Home » Artikelen geplaatst door Jan Hoek

Auteursarchief: Jan Hoek

Deel Bijbelse perspectief vrijmoedig met anderen

Te midden van botsende perspectieven zijn christenen geroepen om zonder schroom te getuigen vanuit het geloof in Gods openbaring. Er zijn her en der ritselingen van heimwee naar een zingevend kader te midden van de crises die zich vandaag opeenstapelen.

Bij het begrip ”perspectief” onderscheiden we twee betekenissen: de visie die men kan hebben op bepaalde zaken én de hoop die mensen koesteren. Vanuit een bepaald perspectief op de werkelijkheid openen zich al dan niet perspectieven voor de toekomst.

Met ”openbaring” bedoelen we dat het de eeuwige God, die een ontoegankelijk licht bewoont, heeft behaagd om een tip van de sluier op te lichten en zich zo aan mensen bekend te maken (dat is de letterlijke betekenis van het Latijnse woord voor openbaring: revelatio).

Gods openbaring heeft een relationeel karakter. In Zijn liefde is God uit op een liefdevolle relatie met Zijn schepsel. Dat blijft gelden, ondanks het verschrikkelijke gebeuren van de zondeval, de opstand van de eerste mensen tegen de goede God. Daarom is Jezus Christus, Immanuël, het hart van Gods openbaring.

Openbaring is inhoudelijk van aard. De bijzondere openbaring door het Woord van God geeft extra informatie. Zo weten we in het geloof meer over het begin van het heelal, de planeet aarde en de eerste mensen dan de wetenschap ooit kan achterhalen. Hetzelfde geldt voor de toekomst van de aarde, het leven na dit leven, enzovoorts.

Algemeen en bijzonder

Door Zijn ”algemene” openbaring meldt God zich bij alle mensen, in hun gewetens en via Zijn schepping. Deze algemene openbaring leidt niet tot de zaligmakende kennis van God (zie Romeinen 1). Daarom intensiveert en expliciteert God Zijn openbaring via het Woord.

Gods ”bijzondere” openbaring vinden we met name in de Bijbel. De Schrift is ten principale meer dan menselijke reactie op de openbaring van God in de geschiedenis. De Heidelbergse Catechismus zegt in Zondag 7, antwoord 21 dat een christen die het ware geloof beoefent „alles voor waarachtig houdt wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft.” Kennelijk maakt de catechismus zich geen zorgen over het functioneren van het gezag van de Schrift in ons leven, wanneer we Gods beloften maar gelovig omhelzen.

Actuele openbaring

De Heilige Geest leidt de kerk voort in de actuele toepassing van het eens gegeven Woord. Deze leiding kenmerkt zich door overeenstemming met de Bijbel. De Geest voegt geen nieuwe inhouden aan de Schrift toe, maar helpt de gelovigen om in gehoorzaamheid aan de Schrift daarin nieuwe ontdekkingen te doen en actuele toepassingen te maken.

De kerk heeft geen enkele behoefte aan een ”Derde Testament”. Immers, ook met betrekking tot de eigentijdse vragen, de problemen waar onze voorouders geen flauw vermoeden van hadden, geeft het Woord ons leiding, wanneer wij maar spoorzoeken in biddend opzien tot de Heilige Geest.

We mogen echter niet met een beroep op de Geest stappen doen die we niet vanuit het Woord kunnen legitimeren, bijvoorbeeld door te stellen dat teksten waarin homoseksuele praxis wordt afgewezen niet als zuivere uitingen van de Geest, maar als puur menselijke en dus feilbare interpretaties kunnen worden beschouwd. Er kan geen tegenstelling zijn tussen de Geest die de letter inspireerde en dezelfde Geest die de letter toepast. Geest en Woord (dus ook Schrift) laten zich niet op deze wijze tegen elkaar uitspelen. Nieuwe toepassingen worden in gehoorzaamheid aan het Woord gemaakt.

