De ‘Fontein van Koning Fahd’ is met 312 meter hoogte de hoogste fontein ter wereld

Djedda of Jeddah is een grote stad aan de kust van Saoedi-Arabië, met zo’n 3,4 miljoen inwoners. De stad is bekend door zijn toren in aanbouw, de Jeddah Tower. Deze toren moet meer dan een kilometer hoog worden, alleen kent nogal wat tegenslagen in de realisatie. Daarnaast heeft deze stad de hoogste fontein ter wereld. Deze fontein spuit het water maar liefst 312 meter hoog en wanneer het water de pijp verlaat heeft het een snelheid van 375 kilometer per uur. Indrukwekkend. In de video hieronder is te zien hoe dat eruit ziet. De video is met dank aan het YouTube-kanaal Manoj Dalvi opgenomen, verstandig is om de muziek uit te zetten en alleen de beelden te bestuderen.1

Voetnoten

Tegen de bril van Darwin – Dr. W.J. Ouweneel pleit voor klassieke lezing van Genesis 1-3

Met publicaties van dr. G. van den Brink en dr. W.M. Dekker barstte in 2017 het oude debat over schepping en evolutie weer in volle hevigheid los. Ook dr. W.J. Ouweneel mengt zich in de discussie. Zijn conclusie: ‘Schepping en evolutie zijn onverenigbaar’.

“Er staat veel op het spel en er gaat te veel op de helling wanneer het wetenschappelijke paradigma de leesbril wordt voor de uitleg en interpretatie van de Schrift.” Bron: Pixabay.

In En de aarde bracht voort gaat dr. G. van den Brink uit van de gedachte: ‘Stel dat het waar is…’ en trekt hij na wat de gevolgen zijn voor het christelijk geloof als de evolutietheorie geïntegreerd wordt in het bijbelse scheppingsverhaal. Hij doet dit zonder dat hij daarbij kernnoties uit het gereformeerde belijden, zoals een historische Adam en de zondeval, wil opgeven.

Dat ligt anders bij dr. W.M. Dekker, die Dit broze bestaan schreef. Volgens hem is er wel sprake van een zondeval, maar die is niet historisch, want ‘een historische zondeval is evolutiebiologisch gezien ondenkbaar’. Ook een historische Adam acht hij niet aannemelijk; Adam staat bij hem symbool voor ieder mens. Het is volgens hem ‘onredelijk om de evolutietheorie bij de huidige wetenschappelijke consensus af te wijzen’. Genesis 1-9 moeten we volgens hem lezen als mythe: ‘Het staat wel geschreven, maar het is niet geschied’. De Schrift kent volgens hem ook geen duidelijke volgorde van schepping-zondeval-verlossing. Verder zijn duivelen geen gevallen engelen, maar was de satan er al vanaf het begin. Dat geldt ook voor de dood, die er volgens hem vanaf het begin bij hoort.

Een ramp

Bovenstaande visies – waarbij nog andere stemmen genoemd zouden kunnen worden – noopten dr. W.J. Ouweneel zich in het debat te mengen met de publicatie van Adam, waar ben je?, een boek dat menigeen toch wel verrast heeft. Noemde Ouweneel zich in het verleden nog een ‘ontstaansagnost’, in deze publicatie breekt hij een lans voor de klassieke, traditionele lezing van Genesis 1-3, inclusief een historische Adam, een ‘staat der rechtheid’ waar de dood niet heerste en een zondeval met verwoestende gevolgen.

In een verantwoording vooraf erkent Ouweneel dat de omschrijving ‘ontstaansagnost’ een ongelukkige keuze was. Door de niet aflatende stroom van publicaties van orthodoxe christenen die kleur bekenden in het debat en een integratie van evolutie in de christelijke geloofsleer bepleitten, gingen hem de ogen open.

Hun manier om Genesis 1-3 door de bril van de evolutietheorie te lezen noemt hij ‘een ramp’. Volgens Ouweneel laten zij de Schrift ‘buikspreken’ in plaats van naar haar te luisteren. Daarbij schuwt hij stevige woorden niet. Het is zijn overtuiging dat ‘zij niet alleen een Bijbelse visie op de mens en op de zonde verliezen, maar uiteindelijk ook op de Schrift, en op het heil en op Christus zelf’. Evolutie en christelijk geloof laten zich volgens hem eenvoudigweg niet verenigen. Je leest Genesis 1-3 of door de bril van Jezus en Paulus of door de bril van Darwin.

Ingrijpende breuk

Na een hoofdstuk waarin de bioloog Ouweneel college geeft over de evolutietheorie en betoogt dat deze theorie ‘het meest religieus gekleurde onderdeel van de hele natuurwetenschap’ is, volgen hoofdstukken met een theologische insteek.

Allereerst gaat hij in op de vraag hoe de Schrift gelezen dient te worden. Hierin betoogt hij dat het nieuwe paradigma een ingrijpende breuk behelst met de manier waarop Joden en christenen eeuwenlang Genesis hebben gelezen. Nog nooit in de geschiedenis hebben theologen hun benadering van de Schrift zo laten bepalen door buitenbijbelse bronnen, die bovendien zo ideologisch bepaald zijn, als hier het geval is. Evolutie ‘inlezen’ in Genesis is gehoor geven aan het devies ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. En wat er wel staat, krijgt niet het gewicht dat eraan toekomt.

Historisch

Vervolgens gaat Ouweneel in op de kwestie van historiciteit. De nieuwe omgang met Genesis doet volgens hem geen recht aan de intentie van de auteur om gebeurtenissen te beschrijven die ‘echt hebben plaatsgevonden’. Adam is geen veredelde hominide (mensachtige voorouder van de mens), maar een unieke creatie van God. Aansluitend bespreekt hij de consequenties voor de antropologie, gaat hij in op de details van de paradijssituatie, de betekenis van zondeval en erfzonde om af te sluiten met het nagaan van de nieuwtestamentische gegevens over schepping en zondeval als ‘leeswijzer’ voor de interpretatie van de eerste hoofdstukken van de Bijbel.

Op de helling

Ouweneel schreef een stellig boek waarvan de conclusie vanaf het begin al vaststond: schepping en evolutie zijn onverenigbaar. De prijs die voor zo’n integratie betaald moet worden, is veel te hoog. Deze conclusie deel ik. De unieke creatie van Adam en Eva (uit een rib van Adam) en de afstamming van alle mensen van hen, de staat der rechtheid: het gaat allemaal op de helling of wordt sterk afgezwakt ten opzichte van wat de Schrift daarover te berde brengt.

Zijn argumenten zijn over het algemeen steekhoudend, al is er wel wat af te dingen op de presentatie ervan. Ouweneel noemt veel namen, maar gaat niet echt het gesprek aan met zijn opponenten. Het boek maakt de indruk snel geschreven te zijn (verschillende delen van het boek zijn ontleend aan eerdere publicaties). Het had het eindresultaat wellicht goedgedaan als hij zijn materie wat meer had laten bezinken om ze in gedestilleerde vorm te presenteren. Het boek verliest door geregelde herhaling aan kracht en had gerust de helft dunner kunnen zijn.

Dit laat onverlet dat Ouweneel een boek schreef dat een goed overzicht geeft van het debat en een indringend appèl doet op allen die geroepen zijn onderwijs en leiding te geven in de kerk. Er staat veel op het spel en er gaat te veel op de helling wanneer het wetenschappelijke paradigma de leesbril wordt voor de uitleg en interpretatie van de Schrift.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Waarheidsvriend. De volledige bronvermelding luidt: Klaassen, M., 2019, Tegen de bril van Darwin. Dr. W.J. Ouweneel pleit voor klassieke lezing van Genesis 1-3, De Waarheidsvriend 107 (2): 16-17.

Het heelal vanuit scheppingsperspectief voor kinderen – Bespreking ‘Sterren en planeten voor kids’

Er zijn niet zoveel informatieve kinderboeken over astronomie die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Vaak moeten christelijke scholen en ouders het daarom doen met naturalistisch materiaal, waarbij uitgegaan wordt van een miljarden jaren oud heelal en een (slechts) door natuurlijke processen ontstaan van de kosmos. In die leemte heeft Grace Publishing House, in samenwerking met Stichting Logos Instituut, willen voorzien. Begin dit jaar (2024) werd het boek ‘Sterren en planeten voor kids’ uitgebracht, een vertaling van het vorig jaar (2023) uitgegeven ‘Creation Astronomy for kids’ van dr. Jonathan Sarfati en Lita Sanders.

“Het heelal beschrijven vanuit scheppingsperspectief zal voor veel ouders en kinderen een verademing zijn.” Bron: Pixabay.

