Home » 2024 » augustus (Pagina 3)

Maandelijkse archieven: augustus 2024

In memoriam: dr. Lee M. Spetner (1927-2024) – Schrijver van ‘Not by Chance!’ overleden

Afgelopen week kwam het nieuws tot ons dat dr. Lee M. Spetner op 9 augustus 2024 is overleden in zijn woonplaats Jeruzalem. Spetner mocht de gezegende leeftijd van 97 jaar bereiken ‘en hij stierf’. De geleerde is onder creationisten bekend geworden met zijn boeken ‘Not by Chance!’ (1997) en ‘The Evolution Revolution’ (2014).

Dr. Lee M. Spetner in 2013. Bron: Wikipedia.

Dr. Lee M. Spetner werd geboren op 17 januari 1927 te St. Louis (Missouri). Hij studeerde aan de McKelvey School of Engineering van de Washington University te St. Louis. Spetner behaalde daar in 1945 zijn bachelorgraad in mechanical engineering. In 1950 promoveerde hij aan de Massachusetts Institute of Technology (MIT) op een proefschrift met als titel ‘’.1 Van 1951 tot 1970 was hij in dienst van het Johns Hopkins University’s Applied Physics Laboratory. Daarna vertrok hij naar Israël, werd hij technical director bij Eljim Ltd. Meer dan 20 jaar werkte hij aan militaire elektronicasystemen. In die tijd publiceerde hij diverse wetenschappelijke artikelen over een breed scala aan onderwerpen en ook na zijn pensioen hield hij zich bezig met wetenschappelijk onderzoek. Spetner verdiepte zich ook in evolutiebiologie en de houdbaarheid van de moderne synthese. In 1997 verscheen zijn boek ‘Not by chance! Shattering the modern theory of evolution’. In het boek combineert dr. Spetner informatietheorie met statistiek. Spetner laat zien dat willekeurige mutaties geen verklaring kan bieden voor de evolutionaire opbouw van informatie in een genoom. De voorbeelden die vaak gegeven worden, betoogde Spetner, zoals antibioticaresistentie bij bacteriën zijn in feite verlies aan informatie. De Joodse geleerde is niet slechts kritisch op de bestaande evolutietheorie, in het boek biedt hij ook een nieuwe theorie. Deze theorie kan volgens de auteur ‘grote adaptieve veranderingen (…) verklaren in een kort tijdsbestek’. De eerste druk werd gedaan in Israël, bij Judaica Press. In 2006 verscheen er ook een Amerikaanse editie van het boek. Het boek oogstte, zoals te verwachten viel, veel kritiek van naturalistische zijde. Spetner ging de discussie niet uit de weg en reageerde geduldig op de kritiek.2 Vanuit Nederland kwam er ook kritiek, zo publiceerde bioloog Gert Korthof een uitgebreide én kritische bespreking van het Spetners eerste boek op de website ‘Was Darwin Wrong’.3

Zijn tweede boek, ‘The Evolution Revolution: Why thinking people are rethinking the theory of evolution’ verscheen in 2014 en kan gezien worden als een verdere uitwerking en actualisering van zijn eerste boek over dit onderwerp. Dr. Casey Luskin schreef in 2014 een kort commentaar op het boek voor de website ‘Evolution News’. Dit artikel werd de afgelopen dagen afgestoft en voorzien van een kort ‘In Memoriam’. Luskin blikt in de update van het artikel terug op een ontmoeting in Jeruzalem met deze geleerde.4 Zijn eerste boek over dit onderwerp is zijn meest bekende werk geworden. Niet alles van Spetner is aan te bevelen of over te nemen. Zo beweerde hij in 1985 dat de bekende (veren van de) oervogel Archaeopteryx een vervalsing is (zijn). Hij publiceerde hierover in The British Journal of Photography, bijzonder genoeg samen met de bekende atheïst Fred Hoyle. Veel creationisten namen zijn gedachten over.5 In 1986 verscheen er in Science een artikel waarin diverse wetenschappers aantonen dat (de veren van) Archaeopteryx geen vervalsing is (zijn).6 Of Spetner later afstand genomen heeft van zijn beweringen aangaande Archaeopteryx, is ons niet bekend. Gelukkig wordt de gedachte dat Archaeopteryx een vervalsing is tegenwoordig niet (meer?) breed gedragen onder creationisten.7 Spetner mocht een gezegende leeftijd bereiken. Voor hem geldt echter ook het refrein dat we in Genesis 5 lezen: ‘en hij stierf’. Zijn boeken blijven onder ons en het is te hopen dat deze boeken nog veelvuldig geraadpleegd en aangehaald worden door ID’ers en creationisten.

Voetnoten

Het raadsel van kasteel Golstijn opgelost – Golstijn is hetzelfde als Hoekenburg, maar Stellingwerff tekende mogelijk huize Den Brakel

In het tweede nummer van het zevende jaargang van De Baron verscheen een artikel over het raadsel van kasteel Golstijn. We hebben daar een samenvatting van gemaakt, omdat er verwezen werd naar een akte van magescheid, gepubliceerd op deze website. In het derde nummer van hetzelfde tijdschrift wordt het raadsel opgelost. Daarnaast is er nog een tweede artikel verschenen met aanvullingen.1

Kasteel Golstijn in Rijswijk. Getekend door Jacobus Stellingwerff (1667-1727). Bron: Van Osnabrugge.