Andere perspectieven

Met onze overtuiging aangaande Gods openbaring staan we midden tussen tal van perspectieven die op elkaar botsen, zoals atheïstische, agnostische, nihilistische of hedonistische perspectieven. We mogen de communicatie en confrontatie niet uit de weg gaan. Dat deden de apostelen immers ook niet (bijvoorbeeld in de steden Athene, Korinthe en Rome) en dat heeft de kerk nooit gedaan, vanuit haar opdracht om Gods getuige te zijn in deze wereld, in woord en wandel.

Wie de Bijbelse visie op openbaring aanhangt, kan het verwijt krijgen dat hij daardoor voor de moderne mens de toegang tot de boodschap van Godswege belemmert en zich onttrekt aan redelijke verantwoording van zijn geloof. Als gelovigen weten we ons echter geroepen om met open vizier andersdenkenden tegemoet te treden. Laat onze grondhouding open en openhartig zijn. Zijn er bij onze gesprekspartners inspreekpunten voor het christelijk getuigenis? Zijn er fragmenten van kennis waar op de een of andere manier Gods Geest achter zit?

Groene stad

Een mooi voorbeeld zag ik op de Floriade. Te midden van alle paviljoens staat daar een ”tiny church”, een initiatief van twintig kerken in Almere. Het kerkje wordt omringd door twaalf kunstwerken die de vrucht van de Geest uit Galaten 5 willen uitbeelden. In een brochure, ”Vruchtbare stad”, krijgen bezoekers uitgelegd dat een groene stad met toekomst alleen mogelijk is door de aanwezigheid van God. Expliciet wordt God als Schepper en Verlosser beleden voor een publiek dat grotendeels uit niet-christenen bestaat.

Realisme en vertrouwen

Naast openhartigheid is realisme van belang. We stuiten als christenen dikwijls op een blinde muur van misverstanden en verzet. Het is goed dat we ons daarvan tevoren rekenschap geven, zonder ons daardoor te laten ontmoedigen.

Openheid en realisme mogen gepaard gaan met vertrouwen. De Heere is een verrassend God. Hij kan Zijn algemene openbaring gebruiken als een toegangsweg om mensen tot Zich te trekken. Er zijn nog altijd algemeen toegankelijke bronnen buiten ons die tot geloof in God oproepen. Denk aan de stem van het geweten, het majesteitelijke van de schepping en in onze tijd bijvoorbeeld het zogenoemde antropische principe (Brandon Carter): het gegeven dat allerlei fundamentele constanten in het heelal precies de waarden hebben die nodig zijn om ons menselijk bestaan op de planeet aarde mogelijk te maken (de zogenoemde ”finetuning of the universe”).

Gods Geest waait waarheen Hij wil. Er zijn her en der ritselingen van heimwee naar een zingevend kader en een hoopvol perspectief te midden van de crises die zich vandaag wereld wijd opeenstapelen. In deze situatie geldt: kruip niet in je schulp, werp je vrijmoedigheid niet weg, denk niet dat de atheïst bij voorbaat op voorsprong staat, houd vertrouwen in Gods algemene openbaring en vooral: wees gehoorzaam aan Gods bijzondere openbaring. Dan heb je een ongekend rijk perspectief. En waarom zou je dat niet met zoveel mogelijk anderen willen delen?

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Hoek, J., 2022, Deel Bijbelse perspectief vrijmoedig met anderen, Reformatorisch Dagblad 52 (137): 32-33 (artikel).

Een partnerschapsverbond – Ad de Bruijne pleit voor homoseksuele variant op het huwelijk en zet zo een wissel om

Het nieuwe boek van prof. dr. Ad de Bruijne, Verbonden voor het leven. Een theologisch-ethisch voorstel rond homoseksualiteit en seksuele diversiteit, doet veel stof opwaaien en zal voorlopig een grote rol spelen in discussies binnen orthodox-gereformeerde kring.

