Opent de evolutietheorie de deur voor abortus en eugenetica?

Jaarlijks vinden in Nederland ongeveer 30.000 zwangerschapsafbrekingen, ofwel abortussen, plaats. Deze ingreep werd in 1984 gelegaliseerd toen de Wet Afbreking Zwangerschap uit mei 1981 van kracht werd.1 Een belangrijke aanleiding voor deze wet was de eis van, in het bijzonder feministische, vrouwen om ‘Baas in eigen Buik’ te zijn. De vrouw moet een keuze mogen maken aangaande wat er met, en in, haar lichaam gebeurt, inclusief de keuze voor de beëindiging van de zwangerschap.

Hoewel veel christenen abortus als moord bestempelen, blijkt de meerderheid van de Westerse wereld deze visie niet te delen. Een christen zal betogen dat het mens-zijn begint op het moment van bevruchting, terwijl voorstanders van abortus over het algemeen zullen zeggen dat het mens-zijn pas later begint, maar wanneer dat dan precies is blijft een punt van discussie. Er zijn er zelfs, die zover gaan dat zelfs na de geboorte een baby nog geen persoon is. Op basis daarvan is het dat bijvoorbeeld Singer pleit voor het recht van ouders om zelfs hun geboren gehandicapte baby’s te mogen doden (p. 122 in noot2). Ook in Nederland werd in 1999 een dergelijke visie gepredikt door cultuurfilosoof Rietdijk3 en in Canada is abortus tot 9 maanden zwangerschap legaal! (p. 372 in noot4). Dit verschil in visie is cruciaal omdat een persoon rechten heeft, terwijl een non-persoon geen rechten heeft! Een van de belangrijkste redenen om het ontwikkelende embryo geen persoonsstatus toe te kennen is de zogenaamde biogenetische grondwet welke stelt dat de embryonale ontwikkeling de evolutionaire ontwikkeling herhaalt. Hoewel deze grondwet al in de 19e eeuw werd ontkracht, vindt deze nog steeds veel weerklank en geeft een ogenschijnlijk wetenschappelijke onderbouwing van het ontkennen van het persoon-zijn van een menselijk embryo. Op een bepaald moment in de ontwikkeling wordt de baby bijvoorbeeld geacht in een visstadium te zijn. ‘Daar niemand problemen heeft met het doden van een vis, is er dus ook geen probleem met het doden van een menselijk embryo’, gaat de redenering. Maar wanneer wordt een embryo dan mens? Hoewel veel pro-choice vrouwen bij voorkeur spreken over ‘de foetus’ in plaats van hun baby, zijn ook zij zich er vaak terdege van bewust dat abortus het doden van een baby is!5 Misschien denkt men dat abortus over het algemeen gepleegd wordt om medische redenen, bijvoorbeeld omdat het leven van de moeder in gevaar is, het ontwikkelende kind een ernstige afwijking heeft, of het resultaat is van een verkrachting. De statistieken laten echter zien dat slechts 4.6% van alle abortussen om medische redenen worden uitgevoerd, en de rest vanwege redenen als: geen kinderwens, te weinig geld, geen energie, gezin compleet etc.6 Het gaat dus niet meer om de ‘sanctity of life’ maar de ‘quality of life’ en in het bijzonder de ‘quality of life’ van de moeder. De evolutietheorie veronderstelt dat de huidige levensvormen afstammen van een eencellige voorouder. In deze visie moet de evolutie dus een enorme scheppende kracht hebben. Het belangrijkste mechanisme, de belangrijkste scheppende kracht zo men will, van evolutie is natuurlijke selectie. De natuur, zegt men, heeft díe organismen geselecteerd die het beste overleven en nakomelingen voortbrengen.

Eind 19e en begin 20e eeuw kwam men op het idee de natuur een handje te helpen door zelf te gaan selecteren wie wel en wie niet kinderen mag hebben; ‘eugenetica’. Op de poster voor de Internationale Eugenetica Conferentie van 1921 stond: ‘Eugenetica is het zelf-sturen van de menselijke evolutie’. In de Verenigde Staten leidde dit in het begin van de vorige eeuw tot sterilisatie wetgeving, en voorstellen tot beperking van immigratie en huwelijk van zogenaamd minderwaardige rassen om daarmee het menselijk ras te verbeteren.7 De eugenetica bereikte echter zijn dieptepunt in Nazi Duitsland waar men niet alleen mensen steriliseerde, maar er ook niet voor terugdeinsde om systematisch mensen die niet aan de selectiecriteria van de Nazi’s voldeden te vermoorden. Wellicht zal men zeggen dat zoiets heden ten dage niet meer gebeurt, maar met de ontwikkeling van de prenatale diagnostiek is de eugenetica, weliswaar niet op dezelfde manier als in Nazi Duitsland, weer in opkomst! Er is een reëel gevaar dat de gezondheidszorg wel de prenatale diagnostiek, maar niet de zorg voor een gehandicapt kind zal vergoeden als de diagnose al prenataal was gesteld, of als prenatale diagnostiek was geweigerd! De huidige abortuspraktijk heeft de deur voor de eugenetica geopend.8 Abortus wordt nu al merendeels uitgevoerd zonder medische indicatie.9 De pre-natale diagnostiek is in staat meer en meer, in het bijzonder genetische, afwijkingen vast te stellen. Dit zal ongetwijfeld leiden tot een toename in het aantal abortussen om de geboorte van baby’s met afwijkingen uit te sluiten; men zegt wel ‘preventie’. Maar niets wordt hier voorkomen; er wordt prematuur een eind aan het leven van een mens gemaakt. En, wie bepaalt wat als een afwijking gezien moet worden?