Bijbelvast

Er was al een astronomieboek voor kinderen die uitging van het klassieke scheppingsgeloof. In 2008 verscheen bij Stichting De Oude Wereld het kinderboek ‘Wat weten we van Astronomie?’, een toen (deels) geactualiseerde vertaling van ‘The Astronomy Book’ van dr. Jonathan Henry uit 1999.1 Omdat wetenschap veranderlijk is en steeds nieuwe ontdekkingen doet, is dit boek niet actueel meer. Het is daarom mooi dat ir. Gert-Jan van Heugten aan het werk is gezet om ‘Creation Astronomy for kids’ te vertalen. Het is overigens nog steeds nuttig om dat verouderde boek, naast dit nieuwe boek te lezen, omdat daar ook nog andere vragen worden beantwoord. Het uitgangspunt van het nieuw vertaalde boek is dat God de Schepper van hemel en aarde is en dat Hij dit Goddelijke werk voltooid heeft in zes (met de rustdag erbij gerekend, zeven) dagen. Dit is door het hele boek heen merkbaar. Er wordt regelmatig verwezen naar wat de Bijbel zelf zegt over de schepping en het heelal. In het boek wordt er meermaals op gewezen dat de planeten en de sterren tot Gods eer zijn geschapen. Dit sluit aan bij de psalmdichter van Psalm 19. Onze kinderen krijgen in dit boek echter niet alleen te horen dat God het heelal geschapen heeft, maar ook de standaard naturalistische theorieën worden besproken en weersproken. Wanneer creationistische wetenschappers iets ontdekt hebben, wordt dat niet verzwegen. Zo wordt bij Uranus en Neptunus bijvoorbeeld verwezen naar creationistisch onderzoek, door dr. Russell Humphreys, inzake het magnetische veld van deze planeten. Naturalisten dachten in 1984 dat het magnetisch veld van de genoemde planeten erg zwak zou zijn. Dr. Humphreys voorspelde op basis van zijn theorie (waarin uitgegaan werd van het klassieke scheppingsgeloof) het tegenovergestelde. Dr. Humphreys bleek gelijk te hebben, een opsteker voor hen die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Het heelal beschrijven vanuit scheppingsperspectief zal voor veel ouders en kinderen een verademing zijn.

Kort over de inhoud

Iets over de opbouw van het boek. ‘Sterren en planeten voor kids’ begint met beide benen op de grond. In hoofdstuk één staat de vraag centraal wat je allemaal in de nachthemel ziet. Daarna wordt ingezoomd op het ontstaan van dit alles. Hoofdstuk drie gaat over de sterren. Vanaf hoofdstuk vier is ons zonnestelsel aan de beurt: de zon (H5), de maan (H6), de rotsplaneten (H7), de aarde (H8), de gasreuzen (H9), de ijsreuzen (H10) en dwergplaneten, astroïden en kometen (H11). Het laatste hoofdstuk gaat over planeten rond andere sterren. Het boek gaat uit van een ronde aarde (p. 35). Eratosthenes, de directeur van de beroemde Bibliotheek van Alexandrië, berekende in 200 v. Chr. al de vorm en grootte van de aarde. Deze geleerde uit de oudheid zat er met zijn berekening niet ver naast. Er wordt, door de auteurs, aangegeven dat sommige atheïsten, ten onrechte, beweren dat de kerk tot Columbus leerde dat de aarde plat was. Met een aantal voorbeelden (zoals het werk van de Engelse monnik Beda (673-735) en de Franse geleerde Johannes de Sacrobosco2 (±1195-±1236)) wordt laten zien dat deze atheïsten de plank misslaan.3 Over de aarde zelf wordt geschreven dat deze bijzonder goed ontworpen is om een diversiteit aan leven te herbergen.4 Prachtig dat Pluto, met dank aan The New Horizons, veel duidelijker dan in 1999 (het vorige Nederlandstalige kinderboek) afgebeeld kan worden (p. 47). Ten slotte bevat dit boek een tabel met feiten en cijfers over ons zonnestelsel (p. 54-55) en een uitgebreide verklarende woordenlijst (p. 56-60)

Aanmerkingen

Zijn er dan geen aanmerkingen te maken? Daar ontkomt geen enkel boek aan. Verschillende keren komt het woord ‘evolutionisten’ voor5, hier zou ik ‘naturalisten’ van maken. De eerste keer een korte verklaring erbij schrijvend, dat een naturalist iemand is die voor het ontstaan en de ontwikkeling van het heelal alleen natuurlijke processen als verklaring gebruikt (al dan niet aangestuurd door God de Schepper). De reden is dat de evolutietheorie, zoals deze bij biologie geleerd wordt, per definitie niet gaat over het heelal. De vertaling van het boek is goed leesbaar te noemen. Alleen ‘controverse’ (p. 20) is denk ik een té moeilijk woord voor een leerling van tien tot twaalf jaar. Het woord kan ook weggehaald worden, dan is de tussenkop nog prima te volgen. ‘Nieuwe maan’ zou ik los van elkaar schrijven (p. 27/28), al zag ik dat schrijfwijze ‘nieuwemaan’ ook mogelijk is.6 In hoofdstuk 12 zou ik één keer (bij de uitleg) spreken van ‘extrasolaire planeten’ en daarna van ‘exoplaneten’ (p. 50-53). Wel mooi dat exoplaneten een apart hoofdstuk krijgen in dit boek . Dr. Henry (van ‘Wat weten we van astronomie?) moest in 1999 nog zeggen dat we geen planeten hebben gevonden rond andere sterren. Inmiddels zijn dat er al duizenden. Het is inhoudelijk jammer dat de planeet Saturnus met zijn manen, bijvoorbeeld Enceladus en Titan, niet meer ruimte in het boek gekregen hebben. Dat is jammer want juist deze manen passen beter bij een jong zonnestelsel.7 Maar deze kleinigheden doen niets af aan het boek.

Aanbevolen

Uit de breedte van kerkelijk Nederland wordt het boek aanbevolen (p. 2/3). Het boek bevat interessante activiteiten voor kinderen die hen laten verwonderen over de sterren- en planetenwereld die God gemaakt heeft. Daarnaast geeft het antwoorden op vragen die kinderen kunnen hebben. Zo wordt bijvoorbeeld afgevraagd waarom de Heere zoveel sterren heeft geschapen, als je sommigen toch niet kunt zien. Het boek is geschikt voor kinderen uit groep 7 en 8 van de basisschool en klas 1 van het voortgezet onderwijs. Voor reformatorische scholen en kinderen zijn niet alle creationistische boeken geschikt. Soms wordt er algemene verzoening verdedigd of gepreekt. In dit boek is dat gelukkig niet het geval, al zou ik ‘ons te redden’ (p. 53), vervangen door ‘Zijn kinderen te redden’. Het gebruik van de Herziene Statenvertaling kan mogelijk wat spanning opleveren. Desondanks wil ik het boek van harte aanbevelen voor gebruik op de scholen en in de gezinnen. Het is hard nodig dat er dergelijke informatieve boeken verschijnen vanuit het perspectief van het klassieke scheppingsgeloof.

Het boek is te bestellen via de webshop van Grace Publishing House of bij uw lokale boekhandel.

Voetnoten

Uitbarsting van Mount St. Helens komend jaar 45 jaar geleden – Creation Research Society (CRS) pakt uit met special en is op zoek naar auteurs

Komend jaar is het 45 jaar geleden dat de bekende Amerikaanse vulkaan Mount St. Helens is uitgebarsten. Sinds de uitbarsting kan de vulkaan gezien worden als paradepaardje van creationistisch onderzoek, al kan niet al het onderzoek de toets van de kritiek doorstaan. Om terug te blikken wil de Creation Research Society (CRS) een special issue van hun tijdschrift (CRSQ) wijden aan deze uitbarsting. Daartoe hebben zij in het laatste nummer een ‘call for papers’ uitgedaan.1

Ze zijn op zoek naar auteurs die kunnen schrijven over onderwerpen die de erupties van 1980 en 1982 aangaan. De papers zouden kunnen gaan over de snelle depositie van sedimenten of de snelle erosieprocessen. Maar ook over de radiometrische (of andere) dateringen van de vulkaan of over het snelle herstel van het ecosysteem. De bijdrage dient uiterlijk 30 november 2024 D.V. binnen te zijn bij de redactie. Waarschijnlijk zullen papers van de creationistische geologen dr. Steven A. Austin en dr. Timothy L. Clarey niet ontbreken. Eerstgenoemde is al vanaf het eerste uur betrokken bij creationistisch onderzoek naar de uitbarsting van Mount St. Helens. Hij leidde in 2009 zelfs een veldexcursie naar deze vulkaan voor de bekende Geological Society of America.2 Daar waren sommige naturalisten overigens niet zo blij mee: die creationisten werden toch iets te invloedrijk.3 Toen ik de lichaamskrachten daarvoor nog mocht hebben, gaf ik regelmatig een presentatie over deze vulkaan. Deze presentatie onderging in de loop der jaren wel een evolutie. Het is waardevol van CRS om op deze wijze het creationistische werk te bundelen.