Er is veel te zeggen over deze veelomvattende studie van De Bruijne, hoogleraar ethiek en spiritualiteit aan de Theologische Universiteit Kampen/Utrecht van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Meer dan eens las ik passages met hartelijke instemming. Ik noem de duidelijke afwijzing van seksualiteit als puur genotmiddel en daarmee van seksualisering van lichamelijkheid en affectieve liefde, zoals die in de huidige cultuur volop plaatsvindt. Met recht en reden wordt ook gewaarschuwd tegen het dominante liberalisme dat ernaar tendeert morele minderheidsposities te dwingen tot aanpassing aan politiek-correcte, maar in feite totalitaire meerderheidsmoralen. Toch ben ik teleurgesteld en verontrust over de strekking van dit boek.

Ingrijpende koerswijziging

Ik geef nu eerst de kern van de positiekeus van De Bruijne weer, om vervolgens enkele kritische kanttekeningen te plaatsen. De Kamper ethicus pleit voor een homoseksuele relatie die door de kerk met vrijmoedigheid kan worden (in)gezegend. Dit betekent een ingrijpende koerswijziging, zowel voor hemzelf als voor de kerk waartoe hij behoort.

De Bruijne stelt dat een homoseksuele relatie kan worden gezien als een variant op het huwelijk. Hij erkent dat het huwelijk als zodanig is voorbehouden aan man en vrouw. Het is een unieke scheppingswerkelijkheid die op weg naar de nieuwe hemel en aarde een nieuwe zin krijgt, namelijk afspiegeling te zijn van de eenheid tussen Christus en Zijn gemeente.

Exclusief voor deze verbintenis is de mogelijkheid tot voortplanting, de kinderzegen. Naast het huwelijk plaatst het Nieuwe Testament de keus om ongehuwd te blijven. Deze ongehuwde staat kan worden gezien als afspiegeling van de intieme verbondenheid tussen Christus en iedere gelovige afzonderlijk. Het is een koninkrijkswerkelijkheid die vooruitgrijpt op het getransformeerde bestaan op de nieuwe aarde. Tussen deze beide fenomenen van huwelijk en bewust ongehuwd blijven in bepleit dit boek ruimte voor een derde fenomeen: de homoseksuele relatie, een vergelijkbare eenheid als die tussen man en vrouw. De auteur wil dit niet ‘homohuwelijk’ noemen, omdat de geslachtelijke verscheidenheid en daarmee de mogelijkheid tot voortplanting ontbreken. Deze relatievorm kan seksuele gemeenschap impliceren, al hoeft dat niet per se het geval te zijn.

Wie voor seksuele omgang binnen deze relatie kiest, doet goed (en dat is dan ook voluit goed), wie voor seksuele onthouding kiest, doet beter. Naar analogie van het huwelijk is een homoseksuele relatie die ook seksuele omgang behelst, voor heel het leven bedoeld. Volgens De Bruijne zien we in deze relatievorm enerzijds een herinnering aan de schepping van het begin (de seksualiteit wordt net als bij man en vrouw in een monogame relatie ingebed), anderzijds een vooruitgrijpen op de toekomst van het Koninkrijk.

Drie mogelijkheden

De christelijke ethiek zou deze relatie van harte dienen te erkennen als van God gegeven mogelijkheid en de kerk zou daaraan dan ook Gods zegen moeten meegeven. De Bruijne benadrukt dat zo’n relatie niet gezien mag worden als een noodoplossing die vanuit pastorale tegenmoetkomendheid wordt aangereikt. Het moet gaan om een volwaardige vorm van navolging van Christus die recht doet aan het eigen karakter van de homoseksuele identiteit.