Overweging

In Cyprus leidde abortus op grond van pre-natale diagnose van thalassemia, een bloedziekte, er toe dat er sinds de introductie van het programma geen baby’s met deze bloedziekte meer werden geboren.10 Vanuit de optiek van een evolutionist, voor wie een embryo vergelijkbaar is met bijvoorbeeld een vis, is dit niet alleen een groot succes, maar ook een demonstratie van de potentie van de hedendaagse eugenetica! De evolutie, en het materialisme, is dus de filosofie of wereldbeschouwing die ruimte schept voor abortus en eugenetica. Wanneer men echter erkent, zoals zelfs veel pro-choice activisten erkennen, dat vanaf de bevruchting er sprake is van een mens – een persoon – dan is elke voortijdige beëindiging van de zwangerschap, op welke manier dan ook, onacceptabel!

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Leef. De volledige bronvermelding luidt: Degens, H., 2016, Opent de evolutietheorie de deur voor abortus en eugenetica?, Leef 32 (2): 12-13.

‘Want wij weten dat het ganse schepsel tezamen zucht…’ – De Kanttekeningen bij de Statenvertaling over Romeinen 8:19-22

Waar komt het lijden bij dieren vandaan? Is dat één van de gevolgen van de zondeval, of is dierenleed zo geschapen? Binnen het scheppingsdebat is dat onderwerp van discussie. Creationisten zijn het er over het algemeen met elkaar over eens dat dierenleed een gevolg is van de zondeval. Theïstische evolutionisten zijn het er over het algemeen met elkaar over eens dat dierenleed geen gevolg is van de zondeval.1 Sommigen geven in de discussie aan dat dieren wel pijn kunnen hebben, maar daaraan niet lijden.2 Een van de kernteksten in deze discussie is Romeinen 8 vers 19-22. Hoe leggen de Kanttekeningen bij de Statenvertaling deze teksten uit?3

Het zuchten van het schepsel is, volgens de Kanttekeningen bij Romeinen 8:19-22, een gevolg van de zondeval. Bron: Pixabay.

Statenvertaling

De Statenvertaling vertaalt Romeinen 8 vers 19-22 als volgt:

”19. Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. 20. Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil die het der ijdelheid onderworpen heeft; 21. Op hope dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. 22. Want wij weten dat het ganse schepsel tezamen zucht en tezamen als in barensnood is tot nu toe.”

De Kanttekeningen bij de Statenvertaling

De Kanttekeningen bij de Statenvertaling bevatten een verhelderende uitleg bij deze teksten. Daarnaast geven ze vertaalkeuzen weer en geven ze bovendien aan hoe iets anders (of: ook wel) vertaald kan worden. De kanttekeningen 56 tot en met 60 geven uitleg bij de bovengenoemde teksten. Het eerste ‘want’ in vers negentien kan vanuit het Grieks ook vertaald worden als ‘want het verlangen’ of ‘verbeiden des schepsels met opgestoken hoofde verwacht’ etc. Er wordt voor deze vertaling ook verwezen naar Filippenzen 1: 20.4 Als er gesproken wordt over schepsel dan gaat het over de schepselen van hemel en aarde. Dit schepsel is nu ‘tegen de eerste instelling Gods der ijdelheid (…) onderworpen’. Ze moeten nu de ‘kwade mensen (…) dienen’. Dit schepsel is ook grotendeels ‘der verderfenis om des mensen wil (…) onderworpen’. Maar het schepsel zal hiervan ‘ten uiterste dage wederom (…) verlost worden’. Hierbij wordt verwezen naar Handelingen 3:215 en 2 Petrus 3:12 en 13.6 Sommige uitleggers verstaan onder schepsel de mensen, zoals het geval is in Markus 16:15.7 De kanttekenaren kunnen hierin niet meegaan. Dit ‘kan niet bestaan, overmits de goddelozen daarnaar niet verlangen, en van de gelovigen bijzonder zal gehandeld worden (…). En dit voorbeeld is de tweede reden om de gelovigen tot lijdzaamheid te bewegen’.