Voetnoten

‘Summary of the CRS eKINDS research: Highlighting it predictive success, and evidence leading to a new prediction’ – Presentatie op de 9th ICC in 2023

In 2023 vond de negende International Conference on Creationism plaats aan de Cedarville University. Dr. Jean K. Lightner presenteerde daar (op afstand) een paper waarin haar onderzoek in het zogenoemde eKINDS-project wordt samengevat. Lightner is met pensioen gegaan en wil de resultaten die zij gemaakt heeft overdragen aan de volgende generatie. Haar paper draagt de titel ‘A Review of CRS eKINDS Predictive Success and Known Genetic Mechanisms Affecting the Prevalence of Alleles in a Population: Meiotic Drive as a Competing Explanation for Patterns Attributed to Natural Selection‘ en is te vinden op de website van de ICC (zie voetnoot).1 Ze heeft haar presentatie ook opgenomen en op haar YouTube-kanaal gezet.2

Dr. Todd C. Wood heeft ook een presentatie gegeven over baraminologie op het congres ‘Geloof en Wetenschap 2022’. Zijn presentatie is hier terug te kijken.

Voetnoten

Kerk en slavernij? (20) – Bijdrage van dr. Dick de Vos aan het debat over de rol van de kerk

Slavernij is verwerpelijk en de regering heeft excuses aangeboden voor de Nederlandse betrokkenheid. In het navolgende gaat het er geenszins om ook maar iets af te doen van eventuele kerkelijke betrokkenheid. Wat verkeerd is, moet aan het licht worden gebracht. Maar als er naar de kerk wordt gewezen in verband met slavernij, dan moet dit met onderbouwing gebeuren.

Inleiding

In verband met een onderzoeksproject over kerk en slavernij van A. Merz e.a.1 wordt nu opnieuw aandacht geschonken aan het boekje van G. Oostindië en K. Fatah-Black2 over sporen van de slavernij in Leiden. Nu komen universiteit en intellectuelen aan de orde.

Meer sporen van de slavernij in Leiden

De auteurs verwachten een “kritische reflexie over slavenhandel en slavernij” van de Leidse intellectuelen. Zij constateren dat dat niet het geval is. Een reeks personen wordt genoemd. Ten onrechte wordt F. Hommius (1576-1642) als hoogleraar aangeduid. Hij was in Leiden als bijbelvertaler en predikant. Hommius was tegen slavernij.3 Hij kon zich die mening permitteren, want hij was onder andere als scriba van de synode van Dordrecht (1618-1619), iemand van aanzien. Hommius stond ook zending voor: de heerschappij van Christus was op alle continenten.4

De Gereformeerde kerk en ook de Leidse universiteit stonden onder het gezag van de overheid. H. Donellus (1527-1591), een in Europa bekend rechtsgeleerde werd in 1587 ontslagen omdat hij het met de Landvoogd, de Graaf van Leicester (1532-1588) eens was. Opgemerkt wordt dat deze Landvoogd, een puritein, tegen de zin van de overheid de acta van de synode van ’s-Gravenhage 1586 had goedgekeurd. Die acta werden door de overheid later genegeerd. De eveneens zeer bekende theoloog L. Danaeus (1530-1595), net als Donellus behorend tot de Waalse kerk, werd hoogleraar in 1581, maar vertrok al het jaar daarop uit teleurstelling over de houding van de magistraat tegenover de kerk. De Leidse gereformeerde kerk was jarenlang in een strijd rondom de vrijzinnige predikant C.J. Coolhaes (1536-1615) gewikkeld. De predikant werd door de Leidse magistraat beschermd.

Kritiek op misstanden waar de overheid bij betrokken was, was riskant voor predikanten. Dat kon tot ontslag leiden. De grootste Nederlandse gereformeerde theoloog G. Voetius (1589-1676), hoogleraar in Utrecht, kon het zich veroorloven openlijk slavernij af te keuren. Hij deed dat in zijn catechismusuitleg van het vijfde gebod.5

H. de Groot (1583-1645) woonde en studeerde in Leiden. Hij behandelde het onderwerp ‘slavernij’ in drie boeken.6 Volgens hem ging slavernij in tegen de menselijke natuur, maar kon onder bepaalde voorwaarden legitiem zijn. Krijgsgevangenen verloren hun vrije status, kinderen van een slaafgemaakte vrouw waren automatisch slaaf. Een slavenhouder had geen onbeperkte macht over zijn slaven. Die mochten ook niet worden mishandeld. Slaven mochten een bevel negeren, als dat inging tegen christelijke wetten. Zij hadden ook recht op een vergoeding voor hun werk.

De Leidse jurist en historicus G. van Loon (1683-1758) schreef over de slavernij en de afschaffing daarvan in Holland. De lezers zagen niet de parallel met hun tijd, toen er immers in slaafgemaakten werd gehandeld.

De vermogende N. S. van Winter (1718-1795), ereburger van Leiden, oefende felle kritiek op de slavernij, ook in de Nederlandse koloniën. P.H. Marron (1754-1832) werd predikant in Frankrijk en voerde daar ook actie tegen slavernij.
De hoogleraar rechtsgeleerdheid H.W. Tydeman (1778-1863) had door zijn publicaties grote invloed op de afschaffing van slavernij. J.R. Thorbecke (1798-1872) daarentegen keerde zich tegen een humaner slavenreglement. Voor een verlichtingsdenker als E. Luzac (1721-1796) was de kolonie Suriname van essentieel belang voor de Nederlandse economie. Daarom was afschaffing van de slavernij voor hem ondenkbaar. De predikant N. Beets (1814-1903), die in Leiden heeft gestudeerd en hoogleraar theologie in Uitrecht is geweest, heeft zich ook tegen slavernij verzet.

Afsluiting

In het algemeen waren de predikanten in de Gereformeerde kerk tegen slavernij. Alleen de predikanten en hoogleraren theologie met een onaantastbare positie konden zich openlijk tegen slavernij keren. De overheid en zelfs de Leidse magistraat had belangen in de koloniale handel. Met de tijd kwam er meer tegenstand tegen slavernij. Toch speelde het economisch argument tot het laatste toe een belangrijke rol.

Alle besproken personen in het boek van G. Oostindië en K. Fatah-Black behoorden tot de elitaire bovenlaag van de samenleving. Uit niets blijkt in Leiden diepgaande betrokkenheid van een groot deel van de bevolking bij slavenhandel en slavernij. Ook is er niets te vinden over betrokkenheid van de Leidse Gereformeerde kerk bij slavernij en koloniale handel.

© Gereformeerd Venster. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de digitale nieuwsbrief Gereformeerd Venster. Abonneren kan via info@gereformeerdvenster.nl of www.gereformeerdvenster.nl. Een abonnement op deze nieuwsbrief is gratis!

Voetnoten

COLUMN: Het vogelbekdier

Een vogelbekdier is een van de bijzonderste dieren van ons dierenrijk. Samen met de mierenegel (ook al zo’n bijzonder dier) vormen zij de orde van de eierleggende zoogdieren (cloacadieren). Het is ook een grappig beest om te zien: een snavel als een eend en een staart als een bever. Ik schrijf ‘als’ want er zijn zeker grote verschillen te noemen.

Een vogelbekdier legt eieren, tegelijkertijd is het een zoogdier. Ze hebben namelijk melkklieren. De melk komt echter niet uit tepels, maar uit zogenoemde melkvelden. De bekende internetencyclopedie Wikipedia geeft nog meer overeenkomsten met zoogdieren: ‘Ze zijn warmbloedig en hebben een vacht, een onderkaak die uit één bot bestaat en (…) drie gehoorbeentjes (hamer, aambeeld en stijgbeugel)‘. Kortom, het beestje indelen bij de zoogdieren is niet vreemd. Het vogelbekdier komt alleen in Oost-Australië en op het eiland Tasmanië voor en is daar veel in het water te vinden.