Zo doen zich in de optiek van De Bruijne voor christen-homo’s die ernst maken met de navolging van Christus drie mogelijkheden voor: ongehuwd blijven, kiezen voor participatie in nieuwe christelijke gemeenschappen of vriendschapsnetwerken en ten derde een eigensoortig partnerschapsverbond aangaan, al dan niet inclusief homoseksuele praxis. Net zoals het huwelijk en het bewust ongehuwd blijven verwijzen naar de grote Toekomst, zo doet dit homopartnerschap dat ook: het wijst op de bijzondere verbondenheid die mensen op de nieuwe aarde zullen kennen, een nieuwe onderlinge eenheid die boven alle natuurlijke grenzen uitgaat.

Bijbelteksten

Op welke basis rust dit verregaande voorstel? We zijn geneigd direct te vragen naar de bijbelse fundering ervan. Maar die vraag vindt de auteur te kort door de bocht. Een van de redenen waarom hij zijn boek het licht heeft doen zien, terwijl er toch al een stortvloed van literatuur over homoseksualiteit bestaat, is dat volgens hem in veel beschouwingen de ethiek te veel gereduceerd wordt tot exegese van bijbelteksten (met de daarbij behorende bezinning op de toepassing van de bijbelse gegevens in onze eigen situatie). Dat is echter een te beperkte vraagstelling. ‘Christelijke ethiek is geen puzzel van bijbelse normatieve aanwijzingen leggen, maar het is gelovig nadenken over God, over zijn werken en dus over de mens, de wereld en alles wat daarbij hoort. In het licht daarvan ontstaat inzicht in wat wel en niet bij God past.’ (p. 26)

De bekende bijbelteksten diemet zoveel woorden over homoseksuele praktijken gaan, spelen bij De Bruijne dan ook geen doorslaggevende rol. Dat is te meer opmerkelijk, omdat hij zelf aangeeft dat deze teksten duidelijke taal spreken. Op pagina 462 en 463 zegt hij dat hij zelf grotendeels vasthoudt aan de traditionele exegese, die hij als volgt samenvat: ‘Deze houdt in dat de Bijbel eenduidig is in de afkeuring van alle vormen van gelijkgeslachtelijk verkeer die in zijn eigen tijd in beeld waren. Daarbij kon het ook gaan om relaties waarin sprake was van oprechte vriendschap en liefde. De vaak herhaalde mening dat de bijbelse afwijzing van dergelijke relaties beperkt zou zijn tot pederastie (erotische relatie tussen een volwassen man en een opgroeiende jongen, red), uitspattingen, machtsmechanismen of cultische prostitutie houdt geen stand tegenover de historische en exegetische kennis van dit moment.’

Wissel gaat om

En op pagina 331 stelt De Bruijne dat wie primair afgaat op de bijbelteksten ‘niet anders kan dan concluderen dat deze categorisch alle seksueel verkeer tussen mannen onderling en vrouwen onderling uitsluiten. Alternatieve exegeses die in de loop van de tijd zijn voorgesteld, noemde ik immers niet houdbaar.’ Maar hij voegt hieraan toe: ‘Alleen hermeneutische overwegingen kunnen ertoe leiden dat wij vandaag anders handelen dan de betreffende teksten zeggen.’ Hier gaat een wissel om. Ook al geeft de Schrift geen enkele ruimte voor homoseksuele praxis, de hermeneutiek (die vertolking van bijbelse lijnen in onze tijd) zou die ruimte wel bieden. De betreffende afwijzende bijbelteksten zijn volgens De Bruijne niet beslissend, omdat ze eenvoudig niet ingaan op wat vandaag het centrale probleem is, namelijk ‘het feit dat wij de gelijkgeslachtelijke oriëntatie beschouwen als onderdeel van iemands identiteit, mee bepalend voor wie iemand is.’ (p. 463) Dit zicht op identiteit en homoseksualiteit kenden de bijbelschrijvers nog niet en daarom zijn hun uitlatingen niet van toepassing op dit nieuw ontdekte fenomeen. Als het dus over homoseksualiteit gaat, weten we meer dan Paulus en daarom kan Paulus hierover niet het laatste woord spreken.