Het schepsel is niet gewillig onderworpen. Dat is: ‘niet vanzelf, of naar de orde die God eerst in de schepping gesteld heeft; want geen schepsel zoekt zijn eigen verderf’. Hierbij wordt verwezen naar de verzen 38 en 39 van dit hoofdstuk.8 Het schepsel is hieraan onderworpen ‘om diens wil die het der ijdelheid onderworpen heeft’. Onderworpen om de ‘zonde der mensen wil’. “Waardoor ook naar Gods rechtvaardig oordeel de vloek over het aardrijk is gekomen, (…), en over alle creaturen die den mens in deze verdorvenheid moeten dienen, (…), en het misbruik des mensen onderworpen zijn.” Deze lange zin heeft twee verwijzingen: Genesis 3:179 en Mattheüs 5:4510. In vers 21 noemt Paulus het ‘op hope’. Eerder heeft de apostel gesproken over ‘verwachting’. Hoop is volgens de kanttekenaar ‘een lijdzame verwachting van enige zaak’. “En wordt hier alzo genaamd, omdat God deze algemene verlossing des schepsels van het verderf en misbruik des mensen beloofd heeft, waar de engelen en heilige zielen naar verlangen, (…), en de andere schepselen een natuurlijke genegenheid toe schijnen te hebben, hetwelk in het volgende vers bij gelijkenis een zuchten en barensnood wordt genaamd, waarop de verlossing wordt verwacht.” Hier wordt verwezen naar Openbaring 6:10.11 Sommige vertalers voegen het ‘op hope’ toe aan het voorgaande vers en beginnen dit vers (21) met ‘Want ook het schepsel…’. De Statenvertalers hebben daar echter zelf niet voor gekozen.

Afsluitend

De kanttekenaren maken verschil tussen de eerste orde (Gods schepping) en de wereld sinds de zondeval. Het ‘zuchten’ van het schepsel hoort niet bij Gods eerste instelling, maar is een gevolg van de zonde van de mensen. In de kanttekeningen wordt gesproken van de ‘verderfenis om des mensen wil’. Aan deze verderfenis is het schepsel, door toedoen van de mens, onderworpen. Dat het hier om de gevolgen van de zondeval gaat blijkt duidelijk uit de verwijzing naar Genesis 3:17. Het gaat bij ‘het schepsel’ niet om mensen, maar om alle wezens in het heelal (hemel en aarde). Het verlangen naar verlossing is ‘een natuurlijke genegenheid’ van deze schepselen, omdat geen enkel schepsel zijn eigen verderf zoekt.

Voetnoten

Voorlopig geen fysieke congressen of bijeenkomsten (meer) met ‘Fundamentum’

De afgelopen twee maanden waren lichamelijk (vooral cardiaal) zwaarder dan voorheen. Een infectie door het coronavirus veroorzaakte (waarschijnlijk) een ventrikeltachycardie en zorgde voor algehele malaise.1 Vanwege de broze lichamelijke gezondheid en het ontbreken van fysieke energie heb ik besloten om de komende tijd geen (fysieke) congressen of bijeenkomsten voor ‘Fundamentum’ te organiseren.

Momenteel sta ik op de wachtlijst voor een harttransplantatie. Als de Heere deze middelen zou willen zegenen, hopen we dat de kracht en energie weer terug zal keren. De Heere weet het! Concreet zal dit besluit betekenen dat het congres ‘Bijbel & Wetenschap’ 2024 van 23 november 2024 D.V.2 en de ‘Besloten Geologiebijeenkomst’ van 20 april 2024 D.V. niet door kunnen gaan.3 Dit is ook de reden waarom er de afgelopen twee maanden geen digitale nieuwsbrief is verschenen. Vanaf mijn bed is het gelukkig nog wel mogelijk om een digitale bijdrage te leveren aan het debat over ‘Geloof en Wetenschap’. Dagelijks proberen we via deze website een artikel te publiceren over dit thema of over medisch-ethische zaken. Gelukkig geeft de Heere nog de kracht en energie om dát wel te kunnen doen. Soli Deo Gloria!

Voetnoten

De blijvende betekenis van J. Gresham Machen

J. Gresham Machen (1881-1937) behoort tot de Amerikaanse belangrijkste theologen van de eerste decennia van de twintigste eeuw. In zijn boek Christianity and Liberalism (1923) zette hij uiteen dat het liberale christendom en het klassieke christelijke geloof wezenlijk van elkaar verschillen. Voor het liberalisme is het geloof een subjectief gevoel dat de historische feiten van het christelijke geloof niet nodig heeft. De boodschap van het klassieke christelijke geloof is juist onlosmakelijk met deze feiten verbonden.

Het graf van J. Gresham Machen (1881-1937) op de begraafplaats ‘Greenmount Cemetery’ te Baltimore. Bron: Wikipedia.

Machen groeide op in een toegewijd presby­te­riaans aristo­cra­tisch gezin. Zowel liefde tot de Bijbel als het onfeilbare Woord van God, als een wetenschappelijke instelling en brede culturele belangstelling behoorden bij de erfe­­­nis die hij van huis uit had meegekregen. Tijdens een studieverblijf in Duitsland maakte Machen in­ten­sief kennis met de liberale theologie. Hij kwam in een diepe intellectuele en gees­­telijke crisis ervaring. Temeer omdat de liberale theologen met wie hij kennis maakte, ethisch hoog­staande personen waren.