Huis de Hoekenburg

Het eerste artikel is van Rien Hoekenburg. Hij komt, na onderzoek, tot de conclusie dat het bij Golstijn en Hoekenburg om hetzelfde adellijke huis gaat. Waarom wordt er oostelijk van Rijswijk door de kaartenmakers dan toch een ander kasteel gelokaliseerd? “Om deze verschillen de begrijpen moet u zich voorstellen dat de kaartenmakers niet ter plaatse werkten maar op afstand.” Als de kaartenmaker dan niet de precieze locatie wist, dan projecteerde deze het huis op een plaats waar nog ruimte op de kaart was. Vervolgens werd dit overgenomen door andere kaartenmakers. Toch waren er schrijvers die Golstijn vereenzelvigde met Hoekenburg. Niet de bekende ds. Anspach was de eerste die dat deed, de auteur van het artikel laat weten dat dit al gedaan werd in 1741. De bron meldt: “Te Ryswyk is een Veer over den Ryn of Lek, (want hier verandert deeze naam) en een Heerenhuis, Hoekenburg, en in de Kaarten Golstein genaamd.” Dit wordt ook zo genoemd in een bron uit 1762: “Hoekenburg, in de Landkaarten Golstein genaamt, is een Heerenhuys, aan de Zuydzyde der Lek, (…)”. Hoe komt De Hoekenburg aan haar naam? Men meent dat het huis genoemd is naar Dirck de Houck. De auteur van het artikel meent echter dat het een erenaam is voor Anna Magdalena de Houck (dochter van Dirk), gegeven door Johan van Goltsteijn haar zoon of Willem van Goltsteijn haar man. Dirck was namelijk geen directe erfgenaam van het huis, wel zijn vrouw. De genoemde Willem was een zoon van Johan van Goltsteijn en Gertruida de Cock van Delwijnen, en een kleinzoon van Gijsbert de Cock van Delwijnen en Maria van Meerten.2 Het huis is niet altijd Hoekenburg genoemd, dit was pas het geval rond 1685 waar we lezen dat Johan Baptista Bartolotti van de Heuvel in plaats van zijn vrouw beleend wordt met het nalatenschap van Joost van Goltsteijn. Er staat dan: “met eenen bomgaert en de timmeragie daarop staende, op hede genoemt den Hoeckenborch”. In december 1719 wordt het goed door Geertruida Dorothea van Goltsteijn verkocht aan Matthias Blanken en verdwijnt het zo uit het geslacht Goltsteijn.

Niet alleen is er historische documentatie, volgens Hoekenburg (de schrijver) zijn er ook opgravingen gedaan die vroegere bewoning aan het licht brachten. De Kleuver meldt dat deze plaats al sinds 1350 bewoond is geweest. Mogelijk kan een bestudering en uitwerking van deze opgraving meer informatie bieden over de bewoningsgeschiedenis. Tenslotte geeft de auteur nog informatie over de eigenaren van een leenroerige akker bij het adellijke huis, van 1454-1722. Hier wordt vermeld dat de akker via Lodewijk van Montfoort en Anna Forters in bezit kwam van zijn dochters Adriana van Montfoort en Aleid van Montfoort. Laatstgenoemde is getrouwd met Dirck de Houck. Bij 29 oktober 1617 staat: “Willem van Goltsteyn voor Anna Magdalena de Houck ‘bij dode’ van Aleid van Montfoort, haar moeder. Boven naast geland de erfgenamen van juffrouw Anna Forters.3

Willem van Goltsteijn

Het tweede artikel is van Joke Honders. Zij geeft aan dat de kaartenmakers wel de bel hebben horen luiden maar niet exact wisten waar de klepel hing. Daardoor zijn er fouten gemaakt. Honders sluit aan bij het vorige artikel en vereenzelvigt Golstijn nu ook met Hoekenburg. De prent van Stellingwerff, waar het mee begon, vertoont ‘geen enkele gelijkenis met het 18e eeuwse Huis Hoekenburg’. De auteur denkt daarom dat, of (1) het oude huis helemaal is afgebroken, of (2) de tekenaar heeft een oud kasteel in Rijswijk gezien en aangenomen dat het huize Golstijn was. Is dit het aloude kasteel Den Brakel? Dit was een Gaasbeekse leen ‘en wordt als eerste opgesomd bij de Gaasbeekse lenen in Rijswijk’. Als dat zo is dan is Golstijn identiek aan Hoekenburg, en gaat het hier om de woontoren Den Brakel. Honders weet nog te vermelden dat de eerste die zich heer Van Hoekenburg noemt Joost van Goltsteijn, de zoon van Willem van Goltsteijn is. Deze Willem is begraven in de kerk van Rijswijk en tot aan de Franse tijd hing daar een rouwbord.4 De auteur concludeert: “Met de veronderstelling dat de prent niet op de Hoekenburg slaat, maar op het kasteel Den Brakel, is mogelijk het raadsel opgelost.5

Voetnoten

De ‘Fontein van Koning Fahd’ is met 312 meter hoogte de hoogste fontein ter wereld

Djedda of Jeddah is een grote stad aan de kust van Saoedi-Arabië, met zo’n 3,4 miljoen inwoners. De stad is bekend door zijn toren in aanbouw, de Jeddah Tower. Deze toren moet meer dan een kilometer hoog worden, alleen kent nogal wat tegenslagen in de realisatie. Daarnaast heeft deze stad de hoogste fontein ter wereld. Deze fontein spuit het water maar liefst 312 meter hoog en wanneer het water de pijp verlaat heeft het een snelheid van 375 kilometer per uur. Indrukwekkend. In de video hieronder is te zien hoe dat eruit ziet. De video is met dank aan het YouTube-kanaal Manoj Dalvi opgenomen, verstandig is om de muziek uit te zetten en alleen de beelden te bestuderen.1

Voetnoten

Tegen de bril van Darwin – Dr. W.J. Ouweneel pleit voor klassieke lezing van Genesis 1-3

Met publicaties van dr. G. van den Brink en dr. W.M. Dekker barstte in 2017 het oude debat over schepping en evolutie weer in volle hevigheid los. Ook dr. W.J. Ouweneel mengt zich in de discussie. Zijn conclusie: ‘Schepping en evolutie zijn onverenigbaar’.

“Er staat veel op het spel en er gaat te veel op de helling wanneer het wetenschappelijke paradigma de leesbril wordt voor de uitleg en interpretatie van de Schrift.” Bron: Pixabay.