Gehoorzaamheid aan de Schrift

Hier klinkt een geluid dat we in de breedte van de Protestantse Kerk al zo vaak hoorden en dat in een vorige generatie ook vanuit Kampen (door prof. dr. J. Douma) helder is weersproken. Zeker is christelijke evaluatie van de context van ‘vandaag’ noodzakelijk om Christus na te volgen in de actualiteit. Maar kan kennis van de context in mindering worden gebracht op de gehoorzaamheid aan de Schrift? Dat is wat hier naar mijn overtuiging helaas wél gebeurt. Hier komen eigenschappen van de Schrift als de helderheid en de genoegzaamheid daarvan in het gedrang. Laat ik het eenvoudig zo zeggen: de Bijbel is het Woord van de eeuwige God. In de Bijbel is gerekend met heel de geschiedenis tot aan de jongste dag. Als het Zijn bedoeling was dat Zijn gemeente in de 21e eeuw homoseksuale verbintenissen ging inzegenen, zou de HEERE daarvoor dan niet tenminste een aanwijzing gegeven hebben in Zijn Woord?

Er zijn allerlei moderne vragen die we kunnen benaderen door bepaalde bijbelse lijnen door te trekken en ons zo in het verlengde daarvan te bewegen (denk bijvoorbeeld aan medisch-ethische vragen of aan de positie van de vrouw). Maar dat lukt niet ten aanzien van homoseksuele praxis. En een beroep op Gods toekomst zou juist moeten leiden tot relativering van seksualiteit (dat geeft De Bruijne zelf ook aan) en dus niet tot acceptatie van alternatieve seksuele relaties naast het huwelijk van man en vrouw. Onmiskenbaar gaat zo’n pleidooi gepaard met een verzwakking van het beroep op Gods heilzame scheppingsordening.

Het heeft mij pijnlijk getroffen dat De Bruijne afscheid lijkt te nemen van de gereformeerde visie dat de zondeval op de schepping gevolgd is en dat het huwelijk teruggaat op de staat der rechtheid toen gebrokenheid ten gevolge van de zonde nog niet aan de orde was. Juist dat inzicht is van fundamenteel belang om de uniciteit van het huwelijk voluit te handhaven en geen gelijkwaardige alternatieven daarnaast te erkennen.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Hoek, J., 2023, Een partnerschapsverbond. Ad de Bruijne pleit voor homoseksuele variant op het huwelijk en zet zo een wissel om, De Waarheidsvriend 111 (1): 11-13 (artikel).

Hanteer Bijbel als uniek normatieve gids op seksueel terrein

Over het Schriftberoep in de ethiek (inclusief seksualiteit) is van orthodox-protestantse zijde grondig nagedacht. Voorbijgaan aan die bezinning is slechts tot groot nadeel.

Prof. dr. René Erwich en dr. Almatine Leene komen terug (Reformatorisch Dagblad van 8-8) op het eerder gedane verslag van de presentatie van hun boek ”Vuur dat nooit dooft” (RD 24-6). Ze memoreren daarbij dat ik bij die gelegenheid vroeg waarin hun betoog verschilt van prof. dr. F. O. van Genneps publicatie ”Mensen hebben mensen nodig” uit 1972. Het toen door Erwich gegeven antwoord is nu in hun artikel nader uitgewerkt. Ik heb er behoefte aan te preciseren wat ik met mijn vraag heb bedoeld en ook aan te geven waarom het antwoord van Erwich en Leene mij niet bevredigt.

Volmondig geef ik de auteurs toe dat zij in vergelijking met Van Gennep de thematiek in een veel breder kader plaatsen. Dat hebben ze gedaan door een ter zake kundige hantering van het viertakenmodel van Richard Osmer. Ze doen een serieuze poging om nieuwe kennis uit wetenschappen zoals biologie, psychologie en seksuologie theologisch te verdisconteren. Dat is naar mijn overtuiging volkomen terecht en prijzenswaardig. Inderdaad heeft theologie bij vragen over gender andere wetenschappen nodig en terecht stellen Erwich en Leene dat de normativiteit van de Schrift in gesprek moet worden gebracht met inzichten uit andere wetenschappen.