Machen bleef bij het geloof bewaard. Zijn overtuiging was dat alleen het klassieke christelijke geloof echt recht deed aan de relevante feiten. In 1906 aanvaardde Machen de post van uni­ver­sitair docent aan Princeton Theological Seminary. Zijn leeropdracht was het Nieuwe Tes­ta­ment. In deze periode worstelde hij nog altijd met een aantal vragen. Daarom wilde hij aan­van­kelijk ook niet toegelaten worden tot het ambt van pre­dikant. Toen hij intellectueel met zichzelf in het reine was gekomen, liet hij zich pas in het ambt bevestigen. Dat laat zien hoe hoog hij de verplichting nam om in de leer niet af te wijken van de Geloofsbelijdenis van West­­minster.

Machen is in Amerika vooral bekend gebleven als apologeet en bestrijder van het liberalisme. Hii was en bleef echter ook nieuwtestamenticus. Al weer meer dan twintig jaar geleden vroeg de Ameri­kaanse baptist Terry A. Chrisope daarvoor aandacht in een studie met de titel Toward a Sure Faith: J. Gresham Machen and the Dilemma of Biblical Criticism, 1881-1915.

Meer en meer raakte Machen juist door inten­sieve studie van het Nieuwe Testament in haar historische context van de waarheid en be­trouw­baarheid van het nieuwtestamentisch getuigenis overtuigd. Het werd hem steeds dui­de­lijker dat het historisme dat van geen natuur­wonderen wil weten, zich afsluit voor wezen­lijke echt gebeurde feiten. Dat betekent dat er wel een objectieve, maar geen neutrale academische houding mogelijk is.

De belangrijkste nieuw­­testamentische studies van Machen zijn The Virgin Birth of Christ and The Origin of Paul’s Religion. In The Virgin Birth of Christ laat Machen niet alleen zien dat het getuigenis dat Jezus geboren is uit de maagd Maria van Palestijnse (ik gebruik hier de aanduiding in wetenschappelijke zin) bodem is, maar ook dat het reeds aan het begin van de tweede eeuw algemeen aanvaard was binnen de christelijke kerk. Tegen­stem­men beriepen zich niet op een alternatieve historische traditie maar hadden filosofische en dogmatische bezwaren tegen de realiteit van de maagdelijke geboorte.

Bij de vraag naar de verhouding tussen Jezus en Paul is van essentieel belang of Jezus Zelf Zich God wist Die mens werd. Zo ja, dan heeft Paulus Jezus recht gedaan. Zo nee, dan is de bood­schap van Paulus in strijd met die van Jezus. Dat is voor de liberale theologie het geval, maar dat komt omdat zij het principieel voor onmogelijk houdt dat God werkelijk als mens op deze aarde verscheen. Om dat te ontkennen moet men echter ook stellen dat de evangeliën geen be­trouwbaar beeld van Jezus geven.

Machen raakte er door intensieve historische studie van over­tuigd dat dit juist wel het geval is. Alleen door de evangeliën als historische documenten vol­strekt serieus te nemen, krijgen we de mogelijkheid een juiste zicht op de persoon van Jezus te ontvangen. Vanwege de combinatie van grote exegetische bekwaamheid en eer­bie­dige aanvaarding van het gezag van de Schrift is Machen nog altijd van betekenis.

N.a.v.: Terry A. Chrisope, Toward a Sure Faith: J. Gresham Machen and the Dilemma of Biblical Criticism, 1881-1915 (Fearn, Ross-shire: Christian Focus Publications, 2000).

Deze gastbijdrage is met toestemming overgenomen van de website van dr. P. de Vries. Het originele artikel is hier te vinden.

Belangrijke vondst uit tijd van David

Een Hebreeuwse tekst uit de tijd van David is ontcijferd (RD 8-1-2010). Volgens prof. dr. M. J. Paul gaat het hier om een belangrijke vondst.

Deze potscherf laat zien dat de Israëlieten in de tijd van David al konden schrijven. Foto: G. Laron. Bron: Khirbet Qieyafa Archeological Project.

Prof. G. Galil uit Haifa heeft een vertaling gepubliceerd van een vijfregelige inscriptie, die opgegraven is in Khirbet Qeiyafa. De tekst is niet helemaal volledig, daarom staan de aanvullingen tussen haken. De vertaling: “U zult [dit] niet doen, maar dien de [Heere]. / Spreek recht over de sla[af] en de wed[uwe]. Spreek recht over de we[es] / [en] de vreemdeling. [Pl]eit voor het kind, pleit voor de ar[me en] / de weduwe. Herstel de positie [van de arme] in de handen van de koning. / Bescherm de arme en de slaaf, [onder]steun de vreemdeling.

Khirbet Qeiyafa is een klein vestingstadje in Juda, ten zuidwesten van Jeruzalem, om de grens te bewaken tegen de Filistijnen. Het gevecht tussen David en Goliath vond plaats in de naastgelegen vallei. De muur en de poorten zijn gebouwd uit grote stenen (sommige wegen wel 10 ton). Een dergelijke stad is een aanwijzing van een sterk rijk met grote militaire macht.

