschijnlijk intensief verbouwd in de vruchtbare regio’s rond de Dode Zee. “Deze ontdekking biedt een fascinerend inzicht als het gaat om de Bijbelse geschiedenis en de agrarische tradities van de regio”, zegt Communications Biology.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website CVandaag. Het originele artikel is hier te vinden.

Valkenoog

Na een bezoek aan de Stadsbossen van Rhenen – op 5 november, een zonrijke dag, zodat het bos overvloedig vlagde met geel-rood-oranje herfstkleuren – fietste ik over de N225 van Remmerden naar Rhenen. Deze weg begrenst de zuidrand van de Utrechtse Heuvelrug. Onderweg passeerde ik een paalnest. Op het nest stond een Torenvalk. Een vrouwtje gezien de bruinachtige kop. Een mannetje draagt een grijs hoofddeksel. Even afgestapt.

Een valkenoog ziet meer dan een mensenoog. Opeens dook de vogel naar beneden en streek neer op het grasveld niet ver van de heg waarachter ik stond. Snel een foto genomen. Gelukkig maar want de vogel vloog al gauw weg. Had mij echt in de gaten gekregen? Het resultaat bleek thuis een voltreffer te zijn. De foto toont kop en snavel Torenvalk. Wat in het oog springt is de prooi in de snavel. En hoe bijzonder, de kleine zwarte bolletjes met lichtstipjes van de prooi corresponderen met het bolle valkenoog. Aan bioloog en insectenspecialist Koen van Setten van de Spees gevraagd wat voor prooi het was. Waarschijnlijk een mestkever!

Mestkevers komen vooral voor in drogere gebieden. Dus niet zo in ons Rivierengebied. Wel veel op de drogere Heuvelrug. Mestkevers worden maximaal 25 mm: dat de vogel deze prooi zag! Torenvalken hebben een relatief boller oog: zien een kleiner deel van de omgeving maar wel veel detail. Daarbij hebben ze 4 soorten kegeltjes voor het waarnemen van kleuren en voor een scherp beeld. Kortom, valkenogen zijn wonderlijk toegerust voor scherp en goed zien op afstand!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Valkenoog, Het GemeenteNieuws 23 (48): 5.

Archieven