Kernnoties

Mijn grote zorg is echter, ook na herlezing van dit boek, dat deze normativiteit van de Schrift ernstig in het gedrang komt. Indertijd bestond in grote delen van de Nederlandse Hervormde Kerk en zeker in de breedte van de gereformeerde gezindte grote moeite met de benadering van Van Gennep, die in zijn seksuele ethiek het beroep op de Schrift versmalde tot de kernnotie van het ”verbond”. Zo gebeurde dat ook in de pastorale handreiking ”In liefde trouw zijn”, die in 1983 verscheen in de toenmalige Gereformeerde Kerken (synodaal). In ”Vuur dat nooit dooft” lijken de auteurs dezelfde weg te gaan door de notie ”verlangen” centraal te stellen.

Het beroep op zulke kernnoties kan zeker diepe en zinvolle aspecten van de Bijbelse boodschap doen oplichten. Tegelijkertijd blijven vele andere Bijbelse gegevens ongebruikt, bijvoorbeeld over de uniciteit van het huwelijk tussen man en vrouw, de fundamentele betekenis van het man of vrouw zijn vanuit de schepping naar Gods beeld, de teksten die waarschuwen voor allerlei vormen van seksuele onreinheid enzovoorts.

Spanningsveld

Erwich en Leene wijzen in navolging van de Amerikaanse theoloog David Jenson een benadering af die de Bijbel ziet als een gids voor seksualiteit, waarin zekere teksten worden uitgekozen die bepalend zijn voor wat wel en wat niet mag op seksueel gebied. Ze stellen dan: „Dit maakt van de Bijbel een soort wetboek, waarbij weinig ruimte is voor diverse contexten.”

Mij gaat dit veel te kort door de bocht. Is het Woord van God niet de beste gids op alle levensterreinen? Zeker, er moet zorgvuldig worden nagedacht over de actuele toepassing van Bijbelwoorden en er gaat veel mis wanneer losse teksten klakkeloos worden geciteerd. Maar over het Schriftberoep in de ethiek (inclusief seksualiteit) is van orthodox-protestantse zijde grondig nagedacht (ik noem bijvoorbeeld het werk van J. Douma en W. H. Velema). Voorbijgaan aan de resultaten van die bezinning is slechts tot groot nadeel. De christelijke ethiek staat naar een woord van S. Meijers in het voortdurende spanningsveld van áándachtig en índachtig. Aandachtig ten aanzien van de gegeven situatie (en dan doen alle wetenschappen voluit mee) en indachtig het hele Woord van God (tota Scriptura). Daarbij moeten we ook teksten die een andere (bijvoorbeeld patriarchale) cultuur ademen en contextueel gekleurd zijn zorgvuldig beluisteren, om hun blijvende normatieve kern recht te doen en door te vertalen (de hermeneutische opdracht).

Ik hoop dat de auteurs van ”Vuur dat nooit dooft” zich nader willen bezinnen op de unieke normativiteit van heel de Schrift als Woord van God en stem uit de hemel.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Bronvermelding: Hoek, J., 2022, Hanteer Bijbel als uniek normatieve gids op seksueel terrein, Reformatorisch Dagblad 52 (118): 25 (artikel).

Prof. dr. Jan Hoek over de boekpresentatie ‘Wat is de mens?’

In 2018 was prof. dr. Edgar Andrews te gast op ‘De Bronckhorst Hoeve‘ in Brummen. Hij sprak daar over zijn boek ‘Wat is de mens?’ (zie hier voor zijn presentatie). Na afloop werd de systematisch theoloog prof. dr. Jan Hoek kort geïnterviewd naar aanleiding van de boekpresentatie en het boek. Hieronder is deze videoboodschap opgenomen.