Op grond van diverse dateringsmethoden dateren de opgravers de stad in de 10e eeuw voor Christus, de tijd van koning David. Er zijn echter heel wat discussies of het rijk van David wel zo sterk geweest kan zijn en prof. I. Finkelstein van Tel Aviv meent dat de stad ook wel Filistijns geweest kan zijn. De gevonden tekst bevat echter typisch Hebreeuwse woorden en is daarom een krachtige aanwijzing dat de stad bij Israël behoorde.

Alfabet

De tweede conclusie is dat de Israëlieten in de tijd van David al konden schrijven. Dit is voor veel Bijbellezers vanzelfsprekend, maar dat geldt niet voor alle Bijbelwetenschappers en archeologen in het Midden-Oosten. In “Wie schreef de Bijbel?” (Kampen, 2009) stelt prof. Karel van der Toorn bijvoorbeeld dat de Bijbel een verzameling documenten is die in de schrijverswerkplaats van de tempel zijn ontstaan. Eerst was de mondelinge overlevering gezaghebbend en pas later kregen geschreven teksten de status van openbaring. De meeste Bijbelteksten zijn volgens hem daarom pas heel laat ontstaan.

Deze bewering is gebaseerd op een grondig onderzoek van de schrijverspraktijken in Babylonië. Het is echter de vraag of de training van schrijvers in tempels en aan het hof van Babel wel te vergelijken is met die van schrijvers in Israël. Er is een veel zwaardere training nodig om het moeilijke spijkerschrift met honderden verschillende tekens voor lettergrepen te beheersen dan het relatief eenvoudige Hebreeuwse alfabetische schrift met slechts 22 tekens.

De vondst van de genoemde tekst in een vestingstadje toont aan dat daar ook ten minste één schrijver werkzaam was. Overigens kan hier ook verwezen worden naar een vondst van een steen met het Hebreeuwse alfabet erop enkele jaren geleden in Tel Zayit.

Ten derde is de inhoud van de tekst van belang: hij lijkt op diverse teksten uit de Bijbel, maar komt daarmee niet letterlijk overeen. De regels vormen een oproep goed om te gaan met de sociaal zwakkeren, een oproep die op deze wijze niet bekend is bij de buurvolken. Bewogenheid met wees, weduwe en vreemdeling is een bekend thema in de wetgeving van Israël, bijvoorbeeld in Exodus 22:21-24 en 23:3-9 en Deuteronomium 24:17-22 en 27:19.

Bijbelwetenschappers dateren deze teksten vaak uit de tijd van de koningen, na de scheuring van het rijk ten tijde van Rehabeam en Jerobeam. Het boek Deuteronomium zou pas uit de tijd van koning Josia zijn. Uiteraard kunnen op basis van een enkele sociale tekst geen conclusies getrokken worden over de datering van Bijbelboeken, maar een belangrijk inhoudelijk thema is nu bekend uit de tijd van David.

Potscherf

Overigens is de opsomming van weduwe, wees en vreemdeling gebruikelijk in de Bijbelteksten, en ook vinden we meer dan eens een oproep om knechten of slaven met barmhartigheid te behandelen, maar hier wordt ook de positie van kinderen genoemd.

Het blijft onduidelijk wie de tekst heeft geschreven en welk doel deze diende. Een oproep tot sociale gerechtigheid zou goed passen bij een profeet, maar ook een instructie voor rechters of de oudsten van de stad bij het rechtspreken is denkbaar. Omdat de regels op een potscherf zijn geschreven, betreft het mogelijk een schrijfoefening voor een definitieve tekst of een samenvatting van een toespraak.

In de tekst wordt een beroep gedaan om zwakken te geven in de handen van de koning, met de bedoeling dat hij hen zal helpen. Dit komt overeen met Psalm 72:4, waar de wens staat dat de koning recht zal verschaffen aan de ellendigen van het volk en mensen in nood zal verlossen.

Om allerlei redenen is de vondst in Qeiyafa dus van belang. Ik ben benieuwd of de interpretatie van de moeilijk leesbare tekst door prof. Galil breed geaccepteerd zal worden.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Reformatorisch Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2010, Belangrijke vondst uit tijd van David. Hebreeuwse inscriptie toont Bijbels thema van mededogen met sociaal zwakkeren, Reformatorisch Dagblad 39 (237): 11.

Parenteel van Hubertus Eliza van Meerten (1803-1890) en Dina van der Willigen (1814-1891)

Hubertus Eliza van Meerten werd op 10 april 1847 geboren te ‘s-Gravenhage als zoon van Lambertus Anthonij van Meerten (1769-1855) en Adriana Maria Gregoor (1779-1862). Het parenteel van zijn ouders is hier te vinden. Hij is overleden op 29 april 1890 te Delft. Hij trouwde op 1 september 1841 te Rotterdam met Dina van der Willigen. Dina van der Willigen werd op 7 januari 1814 te Rotterdam geboren als dochter van Volkert van der Willigen (1775-1842) en Adriana Catharina van Charante (1779-1838). Zij is overleden op 2 april 1891 te Delft.