Een vogelbekdier is ook een gevoelig dier. Het is zeer moeilijk om vogelbekdieren in gevangenschap, zoals in dierentuinen, te houden. De dieren mogen niet als huisdier gehouden worden en de Australische regering heeft export van vogelbekdieren, bijvoorbeeld naar dierentuinen buiten Australië, verboden. Toen reizigers in 2023 een vogelbekdier meenamen in de trein kregen zij daarvoor een flinke boete. Australische dierentuinen en natuurreservaten, zoals het Warrawong Reservaat, hebben wel vogelbekdieren. In het laatstgenoemde reservaat planten zij zich, volgens een schrijver op Beesies, ook met succes voort. Logisch dat we het vogelbekdier in een Nederlandse dierentuin niet tegenkomen!

Dat levert vragen op voor wetenschappers die uitgaan van het klassieke scheppingsgeloof. Want hoe is dat beest in Australië gekomen? Fossielen van vogelbekdierachtigen (Platypoda) worden vooral gevonden in Australië, maar ook in Zuid-Amerika. In 2023 vond met een molaar (kies) van een fossiel vogelbekdierachtige. Het fossiel werd samen met resten van enkele dinosauriërs, schildpadden en slangen gevonden. Dat laat zien dat deze Zuid-Amerikaanse vogelbekdierachtige in het leefgebied van de dinosauriërs leefde. Men dacht altijd dat de specifieke kenmerken van een vogelbekdier ontstaan zijn in Australië en dat het beest daarna zich verspreidde over Australië en Antarctica (toen nog ijsvrij) en Zuid-Amerika. De genoemde nieuwe vondst uit 2023 laat zien dat het ook omgekeerd kan zijn: Zuid-Amerika via Antarctica naar Australië. Sommige wetenschappers die uitgaan van een wereldwijde zondvloed, menen dat ná de zondvloed de continenten nog (deels) aan elkaar zaten. Ten tijde van Peleg (Genesis 10:25) zijn de continenten op hun huidige plaats terechtgekomen, mogelijk als een nawee van de zondvloed. Tussen Noach en Peleg moeten deze vogelbekdieren da via Zuid-Amerika en Antarctica in Australië terechtgekomen zijn.

Niet alleen bij creationisten, maar ook bij naturalisten, is het laatste woord nog niet gezegd over de vogelbekdierverspreiding. Wel kan dit beest gezien worden als een bijzonder schepsel!

Dit artikel verscheen eerder in het gezinsblad ‘Om Sions Wil’ en is met toestemming van de redactie hier overgenomen. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Het vogelbekdier, Om Sions Wil 2024 (15): 15. Hier is wat meer te lezen over ‘Om Sions Wil’.

ANDERE COLUMNS UIT 'OM SIONS WIL' JAARGANG 2024
COLUMN 1: Het hart.
COLUMN 2: De getijgerde lijmspuiter.
COLUMN 3: Het vogelbekdier.
COLUMN 4: Israël onder de loep.

Een leenaktenboek over twaalf morgen land op de Klinkenberg en de Oesterink te Ingen

In het ‘Register op de Leenaktenboeken van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen. Het Kwartier van Nijmegen‘, te Arnhem uitgegeven door mr. J.J.S. baron Sloet, dr. J.S. van Veen en Mr. A.H. Martens wordt leen 151a beschreven. Het gaat om twaalf morgen land gelegen op de Klinkenberg en andere locaties te Ingen. In het onderstaande artikel wordt dit stuk land beschreven en wordt de genealogische lijn die hier naar voren komt getekend. Het gaat da vooral om de geslachten ‘Van Meerten’ en ‘Van Eck’. Deze geslachten waren in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd nauw aan elkaar verbonden.1

Kaart uit het kaartenboek van de Commanderie in Ingen uit 1646. Uiterst rechtsboven wordt nog net een stukje van het land zichtbaar, waar jonker Van Eck wordt aangegeven. Bron: Arend Datema Instituut.

De Betuwse ‘Van Meertens’ voerden twee verschillende wapenschilden: één met de hazenwindhond en één met de hoefijzers. Of beide geslachten aan elkaar verwant zijn, is de auteur (nog) onbekend. Bij leen 151a lopen ze door elkaar heen, zoals we zullen zien. Het gaat bij leen 151a om een stuk van twaalf morgen land ‘gelegen op de Clinckenberg ende in de Beemt ende op den Oestrinck‘. Het stuk land wordt in de beschrijving ook gelokaliseerd: ‘daer boven naest gelegen is een gemeyne weg, geheiten die Veerhuysche straet, ende Johan van Merten ende sijn moder, ende beneden die heeren van ste. Johan tot Ingen‘. Het betreft een Zutphense leen, met Zutphense rechten. Het land op de Oesterink is zes morgen groot, het land op de Klinkenberg grenst aan de voornoemde straat, maar onder aan de Commandeur van Ingen. De Commandeur bevindt zich ook onder en naast het land op de Oesterink. Aan de linkerkant van de Oesterink heeft Johan van Meerten anno 1430 (nog meer) land gehad. Met deze beschrijving is het eenvoudig om deze leen van twaalf morgen te lokaliseren. De Klinkenberg boven de Commanderie van St. Jan en naast de huidige Verhuizensestraat. De Oesterik boven en naast de Klinkenberg.

De erven van Johan van Meerten

De beschrijving van dit leen begint bij Arnt van der Lauwick, die het leengoed anno 1409 opdraagt aan Johan van Merten. Anno 1424 is het nog steeds in leen bij Johan van Meerten. Het gaat dan, zo blijkt uit de omschrijving, om ‘twaelf mergen lants, gelegen tot Ingen in Nederbetuwe, geheiten den Oesterinck ende die Beemde en Klinkenbergh‘. Johan (of: Jan) had meerdere kinderen, maar dochter Marie ontvangt zes morgen op de Oesterinck en zes morgen land op de Klinkenberg. Bij elkaar gaat het, ten tijde van Marie, dus om twaalf morgen land. Anno 1443 transporteert Marie het leen naar Otte van Meerten. Zij was de huisvrouw van Bartholomeus van Eck. Bartholomeus van Eck was een telg uit het bekende Betuwse geslacht ‘Van Eck van Panthaleon’. Het feit dat Bartholomeus getrouwd is met Otte sluit goed aan bij diverse rouwborden, die te vinden zijn in het wapenboek van Maximiliaan Louis van Hangest d’Yvoy (1753-1831). Het leen gaat anno 1465 over naar Johan van Eck. Er staat bij dat hij zijn moeder Otte tuchtigt. Deze Johan was getrouwd met Aleid van Meeckeren. Dit echtpaar ligt, hoogstwaarschijnlijk, begraven in de Hervormde Kerk te Ingen. De grafsteen is daar nog steeds te bezichtigen. De ‘Van Meertens’ die hierboven genoemd worden, dragen allen het wapen met de hoefijzers. Vader Bartholomeus vernieuwt de eed op 17 oktober 1473. Op 8 juli 1481 erft Johan van Eck de leen van zijn vader. Anno 1493 wordt deze eed vernieuwd.

Erven van Bartholomeus van Eck

Johan van Eck en Aleid van Meeckeren kregen samen meerdere kinderen. Een dochter (Bertha) trouwde met Dirck van Meerten. Dit echtpaar ligt eveneens begraven in Ingen en ook van hen is nog steeds de grafzerk te bezichtigen.2 Het leen gaat echter over naar zoon Bartholomeus van Eck. Bartholomeus erft het leengoed op 5 september 1523 van zijn vader.3 De eed wordt, betreffende zes morgen op de Oesterink, vernieuwd op 22 augustus 1538. Het gaat idem zo op 3 juli 1544. Bartholomeus was getrouwd met Katrijn van Meerten. In het vorige nummer van De Baron is geschreven over de grafzerk van dit echtpaar. Zij liggen begraven in de Hervormde Kerk te Ingen.4 De in deze alinea genoemde ‘Van Meertens’ dragen het wapen met de hazewindhond. Ze kregen ten minste één zoon, Johan. Deze Johan van Eck erft op 18 mei 1548 het leengoed van zijn vader. De eed wordt vervolgens vernieuwd op 22 februari 1556.

Het lijkt er op (ziende op de jaartallen) dat Johan van Eck een zoon heeft gehad met de naam Bartholomeus. Of hij het leengoed ook in het bezit heeft gehad, wordt niet duidelijk maar lijkt waarschijnlijk, want op 20 november 1579 erft Margriet van Eck, de huisvrouw van Adriaan Vonck, het leengoed van haar broer. Op 4 april 1588 erft Cunera van Eck het leengoed van haar broer Bartholomeus. Het goed gaat op 15 januari 1592 over op Anna van Eck, de vrouw van Michel van den Broeck (of: Brueck), een andere zus van Bartholomeus. Er staat dan bij: ‘crigt confirmatie eenes maechgescheyts‘. Als erfenis van haar zus Cunera komt het stuk land op 22 januari 1592 in handen van Anna van Eck. Op 15 juli 1592 erft Cornelis het stuk land van zijn broer Bartholomeus.