Toon pastorale bewogenheid met mensen met genderdysforie

Bij de benadering van gender­dysforie gaat het om twee polen naast elkaar: principieel protest tegen het transgenderisme én optimaal invoelingsvermogen voor mensen met genderdysforie.

In het RD (6-9) publiceerde de visiegroep Bijbels Beraad M/V een verklaring onder de kop ”Transformatie in plaats van transitie”. Hierin wordt onomwonden stelling genomen tegen geslachtsveranderende behandelingen, die gekwalificeerd worden als „Bijbels geen begaanbare weg.” Geponeerd wordt dat wie transformatie (hier in de zin van bekering) leert kennen, niet meer zal willen kiezen voor transitie, geslachtsaanpassing. Aan het slot van de verklaring wordt onder het kopje ”vervolgvragen” gewezen op het belang van pastorale ondersteuning voor mensen die worstelen met genderdysforie (dat wil zeggen: persisterende onvrede met het bij de geboorte vastgestelde geslacht en onbehagen over de bijbehorende genderrol).

Prof. dr. Martin den Heijer plaatst in zijn Forumartikel ”Genderdysforie te complex voor stellige woorden” (RD 8-9) kritische kanttekeningen bij deze standpuntbepaling. Het is niet mijn bedoeling mij in deze discussie te mengen, maar het lijkt mij wel noodzakelijk het grote belang van oprechte pastorale aandacht en bewogenheid krachtig te onderstrepen.

Principieel en pastoraal

Krachtig verweer tegen de huidige genderideologie is noodzakelijk en urgent. Deze strijd kan er echter zomaar toe leiden dat broeders en zusters die deze ideologie beslist niet delen, maar wel persoonlijk met ingrijpende genderproblematiek worstelen, zich misverstaan en in de kou gezet voelen.

Hier is een parallel te trekken met de benadering van homoseksualiteit. Het hoofdredactionele commentaar (RD 11-9) –naar aanleiding van het rapport van de onderwijsinspectie over de Gomarus in Gorinchem– stelt twee zaken naast elkaar: enerzijds de christelijke opdracht van scholen om elke leerling liefdevol en met respect tegemoet te treden. Anderzijds het vasthouden aan de identiteit van de school zonder water bij de wijn te doen. Het ene komt niet in mindering op het andere. Het gaat er juist om beide even zwaar te laten wegen.

Naar analogie hiervan stel ik eveneens twee polen naast elkaar: principieel protest tegen het transgenderisme én optimaal invoelingsvermogen voor mensen met genderdysforie. Het gaat mis wanneer een van beide polen eenzijdig wordt benadrukt. Het principiële mag het pastorale niet ondermijnen en het pastorale mag het principiële niet ontkrachten.

Aanvaarden vanaf geboorte

In de onlangs verschenen brochure ”Genderdysforie” (een handreiking aan kerkenraden met het oog op het pastoraat, uitgegeven vanwege het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland) is een poging gedaan om aan deze tweesporigheid invulling te geven. Daarbij wordt enerzijds helder vastgehouden aan het Bijbelse uitgangspunt dat de fundamentele dualiteit in het mens-zijn (dus man en vrouw) niet een sociaal construct of een cultureel bepaald verschijnsel is. Mannelijke en vrouwelijke mensen vertonen samen in deze verscheidenheid het mens-zijn naar Gods bedoeling (zie Genesis 1:27). De normale lijn is dan ook dat ieder mens met dankbaarheid aanvaardt dat hij of zij vanaf de geboorte ofwel man, ofwel vrouw is. De genderideologie is te beschouwen als een frontale aanval op een Bijbelse overtuiging die eeuwenlang in onze cultuur gedeeld is.