Kinderen

Uit dit huwelijk werden de volgende acht kinderen geboren:

  1. Lambertus Anthonij van Meerten. Hij werd geboren op 29 juli 1842 te Delft1 en overleed op 1 april 1904 te Delft.2 Hij is ongehuwd en kinderloos overleden.
  2. Adriana Catharina van Meerten. Zij werd geboren op 10 november 1843 te Delft3 en overleed op 18 december 1868 te Delft.4 Zij trouwde op 17 oktober 1866 te Delft5 met Hermanus Hartogh Heijs, geboren op 12 november 1839 te Delft6 en overleden op 22 september 1889 te Asten.7 Hij was een zoon van Hermanus Hartogh Heijs (1811-1892) en Maria Margaretha Funnekotter (1815-1880). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  3. Adriana Maria van Meerten (1845-1931).
  4. Jacomina Johanna van Meerten. Zij werd geboren op 10 april 1847 te Delft8 en overleed op 28 februari 1908 te Koblenz. Zij trouwde op 9 augustus 1871 te Delft9 met Hendrik Jan Rink, geboren op 12 juni 1847 te Tiel10 en overleden op 14 september 1883 te Groningen.11 Hij was een zoon van Stephanus Rink (1813-1895) en Gabrielle Jacomina van der Willigen (1813-1853). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  5. Volkert van Meerten. Hij werd geboren op 6 december 1848 te Delft12 en overleed op 26 november 1921 te Schiedam.13 Hij trouwde op 7 mei 1874 te Delft14 met Henrietta Maria Agnes van der Leeuw, geboren op 22 juli 1851 te Delft15 en overleden op 27 februari 1910 te Velp.16 Zij was een dochter van Aart van der Leeuw (1818-1892) en Maria Agnes van der Looij (1821-1890). Het parenteel van dit echtpaar is hier te vinden.
  6. Huibert Eliza van Meerten. Hij werd geboren op 20 mei 1850 te Delft17 en het is de auteur (nog) onbekend wanneer hij gestorven is en of hij ook getrouwd is geweest.
  7. Marie François van Meerten. Hij werd geboren op 12 augustus 1852 te Delft18 en overleed op 17 november 1922 te Velp.19 Hij is ongehuwd en kinderloos overleden.
  8. Dina van Meerten. Zij werd geboren op 23 maart 1855 te Delft20 en overleed op 23 maart 1937 te ‘s-Gravenhage.21 Zij is ongehuwd en kinderloos overleden.

Meer informatie over dit echtpaar

Dit parenteel wordt nog verder compleet gemaakt. Hieronder volgen tijdelijk de linkjes naar artikelen op deze website die onder meer dit echtpaar vermelden. Later, als de Heere leven geeft, willen we dit omwerken tot een overzichtelijk en leesbaar geheel.

Voetnoten

Academici verbonden aan het geslacht Van Meerten

In de voorbijgegane eeuwen zijn er diverse academici geweest die verbonden zijn aan het geslacht ‘Van Meerten’. Soms als directe telg uit dat geslacht, soms als aangetrouwde academicus of als kind uit de vrouwelijke lijn. Hieronder wil ik een overzicht bieden van de academici die verbonden zijn aan het geslacht ‘Van Meerten’. De nog in leven zijnde academici worden, vanwege privacy, niet vermeld. De lijst wordt, als de Heere het geeft, in de loop van de tijd verder compleet gemaakt.

Ir. Hermanus Hartogh Heijs (1839-1889). Hij was getrouwd met Adriana Catharina van Meerten (1843-1868) (parenteel).

Prof. dr. Anthonie Gerrit Honig (1864-1940). Hij promoveerde op 19 oktober 1892 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op een proefschrift met als titel: ‘Alexander Comrie’. Hij was de zoon van Elisabeth van Meerten (1824-1873) (parenteel).

Mr. Hendrik Nicolaas Jan Cornelis van Meerten (1900-1981). (parenteel).

Mr. Marius Berend van Meerten (1867-1939). Hij promoveerde in 1892 aan de Universiteit van Amsterdam tot meester in de rechten, op een proefschrift met als titel: ‘Art. 306 Wetboek van Strafrecht‘.

Mr. Marius Berend van Meerten (1932-2020).

Dr. Jan Pot (1874-1957). Hij promoveerde op 10 juli 1925 aan de Universiteit Leiden op een proefschrift met als titel: ‘Het beleg van Zierikzee‘. Hij was de schoonzoon van Jacomina Johanna van Meerten (1847-1908) (parenteel).

Prof. dr. Hendrik Jan Rink (1847-1883). Hij promoveerde op 16 Juni 1871 aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift met als titel: ‘Over de snelheid van het geluid bij voortplanting in de lucht‘. Hij was getrouwd met Jacomina Johanna van Meerten (1847-1908) (parenteel).