In En de aarde bracht voort gaat dr. G. van den Brink uit van de gedachte: ‘Stel dat het waar is…’ en trekt hij na wat de gevolgen zijn voor het christelijk geloof als de evolutietheorie geïntegreerd wordt in het bijbelse scheppingsverhaal. Hij doet dit zonder dat hij daarbij kernnoties uit het gereformeerde belijden, zoals een historische Adam en de zondeval, wil opgeven.

Dat ligt anders bij dr. W.M. Dekker, die Dit broze bestaan schreef. Volgens hem is er wel sprake van een zondeval, maar die is niet historisch, want ‘een historische zondeval is evolutiebiologisch gezien ondenkbaar’. Ook een historische Adam acht hij niet aannemelijk; Adam staat bij hem symbool voor ieder mens. Het is volgens hem ‘onredelijk om de evolutietheorie bij de huidige wetenschappelijke consensus af te wijzen’. Genesis 1-9 moeten we volgens hem lezen als mythe: ‘Het staat wel geschreven, maar het is niet geschied’. De Schrift kent volgens hem ook geen duidelijke volgorde van schepping-zondeval-verlossing. Verder zijn duivelen geen gevallen engelen, maar was de satan er al vanaf het begin. Dat geldt ook voor de dood, die er volgens hem vanaf het begin bij hoort.

Een ramp

Bovenstaande visies – waarbij nog andere stemmen genoemd zouden kunnen worden – noopten dr. W.J. Ouweneel zich in het debat te mengen met de publicatie van Adam, waar ben je?, een boek dat menigeen toch wel verrast heeft. Noemde Ouweneel zich in het verleden nog een ‘ontstaansagnost’, in deze publicatie breekt hij een lans voor de klassieke, traditionele lezing van Genesis 1-3, inclusief een historische Adam, een ‘staat der rechtheid’ waar de dood niet heerste en een zondeval met verwoestende gevolgen.

In een verantwoording vooraf erkent Ouweneel dat de omschrijving ‘ontstaansagnost’ een ongelukkige keuze was. Door de niet aflatende stroom van publicaties van orthodoxe christenen die kleur bekenden in het debat en een integratie van evolutie in de christelijke geloofsleer bepleitten, gingen hem de ogen open.

Hun manier om Genesis 1-3 door de bril van de evolutietheorie te lezen noemt hij ‘een ramp’. Volgens Ouweneel laten zij de Schrift ‘buikspreken’ in plaats van naar haar te luisteren. Daarbij schuwt hij stevige woorden niet. Het is zijn overtuiging dat ‘zij niet alleen een Bijbelse visie op de mens en op de zonde verliezen, maar uiteindelijk ook op de Schrift, en op het heil en op Christus zelf’. Evolutie en christelijk geloof laten zich volgens hem eenvoudigweg niet verenigen. Je leest Genesis 1-3 of door de bril van Jezus en Paulus of door de bril van Darwin.

Ingrijpende breuk

Na een hoofdstuk waarin de bioloog Ouweneel college geeft over de evolutietheorie en betoogt dat deze theorie ‘het meest religieus gekleurde onderdeel van de hele natuurwetenschap’ is, volgen hoofdstukken met een theologische insteek.

Allereerst gaat hij in op de vraag hoe de Schrift gelezen dient te worden. Hierin betoogt hij dat het nieuwe paradigma een ingrijpende breuk behelst met de manier waarop Joden en christenen eeuwenlang Genesis hebben gelezen. Nog nooit in de geschiedenis hebben theologen hun benadering van de Schrift zo laten bepalen door buitenbijbelse bronnen, die bovendien zo ideologisch bepaald zijn, als hier het geval is. Evolutie ‘inlezen’ in Genesis is gehoor geven aan het devies ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. En wat er wel staat, krijgt niet het gewicht dat eraan toekomt.

Historisch

Vervolgens gaat Ouweneel in op de kwestie van historiciteit. De nieuwe omgang met Genesis doet volgens hem geen recht aan de intentie van de auteur om gebeurtenissen te beschrijven die ‘echt hebben plaatsgevonden’. Adam is geen veredelde hominide (mensachtige voorouder van de mens), maar een unieke creatie van God. Aansluitend bespreekt hij de consequenties voor de antropologie, gaat hij in op de details van de paradijssituatie, de betekenis van zondeval en erfzonde om af te sluiten met het nagaan van de nieuwtestamentische gegevens over schepping en zondeval als ‘leeswijzer’ voor de interpretatie van de eerste hoofdstukken van de Bijbel.

Op de helling

Ouweneel schreef een stellig boek waarvan de conclusie vanaf het begin al vaststond: schepping en evolutie zijn onverenigbaar. De prijs die voor zo’n integratie betaald moet worden, is veel te hoog. Deze conclusie deel ik. De unieke creatie van Adam en Eva (uit een rib van Adam) en de afstamming van alle mensen van hen, de staat der rechtheid: het gaat allemaal op de helling of wordt sterk afgezwakt ten opzichte van wat de Schrift daarover te berde brengt.

Zijn argumenten zijn over het algemeen steekhoudend, al is er wel wat af te dingen op de presentatie ervan. Ouweneel noemt veel namen, maar gaat niet echt het gesprek aan met zijn opponenten. Het boek maakt de indruk snel geschreven te zijn (verschillende delen van het boek zijn ontleend aan eerdere publicaties). Het had het eindresultaat wellicht goedgedaan als hij zijn materie wat meer had laten bezinken om ze in gedestilleerde vorm te presenteren. Het boek verliest door geregelde herhaling aan kracht en had gerust de helft dunner kunnen zijn.

Dit laat onverlet dat Ouweneel een boek schreef dat een goed overzicht geeft van het debat en een indringend appèl doet op allen die geroepen zijn onderwijs en leiding te geven in de kerk. Er staat veel op het spel en er gaat te veel op de helling wanneer het wetenschappelijke paradigma de leesbril wordt voor de uitleg en interpretatie van de Schrift.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2019, Tegen de bril van Darwin. Dr. W.J. Ouweneel pleit voor klassieke lezing van Genesis 1-3, De Waarheidsvriend 107 (2): 16-17.