Overzicht van de familieverhoudingen. Met dank aan Joke Honders voor het samenstellen van dit figuur.

Johan van Eck, de zoon van Bartholomeus en Katrijn, heeft dus ten minste vijf kinderen gehad: Bartholomeus, Margriet, Cunera, Anna en Cornelis. Op het moment dat het leengoed in handen komt van Cornelis, is het land nog maar drie morgen groot. Er wordt uitleg gegeven hoe dat kan. In het begin is het twaalf morgen groot geweest, maar zes morgen is er als onderleen uitgegeven. Zus Anna van Eck voornoemd heeft anderhalve morgen toebedeeld gekregen en anderhalve morgen is aan Johan Alerts opgedragen. Bij elkaar is dat dus negen morgen minder, drie voor Cornelis, zes voor anderen. Deze beschrijving is gedaan op 29 december 1609. Cornelis moet dan vrij oud geworden zijn en er moet een behoorlijk leeftijdsverschil gezeten hebben tussen het jongste en het oudste kind.

Op 31 december 1636 wordt Roeland (of: Roelof) van Eck beleend met anderhalve morgen land, als ‘erve sijnnes vaders Cornelis‘. Hij tuchtigt op 30 september 1642 zijn huisvrouw Johanna Barners. Van deze Johanna heeft jarenlang (voor de Franse tijd) een rouwbord gehangen in de Hervormde Kerk van Ingen. Op het rouwbord was te lezen dat Johanna op 14 januari 1667 is overleden. Roeland laat weten dat hij dit land na zijn dood en na de dood van zijn huisvrouw uitkeren zal aan zijn zoon Gijsbert. Behalve het land ook nog ‘boven den darden voet de somma van 500 gl.‘. Roeland is met de bovenstaande aantekening en de verklaring op 29 december 1609 beleend met negen morgen ‘waervan hij drie selfs besit, ende ses aen Rochus Wilbrenninck in achterleen uytgegeven heeft‘. Uiteindelijk (op 28 mei 1670) wordt deze negen morgen ook opgedragen aan Rochus Wilbrenninck. Rochus was getrouwd met Maria Snel. Zo verdwijnt dit leengoed uit het geslacht ‘Van Eck’ en de vrouwelijke tak van ‘Van Meerten’.

Gesplitst

Hierboven hebben we gezien dat het leengoed ten tijd van Cornelis van Eck opgedeeld is in diverse stukken (van anderhalve morgen). Op bladzijde 370 van het leenaktenboek wordt deze onderverdeling uitgewerkt. Het eerste stuk werd door Cornelis van Eck op 29 december 1609 afgesplitst ‘tot behoeff van Johan Alertssoon‘. Het tweede stuk werd door Cornelis op 29 december 1609 ‘toegescheiden sijner suster Annae van Eck, huysfrou Michels van den Broecke‘. Zoon Bernt van den Broecke erft het leengoed op 15 juli 1623 van zijn moeder Anna. Op 10 oktober 1625 beleent Roelof van Eck dit goed ‘bij opdragt Bernts voorn., sijns neven‘. Tenslotte nog een stuk van anderhalve morgen dat op 7 mei 1610 door Cornelis werd afgesplitst ‘tot behoeff van Pelgrim Janssoon‘.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het De Baron. De volledige bronvermelding luidt: Meerten, J.W. van, 2024, Een leenaktenboek over twaalf morgen land op de Klinkenberg en de Oesterink te Ingen, De Baron 7 (3): 18-21. De Baron is het blad van de Historische Kring Kesteren & Omstreken (www.hkko.nl).

Voetnoten

Modern Schriftgebruik tegenover klassiek Schriftgebruik – Samenvatting van de tweede serie van het Studiesecretariaat Schriftgezag in De Saambinder

Het Studiesecretariaat Schriftgezag van de Gereformeerde Gemeente is dit jaar naar buiten getreden.1 Onder andere door, tot nu toe twee series in De Saambinder, het kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeente, te publiceren2 en enkele opiniestukken te schrijven bijvoorbeeld voor het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad.3 Onlangs vatte wij hier op de website de eerste serie samen. Hieronder is de samenvatting van de tweede serie te lezen. Deze gaat over het Schriftgebruik en allerlei moderne manieren van Bijbeluitleg. De samenvatting spitst zich toe op de voor deze website relevante thema’s. Als kanttekeningen in de voetnoten vooral verwijzingen naar andere artikelen om verder te lezen.

Schriftkritiek

Het eerste deel van deze serie gaat over Schriftkritiek. Deze term wordt alleen nog gebruikt door tegenstanders van deze gedachten. “Schriftkritiek verwijst naar een manier van Bijbellezen en Bijbeluitleg waarin rekening gehouden wordt met het feit dat de Bijbelschrijvers ook fouten maakten of hun beperkingen hadden als gevolg van de cultuur waarin ze leefden. Op deze manier wordt de Schrift dus onder kritiek gesteld.” Voorstanders gebruiken liever niet het woord ‘Schriftkritiek’, maar spreken van ‘historisch-kritisch Bijbelonderzoek’. Schriftkritiek komt hiermee niet helemaal één-op-één overeen. “Historisch-kritisch wil allereerst zeggen dat de Bijbel bestudeerd wordt als een historische tekst en dat men in de uitleg zorgvuldig te werk wil gaan. Niet wat de lezer denkt dat er bedoeld is, maar wat de auteur bedoeld heeft, is het uitgangspunt.” De scribent ziet dit als een goed streven. “Het gaat echter mis als dit het enige is en het Goddelijke gezag genegeerd wordt.” De Bijbel is geen boek zoals alle andere boeken. Menen dat er oneffenheden, onjuistheden of eenzijdigheden in de Bijbel te vinden zijn valt onder Schriftkritiek. “We erkennen graag de historische kennis die het historisch-kritisch onderzoek heeft opgeleverd, maar bij kritiek op de Schrift wordt er een grens overschreden.” Dit is erg, want Schriftkritiek is kritiek op God en Zijn Woord. “Wie ermee in zee gaat, betaalt een hoge prijs.

Wat is de kritiek op Schriftkritiek? Allereerst ziet de scribent een verkeerd uitgangspunt bij Schriftkritiek. Hij verwijst hierbij naar de eerdere serie over Schriftverstaan en zelfverstaan.4 De rollen worden omgedraaid, in plaats van dat zondaren zich onder kritiek van de Schrift stellen, stellen zondaren de Schrift nu zélf onder kritiek. “Wie de Bijbel bekritiseert, is niet langer overtuigd van zijn eigen leugenachtigheid. Schriftkritiek gaat uit van een optimistische mensvisie en geeft blijk van een modern zelfverstaan.” In Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 7 wordt aangegeven dat alle mensen leugenaars zijn.5 Is dat niet te stellig? “De betekenis is niet dat mensen alleen maar liegen, maar dat ze, als God het niet verhoedt, altijd neigen tot de leugen (…).” Er is nog wel een zucht naar waarheid in de mens overgebleven, dankzij Gods goedheid, ‘maar daar komt tegelijk ook heel veel tegenop’. De mens heeft Gods onfeilbaar Woord nodig ‘om de weg naar het Vaderhuis te vinden’. Ten tweede is Schriftkritiek, volgens de scribent, ontijdig en komt het te vroeg. Gods Woord kan en mag nooit losgemaakt worden van Gods Geest. “Wie meent nu al Gods Woord te kunnen bekritiseren, houdt geen rekening met het feit dat geen woord bij God onmogelijk is.” God maakt altijd Zijn Woord waar. We zien dat aan de vervulling van bijvoorbeeld de profetieën over de Messias. De scribent geeft aan dat God nederige Schriftstudie wil zegenen, zoals ook in de kerkgeschiedenis zichtbaar is. Schijnbare tegenstrijdigheden en moeilijke knopen worden opgelost of ontbonden. Als voorbeeld wordt het citaat van Mattheüs 27:9 gegeven. Hier wordt op het eerste oog verwezen naar Jeremia in plaats van Zacharia. Zorgvuldige studie laat zien dat het een gecombineerd citaat is uit beide profeten. “Hoogmoedige kritiek op historische aspecten van de Bijbel bleek onjuist te zijn: het bestaan van de Hethieten was wel historisch. Hier geldt: God weet alles al, maar wij kennen ten dele.” Schriftonderzoek moet in nauw verband staan met dienst aan God. We moeten daarbij ons volledige verstand gebruiken, maar dat dient wel onderworpen te zijn aan de sprekende God. Net als bij de jonge Samuël moet gelden: ‘Spreek, want uw knecht hoort’ (1 Samuël 3:10, SV).6