Mr. Dirk Sijbrand Westerman Holstijn (1900-1960). Hij was getrouwd met Maria Françoise Wilhelmina van Meerten (1902-1979).

Klassieke uitleg Genesis staat nog steeds overeind

Zijn de aanwijzingen voor evolutie overweldigend? Maar dat is de kracht van de klassiek-gereformeerde Bijbeluitleg ook. In een respectvol getoonzet artikel (Nederlands Dagblad 28 november 2015) pleit dr. G. van den Brink voor theïstisch evolutionisme. Het respect was helaas even ver te zoeken toen Van den Brink zei dat geen mens zich meer letterlijk voorstelt dat God de mens boetseerde (maakte van ‘klei’). Ik heb de euvele moed me dat wel letterlijk voor te stellen. Dan moet je wel goed lezen wat er staat. Het Hebreeuws gebruikt een zorgvuldig woord; vertaal het met ‘beeldhouwen’. God nam ‘stof’ (materie) van deze aarde en vormde dat, scheppend als een beeldhouwer, om tot een mens.

Op het punt van goed lezen wat er staat heb ik vier vragen aan Van den Brink:

Menselijk brein

1. Van den Brink heeft wel erg veel respect voor de (natuur)wetenschap. Ik mis het besef dat ook deze wetenschap interpretatie is. Wij theologen interpreteren de Bijbelgegevens. Evenzo interpreteert ‘de wetenschap’ de feiten die zij tegenkomt. Menselijk brein interpreteert waarheden (Bijbelse of waargenomen in de werkelijkheid). Waarom staat wetenschappelijke interpretatie zo vast dat theologische daarvoor moet wijken? Theologen zijn in hun interpretatie niet onfeilbaar, andere wetenschappers net zomin. Daarom staat de klassieke uitleg van Genesis 1-3 even vast als de interpretatie van wetenschappelijke gegevens. Beide zijn feilbaar. Bij Van den Brink prevaleert de (natuur)wetenschap. Waarom? Die aanwijzingen zijn ‘overweldigend’. De klassiek-gereformeerde niet? Dat is een subjectieve ervaring. De natuurwetenschap overweldigt Van den Brink. Dat kan gebeuren. Maar breng dat niet als onomstotelijke waarheid.

2. Met het huwelijk van Kaïn is Van den Brink snel klaar. Dat pleit voor het bestaan van preadamitische mensachtigen. Maar het staat toch nergens vast dat Kaïn en Abel de enige kinderen waren van Adam en Eva op dat moment en Seth nummer drie wordt? Waarom moet het huwelijk en de dreiging van Kaïn opgelost worden met mensachtigen die er geweest moeten zijn? Waarom waren Kaïn en Abel niet het 100e en 150e kind van Adam en Eva? Vervelend overigens om dan het woord incest te gebruiken. Dat zet een foute toon. Adam en Eva waren nog volmaakt geschapen. Daarom was huwen binnen de familie, het gezin, nog niet zo problematisch als het nu is.

3. Is het een probleem voor je godsbeeld dat de schepping zucht onder de zonde van de mens? Je kunt wel dicteren dat het niet in de Bijbel staat, maar in Romeinen 8 staat het toch?

Geen duisternis

4. De schepping was tof, geeft Van den Brink aan. Terecht stelt hij dat dit niet ‘volmaakt’ betekent. Volmaakt is de schepping pas na de jongste dag. Tof betekent evenwel niet beantwoordend aan haar doel, maar beantwoordend aan zijn doel: aan Gods doel. God is goed, licht, zonder duisternis. Jakobus wordt woedend als we God iets van het kwade in de schoenen schuiven (Jakobus 1). Ik vrees dat Van den Brink die woede moet duchten als hij beweert dat het kwade (lijden en de strijd om het bestaan, roven en doden) door God geschapen is (al moet je ‘scheppen’ dan weer tussen hoge komma’s zetten). Laten we voor Gods Naam opkomen en die zuiver houden. Als God iets maakt, beantwoordt het aan zijn doel, dus is het goed, zonder kwaad, lijden, strijd.

Van den Brink lanceerde een stellig verhaal. Ik hoop aangetoond te hebben dat er nog veel vragen te stellen zijn en de klassiek-gereformeerde Bijbeluitleg nog steeds heel goed te verdedigen is.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Voorberg, P.L., 2015, Klassieke uitleg Genesis staat nog steeds overeind, Nederlands Dagblad 72 (19.092): 12 (artikel).

‘Hermeneutiek en homiletiek bij William Perkins (1558-1602)’ – Dr. A. Baars spreekt hierover op 27 maart 2024 D.V. in Gouda

Op woensdagavond 27 maart 2024 D.V. spreekt prof. dr. A. Baars over hermeneutiek en homiletiek bij de puritein William Perkins (1558-1602). Deze ‘Studium Generale’-lezing wordt gehouden te Gouda in het gebouw van Driestar Educatief en is een samenwerking tussen Studium Generale en CGO. Volgens de geleerde hebben ‘Perkins en de zijnen (…) ons echt nog wel wat te zeggen’.1

Inhoudelijk

William Perkins (1558-1602). Bron: Wikipedia.