Gebrokenheid

Echter, de zondeval bracht ingrijpende gebrokenheid, waarvan ook de problematiek van genderdysforie (mannen en vrouwen die zich in hun identiteitsbeleving ”verkeerd verbonden” voelen, als man in een vrouwelijk lichaam of als vrouw in een mannelijk lichaam) een schrijnend symptoom is. De brochure gaat uitvoerig in op de medisch-psychologische aspecten van deze complexe problematiek. We dienen immers goed te weten waarover en over wie we het hebben en we mogen de problematiek niet versimpelen door zwart-wittekeningen die aan de mensen in kwestie geen recht doen en de bestaande nood niet echt peilen.

Vanuit het gezichtspunt van christelijke ethiek vanuit medisch oogpunt bestaan er zwaarwegende bezwaren tegen transitie van transgenders en is een pleidooi voor grote terughoudendheid op zijn plaats. Dat roept temeer de vraag op hoe we kunnen voorkomen dat mensen met genderdysforie in nood aan zichzelf overgelaten worden.

Ander niet loslaten

De genoemde brochure biedt stippellijnen voor verbindend pastoraat. Ook hier geldt dat bewustwording van de pijn en zwaarte van het probleem waarmee men worstelt, een onmisbare voorwaarde is voor echte pastorale ontmoeting en begeleiding. Alleen van daaruit kunnen we in biddend opzien tot God en zo afhankelijk van de leiding van de Heilige Geest met de ander op weg gaan, intens luisterend en in liefdevolle betrokkenheid.

Het kan gebeuren dat pastor en pastorant van opvatting blijven verschillen over de stap naar transitie. Dat is een aangrijpend punt. Maar de pastor en de pastorale gemeente laten de betreffende broeder of zuster in elk geval niet los, welke weg deze ook uiteindelijk besluit te gaan. Grondregel is: „Zie de ander eerst als mens en open dan het Woord, ook in complexe situaties” (P. J. Vergunst). Of zoals prof. dr. M. J. Kater het in de genoemde brochure verwoordt: „Een pastor is ook geroepen tegenwicht te bieden en het ”zachte nee” ter overweging te geven als de weg die God van ons kan vragen vanwege de plaats die we innemen in ons gezin.” Toen prof. dr. W. H. Velema indertijd over deze problematiek schreef, bedoelde hij met de term ”het zachte nee” een ”nee” dat van liefde doordrenkt is en dat daarom de ander niet loslaat, wanneer die een weg inslaat die tegen dat ”nee” ingaat (vergelijk het rapport ”Transsexualiteit” (Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut, 1996) onder redactie van prof. dr. H. Jochemsen en de overwegingen van prof. dr. J. Douma in ”Medische ethiek”, 1997, 347-350).

Voor het te laat is

Als we terugblikken op positiebepalingen inzake homoseksualiteit binnen de gereformeerde gezindte zien we dat de laatste tijd herhaaldelijk is geconstateerd dat de Bijbelse principes wel zijn gehandhaafd, maar dat het liefdevol omzien naar de mens in nood meer dan eens ernstig tekortschoot. Gedane zaken nemen helaas geen keer. De schade die mensen is toegebracht, is in veel gevallen niet meer ongedaan te maken. Laten we ten aanzien van mensen met gen­derdysforie toch niet in dezelfde fout vervallen en ons er, eer het te laat is, grondig van bewust zijn dat zij liefdevolle aandacht en hartelijke betrokkenheid verdienen. In naam van de Heere Jezus, de grote Pastor voor schapen in nood, Die ontferming als geen ander koppelt aan het onderwijs in de geboden van Zijn Vader (Mattheüs 5-7).

Prof. Hoek schreef deze bijdrage in overleg met de auteurs van de brochure ”Genderdysforie”: prof. H. Jochemsen, prof. M. J. Kater, ds. P. Nobel, dr. P. J. Verhagen en drs. P. J. Vergunst. De brochure kan worden besteld op gereformeerdebond.nl.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. Het originele artikel is hier te lezen. Bronvermelding: Hoek, J., 2021, Toon pastorale bewogenheid met mensen met genderdysforie, Reformatorisch Dagblad 51 (141): 24-25 (artikel).