Het heelal vanuit scheppingsperspectief voor kinderen – Bespreking ‘Sterren en planeten voor kids’

Er zijn niet zoveel informatieve kinderboeken over astronomie die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Vaak moeten christelijke scholen en ouders het daarom doen met naturalistisch materiaal, waarbij uitgegaan wordt van een miljarden jaren oud heelal en een (slechts) door natuurlijke processen ontstaan van de kosmos. In die leemte heeft Grace Publishing House, in samenwerking met Stichting Logos Instituut, willen voorzien. Begin dit jaar (2024) werd het boek ‘Sterren en planeten voor kids’ uitgebracht, een vertaling van het vorig jaar (2023) uitgegeven ‘Creation Astronomy for kids’ van dr. Jonathan Sarfati en Lita Sanders.

“Het heelal beschrijven vanuit scheppingsperspectief zal voor veel ouders en kinderen een verademing zijn.” Bron: Pixabay.

Bijbelvast

Er was al een astronomieboek voor kinderen die uitging van het klassieke scheppingsgeloof. In 2008 verscheen bij Stichting De Oude Wereld het kinderboek ‘Wat weten we van Astronomie?’, een toen (deels) geactualiseerde vertaling van ‘The Astronomy Book’ van dr. Jonathan Henry uit 1999.1 Omdat wetenschap veranderlijk is en steeds nieuwe ontdekkingen doet, is dit boek niet actueel meer. Het is daarom mooi dat ir. Gert-Jan van Heugten aan het werk is gezet om ‘Creation Astronomy for kids’ te vertalen. Het is overigens nog steeds nuttig om dat verouderde boek, naast dit nieuwe boek te lezen, omdat daar ook nog andere vragen worden beantwoord. Het uitgangspunt van het nieuw vertaalde boek is dat God de Schepper van hemel en aarde is en dat Hij dit Goddelijke werk voltooid heeft in zes (met de rustdag erbij gerekend, zeven) dagen. Dit is door het hele boek heen merkbaar. Er wordt regelmatig verwezen naar wat de Bijbel zelf zegt over de schepping en het heelal. In het boek wordt er meermaals op gewezen dat de planeten en de sterren tot Gods eer zijn geschapen. Dit sluit aan bij de psalmdichter van Psalm 19. Onze kinderen krijgen in dit boek echter niet alleen te horen dat God het heelal geschapen heeft, maar ook de standaard naturalistische theorieën worden besproken en weersproken. Wanneer creationistische wetenschappers iets ontdekt hebben, wordt dat niet verzwegen. Zo wordt bij Uranus en Neptunus bijvoorbeeld verwezen naar creationistisch onderzoek, door dr. Russell Humphreys, inzake het magnetische veld van deze planeten. Naturalisten dachten in 1984 dat het magnetisch veld van de genoemde planeten erg zwak zou zijn. Dr. Humphreys voorspelde op basis van zijn theorie (waarin uitgegaan werd van het klassieke scheppingsgeloof) het tegenovergestelde. Dr. Humphreys bleek gelijk te hebben, een opsteker voor hen die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Het heelal beschrijven vanuit scheppingsperspectief zal voor veel ouders en kinderen een verademing zijn.

Kort over de inhoud

Iets over de opbouw van het boek. ‘Sterren en planeten voor kids’ begint met beide benen op de grond. In hoofdstuk één staat de vraag centraal wat je allemaal in de nachthemel ziet. Daarna wordt ingezoomd op het ontstaan van dit alles. Hoofdstuk drie gaat over de sterren. Vanaf hoofdstuk vier is ons zonnestelsel aan de beurt: de zon (H5), de maan (H6), de rotsplaneten (H7), de aarde (H8), de gasreuzen (H9), de ijsreuzen (H10) en dwergplaneten, astroïden en kometen (H11). Het laatste hoofdstuk gaat over planeten rond andere sterren. Het boek gaat uit van een ronde aarde (p. 35). Eratosthenes, de directeur van de beroemde Bibliotheek van Alexandrië, berekende in 200 v. Chr. al de vorm en grootte van de aarde. Deze geleerde uit de oudheid zat er met zijn berekening niet ver naast. Er wordt, door de auteurs, aangegeven dat sommige atheïsten, ten onrechte, beweren dat de kerk tot Columbus leerde dat de aarde plat was. Met een aantal voorbeelden (zoals het werk van de Engelse monnik Beda (673-735) en de Franse geleerde Johannes de Sacrobosco2 (±1195-±1236)) wordt laten zien dat deze atheïsten de plank misslaan.3 Over de aarde zelf wordt geschreven dat deze bijzonder goed ontworpen is om een diversiteit aan leven te herbergen.4 Prachtig dat Pluto, met dank aan The New Horizons, veel duidelijker dan in 1999 (het vorige Nederlandstalige kinderboek) afgebeeld kan worden (p. 47). Ten slotte bevat dit boek een tabel met feiten en cijfers over ons zonnestelsel (p. 54-55) en een uitgebreide verklarende woordenlijst (p. 56-60)