Op de website van Driestar Educatief geeft prof. Baars aan dat er vandaag ‘allerlei nieuwere vormen van hermeneutiek’ te horen zijn.2 Deze vormen houden ons voor ‘dat we de Bijbel op andere manieren moeten lezen dan doorgaans in het verleden’ Het lijkt er daarom op dat de hermeneutiek ‘hopeloos ouderwets en achterhaald’ is. Schijn bedriegt! “Perkins pleit voor weinig Schriftuitleg en heel veel gedetailleerde toepassingen. Kan dat zo wel op opent zijn visie op de toepassing juist verrassende mogelijkheden om de postmoderne hoorder te bereiken?” We hoeven, volgens de geleerde vandaag ‘niet zomaar een streep’ te zetten ‘door de klassieke manier van het verstaan van de Bijbel’. In dit opzicht wil prof. Baars de puritein Perkins ‘kritisch-positief of, zo je wilt, positief-kritisch benaderen’ Perkins wordt gezien als de ‘vader’ van het zogenoemde Engelse puritanisme. Zijn hermeneutiek wordt door prof. Baars ‘klassiek-calvinistisch’ genoemd.3 In de introductie op de avond wordt aangegeven dat Perkins in zijn visie op de Schrift ‘een volgeling van de grote reformatoren vóór hem, met name van Calvijn’ is. “Dit houdt onder meer in dat hij volstrekt uitgaat van het goddelijk gezag van de Schrift. Voor hem zijn de menselijke auteurs van de Bijbel de ‘schrijvers’ of ‘secretarissen van de Heilige Geest’. Hij hecht daarom zeer aan de letterlijke betekenis van de tekst en staat wat huiverige tegenover de allegorische exegese.” In plaats van de allegorische betekenis spreekt Perkins liever van de ‘figuratieve betekenis’. Als uitlegregel maakt Perkins veelvuldig gebruik van het zogenoemde ‘Schrift met Schrift vergelijken’. De introductie op de lezing vervolgt: “Wat zaken betreft die letterlijk zo niet in de Schrift voorkomen (bijvoorbeeld: voorschriften voor de invulling van de liturgie) moet men deze regel hanteren: men moet uitgaan van algemene Bijbelse principes en daaruit via logische conclusie concrete uitspraken doen.4

Praktisch

De lezing wordt gehouden in het gebouw van Driestar Educatief te Gouda. De avond start om 19.45 uur en duurt tot ongeveer 22.00 uur. De kosten voor deze avond bedragen 12 euro en aanmelden is mogelijk via de website van Driestar Educatief (zie voetnoot).5

Voetnoten

Betuwehof: langdurige zorg én Eiberzorg!

24 februari 2024 – De Betuwehof, Opheusden. Een nieuwe woning voor Ooievaars wordt geplaatst. Wat een Eiberzorg! Bron foto: Jasper Huisman.

Ooievaar 4E481 is geringd in juni 2017 in Klarenbeek. De vogel is door mij (HvdK) voor het eerst bij de Betuwehof gezien in april 2020. Dat jaar, en in 2021, 2022 en 2023, had het paar (ongeringde vogel en 4E481) steeds een nest met jongen. Op 2 juni 2023 werd ontdekt dat boktor de paal van het ooievaarsnest ernstig had aangetast. Daar het nest toen al verlaten was, is met medewerking van een vrijwilliger van Stichting Ooievaar (STORK) diezelfde dag nog het ooievaarsnest neergehaald!

Maar hoe verder? Een duurzame paalwoning kost geld. Eiberzorg ontwaakt. Vanuit vrijwilligers komt spontaan een actie op gang om sponsors te zoeken. De actie verloopt goed. In 2024 is het zover. Op twee zaterdagen is met vrijwilligers van Betuwehof Zorg en hulp van sponsoren de nieuwe paal, van 9 meter, met ooievaarsnest geplaatst. Zullen de vorige bewoners terugkeren? Of zijn ze al verhuisd? We hopen dat deze prachtige paalwoning weer bewoond wordt. Dan kunnen de bewoners van Betuwehof Zorg en andere natuurliefhebbers weer genieten van de heerlijke, klepperende taal van de Ooievaar.

Tot slot in vogelvlucht de sponsoren die alle kosten betaald hebben: Ochten: Gijsbert van den Brink en Betuws Kalver Centrum B.V; Opheusden: Dik Hendriks van Warbij, Loon- en Grondverzetbedrijf G. Frentz, Van de Bijl & Heierman B.V, NOESK en Kegelaar Transport B.V ; Dodewaard: J. van Dam Tuinaanleg en De Keij Betonplaten B.V.; Randwijk: Houtzagerij de Vree. Sponsoren en vrijwilligers: dank! Met ons ziet u dus deze vogels graag vliegen!

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Betuwehof: langdurige zorg én Eiberzorg!, Het GemeenteNieuws 23 (11): 1.