Visie op de cultuur

In het tweede deel gaat de scribent in op aanpassingen aan de cultuur. Hij constateert dat er ook mensen zijn die Schriftkritiek afwijzen, maar toch de Bijbel anders lezen. Er zijn andere onzichtbare krachten die het Schriftgezag schade aandoen. “Eén daarvan is de visie op de cultuur.” Zo wordt in de praktijk de cultuur belangrijker ervaren dan de zondige verdorven menselijke natuur. Wij leven in een postmoderne cultuur. “Het postmodernisme gaat ervan uit dat waarheid onlosmakelijk verbonden is met context en cultuur. Een absolute waarheid die alle culturen zou overstijgen, is volgens postmodernisten onmogelijk of op zijn minst onbereikbaar.” Dit heeft volgens de auteur drie gevolgen. Allereerst leidt dit tot een andere kijk op de verlossingsleer. De klassieke leer is dat onze menselijke natuur zondig en schuldig is en verlossing door Christus nodig heeft. De moderne leer ziet Christus niet als laatste Adam, maar als deelgenoot van de Joodse cultuur. Christus komt daardoor op afstand te staan en ‘Bijbelse begrippen moeten eerst door een cultureel filter gehaald worden’. Ten tweede wordt de eigen cultuur een gezaghebbende bron. We zien dat bij de acceptatie van homoseksuele praxis. Hier krijgt de cultuur het eerste en ook het laatste woord. Ten derde maakt deze moderne visie de Bijbel minder toegankelijk. Gods Woord spreekt binnen deze visie niet meer direct tot ons. Teksten zijn niet zomaar te begrijpen, want ze komen uit een andere culturele context. Eerst dien je dus veel kennis te hebben van de Bijbelse cultuur ‘en je moet vervolgens vaststellen wat de kern is en dan kun je het vervolgens toepassen op je eigen cultuur’. De nadruk is meer komen te liggen op het culturele van de Bijbel, ‘het feit dat de Schrift spreekt tot zondaren [is] grotendeels buiten beeld (…) geraakt’. “Natuurlijk moeten wij zoeken naar wat de Bijbel ons in onze cultuur wil leren. Maar daar werpt de Bijbel zelf licht over. Het Woord heeft het eerste en het laatste woord, en niet het culturele besef van onze tijd.” Afsluitend laat de schrijver weten dat we moeten starten bij de kern van het Evangelie. “Het is (…) een ernstige afwijking van het Evangelie om de menselijke cultuur voorop te zetten en de menselijke natuur te vergeten.” De cultuur moet niet vooropgezet worden, want deze is ‘net als iedere andere cultuur een verzameling van leugenachtige mensen en daarover is het licht van Gods Woord nodig’. Daarom: ‘Nabij u is het Woord’ (Rom. 10:8, SV). 7

“Natuurlijk moeten wij zoeken naar wat de Bijbel ons in onze cultuur wil leren. Maar daar werpt de Bijbel zelf licht over. Het Woord heeft het eerste en het laatste woord, en niet het culturele besef van onze tijd.” Bron: Pixabay.

De relatie tussen de cultuur en het werk van de Heilige Geest

In het derde deel van deze serie wordt stilgestaan bij de relatie tussen de cultuur en het werk van de Heilige Geest. De ontwikkeling in de cultuur wordt door sommige christenen gezien als het werk van de Heilige Geest. De Bijbelse boodschap kan op deze wijze aangepast worden aan de tijd waarin wij leven. In de Reformatie werd echter benadrukt dat het werk van de Heilige Geest nooit los van het Woord gezien kan worden. Volgens de bekende kerkhervormer Maarten Luther leidt een scheiding tussen Woord en Geest tot geestdrijverij. Bij mensen die dat doen is het Woord van minder belang en waarde dan het innerlijke licht van de Heilige Geest. Andere Reformatoren, zoals Calvijn en Bullinger, geven ook aan dat de Geest Zich bindt aan het Woord. Woord en Geest moeten wel onderscheiden, maar niet gescheiden worden. De scribent ziet dat de verhouding tussen Woord en Geest belangrijke gevolgen heeft voor de plaats van bevinding.8 Bevinding is altijd geboden en ondergeschikt aan het Woord.9De Heilige Geest eert Zijn eigen werk. Als Hij zondaren zalig maakt, schakelt Hij het Woord niet uit, maar in. De Geest gaat in de bevinding ook niet tegen het Woord in, want dan zou Hij met Zichzelf in strijd zijn.” Maar, de Geest is wel soeverein in Zijn werk. “Hij doet met het Woord wat Hij wil en tegelijk bindt Hij Zich vrijwillig aan Zijn eigen Woord.” De auteur ziet in de discussie rond vrouw in het ambt en om genderideologie ook geestdrijverij. “Er wordt gezegd dat de Geest zaken duidelijk kan maken die in de Schrift zelf niet duidelijk zijn. Hier zit een visie op de verhouding tussen Woord en Geest achter die niet klassiek gereformeerd is.” Volgens de schrijver heeft deze geestdrijverij niets met de Geest te maken. “Als ons zelfverstaan met de Schrift overeen komt, kunnen we weten dat het van de Heilige Geest is. Maar hier komt het zelfverstaan niet overeen met de Schrift. Welke garantie is er dan dat het een werk van de Geest is? Geen enkele!” Er wordt in dit artikel erop gewezen dat onze ervaringen los van het Woord niet geïnterpreteerd kunnen worden als werk van Gods Geest. Ons zelfverstaan is dan een product van de moderne cultuur en niet van de Heilige Geest. Het valt zelfs misschien wel onder ‘de minst opvallende vorm van het bedroeven van de Geest’. 10

Antiek wereldbeeld?

Kent de Bijbel een antiek wereldbeeld? Daarover gaat het in het vierde deel van deze serie. Dat de Bijbel geen natuurkundeboek is, dat is een eeuwenoude gedachte.11De Bijbel is geschreven voor zondaren om hun de weg naar het Vaderhuis te wijzen. De Bijbel is niet bedoeld om theorieën te geven over de manier waarop onze zichtbare wereld werkt. Als dat wel zo zou zijn, zou de Schrift voor veel mensen onbegrijpelijk zijn.” Dit sluit aan bij wat Johannes Calvijn in zijn commentaar op Genesis schrijft.12 Calvijn geeft aan dat de wetenschappelijke bestudering van de schepping wel goed is, maar dat dit niet het doel is van de Schrift. “De Schrift is een boek voor geleerden én ongeleerden en spreekt over dingen die door allen kunnen worden begrepen.” De raad van Calvijn is niet altijd opgevolgd. De auteur wijst op theologen die meenden dat de Bijbel het wereldbeeld van Ptolemaeus vertolkte en dat daarom het Copernicaanse wereldbeeld onbijbels was.13De meeste gereformeerde theologen hebben er echter wijselijk op gewezen dat de Schrift geen theorieën leert. De Schrift is een levensboek gericht tot mensen als mensen. We moeten in de Schrift geen wetenschappelijk wereldbeeld zoeken.

Helaas worden er door veel moderne theologen wel pogingen gedaan om wetenschappelijke theorieën in de Schrift te zoeken. “Vanuit het moderne bewustzijn dat iedereen in een bepaalde cultuur leeft, menen sommige theologen dat ook de Bijbelschrijvers aansluiten bij opvattingen die in de cultuur van het oude Nabije Oosten gangbaar waren. Daarbij hoort volgens hen ook het antiek wetenschappelijke wereldbeeld. Dat antieke wereldbeeld zou bestaan uit de aarde als een platte schijf waarbij de lucht een koepel is en de hemellichamen als lampen aan de koepel hangen.” Deze moderne theologen haasten zich te zeggen dat deze beelden in de Schrift niet gezaghebbend zijn. Het geldt als inkleding van Gods openbaring, zonder gezag te hebben. Het gaat immers ‘om de boodschap, niet om de verpakking’. Wat geldt dan wel als gezaghebbende bron? “Bij de uitleg van Schriftplaatsen als Genesis 1 wordt de huidige wetenschap hiermee tot een gezaghebbende bron in de Schriftuitleg.” Deze manier van Schriftuitleg wordt als aantrekkelijk gezien. Het lijkt daarmee of je niet meedoet aan Schriftkritiek. Volgens de scribent is het verschil echter maar klein. “Het begrip wereldbeeld is een breed begrip waar van alles onder kan vallen. Sommige willen ook de visie op de verhouding man/vrouw er onder laten vallen. Zo kun je gemakkelijk je eigen selectie maken van zaken die wel en zaken die niet bij Gods openbaring horen.”