Aanmerkingen

Zijn er dan geen aanmerkingen te maken? Daar ontkomt geen enkel boek aan. Verschillende keren komt het woord ‘evolutionisten’ voor5, hier zou ik ‘naturalisten’ van maken. De eerste keer een korte verklaring erbij schrijvend, dat een naturalist iemand is die voor het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal alleen natuurlijke processen als verklaring gebruikt (al dan niet aangestuurd door God de Schepper). De reden is dat de evolutietheorie, zoals deze bij biologie geleerd wordt, per definitie niet gaat over het heelal. De vertaling van het boek is goed leesbaar te noemen. Alleen ‘controverse’ (p. 20) is denk ik een té moeilijk woord voor een leerling van tien tot twaalf jaar. Het woord kan ook weggehaald worden, dan is de tussenkop nog prima te volgen. ‘Nieuwe maan’ zou ik los van elkaar schrijven (p. 27/28), al zag ik dat schrijfwijze ‘nieuwemaan’ ook mogelijk is.6 In hoofdstuk 12 zou ik één keer (bij de uitleg) spreken van ‘extrasolaire planeten’ en daarna van ‘exoplaneten’ (p. 50-53). Wel mooi dat exoplaneten een apart hoofdstuk krijgen in dit boek . Dr. Henry (van ‘Wat weten we van astronomie?) moest in 1999 nog zeggen dat we geen planeten hebben gevonden rond andere sterren. Inmiddels zijn dat er al duizenden. Het is inhoudelijk jammer dat de planeet Saturnus met zijn manen, bijvoorbeeld Enceladus en Titan, niet meer ruimte in het boek gekregen hebben. Dat is jammer want juist deze manen passen beter bij een jong zonnestelsel.7 Maar deze kleinigheden doen niets af aan het boek.

Aanbevolen

Uit de breedte van kerkelijk Nederland wordt het boek aanbevolen (p. 2/3). Het boek bevat interessante activiteiten voor kinderen die hen laten verwonderen over de sterren- en planetenwereld die God gemaakt heeft. Daarnaast geeft het antwoorden op vragen die kinderen kunnen hebben. Zo wordt bijvoorbeeld afgevraagd waarom de Heere zoveel sterren heeft geschapen, als je sommigen toch niet kunt zien. Het boek is geschikt voor kinderen uit groep 7 en 8 van de basisschool en klas 1 van het voortgezet onderwijs. Voor reformatorische scholen en kinderen zijn niet alle creationistische boeken geschikt. Soms wordt er algemene verzoening verdedigd of gepreekt. In dit boek is dat gelukkig niet het geval, al zou ik ‘ons te redden’ (p. 53), vervangen door ‘Zijn kinderen te redden’. Het gebruik van de Herziene Statenvertaling kan mogelijk wat spanning opleveren. Desondanks wil ik het boek van harte aanbevelen voor gebruik op de scholen en in de gezinnen. Het is hard nodig dat er dergelijke informatieve boeken verschijnen vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof.

Het boek is te bestellen via de webshop van Grace Publishing House of bij uw lokale boekhandel.

Voetnoten

Uitbarsting van Mount St. Helens komend jaar 45 jaar geleden – Creation Research Society (CRS) pakt uit met special en is op zoek naar auteurs

Komend jaar is het 45 jaar geleden dat de bekende Amerikaanse vulkaan Mount St. Helens is uitgebarsten. Sinds de uitbarsting kan de vulkaan gezien worden als paradepaardje van creationistisch onderzoek, al kan niet al het onderzoek de toets van de kritiek doorstaan. Om terug te blikken wil de Creation Research Society (CRS) een special issue van hun tijdschrift (CRSQ) wijden aan deze uitbarsting. Daartoe hebben zij in het laatste nummer een ‘call for papers’ uitgedaan.1

Ze zijn op zoek naar auteurs die kunnen schrijven over onderwerpen die de erupties van 1980 en 1982 aangaan. De papers zouden kunnen gaan over de snelle depositie van sedimenten of de snelle erosieprocessen. Maar ook over de radiometrische (of andere) dateringen van de vulkaan of over het snelle herstel van het ecosysteem. De bijdrage dient uiterlijk 30 november 2024 D.V. binnen te zijn bij de redactie. Waarschijnlijk zullen papers van de creationistische geologen dr. Steven A. Austin en dr. Timothy L. Clarey niet ontbreken. Eerstgenoemde is al vanaf het eerste uur betrokken bij creationistisch onderzoek naar de uitbarsting van Mount St. Helens. Hij leidde in 2009 zelfs een veldexcursie naar deze vulkaan voor de bekende Geological Society of America.2 Daar waren sommige naturalisten overigens niet zo blij mee: die creationisten werden toch iets te invloedrijk.3 Toen ik de lichaamskrachten daarvoor nog mocht hebben, gaf ik regelmatig een presentatie over deze vulkaan. Deze presentatie onderging in de loop der jaren wel een evolutie. Het is waardevol van CRS om op deze wijze het creationistische werk te bundelen.

Voetnoten

‘Summary of the CRS eKINDS research: Highlighting it predictive success, and evidence leading to a new prediction’ – Presentatie op de 9th ICC in 2023

In 2023 vond de negende International Conference on Creationism plaats aan de Cedarville University. Dr. Jean K. Lightner presenteerde daar (op afstand) een paper waarin haar onderzoek in het zogenoemde eKINDS-project wordt samengevat. Lightner is met pensioen gegaan en wil de resultaten die zij gemaakt heeft overdragen aan de volgende generatie. Haar paper draagt de titel ‘A Review of CRS eKINDS Predictive Success and Known Genetic Mechanisms Affecting the Prevalence of Alleles in a Population: Meiotic Drive as a Competing Explanation for Patterns Attributed to Natural Selection‘ en is te vinden op de website van de ICC (zie voetnoot).1 Ze heeft haar presentatie ook opgenomen en op haar YouTube-kanaal gezet.2

Dr. Todd C. Wood heeft ook een presentatie gegeven over baraminologie op het congres ‘Geloof en Wetenschap 2022’. Zijn presentatie is hier terug te kijken.

Voetnoten

Kerk en slavernij? (20) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In verband met een onderzoeksproject over kerk en slavernij van A. Merz e.a.1 wordt nu opnieuw aandacht geschonken aan het boekje van G. Oostindië en K. Fatah-Black2 over sporen van de slavernij in Leiden. Nu komen universiteit en intellectuelen aan de orde.