De schrijver wijst erop dat het argument van het zogenaamde Bijbelse wereldbeeld niet nieuw is. In het verleden is dit vaak bestreden door gereformeerde theologen. Tegenwoordig is het argument echter weer helemaal ‘in de mode’. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt om meer open te kunnen staan voor de evolutietheorie. De scribent geeft aan dat daarbij niet altijd het woord ‘wereldbeeld’ wordt gebruikt. Soms gaat het over ‘perspectivisme’ (Gijsbert van den Brink) of over ‘antieke wetenschap’ (Denis Lamoureux). Het komt op hetzelfde neer: “God heeft in Zijn openbaring verouderde wereldbeelden gebruikt als voertuig voor de boodschap.” Oudtestamenticus dr. Mart-Jan Paul heeft, volgens de auteur, in hoofdstuk 4 van zijn boek ‘Oorspronkelijk’ duidelijk gemaakt dat de Bijbel geen antiek wereldbeeld heeft.14 Een antiek wereldbeeld volgt in ieder geval niet uit de Bijbel zelf. De hyperbewustwording van eigen cultuur beïnvloedt hier het Bijbellezen. De gedachte dat Israël het wereldbeeld van omliggende volken zou hebben overgenomen ‘is weinig steekhoudend’. “Het wereldbeeld echter van deze omliggende volken was doordrongen van de afgoderij, dus dit argument miskent de unieke positie van Israël. Daarnaast worden vaak allerlei poëtische teksten aangehaald die dan vervolgens heel letterlijk uitgelegd worden.” De Schrift laat zien dat ‘God in Zijn openbaring uitgaat van het perspectief van de menselijke aanschouwing’. De schrijver geeft aan dat dit perspectief altijd waar is, ‘al kan het door natuurwetenschappelijk onderzoek wel beter begrepen worden’. We moeten niet een zogenaamd antiek wereldbeeld laten schiften in de Schrift, we doen ‘er verstandiger aan de Schrift in ons leven te laten schiften’. Moeilijke vragen zullen blijven. Geboden is dat we ze benaderen in het Schriftlicht.15

“Moeilijke vragen zullen blijven. Geboden is dat we ze benaderen in het Schriftlicht.” Bron: Pixabay.

Bijbelse cultuur

In de huidige tijd krijgt de huidige cultuur of de antieke cultuur veel aandacht bij de Bijbeluitleg.16Dit leidt tot een normatief maken van de eigen cultuur en een verzwakking van het gezag van Gods Woord.” In het vijfde deel gaat het over de cultuur van de Bijbelse tijd. Zit er dan geen kern van waarheid in de stelling dat de Bijbel in een andere cultuur ontstaan is dan de onze? Dat zeker! Hoe moeten we daarover denken? “Door de moderne hermeneutiek is die vraag alleen maar belangrijker geworden.” De scribent staat stil bij twee punten die van belang zijn. Allereerst wil hij een misverstand rechtzetten. Er wordt door theologen over cultuur gesproken alsof God willekeurig deze cultuur had uitgekozen ‘om daar Zijn openbaring te laten plaatsvinden’. Theologen menen ook dat de cultuur een belemmering is geweest voor Gods openbaring ‘alsof God in die cultuur niet alles heeft kunnen zeggen wat Hij wilde zeggen’. De auteur geeft aan dat dit een miskenning is van Gods almacht. Het leidt tot semi-deïsme, nl. ‘dat God Zich alleen met sommige dingen bemoeit, en andere dingen hun gang laat gaan’. Het omgekeerde is echter waar. “God heeft de cultuur van de Bijbelse tijd verkozen tot de bedding van Zijn openbaring en Hij heeft deze cultuur daarna in Zijn voorzienigheid en algemene genade tot een geschikte plaats gemaakt voor Zijn bijzondere opebaring.” Het was Gods wil dat de Bijbel ontstond in een andere cultuur dan de onze. “Deze cultuur is ook geen obstakel voor ons als lezers, maar juist een hulpmiddel om Gods Woord te verstaan.” Er is redding mogelijk voor Adamskinderen, en God gaf er een context bij om deze mogelijkheid beter te verstaan. Ten tweede is het goed om op te merken dat de Bijbel de cultuur van de Bijbel beschrijft, maar niet voorschrijft. “Dit is dus geen onderscheid wat wij mensen maken, maar wat de Bijbel ons zelf aanreikt.” De Grieks-Romeinse cultuur waarin het Nieuwe Testament ontstaan is was zeer divers. Hoewel er sprake was van diversiteit ging de apostelen uit van één Evangelie, met daarbij één en dezelfde christelijke levensstijl. “De cultuur is in de Bijbel dus niet onbelangrijk of afwezig, maar ze gaat niet voorop. Eerst komt de menselijke natuur, vervolgens de menselijke cultuur.” Elke cultuur dient ‘onderworpen’ te zijn ‘aan de heerschappij van Christus’.

De scribent gaat in twee alinea’s in op de heilige kus (o.a. uit Romeinen 16:16 en 1 Thessalonicenzen 5:26). Dit wordt vaak aangehaald door moderne theologen in het debat over Schriftgezag en Schriftuitleg. Hoe beveelt Paulus die groet aan? Stelt Paulus het groeten met een kus als voorschrift in, of vermaant hij om elkaar een heilige kus te geven als groet? Het is overduidelijk niet Paulus’ bedoeling om dit als voorschrift te laten gelden. “Paulus sluit met zijn voorschrift bij dit gebruik (zoals gebruikelijk in OT en NT, JvM) van groeten aan en vereist slechts dat het heilig is. Die kus moet niet zijn zoals die van Joab (2 Sam. 20:9) of Judas (Luk. 22:48), maar oprecht en vanuit broederlijke liefde.” Deze uitleg wordt bevestigd door de kerkgeschiedenis, die een kus als groet nooit opgevat hebben als absoluut gebod17.18

Toekomstverwachting

Vragen rond de cultuur is een belangrijk thema binnen de modern hermeneutiek. In het zesde en laatste deel gaat de scribent in op de christelijke toekomstverwachting en de omgang met de Schrift. Of we wereldbewoner zijn of pelgrim zegt veel over onze omgang met de Schrift. “Als het leven hier en nu het belangrijkste is, zullen we proberen de Schrift vooral zo uit te leggen dat het goed is voor het leven hier en nu.” We zullen dan ook proberen duidelijk te maken dat de Schrift ten positieve gebruikt kan worden in hedendaagse maatschappelijke thema’s. Het gebrek aan toekomstverwachting wordt dan vooral aards ingevuld. “Thema’s als klimaat, inclusiviteit en emancipatie van minderheden krijgen dan alle aandacht. Waarbij natuurlijk de menselijke inspanning onmisbaar is.” Dit is in regelrechte tegenspraak met de kern van de Schrift. Dáár wordt allereerst gefocust ‘op de toekomst van Christus’. “Vandaaruit vallen dan de zaken van het leven hier en u op z’n plaats.” Niet om bepaalde zonden goed te praten of zelfs goed te keuren, integendeel. “Wat we bedoelen is dat deze gerichtheid op de grote toekomst betekent dat er redding nodig is. Zondaren moeten behouden worden van de toekomende toorn (1 Thessalonicenzen 1:10) en zij dienen zich te bekeren en het Evangelie te geloven (Markus 1:15).” Hierin zijn eerlijkheid en duidelijkheid naar de medemens van groot belang. We moeten onze naaste geen knollen voor citroenen verkopen. Het wijzen op de zonden is niet hard en liefdeloos veroordelend alsof men zelf beter is, maar integendeel. De auteur wijst op 1 Korinthe 11:31-32 en licht dit toe. “Ieder mens zou zichzelf moeten beoordelen in het licht van Gods Woord. Wanneer iemand dat niet doet, kan zo iemand geoordeeld worden door zijn naaste. Het uiteindelijke doel hiervan is echter dat iemand in het laatste oordeel niet veroordeeld zal worden.” Bij degene die dat onverdraagzaam, liefdeloos en hooghartig noemt, ontbreekt een gezonde christelijke toekomstverwachting. “De Schrift is onze onmisbare gids op reis naar de Godsontmoeting. Maar wanneer het doel van de gids uit het oog verloren wordt, raakt de waarde van de gids ook buiten beeld.” Wie dienen de Schriften te onderzoeken als een pelgrim, geleid door de Heilige Geest, op weg naar het Vaderhuis met zijn vele woningen. Met deze woorden sluiten wij ook deze samenvatting van de serie af.19

Voetnoten

Aarde is niet plat in de Bijbel

De houtsnede van Flammarion door een onbekende kunstenaar. Verschenen in het boek L’atmosphère: météorologie populaire van Camille Flammarion (1888). De tekst onder de afbeelding luidt: ‘Een missionaris uit de middeleeuwen vertelt dat hij de plek heeft gevonden waar de hemel en de aarde elkaar raken…’. Bron: Wikipedia.

Het wijd verspreide idee dat de Bijbel een verouderd wereldbeeld laat zien, is onjuist, betoogt prof. dr. M. J. Paul. De Bijbel gebruikt vooral de taal van de waarneming.

Iedereen die zich bezighoudt met de voorstelling van de kosmos in het Oude Testament, komt afbeeldingen tegen van een platte aarde op pilaren in het water. Bovenin is een koepel met hemellichamen. Vandaag wil ik bij dit onderwerp stilstaan ter gelegenheid van de opening van het Logos Instituut.

Dit instituut beschouwt de Bijbel als bron van kennis over ons verleden. Het stelt vragen aan de orde over geloof en wetenschap. Een fundamentele kwestie is daarbij: spreekt de Bijbel alleen op betrouwbare wijze over geloofszaken, of ook over zaken als geschiedenis en wereldbeeld? Betreft het gezag van Gods Woord de gehele Bijbel, of moeten we onderscheid maken tussen een goede kernboodschap en een minder goede verpakking?

Het voorbeeld van de platte aarde en een harde hemelkoepel komt vaak naar voren in discussies over schepping en evolutie. Men wil ermee aangeven dat de Bijbelse beschrijvingen niet bedoeld zijn om kennis over te dragen die van belang is voor onze wetenschapsbeoefening.

Een voorbeeld hiervan is een Duitstalige afbeelding van Alexandra Schober uit 1960. Onder de bovenste hemel is de hemeloceaan met zes schatkamers (hagel, wolken, wind, regen, nevel, sneeuw). Onder de hemeloceaan bevinden zich de zon, de maan en de sterren op gelijke afstand van de aarde. Aan de zijkanten staan de zuilen waarop de hemel rust. De onderwereld is uiteraard onder de aarde, en daaronder bevindt zich de Tehom, de oervloed. De zuilen waarop de aarde rust, zijn goed zichtbaar. Waarop de zuilen zelf rusten, is onduidelijk.

Metaforen

Dergelijke tekeningen worden vanaf eind negentiende eeuw gemaakt. Critici geven echter aan dat zulke tekeningen berusten op uit hun verband gehaalde metaforen van Hebreeuwse dichters, waarbij beeldspraak te letterlijk opgevat wordt. Het was de Israëlieten uiteraard bekend dat de zon ’s morgens in het oosten opkomt en ’s avonds in het westen ondergaat. Hoe kan dat? Hoe kan de maan een cyclus van vier weken doorlopen? Omdat de Israëlieten wisten dat de zon en de maan met andere snelheden bewogen dan de sterren, zijn er maanden, seizoenen en jaren (vgl. Gen. 1:14). Bevinden de winden zich echt boven de sterren?

De Israëlieten wisten dat het water in de Dode Zee niet te drinken was. De tekeningen verbinden al het water met elkaar, alsof het niet uitmaakt of het water zoet of zout is. Het is wonderlijk dat de geleerden onderling losstaande teksten verbinden tot een gereconstrueerd wereldbeeld, zonder rekening te houden met alledaagse waarnemingen.

Babyloniërs

Aan het eind van de 19e eeuw waren er veel kritische geleerden die veronderstelden dat de Israëlieten allerlei ideeën van de Babyloniërs overgenomen hadden. Dit heeft ook te maken met een late datering van het boek Genesis, in de tijd van de ballingschap. Die overtuiging duurde voort in de twintigste eeuw, maar langzamerhand kwam er oog voor de vele verschillen. In de vertaling van het Babylonische geschrift ”Enuma Elish” in 1890 staat dat de hemel bestaat uit een harde koepel. Vanaf 1975 is deze onjuiste vertaling losgelaten, omdat blijkt dat de Babyloniërs allerlei verschillende opvattingen over de kosmos hadden.

De Grieken en Romeinen beschouwden de aarde als een ronde bol. Op een munt staat de zoon van keizer Domitianus afgebeeld als een Jupiter gezeten op een globe, met zijn handen opgeheven naar de zeven sterren van de Grote Beer.

De gedachte aan een platte aarde is opgekomen in de negentiende eeuw. Washington Irving beschreef dat de kerkelijke autoriteiten in de vijftiende eeuw in een platte aarde geloofden. Zij zouden Columbus gewaarschuwd hebben dat zijn schip van de aarde af kon vallen, omdat de aarde plat is. Dergelijke voorstellingen zijn echter aantoonbaar onjuist, en moeten bewust geïntroduceerd zijn. De hoogtijdagen van de mythe dat de kerk in een platte aarde geloofde, waren tussen 1870 en 1920, toen darwinisten deze voorstelling gebruikten in hun strijd tegen de kerk over de evolutietheorie.

Uitspansel

Hoe moeten we de Bijbelse uitspraken dan uitleggen? Het woord ”raqia”, dat ”firmament” of ”uitspansel” betekent, is afgeleid van een werkwoord dat ”uitspreiden” betekent. Het is niet nodig om daarbij aan een vaste koepel te denken. In Genesis 1:6 is de functie van het uitspansel de wateren te scheiden. Dit kan goed opgevat worden als de scheiding tussen het water op aarde en het water in de wolken. Het uitspansel is de plaats waar de hemellichamen zichtbaar zijn en de vogels vliegen (vs. 20). De beschrijving is vanuit het gezichtspunt van de waarnemer op aarde. In vers 8 worden het uitspansel en de hemelen gelijkgesteld.

De genoemde tekeningen hebben water onder de aarde. Dit berust op het verbod om beelden te maken van wat boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde is (Ex. 20:4). De uitdrukking ”onder de aarde”, kan opgevat worden als dat er onder de aarde een zee is. Het verband geeft echter aan dat de Israëlieten die kunnen zien. Zij mogen geen afbeeldingen maken van vogels in de lucht, of van een dier of voorwerp op de aarde, en ook niet van een dier of voorwerp in het water. De Israëlieten konden geen vis zien die onder de aarde zwom, maar wel een vis in de zee en de rivieren (zie ook Deut. 4:16-18).

Aangezien de wateren in Egypte en in het Sinaïgebied zich op een lager niveau bevinden dan het land, liggen ze ‘onder’ de aarde, in de zin van: onder het niveau van het landoppervlak. Dat kan leiden tot een vertaling als ”de wateren onder aan het land” of ”de wateren die lager liggen dan het land”. Iets eerder wordt hetzelfde voorzetsel gebruikt voor de Israëlieten bij de berg. Daar past alleen de vertaling ”onder aan de berg” en niet ”onder de berg” (Deut. 4:11).

Te statisch

Aan de tekeningen van het Israëlitische wereldbeeld liggen diverse onjuiste overtuigingen ten grondslag. Zoals de veronderstelling van de invloed van een Babylonisch wereldbeeld, een late datering van het boek Genesis en de onjuiste aanname dat de volken in de oudheid tot de middeleeuwen toe dachten dat de aarde plat was. Ook strijden de gemaakte tekeningen met alledaagse waarnemingen. De voorstellingen zijn te statisch en doen geen recht aan beeldspraak.

Uit de bespreking van de argumenten blijkt dat de Bijbel geen verouderd wereldbeeld heeft, maar vooral de taal van de waarneming gebruikt. De Bijbel is niet geschreven in onze wetenschappelijke taal, maar wel van belang voor onze wetenschapsbeoefening.

Dit artikel is een samenvatting van de lezing die prof. dr. M.J. Paul hield op het openingscongres van ‘Logos Instituut’ op zaterdag 13 februari 2016 te Utrecht. Mart-Jan heeft dit thema verder uitgewerkt in hoofdstuk 4 van zijn boek ‘Oorspronkelijk’.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2016, Aarde is niet plat in de Bijbel, Reformatorisch Dagblad Puntkomma 45 (266): 14-15 (artikel).