Meer sporen van de slavernij in Leiden

De auteurs verwachten een “kritische reflexie over slavenhandel en slavernij” van de Leidse intellectuelen. Zij constateren dat dat niet het geval is. Een reeks personen wordt genoemd. Ten onrechte wordt F. Hommius (1576-1642) als hoogleraar aangeduid. Hij was in Leiden als bijbelvertaler en predikant. Hommius was tegen slavernij.3 Hij kon zich die mening permitteren, want hij was onder andere als scriba van de synode van Dordrecht (1618-1619), iemand van aanzien. Hommius stond ook zending voor: de heerschappij van Christus was op alle continenten.4

De Gereformeerde kerk en ook de Leidse universiteit stonden onder het gezag van de overheid. H. Donellus (1527-1591), een in Europa bekend rechtsgeleerde werd in 1587 ontslagen omdat hij het met de Landvoogd, de Graaf van Leicester (1532-1588) eens was. Opgemerkt wordt dat deze Landvoogd, een puritein, tegen de zin van de overheid de acta van de synode van ’s-Gravenhage 1586 had goedgekeurd. Die acta werden door de overheid later genegeerd. De eveneens zeer bekende theoloog L. Danaeus (1530-1595), net als Donellus behorend tot de Waalse kerk, werd hoogleraar in 1581, maar vertrok al het jaar daarop uit teleurstelling over de houding van de magistraat tegenover de kerk. De Leidse gereformeerde kerk was jarenlang in een strijd rondom de vrijzinnige predikant C.J. Coolhaes (1536-1615) gewikkeld. De predikant werd door de Leidse magistraat beschermd.

Kritiek op misstanden waar de overheid bij betrokken was, was riskant voor predikanten. Dat kon tot ontslag leiden. De grootste Nederlandse gereformeerde theoloog G. Voetius (1589-1676), hoogleraar in Utrecht, kon het zich veroorloven openlijk slavernij af te keuren. Hij deed dat in zijn catechismusuitleg van het vijfde gebod.5

H. de Groot (1583-1645) woonde en studeerde in Leiden. Hij behandelde het onderwerp ‘slavernij’ in drie boeken.6 Volgens hem ging slavernij in tegen de menselijke natuur, maar kon onder bepaalde voorwaarden legitiem zijn. Krijgsgevangenen verloren hun vrije status, kinderen van een slaafgemaakte vrouw waren automatisch slaaf. Een slavenhouder had geen onbeperkte macht over zijn slaven. Die mochten ook niet worden mishandeld. Slaven mochten een bevel negeren, als dat inging tegen christelijke wetten. Zij hadden ook recht op een vergoeding voor hun werk.

De Leidse jurist en historicus G. van Loon (1683-1758) schreef over de slavernij en de afschaffing daarvan in Holland. De lezers zagen niet de parallel met hun tijd, toen er immers in slaafgemaakten werd gehandeld.

De vermogende N. S. van Winter (1718-1795), ereburger van Leiden, oefende felle kritiek op de slavernij, ook in de Nederlandse koloniën. P.H. Marron (1754-1832) werd predikant in Frankrijk en voerde daar ook actie tegen slavernij.
De hoogleraar rechtsgeleerdheid H.W. Tydeman (1778-1863) had door zijn publicaties grote invloed op de afschaffing van slavernij. J.R. Thorbecke (1798-1872) daarentegen keerde zich tegen een humaner slavenreglement. Voor een verlichtingsdenker als E. Luzac (1721-1796) was de kolonie Suriname van essentieel belang voor de Nederlandse economie. Daarom was afschaffing van de slavernij voor hem ondenkbaar. De predikant N. Beets (1814-1903), die in Leiden heeft gestudeerd en hoogleraar theologie in Uitrecht is geweest, heeft zich ook tegen slavernij verzet.

Afsluiting

In het algemeen waren de predikanten in de Gereformeerde kerk tegen slavernij. Alleen de predikanten en hoogleraren theologie met een onaantastbare positie konden zich openlijk tegen slavernij keren. De overheid en zelfs de Leidse magistraat had belangen in de koloniale handel. Met de tijd kwam er meer tegenstand tegen slavernij. Toch speelde het economisch argument tot het laatste toe een belangrijke rol.

Alle besproken personen in het boek van G. Oostindië en K. Fatah-Black behoorden tot de elitaire bovenlaag van de samenleving. Uit niets blijkt in Leiden diepgaande betrokkenheid van een groot deel van de bevolking bij slavenhandel en slavernij. Ook is er niets te vinden over betrokkenheid van de Leidse Gereformeerde kerk bij slavernij en koloniale handel.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

COLUMN: Het vogelbekdier

Een vogelbekdier is een van de bijzonderste dieren van ons dierenrijk. Samen met de mierenegel (ook al zo’n bijzonder dier) vormen zij de orde van de eierleggende zoogdieren (cloacadieren). Het is ook een grappig beest om te zien: een snavel als een eend en een staart als een bever. Ik schrijf ‘als’ want er zijn zeker grote verschillen te noemen.

Een vogelbekdier legt eieren, tegelijkertijd is het een zoogdier. Ze hebben namelijk melkklieren. De melk komt echter niet uit tepels, maar uit zogenoemde melkvelden. De bekende internetencyclopedie Wikipedia geeft nog meer overeenkomsten met zoogdieren: ‘Ze zijn warmbloedig en hebben een vacht, een onderkaak die uit één bot bestaat en (…) drie gehoorbeentjes (hamer, aambeeld en stijgbeugel)‘. Kortom, het beestje indelen bij de zoogdieren is niet vreemd. Het vogelbekdier komt alleen in Oost-Australië en op het eiland Tasmanië voor en is daar veel in het water te vinden.

Een vogelbekdier is ook een gevoelig dier. Het is zeer moeilijk om vogelbekdieren in gevangenschap, zoals in dierentuinen, te houden. De dieren mogen niet als huisdier gehouden worden en de Australische regering heeft export van vogelbekdieren, bijvoorbeeld naar dierentuinen buiten Australië, verboden. Toen reizigers in 2023 een vogelbekdier meenamen in de trein kregen zij daarvoor een flinke boete. Australische dierentuinen en natuurreservaten, zoals het Warrawong Reservaat, hebben wel vogelbekdieren. In het laatstgenoemde reservaat planten zij zich, volgens een schrijver op Beesies, ook met succes voort. Logisch dat we het vogelbekdier in een Nederlandse dierentuin niet tegenkomen!

Dat levert vragen op voor wetenschappers die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Want hoe is dat beest in Australië gekomen? Fossielen van vogelbekdierachtigen (Platypoda) worden vooral gevonden in Australië, maar ook in Zuid-Amerika. In 2023 vond met een molaar (kies) van een fossiel vogelbekdierachtige. Het fossiel werd samen met resten van enkele dinosauriërs, schildpadden en slangen gevonden. Dat laat zien dat deze Zuid-Amerikaanse vogelbekdierachtige in het leefgebied van de dinosauriërs leefde. Men dacht altijd dat de specifieke kenmerken van een vogelbekdier ontstaan zijn in Australië en dat het beest daarna zich verspreidde over Australië en Antarctica (toen nog ijsvrij) en Zuid-Amerika. De genoemde nieuwe vondst uit 2023 laat zien dat het ook omgekeerd kan zijn: Zuid-Amerika via Antarctica naar Australië. Sommige wetenschappers die uitgaan van een wereldwijde zondvloed, menen dat ná de zondvloed de continenten nog (deels) aan elkaar zaten. Ten tijde van Peleg (Genesis 10:25) zijn de continenten op hun huidige plaats terechtgekomen, mogelijk als een nawee van de zondvloed. Tussen Noach en Peleg moeten deze vogelbekdieren da via Zuid-Amerika en Antarctica in Australië terechtgekomen zijn.

Niet alleen bij creationisten, maar ook bij naturalisten, is het laatste woord nog niet gezegd over de vogelbekdierverspreiding. Wel kan dit beest gezien worden als een bijzonder schepsel!

Dit artikel verscheen eerder in het gezinsblad ‘Om Sions Wil’ en is met toestemming van de redactie hier overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Het vogelbekdier, Om Sions Wil 2024 (15): 15. Hier is wat meer te lezen over ‘Om Sions Wil’.

ANDERE COLUMNS UIT 'OM SIONS WIL' JAARGANG 2024
COLUMN 1: Het hart.
COLUMN 2: De getijgerde lijmspuiter.
COLUMN 3: Het vogelbekdier.

Een leenaktenboek over twaalf morgen land op de Klinkenberg en de Oesterink te Ingen

In het ‘Register op de Leenaktenboeken van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen. Het Kwartier van Nijmegen‘, te Arnhem uitgegeven door mr. J.J.S. baron Sloet, dr. J.S. van Veen en Mr. A.H. Martens wordt leen 151a beschreven. Het gaat om twaalf morgen land gelegen op de Klinkenberg en andere locaties te Ingen. In het onderstaande artikel wordt dit stuk land beschreven en wordt de genealogische lijn die hier naar voren komt getekend. Het gaat da vooral om de geslachten ‘Van Meerten’ en ‘Van Eck’. Deze geslachten waren in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd nauw aan elkaar verbonden.1

Kaart uit het kaartenboek van de Commanderie in Ingen uit 1646. Uiterst rechtsboven wordt nog net een stukje van het land zichtbaar, waar jonker Van Eck wordt aangegeven. Bron: Arend Datema Instituut.

De Betuwse ‘Van Meertens’ voerden twee verschillende wapenschilden: één met de hazenwindhond en één met de hoefijzers. Of beide geslachten aan elkaar verwant zijn, is de auteur (nog) onbekend. Bij leen 151a lopen ze door elkaar heen, zoals we zullen zien. Het gaat bij leen 151a om een stuk van twaalf morgen land ‘gelegen op de Clinckenberg ende in de Beemt ende op den Oestrinck‘. Het stuk land wordt in de beschrijving ook gelokaliseerd: ‘daer boven naest gelegen is een gemeyne weg, geheiten die Veerhuysche straet, ende Johan van Merten ende sijn moder, ende beneden die heeren van ste. Johan tot Ingen‘. Het betreft een Zutphense leen, met Zutphense rechten. Het land op de Oesterink is zes morgen groot, het land op de Klinkenberg grenst aan de voornoemde straat, maar onder aan de Commandeur van Ingen. De Commandeur bevindt zich ook onder en naast het land op de Oesterink. Aan de linkerkant van de Oesterink heeft Johan van Meerten anno 1430 (nog meer) land gehad. Met deze beschrijving is het eenvoudig om deze leen van twaalf morgen te lokaliseren. De Klinkenberg boven de Commanderie van St. Jan en naast de huidige Verhuizensestraat. De Oesterik boven en naast de Klinkenberg.

De erven van Johan van Meerten

De beschrijving van dit leen begint bij Arnt van der Lauwick, die het leengoed anno 1409 opdraagt aan Johan van Merten. Anno 1424 is het nog steeds in leen bij Johan van Meerten. Het gaat dan, zo blijkt uit de omschrijving, om ‘twaelf mergen lants, gelegen tot Ingen in Nederbetuwe, geheiten den Oesterinck ende die Beemde en Klinkenbergh‘. Johan (of: Jan) had meerdere kinderen, maar dochter Marie ontvangt zes morgen op de Oesterinck en zes morgen land op de Klinkenberg. Bij elkaar gaat het, ten tijde van Marie, dus om twaalf morgen land. Anno 1443 transporteert Marie het leen naar Otte van Meerten. Zij was de huisvrouw van Bartholomeus van Eck. Bartholomeus van Eck was een telg uit het bekende Betuwse geslacht ‘Van Eck van Panthaleon’. Het feit dat Bartholomeus getrouwd is met Otte sluit goed aan bij diverse rouwborden, die te vinden zijn in het wapenboek van Maximiliaan Louis van Hangest d’Yvoy (1753-1831). Het leen gaat anno 1465 over naar Johan van Eck. Er staat bij dat hij zijn moeder Otte tuchtigt. Deze Johan was getrouwd met Aleid van Meeckeren. Dit echtpaar ligt, hoogstwaarschijnlijk, begraven in de Hervormde Kerk te Ingen. De grafsteen is daar nog steeds te bezichtigen. De ‘Van Meertens’ die hierboven genoemd worden, dragen allen het wapen met de hoefijzers. Vader Bartholomeus vernieuwt de eed op 17 oktober 1473. Op 8 juli 1481 erft Johan van Eck de leen van zijn vader. Anno 1493 wordt deze eed vernieuwd.

Erven van Bartholomeus van Eck

Johan van Eck en Aleid van Meeckeren kregen samen meerdere kinderen. Een dochter (Bertha) trouwde met Dirck van Meerten. Dit echtpaar ligt eveneens begraven in Ingen en ook van hen is nog steeds de grafzerk te bezichtigen.2 Het leen gaat echter over naar zoon Bartholomeus van Eck. Bartholomeus erft het leengoed op 5 september 1523 van zijn vader.3 De eed wordt, betreffende zes morgen op de Oesterink, vernieuwd op 22 augustus 1538. Het gaat idem zo op 3 juli 1544. Bartholomeus was getrouwd met Katrijn van Meerten. In het vorige nummer van De Baron is geschreven over de grafzerk van dit echtpaar. Zij liggen begraven in de Hervormde Kerk te Ingen.4 De in deze alinea genoemde ‘Van Meertens’ dragen het wapen met de hazewindhond. Ze kregen ten minste één zoon, Johan. Deze Johan van Eck erft op 18 mei 1548 het leengoed van zijn vader. De eed wordt vervolgens vernieuwd op 22 februari 1556.

Het lijkt er op (ziende op de jaartallen) dat Johan van Eck een zoon heeft gehad met de naam Bartholomeus. Of hij het leengoed ook in het bezit heeft gehad, wordt niet duidelijk maar lijkt waarschijnlijk, want op 20 november 1579 erft Margriet van Eck, de huisvrouw van Adriaan Vonck, het leengoed van haar broer. Op 4 april 1588 erft Cunera van Eck het leengoed van haar broer Bartholomeus. Het goed gaat op 15 januari 1592 over op Anna van Eck, de vrouw van Michel van den Broeck (of: Brueck), een andere zus van Bartholomeus. Er staat dan bij: ‘crigt confirmatie eenes maechgescheyts‘. Als erfenis van haar zus Cunera komt het stuk land op 22 januari 1592 in handen van Anna van Eck. Op 15 juli 1592 erft Cornelis het stuk land van zijn broer Bartholomeus.

Overzicht van de familieverhoudingen. Met dank aan Joke Honders voor het samenstellen van dit figuur.

Johan van Eck, de zoon van Bartholomeus en Katrijn, heeft dus ten minste vijf kinderen gehad: Bartholomeus, Margriet, Cunera, Anna en Cornelis. Op het moment dat het leengoed in handen komt van Cornelis, is het land nog maar drie morgen groot. Er wordt uitleg gegeven hoe dat kan. In het begin is het twaalf morgen groot geweest, maar zes morgen is er als onderleen uitgegeven. Zus Anna van Eck voornoemd heeft anderhalve morgen toebedeeld gekregen en anderhalve morgen is aan Johan Alerts opgedragen. Bij elkaar is dat dus negen morgen minder, drie voor Cornelis, zes voor anderen. Deze beschrijving is gedaan op 29 december 1609. Cornelis moet dan vrij oud geworden zijn en er moet een behoorlijk leeftijdsverschil gezeten hebben tussen het jongste en het oudste kind.

Op 31 december 1636 wordt Roeland (of: Roelof) van Eck beleend met anderhalve morgen land, als ‘erve sijnnes vaders Cornelis‘. Hij tuchtigt op 30 september 1642 zijn huisvrouw Johanna Barners. Van deze Johanna heeft jarenlang (voor de Franse tijd) een rouwbord gehangen in de Hervormde Kerk van Ingen. Op het rouwbord was te lezen dat Johanna op 14 januari 1667 is overleden. Roeland laat weten dat hij dit land na zijn dood en na de dood van zijn huisvrouw uitkeren zal aan zijn zoon Gijsbert. Behalve het land ook nog ‘boven den darden voet de somma van 500 gl.‘. Roeland is met de bovenstaande aantekening en de verklaring op 29 december 1609 beleend met negen morgen ‘waervan hij drie selfs besit, ende ses aen Rochus Wilbrenninck in achterleen uytgegeven heeft‘. Uiteindelijk (op 28 mei 1670) wordt deze negen morgen ook opgedragen aan Rochus Wilbrenninck. Rochus was getrouwd met Maria Snel. Zo verdwijnt dit leengoed uit het geslacht ‘Van Eck’ en de vrouwelijke tak van ‘Van Meerten’.

Gesplitst

Hierboven hebben we gezien dat het leengoed ten tijd van Cornelis van Eck opgedeeld is in diverse stukken (van anderhalve morgen). Op bladzijde 370 van het leenaktenboek wordt deze onderverdeling uitgewerkt. Het eerste stuk werd door Cornelis van Eck op 29 december 1609 afgesplitst ‘tot behoeff van Johan Alertssoon‘. Het tweede stuk werd door Cornelis op 29 december 1609 ‘toegescheiden sijner suster Annae van Eck, huysfrou Michels van den Broecke‘. Zoon Bernt van den Broecke erft het leengoed op 15 juli 1623 van zijn moeder Anna. Op 10 oktober 1625 beleent Roelof van Eck dit goed ‘bij opdragt Bernts voorn., sijns neven‘. Tenslotte nog een stuk van anderhalve morgen dat op 7 mei 1610 door Cornelis werd afgesplitst ‘tot behoeff van Pelgrim Janssoon‘.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het De Baron. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Een leenaktenboek over twaalf morgen land op de Klinkenberg en de Oesterink te Ingen, De Baron 7 (3): 18-21. De Baron is het blad van de Historische Kring Kesteren & Omstreken (www.hkko.nl).

Voetnoten